• In de zomer van 1911 bestudeerde de Leidse taalkundige prof. dr. C.C. Uhlenbeck de taal van de Blackfeet op hun reservaat in Montana. Zijn echtgenote, Willy Uhlenbeck-Melchior (1862-1954), vergezelde hem en hield nauwgezet een dagboek bij. Het is gepubliceerd als Bij de Blackfeet in Montana in 1911.
Donderdag 13 Juli
Om half acht op en vlug ontbijten met Tatsey. Werken met Tatsey. Ik naai eerst aan mijn blouses, die óp de bovenmouwen stuk gaan door den zon, daarna haak ik sterretjes. Na het eten werkt Uhlenbeck weer en ik zit uren lang beneden aan den creek, aan Badger met verschillende handwerken. Ik geniet van mijn breiwerk en kan rustig nadenken over de paar laatste dagen en ik kijk uit over de golvende prairie, over de schuimige koppen van Badger, over de zonnige vlakten om mij heen en ik voel mij wel heel gelukkig op dezen middag. Josephine komt om water: zij kijkt naar het breien, zij kan het niet. Kon ik het haar maar leeren! Bob & Chub spelen heel lang aan de rivier en houden mij heel prettig gezelschap. Om zes uur hebben wij avondeten en loopen wat rond, telkens en telkens goed uitkijkend naar vriend Walter, die om zeven uur zou komen werken. O, dat uitkijken naar iemand, die niet op tijd komt! Walter komt den heelen avond niet -zooals Uhlenbeck al vermoedde. Vroeg, om half tien reeds, gaan wij naar bed.
Zaterdag 15 juli
Om 7 uur op. Het onweert wat. Nu eens betrokken lucht, dan weer even zonneschijn. Wij ontbijten heelemaal alleen. Maandag zal Josephine Tatsey een en ander voor ons wasschen. Wij zitten samen hoog boven aan de helling van Badger, rechts van alle boschjes, als Lizzy komt zeggen, dat haar vader er is om les te geven. Dat is de eerste maal, dat Tatsey voor Uhlenbeck disponibel is en wij niet in de tent zijn: als hazen loopen wij er naar toe en zij beginnen direct te werken en achter de tent schrijf ik aan mijn dagboek, en naai ik wat. Tatsey heeft een brief voor Haarlem en een briefkaart voor Jan de Jong meegenomen en maakt, dat wij op den een of andere manier verder komen, hoe weet ik niet.
Mad Plume is de vorige dag niet gekomen: hij draagt water aan de ditchwerkers (een oude water boy!) Hij is een heel bejaarde, vriendelijken indiaan, die altijd met zijn kleinzoontje rondloopt en met wie wij - toen zij in het schuurtje logeerden - eens lang zaten te praten, zoomaar op den grond, dicht bij ons schuurtje: Mad Plume en zijn kleinzoontje, Walter, Uhlenbeck en ik. Natuurlijk vindt de ouden indiaan, dat wij van heel ver komen en even natuurlijk is het, dat hij ons vertelt, hoe oud hij is. Het is een warme dag geworden. 91° in den tent. Toch werkt Uhlenbeck den heelen middag hard met Tatsey. Een paar keer komt er een indiaan in de tent en met Jim Blood wordt, tegen betaling, een afspraak gemaakt. Deze man weet veel en zal komen vertellen op vaste dagen en uren. 't Is een mooien indiaan van 50 jaar. Wat een prachtige kleur, wat een voornaam profiel heeft deze indiaan. De zaterdagavond gaat heel stil voorbij.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten