• Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.
(Vrijdag, 12 september 1986) Op reis naar Portugal zijn Janneke en ik bij Compiègne van de grote weg afgeweken en we overnachten nu in Gisors, tegenover het stationnetje. Het hotel heet Moderne, maar ziet er op een tijdloze wijze heel ouderwets uit, zoals zoveel hotels in Frankrijk. Wij hebben er ook gegeten, ik sinds onheuglijke tijden weer eens slakken (à l'Alsacienne), lekker maar toch ook gewoon taai, net als inktvis, waarvan je je afvraagt hoelang er nog door een bepaald slag tongvaste Nederlanders mee zal worden gedweept. Bij het eten bestelden wij eerst een halve fles Beaujolaïs Villages 1985, na lang te hebben geaarzeld of wij niet een hele fles zouden nemen, en halverwege de maaltijd opnieuw een halve fles. Wijn smaakt sensationeler, vind ik, wanneer je je in vreemd gezelschap en het liefst ook in de buitenlucht bevindt, te midden van eters die zich afvragen uit welk landje komt, wat voor een beroep je uitoefent, of je met elkaar bent getrouwd enzovoort. Nu zit ik op onze kamer aan een onhandzaam tafeltje achter mijn schrijfmachine, want ik heb mij voorgenomen reisnotities te maken. Janneke ligt te slapen. Zij droomde al voordat zij zich had uitgekleed. Alleen ik, van ons tweeën, merkte haar naaktheid op.
Toen ik gisteravond aan een artikel over Baudelaire-vertalingen zat te morrelen, om het nog voor ons vertrek klaar te krijgen, werd ik een paar keer door onbekenden opgebeld, wat mij wel vaker overkomt, maar toch zelden zo vlak achter elkaar als nu. De aardigste aanroep kwam van een meneer Zeil (of Zijl hetzij Zeyl). Hij vertelde mij dat zijn vader, een neerlandicus, plotseling was overleden en de volgende dag, vandaag dus, zou worden begraven. 'Was uw vader nog jong?' vroeg ik, een beetje angstig. 'Nee,' zei hij geruststellend, 'hij was drie jaar ouder dan u. Hij heeft gelukkig niet een lang ziekbed gehad. Van de week viel hij in de keuken gewoon om en was dood.' Drie jaar, dacht ik bekommerd. En ook: die man kent mijn geboortejaar. De moed ontzonk mij een beetje.
De jonge Zeil had de voorafgaande nacht de bibliotheek van zijn vader nagepluisd, op zoek naar een gedicht dat hij voor zijn moeder aan het graf zou kunnen voorlezen. Na tientallen dichtbundels te hebben doorgeploegd, stuitte hij in een van de mijne op 'Afscheid' en stelde onmiddellijk vast dat hij dat gedicht wilde voorlezen. Van mij wou hij weten wat het inhield. 'Vergankelijkheid,' zei ik maar, want de tekst stond mij op dat ogenblik, met de hoorn aan mijn oor, niet zo helder voor de geest, 'en de mogelijkheid dat een willekeurig afscheid het laatste kan zijn.' Ja, zo had hij het ook begrepen. Daarna vroeg hij of in de passages 'deze hoek' en 'dit ogenblik' de voornaamwoorden 'deze' en 'dit' met bijzondere nadruk moesten worden gelezen. 'Nee hoor,' antwoordde ik, 'zonder nadruk, want het geldt voor elke hoek en ieder ogenblik.' Juist, dat had hij ook gedacht. Van louter eensgezindheid werd het een bijna vreugdig gesprekje. Ik condoleerde hem en wenste hem en zijn moeder sterkte.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten