• Godfried Bomans (1913-1971) was een Nederlandse schrijver. In 1971 verbleef hij een week op het eiland Rottumerplaat. Van dat verblijf hield hij een dagboek bij.
Zaterdag 10 juli 1971 Eén uur 's middags. Een halfuur geleden is de boot weg gevaren. Ik ben nu werkelijk alleen. Omdat ik zo lang tevoren aan dit moment gedacht heb, is er niets door mij heen gegaan dat mij verrast heeft. Een 'plechtig' soort gevoel. Er is een enorm gekrijs van meeuwen om de tent geweest, maar dat begint nu af te nemen. Alleen die vogels, die hun nesten vlak bij de tent hebben, hangen nog in de lucht. Het is enorm heet daar binnenin en ik ben blij op het laatste moment een parasol gevraagd te hebben. Die staat nu vóór de tent, met een tafel en een stoeltje. Er waait wat wind. Die ene meeuw, die zijn nest op vijf meter afstand van mijn tafeltje heeft, is nu eindelijk ook neergestreken. De boot heb ik zo lang mogelijk door mijn verrekijker nagekeken. Er is al lang niets meer van te zien. Ik hoop, dat Eva nu niet huilt, nog minder dat ze stil verdriet heeft. Kinderen betalen altijd het meest. Zo ver ik zien kan, zee, zee, zee. Daarboven een bleekblauwe lucht. Uit het water begint wat groen op te doemen en dat betekent, dat op dit moment, een uur twintig, de eb is ingezet. Ik betrap me erop, dat ik telkens naar mensenstemmen luister, maar die kunnen er niet zijn. De volstrekte onmogelijkheid daarvan is blijkbaar iets, waar je aan wennen moet. Ik bespeur geen enkel gevoel van onrust of verlatenheid. Dit is ook wel wat ik verwacht had, maar je weet zoiets toch nooit zeker. Vreemd: het volle besef dat ik nu werkelijk alleen ben wil maar niet tot me doordringen. Je weet dat natuurlijk wel met het hoofd, maar dat is iets anders dan er helemaal van doordrongen zijn. Dit komt, denk ik, omdat zo'n situatie volstrekt nieuw is en tijd nodig heeft om armen en benen te bereiken. Overal, soms midden in zee, zie ik nu groenigheid opkomen. Zojuist mijn behoefte gedaan midden op het strand. Vanzelf kijk je dan eerst overal in het rond om te zien of dat wel kan. Is zeven dagen genoeg om dat af te leren? Ik ga nu mijn eerste wandeling maken. Uitkijken waar je loopt, er is veel wrakhout met roestige spijkers, niets wagen, er is niemand die je helpen kan als er iets mis gaat.
Vlak voor ik vertrok zag ik vier paaltjes op de horizon staan, die er eerst niet waren. Door de kijker zag ik dat het drie mannen waren en één vrouw. Robinson moest 28 jaar wachten eer hij de befaamde 'print in the sand' zag en mij overkomt dit al na een uur. Ze bleken gelukkig afkomstig te zijn van de boot, die wij op onze heentocht passeerden en dus geen toeristen van ver weg. Afkomstig uit Warffum. Ik heb geen bevoegdheid om zoiets te verbieden en kon niets anders doen dan hen vriendelijk duidelijk te maken waaróm ik er niet blij mee was. Achteraf spijt, dat ik toch op dringend verzoek mijn naam geschreven heb op de schouder van één man. Ik deed dit in ruil voor zijn belofte om over dit bezoek verder met niemand te praten, maar toch was het verkeerd, want wat heeft hij eraan als hij dat aan niemand laat zien? Tijdens het korte gesprek cirkelde een vliegtuig van de politie.
Het is nu half vier. Gelopen naar het huisje met de microfoon en nu weer terug in tent. Tot de horizon is alles groen. Prachtig — maar het bezoek heeft toch veel verstoord.
Kwart over vijf. De zon staat nog tamelijk hoog, maar het licht is veel mooier dan midden op de dag. Nog steeds tot de horizon alles groen, aan de kant van de Noordzee alleen een breder strand. Kook vier eieren, voor ik om zes uur de afgesproken korte verbinding tot stand breng. Ik probeer door kleine wandelingen rond de tent de meeuwen aan mijn aanwezigheid te wennen.
Kwart over zes. Kort gesprek met Willem Ruis, die in de 'Breeden-burg' te Warffum mijn enige contact met de wereld is. Hij vroeg, of mij iets mankeerde. Neen. Merkwaardige vraag: of ik op een duintop de boot had nageoogd? Ja. Waarom wil hij dat weten? De kleine conversatie ondervond ik gelukkig niet als een opluchting. Het moest gebeuren, maar was niet nodig. Na dat éne bezoek, vlak na de landing, is er niemand meer geweest. Het is een stille, innige avond, alles met een roze gloed overgoten. Aan lezen geen behoefte. Telkens als ik opsta om iets te doen, vliegt de hele meeuwenkolonie om me heen krijsend op, maar de zwerm daalt veel vlugger dan een paar uur geleden. Parasol neergehaald om vrij uitzicht te hebben over de oneindig groene vlakte voor me. Het is dus nog steeds eb, ik wist niet dat dit zo lang duren zou. Een emmer water mee terug gebracht na het gesprek om zes uur, want het is zonde om voor het wassen morgenochtend drinkwater te gebruiken. Tien minuten naar Bachs Wohltemperiertes Klavier geluisterd, misschien de enige muziek die 't tegen die stille pracht om me heen uithoudt. Toch weer afgezet. Het is niet goed om hieraan nog iets toe te voegen.
Ik kan maar niet besluiten om binnen in de tent iets klaar te maken voor het eten, je mist dan buiten te veel. Maar ik merk wel, dat ik nooit ver van mijn tent weg ga. Ik heb voorlopig genoeg aan deze plek en kijk maar. Zoiets zie je later toch nooit meer in je leven. Het eiland is nu enorm groot en tot aan de einder met een zacht groen overtrokken, daarboven de oneindige hemel als een paarlemoeren schelp.
Voor het eerst naar de Noordzee gelopen. Met het droog gelopen strand mee was het een kilometer. Drie soorten bloemen toch nog. Een lang gerekte paardebloem met véél knoppen en het tandvormige blad spits en schraal. Dan mooie witte of lila trosjes met glasachtige bloemetjes en tenslotte een distelachtige plant met gele bloemen, die op dotters lijken. Aan die kant veel minder meeuwen-eieren dan aan de waddenzijde, waar om de meter drie eieren liggen. Ik loop zo, dat ik het helm (dat er moeizaam bijstaat) niet vertrap. Het is kouder geworden, maar ik kan nog steeds (kwart voor negen) buiten zitten.
Als er nu ergens op aarde of zelfs in Nederland iets wereldschokkends gebeurde, dan zou ik het niet weten.
Ook is het vreemd te bedenken, dat ik nu de meest noordelijke Nederlander ben. Hogerop woont er niemand meer van dit merkwaardig geslacht.
Ik voel mij vredig en gelukkig. Zó had ik het mij ongeveer gedacht, in al die weken daarvóór, toen ik in Engeland, België, Tunis, Lybië, Malta en Sicilië aan dit eiland dacht. Het is precies zo uitgekomen. De zon is bijna onder. Een wazige oranje bol.
Een grote prullemand, dat is wat ze voor Jan Wolkers over 'n week mee moeten nemen. Dat is beter dan elke kleinigheid telkens apart ergens te moeten ingraven. Onthouden.
Negen uur. De zon raakt rechts de horizon, een majestueuze aanblik. Rechts meen ik het water te zien opkomen. Maar recht vooruit is nog alles groen. Vreemd.
Dit is de eerste keer, dat op dit eiland een mens zijn gedachten op papier zet. Het moet dan ook meteen maar zo goed mogelijk gebeuren. Over vijfjaar staat het hier vol met landhuisjes en dan kan het niet meer, tenminste niet wat ik hier beleef.
Om precies negen uur is het laatste restje van de zon achter de horizon weg gezakt. Het is nog licht. Een pijpje Schotse tabak. Heerlijk! Geen muggen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten