• Valentin Boelgakov (1886-1966) was Tolstojs secretaris in het laatste jaar van diens leven. Zijn dagboek over die periode is vertaald (door Charles B. Timmer) als Het laatste levensjaar van Tolstoj.
30 september
Tolstoj heeft een tamelijk, vinnige brief geschreven aan een schoolmeisje uit de zesde klas van het gymnasium.
Hij zei: 'Daar heb je er weer zo een die het antwoord op de vraag over de zin van het leven bij Andrejev en Tsjechov zoekt. Terwijl het bij die een warboel is. En als het bij zulke vooraanstaande mensen al een warboel is, wat moeten wij dan doen? Het gewone geredeneer. Ontzettend jammer!'
Tolstoj kwam vanavond laat nog een keer uit zijn slaapkamer bij mij in de 'Remingtonkamer'; hij had zijn riem al afgedaan, begon zich te verontschuldigen en zocht met zijn ogen op tafel rond.
'Zoekt u de brief aan dat meisje soms?' vroeg ik in het vermoeden dat hij aan die brief die hij kort tevoren had getekend en nog wat had aangevuld, nog iets wilde toevoegen of er iets in wilde veranderen.
'Ja, aan dat meisje... Die hoeft... nee, die hoeft helemaal niet verzonden te worden. Ik heb er nog eens goed over nagedacht... laat haar maar, je zou haar nog kunnen kwetsen.'
Hij verzocht mij alleen het schoolmeisje de bundels Voor iedere dag te sturen en haar te schrijven dat zij daarin antwoord op al haar vragen kon vinden. 'En die brief, gooit u die maar weg!'
Met een wat verlegen glimlach, maar kennelijk tevreden met zich zelf verontschuldigde hij zich nog een keer dat mijn werk aan het overtikken van de brief voor niets was geweest en trok zich toen in zijn slaapkamer terug.
Behalve al het andere werk heeft hij vandaag nog een heel interessante brief aan Molotsjnikov geschreven, waarin hij deze bedankte voor zijn mededelingen over de in de gevangenis zittende Solovjov en Smirnov en dan schrijft: 'Wat een kracht! En hoe verblijdend, hoe blij ben je om hen en hoe schaam je je voor je zelf. Schrijft u mij tot wie ik mij moet wenden om ze overgeplaatst te krijgen! Van wie hangt dat af? Het is het enige wat ik kan doen achter mijn kop koffie die ik voorgezet krijg en die speciaal voor mij wordt gezet: te schrijven en nog eens te schrijven. Wat afschuwelijk! Was ook ik maar met die heilige luizen besmet! En hoeveel van zulke onder de luizen zittende leraren zijn er niet, of zijn er nu niet in de maak!'
Belinki kwam binnen en vertelde dat er ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in Brussel onder meer ook een zogenaamde 'optocht van wijzen' was gehouden. Die 'wijzen' werden door gegrimeerde en in bij hen passende kleren gestoken mannen uitgebeeld. Er waren personificaties van Confucius en Boeddha bij en ook een van Tolstoj. Degeen die zo'n wijze moest voorstellen, was goed op de hoogte van diens leer en beantwoordde vragen uit het publiek.
'Een teken des tijds,' opperde Doesjan. 'Er wordt dus meer aandacht aan de religie besteed.'
'Ach kom!' antwoordde Tolstoj. 'In tegendeel, ze maken van de religie een klucht.'
[...]152-2015>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten