Het is goed om alleen te zijn. Ver van de wereld verwijderd zijn en toch door haar straten lopen, is alleen zijn. Alleen wandelen over het pad langs de razende bergstroom vol voorjaarsregen en smeltende sneeuw, is je bewust zijn van die eenzame boom, alleen in zijn schoonheid. De eenzaamheid van een man op straat is de pijn van het leven; hij is nooit alleen, ver weg, onaangeraakt en kwetsbaar. Boordevol kennis zitten kweekt eindeloze ellende. Het verlangen naar expressie, met zijn frustraties en pijn, dat is de man die daar op straat loopt; hij is nooit alleen. Smart is de beweging van die eenzaamheid.
Die bergstroom was vol en gezwollen door de smeltende sneeuwen regen van het vroege voorjaar. Je kon horen hoe grote keien door de kracht van het voortrazende water werden weggeduwd. Een grote den, een jaar of vijftig oud, stortte in het water, de weg werd door water overspoeld. De stroom was modderig, leikleurig. De velden erboven stonden vol wilde bloemen. De lucht was zuiver en er was betovering. Op de hoge heuvels lag nog sneeuw, en de gletsjers en hoge toppen bewaarden de vers gevallen sneeuw: ze zouden de hele zomer wit blijven. Het was een schitterende ochtend en je zou eindeloos kunnen doorwandelen zonder de steile heuvels ook maar een moment te voelen. Er hing een heerlijke geur, zuiver en sterk. Er was niemand die het pad opging of afkwam. Je was alleen met die donkere dennen en dat razende water. De lucht was verbazingwekkend blauw, zoals alleen in de bergen te zien is. Je keek er naar door bladeren en de rechte dennen. Er was niemand om mee te praten en geen gekakel in de geest. Een ekster, wit en zwart, vloog voorbij en verdween in de bossen. Het pad boog af van de luidruchtige stroom en de stilte was absoluut. Het was niet de stilte na het lawaai: het was niet de stilte die optreedt bij het ondergaan van de zon, niet de stilte van de bedaarde geest. Het was niet de stilte van musea en kerken, maar iets dat totaal geen verband hield met tijd en ruimte. Het was niet de stilte die de geest voor zichzelf schept. De zon was heet en de schaduw was aangenaam.
Hij ontdekte pas kort geleden dat er tijdens deze lange wandelingen, in de drukke straten of op die eenzame paden, geen enkele gedachte in hem opkwam. Dat was al zo sinds hij een jongen was; geen gedachte kwam bij hem op. Hij keek en luisterde en verder niets. Het denken met zijn associaties bleef achterwege. Op een dag werd hij zich er plotseling van bewust hoe buitengewoon het was; vaak probeerde hij te denken, maar er wilde geen enkele gedachte komen. Tijdens deze wandelingen, met of zonder mensen, was elke beweging van het denken afwezig. Dit betekent alleen zijn.
Boven de besneeuwde bergtoppen vormden zich wolken, zwaar en donker; waarschijnlijk zou het later gaan regenen, maar op dat moment waren de schaduwen scherp en straalde de zon helder. Er hing nog steeds een aangename geur in de lucht; de regen zou hierin verandering brengen. Het was een lange weg naar het chalet beneden.
Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een uit India afkomstige spiritueel leider. Fragment is afkomstig uit Dagboek.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten