Simone de Beauvoir (1908-1986) was een Franse filosofe en schrijfster. Fragment komt uit haar Oorlogsdagboek. september 1939 - januari 1941.
Vrijdag 22 september
Het leven gaat rustig verder. Vanmorgen om half 8 opgestaan. Ik maak uitgebreid toilet en om kwart over 8 tref ik Védrine in het café. De zon schijnt prachtig. Ze heeft een pak met sandwiches bij zich, maar een zielig smoeltje, bleek van hel huilen; haar moeder heeft vanwege mij een hysterische scène gemaakt, haar zo ongeveer het huis uit gezet en haar verboden mij nog te zien. We lopen wat droevig rond; we gaan in het park zitten op een soort kaal muurtje, waar we rustig praten en waar ik probeer haar een beetje te kalmeren. Langzaam aan wordt ze wat rustiger. Om 11 uur nemen we een bus naar Concarneau. De oude 'gesloten stad' is enig, hij is omringd door muren en steekt als een miniatuur St Malo de zee in; de grijze huizen met hun leien daken zijn echt prachtig. We gaan de vestingmuur op en terwijl we naar de boten kijken waarop blauwe netten te drogen hangen, stop ik me vol met brood met rillettes; we zijn een ogenblik gelukkig, tijdens deze pauze, tijdens de wandeling door de stad, tijdens de wandeling langs de zee en als we in de blauwe serre van een doodstil hotel zitten en mousserende cider drinken. We lopen vrij lang, ik vertel Védrine over mijn voetreis; we gaan dwars door het Bretonse landschap via een paar mooie plekjes: die zoetwaterkreek waar de koeien kwamen drinken. Op het laatst zijn we bang dat we de bus missen, maar een vriendelijke auto brengt ons erheen. Terug naar Quimper. We gaan naar mijn kamer. Knuffelen. Maar ik heb totaal geen sensualiteit meer. Geen dromen, geen verlangens, ook dat is een vorm van geblokkeerd zijn. Ik ga naar het 'Café de Bretagne'; Védrine komt langs; vriendinnen hadden haar ongerust gemaakt door te zeggen dat ze meteen thuis moest komen, maar daar was niemand, daarna komt ze terug: haar moeder heeft de hele dag gehuild, in de overtuiging dat ze verdwenen was, en is toen een beetje bedaard. We wandelen wat in de maneschijn; de kathedraal is mooi tegen de sterrenhemel. Ik ga terug naar mijn hotel en lees een beetje in La Jeunesse de Théophile [van Marcel Jouhandeau].
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten