dinsdag 30 juni 2015

Hermann Hesse -- 1 juli 1955

Hermann Hesse (1877-1962) was een Zwitserse schrijver. In zijn gepubliceerde verspreide geschriften zijn ook wat dagboekbladen opgenomen.

1. Juli [1955]
Es ist heißer Sommer geworden, mit öfteren heftigen Gewittern, etwas launisch und wetterwendisch, aber kräftig und wüchsig, das Laub und die Kastanienblüte von gewaltiger Fülle und Üppigkeit, die Beeren überreich wie seit Jahren nicht. Ich habe das Haus verlassen, um die Augen auszuruhen und eine Weile im Freien zu sein, und stehe unten im Garten bei meinem Feuerplatz nahe der Hecke, der Fußweg liegt eine Strecke weit schwarz voll großer gefallener Maulbeeren. Ich schichte meinen Köhlermeiler zurecht, es ist viel Papier zu verbrennen, und ich meide das Haus mit etwas schlechtem Gewissen, denn es herrscht dort festliche Bedrängnis, morgen ist Geburtstag, und begonnen hat er schon vor Tagen mit Briefen in großer Zahl, Drucksachen, Bücherpaketen, und auch manche Freundesgaben sind schon angekommen; bei der Haustür steht eine Kiste mit Wein vom gesegneten Südhang des Schlosses Girsberg, es liegen Rollen da, die Zeichnungen, Radierungen und Noten enthalten, zumeist Liederkompositionen. Der schwäbische Maler Hugo Geißler hat eine schöne Zeichnung des Hauses gesandt, das ich mir vor fünfzig Jahren am Bodensee gebaut habe; die Bäume und Hecken darum sind groß geworden, doch kenne ich alles wieder und denke der Zeit, da ich in diesere neugebauten Hause und seinem neu angelegten Garten den jungen schwäbischen Dichter Martin Lang so oft als Gast und Mitarbeiter bei mir hatte. Ach, auch von ihm liegt etwas bei den vielen Postsachen, ein mir gewidmetes marchenhaftes Prosastück, aber nicht mehr er selbst hat es mir geschickt, er ist, er, der niemals krank war, neulich plötzlich davongegangen und verschwunden. Er, der Pfarrerssohn von der Schwäbischen Alb, hat damals in seiner Jugendfrische des öftern mein Leben mitgelebt und erhellt, wir haben miteinander geplaudert, gedichtet, orplidische Mythologien erfunden, im Garten gearbeitet, Wein getrunken, Feuerwerk abgebrannt und Schmetterlinge gesammelt. Wie viele Freunde hat dies Jahr mir schon genommen! Doch denke ich ihrer heute ohne Trauer, sie leben fort, sie gehen durch meine Gedanken und Traume nicht anders, als da sie lebten. [...]

maandag 29 juni 2015

Wim Verstappen -- 30 juni 1977

Wim Verstappen (1937-2004) was een Nederlandse filmregisseur. Van 29 juni tot 6 juli 1977 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij, toen hij bezig was met de Vestdijk-verfilming Pastorale 1943.

Donderdag
De VPRO heeft, toen ik gisteravond in de kroeg moest zitten, een documentaire uitgezonden waarin heel wat filmmateriaal uit de Tweede Wereldoorlog voorkwam. Genoeg andere mensen blijken het programma van Hans Keller wel gezien te hebben, en bellen op met tientallen tips over kleine correcties die in decors en costumering aangebracht moeten worden. Gelukkig kan ik heden ook enig privé-nieuws brengen. In de ochtend regel ik een gecompliceerde woningruil in Amsterdam, die als resultaat heeft dat ik tijdens de produktie te allen tijde van onderdak zeker kan zijn. Mijn huis in Ierland heb ik al vijf weken niet gezien, en hoewel een slaapplaats in Amsterdam in beginsel geheel geen probleem is, kan het vanwege de tijdens filmopnames sterk toegenomen egocentrische neigingen geen kwaad een reserve-adres achter de hand te hebben waar men slapen kan zonder gelieven het leven lastig te maken.
De laatste avond voor de opnames beland ik op een verjaardagsfeestje, waar ik met Olga uitgenodigd ben. Rogier Proper is er ook, hij is mijn eindredacteur in Skoop en wij bespreken de moeilijkheden rond een interview wat de geïnterviewde weigert te autoriseren, niet omdat hij verkeerd geciteerd zou worden, maar simpel omdat het artikel informatie bevat die hem niet zint. Op het feestje loopt verder een etter rond, die aandacht wil trekken door domme vragen te stellen. Hij opent het vuur met de stelling dat film véél te véél subsidie zou krijgen. Nou ontvangt zelfs het betaalde voetbal in dit land meer subsidie dan film, en Rob Houwer, producent van Soldaat van Oranje kan naar ik zo schat de BTW die hij af moet dragen financieren van de subsidie die hij ontvangt en veel verder komt hij niet; met Pim heb ik jarenlang films gemaakt zonder subsidie. Ik word altijd giftig van dat soort Leidse studententypes wat over die geweldige filmsubsidies begint.

zondag 28 juni 2015

Kay Kastner -- 29 juni 1989

• Kay Kastner (1974) hield als 15-jarige een dagboek bij, waarvan een gedeelte te lezen is bij Der Spiegel.

29. Juni 1989
Schade, daß ich nicht jetzt schon von Berlin schreiben kann, aber ich muß die Zeit nachholen. Di. 13.6. war es dann endlich klar, ich hatte die Versetzung geschafft, Geschichte 4-. Obwohl ich mir da doch ziemlich selbstsicher war, war ich dann doch sehr erleichtert. Dann war ich noch bei Mami und von da aus bin ich nach Essen gefahren, wo ich mich mit Maik und Tim getroffen hab.

Eigentlich wollten Simon und Payam auch noch kommen, wir wollten nämlich ins Kino, weil am nächsten Tag schulfrei war. So hatte ich dann das Geld fürs Kino zusammengeschnorrt, aber die kamen nicht, erst als wir gehen wollten kamen sie uns entgegen. Da ich mir dann aber schon Zigaretten gekauft hatte, hatte ich nicht mehr genug Geld. Maik das Arsch wollte mir nichts leihen, Aber Payam hatte noch genug und so sind wir in "Die nackte Kanone" gegangen. War echt voll witzig der Film.

Weil wir ja Mittwoch 14.6. frei hatten, sind wir auf die BMV (Mädchenschule) gegangen (bzw. wollten es tun). Wir sind über den Friedhof übern Zaun geklettert und haben uns so von hinten rangeschlichen. Da kamen uns dann 3 (davon eine süß) entgegen, mit den wir uns lange unterhalten hatten. Naja, nach 'ner Zeit sind wir dann aber doch gesichtet und rausgeschmissen worden. Wir haben aber total viele süße gesehen.

Danach waren wir noch so in Essen. Ich habe ein bischen zusammengeschnorrt, um mir "Patschouli" zu kaufen. (Riecht ganz gut, damit werden Leichen eingereibt, Waverparfüm). Als wir schon gehen wollten, war da irgend son Kinderfest mit Luftschloß, wo Simon, Payam und Kay natürlich direkt draufmussten, und wir hatten unseren Spaß dabei.

Obwohl wir glaubten und hofften nicht gesehen worden zu sein, hat uns Bea + Schwester gesehen und es Mami erzählt, die ich dann noch mit Anna getroffen habe. Da ich dann erst um 18:00 zu hause war, war Papi etwas sauer, weil noch so viel vor London gemacht werden musste. So durfte ich dann am abend noch "arbeiten". Wie Do. 15.6., nachdem ich Zeitungen ausgetragen hatte, habe ich Rasen gemäht, gepackt ...

Freitag 16.6. sind wir dann c.a. 6:00 Uhr los, Richtung England, die Überfahrt war von 11:30 - 11:00 (eine Stunde Zeitverschiebung), dann waren wir in Dover Castle, fand ich gut, so Ruinen, Wiese Wind und gutes Wetter, da war ich echt glücklich. Dann sind wir nach Kenterburry gefahren. Da wollte mich direkt ein Mann mit seiner Tochter fotografieren.

Ich habe mir ein T-Shirt gekauft. In nem echt guten Shop. Ist total ungewohnt in 'ner Fremdsprechenden Stadt, auf jeden Fall gut. Dann sind wir weiter zu Push gefahren, waren so gegen 16:00 Uhr da, oh man, da war ich ziemlich müde, hab mich ins Bett gelegt und Tagebuch geschrieben. Wie sich das alles geändert hat, echt witzig. Das letzte mal war ich glaub ich vor 8 Jahren da. (0:20) Hier habe ich hoffentlich Zeit zu schreiben!

Simon Vinkenoog -- 19 juni 1964

Simon Vinkenoog (1928-2009) was dichter en schrijver. In Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte hield hij een soort dagboek bij van een bewogen periode in Amsterdam.

zondag 28 juni 1964 [altijd de eerste dag]
Zoveel meegemaakt, dat dit boek opnieuw geschreven zou moeten worden. Opnieuw beginnen? Opnieuw de woorden wikken en wegen? Wat heb ik afgewogen, wat hebben we teweeggebracht, welke verantwoordelijkheden hebben we op ons genomen?
Op het ogenblik dat de theorie (met de lapsus, die ik niet kan overzien - de foute redenering waarop ik de hand niet kan leggen - de ontoereikendheid van elke theorie) door Huub in praktijk zou worden gebracht, de hand aan zichzelfslaand als het eerste proefkonijn, moesten wij onze hulp bij de operatie weigeren - en hem verhinderen de operatie in deze primitieve omstandigheden te volvoeren.
De vrijdagavond: het bezoek van Lodewijk eerst, die mijsmeekte niet toe te blijven zien, maar met hem handelend op te treden, vervolgens het telefoongesprek met Zusje in Geleen, die zei: ‘Natuurlijk kunnen jullie hem niet z'n gang laten gaan, ik was al verbaasd uit een brief van Huub te horen, dat alles zo goed ging en jullie hem zouden helpen.’
De mededeling trof me ook, dat Hans van S. drie weken voor zijn zelfmoord stramonium-thee had gedronken (zoals het meisje, - in Birth, New York, 1962 - dat zelfmoord pleegde kort na het gebruik van stramonium) waarbij Huubs koele analyse: ‘bekijk het statistisch, en zie dat het in dit milieu minder voorkomt dan in alkohol-milieus’, kijk naar de Zweedse statistieken en de studentenwereld...
Huubs voortdurende koel-analyserende antwoorden. Op elk ogenblik; nooit laat hij emotioneel merken hoezeer onze afvalligheid hem moet bedroeven, slechts één keer laat hij zich gaan: ‘Ik heb te veel van jullie verwacht, het is mijn enige fout. Al op m'n eenentwintigste heb ik besloten (en als ik 'n besluit neem, voer ik het uit) me door niemand te laten weerhouden, iedereen die op m'n weg komt, vermorzel ik, en ik ga verder’ - een taal die ik nooit eerder van hem hoorde.
Wij (Lodewijk, Reineke, ik) haalden hem gisteren uit zijn bed, halftwaalf 's morgens (na de verhinderde operatie was hij met Hilda naar Cotton Club en Shéhérazade gegaan) en zetten hem gisteravond omstreeks twaalf uur weer thuis af; hij had de operatie uitgesteld (vijf rollen à ƒ10,- verkocht) en zou de trein naar Geleen nemen, zijn vrouw weer zien, zijn dochter, de scooter halen en terug naar Amsterdam komen. Ondertussen hadden wij de helse machinerie in werking gesteld via psychiater Hans T. en De Vaal, die verbinding voor ons zochten met de dienstdoende psychiater van ‘Geestelijke hygiëne, GGD’. De eerste, W., kwam vrijdagavond te laat om Huub zelf nog te zien (anderhalf uur wachten!), niet zag hij de kamer met kranten over de vloer, tegen rondspuitend bloed, het instrumentarium op het gasstel uitgekookt, de spiegel met pleisters, de tafel met watten en verband...
Gistermiddag brachten wij bij Lodewijk het kontakt teweeg, Jaap V., voorgesteld als vriend van Lodewijk, die naar Barts uiteenzettingen luisterde, hem wees op de medische gevaren, de onvoorziene omstandigheden, vertrok en naderhand belde na konsultatie met zijn superieuren: ‘we zullen hem vanavond opnemen.’
Het kan niet! Het is onmogelijk! We wisten uitstel te krijgen, hij zou Huub vanochtend spreken en opnieuw een gevolgtrekking maken, ondertussen mijn overtuiging gerijpt: ‘Ik mag niet oordelen, hij moet het zélf weten, we zullen hem als vrienden de daad moeten afraden, hem overtuigen van zijn, ja, wat, ziekte? en hij moet er zich zelf uit praten, tegenover het “systeem” waarop wij ons beriepen.’ De V.: ‘Je moet keihard zijn, je mag niet met een illusie leven, geen briljanten zoeken waar ze niet zijn, het zijn dwanghandelingen, en hij mag jullie met zijn gevoelens niet tiranniseren. Geef je illusies prijs, want je komt in diabolieke situaties terecht.’

vrijdag 26 juni 2015

Franz Grillparzer -- 26 juni 1836

Franz Grillparzer (1791-1872) was een Oostenrijkse schrijver. Gedeelten uit zijn reisdagboeken zijn te lezen bij Gutenberg.

Sonntag, 26. Die Nacht hindurch erlaubte der Mond, die Schönheit der Bergstraße zu genießen. Merkwürdige Gleichförmigkeit der links fortlaufenden Berge. Gegen Morgen etwas Schlaf. Um vier Uhr in Heidelberg angekommen. Ging sogleich, das Schloß zu besehen. Es zu besteigen, verbot die Zeit. Schöne Lage, doch weniger grandios, als die Abbildungen versprechen. Um fünf Uhr fort mit einem dicken Irländer und einem recht angenehmen Belgier. Lästiger Reisetag, obgleich die Gegend schön genug. Mittagmahl zu Heilbronn, ohne Käthchen. Um sechs Uhr in Stuttgart angekommen, wo einer meiner Reisegefährten mich verleitet, im Schwan einzukehren, das ein ziemlich schlechter Gasthof scheint. Allein die Stadt durchstrichen. Altes königliches Schloß, merkwürdig nur seine Altertümlichkeit. Das neue schön genug. Die Anlagen unendlich lieblich. Blühende Orangenbäume, alles nach Wunsch. Um neun Uhr zu Tische. Nicht ganz gut gestimmt, wegen der Besuche, die es morgen zu machen gibt.

Montag, 27. Juni. [...] In München angekommen, fand ich Briefe mit der Nachricht, daß mein Bruder Karl Weib, Kinder und Amt verlassen, und die Amtskasse sich leer befunden habe. In Wien angekommen, klagte er sich eines Mordes an und gab alle Zeichen des Wahnsinnes. Es schließt sich somit mein Tagebuch.

donderdag 25 juni 2015

Constantijn Huygens jr. -- 25 juni 1689

Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.

25 Saterd.
Att de Con.[ing] weder te Londen, en vertrock tegen den avont naer Hamptoncourt.
Wachtede de gansche mergen naer de kleermaecker.
Naermiddagh speelde Mevrouw Gunninckhuysen, Mevrouw Creitsmar en Mev. Beckers met mijn vrouw. De vrouwen seyden alle beyde, dat aen haer mans vergaven de goede chiers, die sij in haer absentie met de Ladytjes gemaeckt hadden.
Seyden, dat die hoeren alle daegh bij de Officieren op de wacht quamen.
Daeghs te voren had Jan Wiljet mij geseght, dat er onder het Engelsch Regiment, te Thiel en̅ te Bommel in garnisoen legghen̅, een soorte van een revolte was geweest, en een Officier geweest was, die geseght had, dat hij voor king James wilde leven en̅ sterven, seggende dat die van̅ selve sin waeren, haer vingeren souden opsteken. Dat daerop twee compagnien sulx gedaen hadden. Dat nochthans door de rest van het Regiment, beter sinnen hebbende, de schuldighe gevanghen, den Officr voornt geharquebuseert, en vijff soldaten gehangen waren.

26 Sond.
Reed ten 10 ueren naer H. Court.
De Wilde seyde, dat de Con. savonts te voren daer laet was aengekomen, en̅ dat Roesenburgh geseght had, dat hij dien avont seer chagrin en van quaedt humeur was geweest, sonder dat hij de reden daervan wiste.
De Wilde seyde, dat sijn vrouw niet konde resolveren om met sijn vijff kinderen over te komen naer Engelandt. Dat sij hem voorgeslaghen had, te sien ofte hij in Hollant iets anders konde krijghen, en̅ daer te komen wonen. Ick seyde dat dat malle praet was. Waernaer hij mij verloff vraeghde voor sijn swager Hulst, om eens derwaerts over te gaen ende order te helpen stellen omtrent de successie van sijn suster Caetje, onlanghs gestorven: dat hem toestondt.
Savonts liet de Coning de Wilde roepen, als naer bedt gingh, en vraeghde hem of ick te H. Court was, en als hij seyde: Jae, antwoorde: Dan is het wel.

dinsdag 23 juni 2015

O.C.A. van Lidth de Jeude -- 24 juni 1942

Otto van Lidth de Jeude (1881-1952) was een Nederlandse waterbouwkundige en politicus. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef hij in Londen. Hij was voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis en vanaf 1942 minister van Oorlog. Over de periode 1940-1945 hield hij een dagboek bij.

23/24 Juni 1942 Quo Vadis? Indien dezen zomer niet een einde wordt gemaakt aan verdere Duitsche overwinningen, dan laat het zich aanzien, dat de oorlog nog jaren sleepende zal blijven, zooals het geval was in den Napoleontischen tijd, zoo luidde het inzicht van een staatsman in een dezer dagen uitgesproken rede. Inderdaad, de oorlogsfeiten wijzen allerminst op een spoedige beslissing en ik vraag mij af, zal ik dan mijn familie, mijn land wel ooit terugzien en ben ik gedoemd mijn verdere levensdagen in ballingschap te slijten? Een somber vooruitzicht. Mocht ik op Engelschen bodem overlijden, dan is mijn wensch, dat mijn stoffelijk overschot te zijner tijd wordt overgebracht naar den familie-grafkelder in Tiel. In Tiel zijt gij geboren, tot Tiel zult gij wederkeeren. [...]
Aan het einde van dit vijfde deel van mijn dagboek aangeland, wil ik mijn overpeinzingen sinds 30 November 1.1., op welken datum dit deel aanvangt, weer samenvatten. Het ernstigste, wat in die periode voorviel, was de inval van Japan en de bezetting van N.O.I., die niet geheel onverwacht kwam, maar die toch veel sneller voltrokken werd dan algemeen verwacht werd. Wel onverwacht kwam de debacle in Lybië, eenige dagen geleden. Eerst was ik van meening, dat de mogelijkheid niet zou zijn uitgesloten, dat gedurende 1942 met de Duitschers zou zijn afgerekend, waarna men zich met volle kracht op de Jappen zou kunnen werpen. Dan zou de kans niet zijn uitgesloten met Kerstmis as. thuis te zijn. Maar die kans schijnt in rook ver vlogen na de nederlaag in Lybië, die wellicht het voorspel is van een verovering van Egypte en van het Suez-kanaal en verdere daaruit voortvloeiende ernstige gevolgen! Ook van het Russische front zijn de berichten niet bevre- digend en de val van Sebastopol is, tenzij spoedig verandering intreedt, spoedig te verwachten. Wat dan? Dat beteekent, dat het einde van den oorlog nog in een ver verschiet ligt, dat nog heel wat ellende moet worden doorgemaakt voordat de vrede in zicht is en dat ik de illusie om binnen afzienbaren tijd thuis te zijn kan opgeven! Neen, het einde van dit deel kan niet opwekkend zijn.Vóór den val van Tobruk was nog reden voor optimisme, maar dat is thans tot een minimum teruggebracht. Misschien dat de Amerikanen nog vooreen verrassing kun- nen zorgen, maar men moet wel een zeer groote verbeeldingskracht hebben om daarop thans reeds te durven vertrouwen. On the long run zullen zij ongetwijfeld den doorslag geven, maar ik vrees, dat wij veel geduld moeten hebben, voordat wij daarvan den beslissenden slag zullen zien. Neen, er is geenerlei reden voor tevredenheid. Met gelatenheid dient het lijdenspad vervolgd te worden, totdat eindelijk de verlossing zal komen!

maandag 22 juni 2015

H. Hetterscheid -- 23 juni 1940

• Dagboeknoties van H. Hetterscheid (?-?), administrateur op het vliegpark Vlissingen, gepubliceerd bij Het geheugen van Nederland.

Zaterdag 22 Juni 1940
Vandaag is het de dag dat de dagen weer beginnen te korten; het is 's morgens gaan regenen naar tegen den middag komt de zon er weer door, dus dat leed is ook weer geleden. Als het wel regent dan wordt het hier een vuile boel, de grond is een soort leem.
Om 2.00 soldij betalen, de korporaals ontvangen 7 x 5 sh + 14 x-2 sh (achterstallig) + 1 £ entrée de campagne en de soldaatjes 7 x 3 + 14 x 2 (achterstallig) + 1 £ als voren, dus de mannen krijgen een mooi bedrag, op de kermis was het 's avonds wel te zien. Ik was de heele week niet uit het kamp geweest, was dus op Zaterdag ook maar even gaan kijken met Vellekoop en Smit, maar 8.30 moeten we thuis zijn en dat zijn we natuurlijk ook, want we staan hier onder de tucht van het Engelsche Leger en daar kom ik liever niet mee in aanraking.
Om 9.00 'a avonds hooren we daar de radio uit Hilversum, dat er op Denel 4 Engelscheh vliegers werden begraven en dat o.m. kransen werden gelegd, door de daar nog aanwezige Nederlandsche vliegerofficieren; hieruit concludeeren we natuurlijk, dat op Denel nog overlevenden zijn van onze Luchtmacht.
Wij hooren ook dat de leider in Nederland, Duitsche politie heeft toegesproken in het sportpark te Utrecht, dat hij op de Grebbeberg, kransen heeft gelegd op de graven van Duitsche en Nederlandsche militairen, dat hij te Arnhem is geweest, dat hij te Nijmegen de vernielde brug heeft bezichtigd en dat hij daarna naar den Haag is teruggekeerd.
Wij praten maar steeds hoe zou het toch met vrouw, verloofde en naaste familie zijn, en we zeggen zeer dikwijls zouden zij weten dat wij in Engeland zijn. Ik niet, maar anderen hier in het kamp hadden door de radio gehoord, dat de weduwen van de vermisten van de Hollandsche Luchtmacht pensioen werd uitgekeerd, omdat wij op weg naar Canada waren getorpedeerd en geen overlevenden waren. Om 10.00 's avonds weer naar bed.

Zondag 23 Juni 1940
Half acht opgestaan bij triestig koud weer, een boterham gegeten en daarna gekaart tot 12.00; weer eten, weer kaarten tot voor ongeveer een uur geleden. Vellekoop wilde niet meer, hij verloor. Smit ligt nu te slapen en ik zit deze regelen te schrijven.
We wachten nu tot 4.00 op een boterham, en dan gaan we de stad weer in tot 8.30
Zoojuist wordt verteld, dat Frankrijk zich onvoorwaardelijk heeft overgegeven.

Maandag 24 Juni 1940
Geen bijzonderheden. Alleen zijn we 's nachts uit geweest (luchtalarm) en de duinen, in, dit duurde, één uur.

Dinsdag 25 Juni' 1940
Geen bijzonderheden, wel 's nachts er weer uit, luchtalarm, liefst 2 maal.

zondag 21 juni 2015

Arnoldus Buchelius -- 22 juni 1621

• Arnoldus Buchelius (1565-1641) was een Nederlandse oudheidkundige. Het bovenstaande is afkomstig uit VOC-dagboek 1619-1639. Aantekeningen van Arnoldus Buchelius over zijn bewindhebberschap van de kamer Amsterdam van de VOC (1619-1621) en over de WIC.

22. Gelesen den brief bij Coenen, Hautman, Carpentier, etc., gescreven ende ondertekent, ende van Jacatra herwarts gesonden, den … octobris 1620, waerinne verhaelt wert, dat sij noch 15 schepen desidereren, doch verstaen te hebben, dat Hollandia aen de custe van Cormandel soude wesen gearriveert. [...]
Voorts, dat men geene Javanen, jae geene Indianen conde vertrouwen, wesende hoochmoedich, ontrou, suspicieus, bedriegelick. Maer dat evenwel soo den Materam als die van Bantam souden moeten buygen. Den coninc van Achyn droech hem oock seer onbeleefdelicken tegens den onsen, dat meede die van Jamby volchden, maer het soude te sijnder tijt te passe comen. Die van Banda waren seer quaet, hart ende obstinaet, van natueren erfvianden van de christenen, sulcx dat alle remediën daertegens gedespereert worden. Mosten daeromme onder het jock gebracht werden, want die langer te spaeren, ware een foute, tevergeefs duslange gebruyct. Meenden derhalven den generael voor sijn vertreck aldaer, tot dienste van het vaderlant, sich daertoe te gebruycken.
Scrijven voort, gebreck te hebben van volck, contanten, lonten etc.
- Dat het nodich sal sijn, eenige ruyterie tegens de Javanen op te richten, ommedat die cloecker sijn te voet als de onse, ende daertoe 100 sadelen souden te doene hebben. Hij soude de peerden versorgen. [...]

Marcellus Emants -- 21 juni 1875

• De Nederlandse schrijver Marcellus Emants (1848-1923) bezocht Zweden en Lapland in 1875. Zijn journaal van die reis publiceerde hij in Op reis door Zweden.

Een Sint Jansdag in Lappmarken
Bepaald verboden is het slapen in Lapland des zomers niet, maar natuur en mensen doen er hun best u de nachtrust zo onrustig mogelijk te maken. De zon, die in mijn bed scheen, het tiental muggen aan de algemene moord ontkomen-die in het zwijgend uur van middernacht talloze slachtoffers aan vrienden en betrekkingen had ontrukt-de felle noordenwind, die langs het kleine venster floot, de onsluitbare deur van mijn slaapvertrek, die op straat uitkwam en telkens opensprong, alles werkte samen, om mij eerst laat, toen de wind door regen werd afgewisseld, toen de muggen verzadigd waren en de zon schuilging, enige ogenblikken van kalme slaap te gunnen.
't Was ongeveer acht uur, toen onze vrouwelijke bediende binnentrad en met een lichte kniebuiging mij de koffie op bed aanbood. Zij bracht ongunstige tijdingen. Het had sterk geregend, en de weg naar de kerk was dus uiterst modderig geworden. Na deze aankondiging verdween de schone terwijl ik de kofEe genoot, die in Lappmarken vrij wat beter is dan het bruine sop dat de Duitsers met zoveel wellust verzwelgen. Nauwelijks was ik gereed of zij trad weder binnen en bracht een kom water, een handdoek, een stuk zeep, een kam en een scherf van een spiegel. In lange tijd was mij zulk een uitstekende bediening niet ten deel gevallen.
Het weer was inderdaad treurig voor een midsommarsdag. De hemel was effen grijs, de omliggende bergen verdwenen in de nevels, de grauwe huizen waren grauwer dan ooit en de bodem was in een moeras met eilandjes herschapen.
Lehjk weer zei ik tot de Lap, die aan de deur mijn schoenen afveegde; poetsen kan ik zulk een behandeling niet noemen. De aangesprokene keek mij een paar minuten vissig aan, wendde zijn tanig gelaat naar de trekkende wolken en antwoordde: 'Jaha.'
Kunt ge mij niet een paar schoenen kopen, zoals ge zelf draagt ?
'Kopen niet, 't is feestdag.'
Lenen dan?
'Jaha.'
Ga dan, haal ze.
'Jaha.'
Daarop spuwde hij nog eens op mijn Hollands schoeisel, dat door noordse zorgen bijna rood geworden was, wreef nog een paar malen met de borstel heen en weer, en ging.
De schatter en de inspecteur Heten niet lang op zich wachten. Nauwelijks waren de schoenen met hooi aangevuld en door lange banden om de enkels toegesnoerd, of de goudomrande pet en de flambard, ditmaal onder geen spitse kap verscholen, brachten mij hun morgengroeten.
Er werd besloten tot een gezamenlijk opgaan naar de tempel, en toen de klok begon te luiden, zetten wij ons in beweging. Van steen tot steen stappend ging de inspecteur voorop, de schatter en de vreemdeling volgden, terwijl de Lap, die zich minder om een paar vuile voeten bekommerde, als een schoothondje achterbleef. [...]

Bernardo Soares -- 20 juni 1931

• Bernardo Soares is een van de 'afgeleide persoonlijkheden' van de Portugese schrijver Fernando Pessoa (1888-1935). Het Boek der rusteloosheid (vertaald door Harrie Lemmens) is het fictieve dagboek van deze Bernardo Soares.

Vandaag is zo'n dag dat de eentonigheid van alles aanvoelt als een gevangenis. Hoewel, het is niet de eentonigheid van alles, het is de eentonigheid van mij. Ieder gezicht dat je gisteren hebt gezien, is vandaag een ander gezicht, want vandaag is gisteren niet. Iedere dag is de dag die het is, en er is er nooit eerder zo een geweest. Alleen in je ziel ligt de identiteit - de identiteit die de ziel voelt met zichzelf, ook al is die vals - waardoor alles op elkaar lijkt en eenvoudig wordt. De wereld bestaat uit afzonderlijke, afgebakende dingen, maar als je bijziend bent, is alles één grote, wazige vlek. Ik zou het liefst vluchten. Wegvluchten van wat ik ken, van wat van mij is, van wat ik liefheb. Ik wil weg - niet naar een onmogelijk Indië of de grote eilanden ten zuiden van alles, maar naar om het even welke plek - een dorp of verlaten oord - zolang het maar niet deze plek is. Ik wil deze gezichten, deze gewoonten en deze dagen niet meer zien. Ik wil ergens als vreemdeling bijkomen van mijn aangeboren veinzerij. Ik wil de slaap voelen komen als leven en niet als rust. Een hut op het strand, ja zelfs een grot in een ruwe bergwand kan me dat geven. Helaas kan alleen mijn wil het niet.
De slavernij is de wet van het leven en er is geen andere wet, want deze moet worden nageleefd, je kunt je er niet tegen verzetten en je kunt je er niet aan onttrekken. Sommigen worden als slaaf geboren, anderen veranderen in slaven en weer anderen wordt de slavernij verleend. De laffe liefde die wij allen koesteren voor de vrijheid - die wij, als wij haar zouden bezitten, binnen de kortste keren vreemd zouden vinden en zouden verwerpen - laat duidelijk zien hoezeer wij gebukt gaan onder onze slavernij. Ikzelf, die net heb gezegd dat ik een hut of een grot zou willen hebben waar ik vrij zou kunnen zijn van de eentonigheid van alles, die mijn eigen eentonigheid is, zou ik die hut of die grot durven vertrekken in de wetenschap dat ik die eentonigheid, omdat het de mijne is, altijd met me mee zal slepen? Zou ikzelf, die stik waar ik ben en omdat ik daar ben elders beter kunnen ademen als de ziekte in mijn longen zit en niet veroorzaakt wordt door wat mij omringt? Wie zegt mij, die vurig verlang naar de zuivere zon en het open veld, naar de zichtbare zee en een brede horizon, wie zegt mij dat ik elders het bed of het eten niet vreemd zou vinden, of het feit dat ik dan de acht treden van de trap niet meer hoef af te lopen om op straat te komen, of de tabakszaak op de hoek niet meer hoef binnen te gaan, of geen goedendag meer hoef te zeggen tegen de luie kapper?
Alles wat ons omringt wordt een deel van onszelf, dringt door in de gewaarwording van ons vlees en ons leven en verbindt ons, als slijm van de grote Spin, subtiel met onze naaste omgeving, snoert ons vast op het lichte bed van een langzame dood, waar we wiegen in de wind. Alles is wij en wij zijn alles, maar waartoe dient dat wanneer alles niets is? Een zonnestraal, een wolk waarvan de plotselinge schaduw zegt dat hij overdrijft, een bries die opsteekt, de stilte die erna volgt, een gezicht, een paar stemmen, het sporadisch giechelen van pratende meisjes, en daarna de nacht, waarin de gebroken hiëroglyfen van de betekenisloze sterren verschijnen.

vrijdag 19 juni 2015

Frances D'Arblay -- 19 juni 1783

Frances d'Arblay (1752-1840) was een Britse schrijfster. Haar dagboeken zijn gepubliceerd als The Diary and Letters of Madame D'Arblay.

Thursday, June 19.--We heard to-day that Dr. Johnson had been taken ill, in a way that gave a dreadful shock to himself, and a most anxious alarm to his friends. Mr. Seward brought the news here, and my father and I instantly went to his house. He had earnestly desired me, when we lived so much together at Streatham, to see him frequently if he should be ill. He saw my father, but he had medical people with him, and could not admit me upstairs, but he sent me down a most kind message, that he thanked me for calling, and when he was better should hope to see me often. I had the satisfaction to hear from Mrs. Williams that the physicians had pronounced him to be in no danger, and expected a speedy recovery.

The stroke was confined to his tongue. Mrs. Williams told me a most striking and touching circumstance that attended the attack. It was at about four o'clock in the morning: he found himself with a paralytic affection; he rose, and composed in his own mind a Latin prayer to the Almighty, "that whatever were the sufferings for which he must prepare himself, it would please Him, through the grace and mediation of our blessed Saviour, to spare his intellects, and let them all fall upon his body." When he had composed this, internally, he endeavoured to speak it aloud, but found his voice was gone.

June 20.--I Went in the morning to Dr. Johnson, and heard a good account of him. Dr. Rose, Dr. Dunbar, and Sam Rose, the Doctor's son, dined with us. We expected the rest of our party early though the absence of Dr. Johnson, whom they were all invited to meet, took off the spirit of the evening.

July 1.--I had the satisfaction to hear from Sir Joshua that Dr. Johnson had dined with him at the Club. I look upon him, therefore, now, as quite recovered. I called the next morning to congratulate him, and found him very gay and very good-humoured.

woensdag 17 juni 2015

William Gavin -- 18 juni 1815

William Gavin (1775-1835) was een Engelse militair van Ierse afkomst. Zijn campagnedagboeken zijn bewaard gebleven, met daarin ook het verslag van 'zijn' Slag bij Waterloo.

June 18th 1815
The sun rose beautifully. The artillery of both armies had commenced the work of death. The men were ordered to dry their clothes and accoutrements and put their firelocks in order, and the writer was sent with a party to a farm house, to seize on all the cattle that could be found about it. This was soon performed. Cows, bullocks, pigs, sheep and fowls were put into requisition and brought to camp. Butchers set to work, fires made by pulling down houses for the wood, camp kettles hung on, and everything in a fair way for cooking, when the word ‘fall in' put everything to the route. Men accoutring, cannon roaring, bugles sounding and drums beating, which put a stop, to our cooking for that day. Our Brigade were ordered to advance to the brow of a hill and lie down in column. A brigade of the enemy's artillery got our range and annoyed us very much. One shot made an avenue from the first company to the tenth, which killed and wounded sixty men. During this period, not being attached to any company, I rode down the line to the left, to where Sir Thomas Picton was stationed, and came up just as he received his mortal wound. About two o'clock a squadron of the enemy's cavalry charged down on us, when the General ordered us to form square, which was instantly performed, and soon repulsed them. We were several times attacked in our advance by the enemy's cavalry. At one time we had only the front of the square formed when a squadron charged us, but we soon had it complete, with Lord Wellington in the centre. In the confusion my hat fell off, and on recovering it put it on front part to the back, and wore it like this for the remainder of the day, not knowing it was so. In this charge Ensign Todd was killed, also Lieutenant Elwes mortally wounded. Lieutenant Lawe, who acted as adjutant to the left wing, and was mounted, was hit by a cannon ball, which passed through the calf of his right leg, through the horse's body, and wounded his left leg. The enemy began to retreat about seven in the evening. We followed them to Nivelles and took a great number of cannon. The road was actually blocked up with cannon and wagons deserted by the French.

We bivouacked this night outside the village, up to our knees in mud.

Our loss during the day was:- 3 officers killed, 7 wounded; 24 rank and file killed, 160 wounded; 3 missing - loss of 71st at Waterloo.

Officers killed and wounded:- Brevet-Major L'Estrange (Aide-de-Camp to General Pack), Lieutenant Elwes, Ensign Todd - killed; Lieutenant-Colonel Reynell, Major Jones, Captain Read, Captain Campbell, Captain Barallier, Lieutenant Lawe, Lieutenant ------- - ; - wounded.

June 19th 1815
We remained on our ground and received half allowance of rum. The whole face of the country was covered with the wreck of the French army. Three of our Regiment in search of plunder opened an ammunition wagon filled with cartridges. On finding it of so little value they let the iron-bound cover suddenly fall, by which a spark emitted and communicated to the powder, and blew the unfortunate men to atoms. Corporal Sims, who had served with us at the Cape of Good Hope, Corunna, and all the battles in the Peninsula, and escaped the dreadful slaughter of the day before, was shot by a drummer, who playfully presented a French firelock at him, which he picked up from the field of battle, not knowing it was loaded. On the field lay a wounded French officer, who applied to me to assist him. I requested of a few Belgian boors, who were stripping the dead, to carry him to a farmhouse in sight, to which they consented on my taking charge of their heap of spoil till their return. They placed him on two muskets, and four of them took him off. As soon as I saw them near the house I abandoned my charge, and in a second their heap of plunder disappeared.

dinsdag 16 juni 2015

Hans Christian Andersen -- 17 juni 1847

Hans Christian Andersen (1805-1875) was een Deense (sprookjes)schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is gepubliceerd in Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd (vertaald door Edith Koenders).

Woensdag 16 juni 1847 [van Leiden naar Den Haag]
[...] Om half zes met de omnibus naar het station gegaan, hier hing een plakkaat van De Tijd met mijn naam en foto erop, de mensen keken naar me, zouden ze me herkennen; wat een wonderlijk gevoel! – Voor het eerst in een goed humeur terwijl ik met de trein reisde, ik had wel kunnen zingen; het duurde nog geen halfuur of we waren in Den Haag, in hotel Oude Doelen. Toen ik informeerde naar de groothertog van Weimar, naar de Deense en de Russische gezant, vroeg men me meteen of ik een kamer met ontvangstsalon wilde hebben, maar ik antwoordde dat ik eerst wilde afwachten of ik bezoek kreeg. – Ik heb een kamer met uitzicht op een groot plein met bomen; – ik ben ervan overtuigd dat Verhulst voorbijliep, hij keek omhoog, zou hij gedacht hebben ‘die man daar lijkt op Andersen’? De Nederlanders vormen de overgang van de Denen naar de Duitsers. Het Deens, Nederlands, Duits, Zweeds en Noors zijn nauw verwant, dan volgt waarschijnlijk het Engels. De Nederlanders en de Friezen vormen een overgang naar de Engelsen. Ik voel me zeer tevreden in dit hotel en toch, geen brieven! als er maar niemand overleden is (O, God, nee, ik moet er niet aan denken). – Tussen de bomen dampt de aarde, ik denk aan het elzenmoeras, aan de elfjes, is al dit bekoorlijks niet meer dan een elfjesbetovering. Is het tovenarij!

Donderdag 17 juni 1847 [Den Haag]
[...] Verhulst ontmoet, met hem mee naar huis gegaan, hij woont in een gezellig huis aan de rand van de stad, met uitzicht over de velden en de weilanden. Meegereden naar Van der Vliet, die in hoge mate verrast was me te zien, deed verward, bijna dom; hij heeft twee weken geleden naar Kopenhagen geschreven om te vragen of ik bij hem kwam logeren. De literatoren hier willen een feestje voor me arrangeren; hij schonk me de vertalingen van mijn werken. [...] Nederland is de idylle van Europa! Niet Zwitserland. [...]

Vrijdag 18 juni 1847 [Den Haag]
Vanmorgen bezoek uit Utrecht van de schrijver Nepveu, die mij zijn roman Berthe Coppier heeft geschonken; hij is een tegenstander van Van der Vliet, die er net aankwam en ik ben met hem naar een tentoonstelling gegaan, er waren uitstekende dingen, een van de schilders, ik ben zijn naam vergeten, hij heeft illustraties gemaakt bij Schetsboek zonder schetsen, heb ik daar ontmoet. [...] Ik gebruikte de maaltijd bij Van der Vliet, zijn zoontje Christian is naar mij en naar [de hoofdpersoon van] ’t Was maar een speelman genoemd. Zijn vrouw sprak alleen Nederlands, maar de conversatie verliep toch wel redelijk, ze wilde voortdurend dat ik meer at, schudde met haar hoofd en zei dat het mij kennelijk niet smaakte. – Ze hebben mij in een rijtuig naar huis gebracht. –

Henri-Frédéric Amiel -- 16 juni 1851

• Henri-Frédéric Amiel (1821–1881) was een Zwitserse filosoof, dichter en criticus. Uit: Amiel's Journal (vertaald door Mrs. Humphrey Ward).

June 16, 1851.—This evening I walked up and down on the Pont des Bergues, under a clear, moonless heaven delighting in the freshness of the water, streaked with light from the two quays, and glimmering under the twinkling stars. Meeting all these different groups of young people, families, couples and children, who were returning to their homes, to their garrets or their drawing-rooms, singing or talking as they went, I felt a movement of sympathy for all these passers-by; my eyes and ears became those of a poet or a painter; while even one's mere kindly curiosity seems to bring with it a joy in living and in seeing others live.

zondag 14 juni 2015

August Strindberg -- 15 jun 1896

• August Strindberg (1849-1912) was een Zweedse schrijver. Zijn autobiografische boek Inferno bevat ook Uittreksel uit mijn dagboek over het jaar 1896.

15 juni [1896] Ik ga de stad in om een cheque te wisselen tegen goud en bankpapier. De Quai Voltaire beweegt zich onder mijn voeten. Ik verbaas me erover, hoewel ik weet dat de Carousselbrug onder het gewicht van de wagens heen en weer slingert. Maar vanochtend plant de beweging zich voort tot in de tuin van de Tuilerieën en de Avenue de l'Opera. Uiteraard trilt een stad altijd een beetje, maar om dat te kunnen merken moet je over uiterst gevoelige zenuwen beschikken.
De andere rivieroever is voor ons bewoners van Montparnasse een onbekende wereld. Het is een jaar geleden dat ik daar voor het laatst geweest ben en ik kom niet verder dan de Crédit Lyonnais en het Café de la Régence. Op de Boulevard des Italiens word ik door heimwee overvallen en ik haast me naar de rivier terug te keren, waar de aanblik van de Rue des Saints-Pères me weer opmontert. In de buurt van de kerk van Saint-Germain-des-Prés kom ik een lijkwagen tegen; vervolgens twee kolossale madonnabeelden die vervoerd worden op een kar. De ene madonna, die met gevouwen handen en naar de hemel gerichte blik ligt neergeknield, maakt een diepe indruk op me.

Louise Colet -- 14 juni 1845

• De Franse schrijfster Louise Colet (1810-1876) was enige jaren de minnares van schrijver Gustave Flaubert. In De Kluizenaar en zijn muze (vertaald door Edu Borger) zijn behalve brieven van beiden ook dagboekfragmenten van Colet opgenomen.

Parijs, zaterdag 14 juni 1845
Waarom begin ik pas vandaag met dit dagboek in plaats van tien jaar geleden, toen ik in Parijs aankwam en ik vol enthousiasme en verlangend alles te zien en te leren kennen, nog illusies koesterde over grote mannen, gevoelens en roem?
Ik ben nu vierendertig, niet meer en niet minder. Ik ben dikker geworden, mijn figuur is niet zo slank meer, maar nog wel elegant en goed gevormd. Mijn boezem, hals, schouders en armen zijn erg mooi. Men bewondert nog steeds de onopvallende manier waarop mijn hals in mijn gelaat overgaat, iets té onopvallend misschien, want door die samensmelting is mijn gezicht te kort en maakt het een te ronde indruk. Ik corrigeer deze tekortkoming door middel van mijn kapsel, dat uit zeer lange krullen bestaat die over mijn slapen vallen, mijn wangen verhullen en tot mijn schouders reiken. Mijn weelderige haardos (zeer licht kastanjebruin; toen ik een kind was, was het hoogblond), die elke dag door een kapper op vaardige wijze in orde wordt gebracht, levert mij complimenten op. Door mijn haren heeft mijn ijdelheid echter een kwetsuur opgelopen; ze beginnen grijs te worden (en wanneer ik zeg 'ze beginnen', moet ik vaststellen dat ik al tien jaar geleden grijze haren bij mezelf heb ontdekt), de kleine haartjes op mijn slapen zijn bijna allemaal grijs, ik druk ze plat met een ander haarlokje dat er overheen geplakt en gefriseerd wordt. Elke zaterdag worden al mijn andere grijze haren verwijderd. Op die dag zeg ik altijd weer lachend: memento mori, of liever gezegd memento v,[ivere] dat heb ik mij al drie jaar geleden voorgenomen, en mijn haar is zo weelderig dat de hoeveelheid ondanks deze uitdunning niet minder wordt. Als ik gekapt word, lees of schrijf ik, en ik verlies er geen tijd mee. Door de zorg die ik aan dat onderdeel van mijn toilet besteed slaag ik erin mijn grijze haren zo goed te verbergen dat, wanneer ik ze ter sprake breng, men mij niet wil geloven. Ik weet niet waarom ik er ten overstaan van B nooit over heb durven praten, ik was zo beducht, zo verlangend bij hem in de smaak te vallen, hij scheen mij mooi te vinden, maar misschien ben ik niet jong genoeg voor hem. Wij zijn van dezelfde leeftijd. Ik heb een hoog, zeer fraai gevormd, expressief voorhoofd, dichte, fijn getekende wenkbrauwen en grote donkerblauwe ogen die zeer mooi zijn, wanneer zij opvlammen door de schok van de gedachte of de sensatie, maar zij zien er dikwijls ook vermoeid uit, door de arbeid en de tranen. Mijn neus is bekoorlijk, fijn, gedistingeerd en bijzonder. Mijn mond is jeugdig en klein, maar heeft qua vorm niets opmerkelijks. Mijn glimlach is alleraangenaamst, vriendelijk en kinderlijk, naar men zegt; maar ik heb mijzelf nooit zien glimlachen. Mijn gebit is mooi, gezond en compleet, afgezien van een kies die ik heb laten trekken omdat ik de pijn niet meer kon verdragen. Mijn benen, smal bij de enkel, zijn volmaakt gevormd en eindigen in heel kleine, zeer ranke voetjes die zo'n contrast vormen met mijn krachtige, lange gestalte dat men er verbaasd over staat. Mijn handen zijn eveneens slank, blank en fijn. Dit is wel een zeer uitgebreid portret. Ik vind dat het te veel eer voor me is. Later zal ik het eens beknopter maken. Wat het zedelijk portret betreft, dat zal uit deze bladzijden naar voren komen.

donderdag 11 juni 2015

Susan Sontag -- 12 juni 1959

Reborn bevat (dagboek)notities van schrijfster Susan Sontag (1933-2004) uit de periode 1947-1963.

12 juni 1959

Goed vs. slecht orgasme

Orgasmen heb je in allerlei maten: groot, middelmatig, klein.

Vrouwelijk orgasme is intenser dan dat van man. 'Dat weet toch iedereen.' (Tussen aanhalingtekens maar zonder naam van de geciteerde erbij.) Sommige mannen krijgen nooit een orgasme; zij ejaculeren zonder gevoel erbij.

Neuken vs. geneukt worden. De meeste intense ervaring - meest overweldigende - is geneukt worden. Hetzelfde geldt voor bovenop liggen vs. onderop liggen. I[rene] kon jarenlang onderop geen orgasme krijgen omdat (?) ze het idee niet kon accepteren zich helemaal te laten gaan, 'genomen' te worden.

De pot die 'zuiver mannelijk' is zal zich nooit laten aanraken door haar partner.

woensdag 10 juni 2015

Harry Graf Kessler -- 11 juni 1927

Harry Graf Kessler (1868-1937) was een Duitse kunstverzamelaar, museumdirecteur, schrijver, publicist, politicus, diplomaat en pacifist. Hij hield 57 jaar lang een dagboek bij. Een selectie daaruit is (door Peter Claessens)  in het Nederlands vertaald als Dans op de vulkaan.

Weimar, 11 juni 1927. Zaterdag
's Ochtends naar het Goethesymposium in het theater, waar Wundt sprak over de invloed van Goethes persoonlijkheid. Zijn niet erg diepzinnige voordracht versterkte echter wel mijn twijfels aan de waarde van de 'Duitse wereldbeschouwing' en 'Duitse filosofie', die per slot van rekening met hun overdreven individualisme, historisme, nationalisme, met de overwaardering van het organische ten opzichte van het verstandelijke hebben geleid tot de wereldoorlog en tot alle rampspoed en barbarij van onze tijd. Wundt koesterde zich uiteraard in het volle licht van deze wereldbeschouwing.

Berlijn, 14 juni 1927. Dinsdag
Diner bij de Sammy Fischers met Gerhart Hauptmann en echtgenote, de Einsteins, de Hugo Simons, Jessner, het echtpaar Kerr, staatssecretaris Hirsch enz. Na het eten gesprek met Hauptmann en Einstein, dat zijn vertrekpunt had bij mijn brief aan Hauptmann. Hauptmann zei dat hij de suggestie voor de sterfscène in dank aanvaard had. Hij zou de dood van Uilenspiegel absoluut toevoegen. Al was hij er nog niet helemaal uit hoe hij het zou aanpakken; hij had een aantal versies in gedachten. Mijn suggestie dat Uilenspiegel zich over 'de laatste dingen', die Cheiron hem zojuist had laten zien, zou moeten 'doodlachen', kenschetste hij tegenover Einstein als 'erg gewaagd'.
Ik weet niet hoe het gesprek daarna op de astrologie werd gebracht. Hauptmann verdedigde haar tegenover Einstein, of beter gezegd, vroeg Einstein wat hij ervan vond, kennelijk in de veronderstelling verkerend dat Einstein er toch wel enig belang aan zou hechten. Maar Einstein verwierp haar volledig en zo resoluut als bij zijn verzoeningsgezinde aard maar mogelijk is. Het copernicaanse systeem had voor eens en altijd met het antropocentrische wereldbeeld afgerekend waarin het hele uitspansel rond de aarde en de mensheid draait. Het was waarschijnlijk de grootste klap geweest die het menselijke wereldbeeld eigenlijk ooit te verwerken had gekregen. De aarde was er om zo te zeggen door geprovincialiseerd, tot 'provincie' gereduceerd, in plaats van kardinaal punt en middelpunt te zijn. Daarmee was ook de passio Christi, de kruisiging, in een nieuw licht komen te staan.
Hauptmann was niet van de astrologie af te brengen. Binnenkort zou Einstein een boek van Johannes Schlaf ontvangen waarin bewezen werd dat het hele copernicaanse systeem op een vergissing berust (dat zei Hauptmann met een lichte glimlach): nou ja, ook al was dat objectief beschouwd wellicht onzin, dan moest je toch toegeven dat bij het ontwerpen van onze wereldbeschouwing ook de verbeeldingskracht een rol speelt, dat deze subjectieve factor zich niet volledig laat wegcijferen. Dat was ook het geval met het woord; de formulering van de een of andere zienswijze in woorden gaf haar een ruggengraat, een basis.
Einstein: beslist; hij was op het moment Lévy-Bruhls boek over het primitieve denken aan het lezen, demonen alom. Waarschijnlijk was het geloof aan de invloed van demonen in wezen de oorsprong van ons causaliteitsbegrip. (Hij wilde er kennelijk mee aangeven dat de ontwikkeling die begonnen was met het geloof in demonen, in de astrologie had geresulteerd [invloed der gesternten] en vandaar via het copernicaanse kosmologische systeem was uitgemond in de zuiver causaal-mechanische opvatting van de natuur.)
Kerr, die er met zijn vulgaire kleine echtgenote bij was, onderbrak het gesprek steeds weer met kwinkslagen die spitsvondig bedoeld maar niet eens grappig waren; hij dreef met name de spot met Onze-Lieve-Heer. Ik trachtte hem zijn mond te laten houden en verzocht hem Einstein, die diepgelovig is, niet onnodig te krenken. 'Wat,' zei Kerr, 'dat bestaat niet! Dat moet ik hem dan meteen maar eens vragen. Zeg eens, beste professor, klopt het dat u diepgelovig bent?' Met grote waardigheid en beheersing antwoordde Einstein: 'Zeker, als je het zo wilt opvatten. Als we met onze beperkte middelen in de natuur binnendringen, dan ontdekken we achter alle voor ons nog kenbare samenhangen iets heel subtiels, ongrijpbaars, onverklaarbaars; het ontzag hiervoor, voor wat aan gene zijde van het voor ons bevattelijke werkzaam is, is mijn religie; in zoverre ben ik inderdaad religieus.' Voordien had hij op mijn opmerking dat zijn ontdekkingen een even revolutionair effect op onze wereldbeschouwing gehad hadden als die van Tycho Brahe en Copernicus, afwijzend en heel resoluut, ja zelfs ietwat geërgerd geantwoord: 'Mijn inzichten zijn helemaal met zo revolutionair!'
Hauptmann zei me onder het eten over de tafel heen toen ik zijn gelijkenis met Goethe aanstipte: 'Ja, ik ben toch ook een zoon van Goethe.' Op mijn ietwat verbaasde vraag 'Hoe moet ik dat begrijpen?' zwakte hij het echter af door te zeggen dat hij tot dezelfde stam behoorde. Ook met Alexander von Humboldt had hij een soortgelijke bloedverwantschap. Benvenuto (zijn zoon) had eens, toen hij vier was en met zijn kindermeisje langs de Ber-lijnse universiteit liep, naar het beeld van de zittende Alexander von Humboldt gewezen en gezegd: 'Kijk, daar zit pappie!' Die nauwe verwantschap met Goethe en Alexander von Humboldt schijnt bij Hauptmann een soort mystiek geloofsartikel geworden te zijn.

maandag 8 juni 2015

An Englishwoman -- 8 juni 1918

• Een anonieme Engelse die in Rusland woonde hield tijdens de eerste jaren van de Russische revolutie een dagboek bij dat is gepubliceerd als From a Russian Diary 1917-1920.

June 8. — For several days Nikita has wished to leave for Moscow, but every evening he has been advised not to, as the train would probably be stopped before it got to the capital on account of the dispute between the Bolsheviks and the railwaymen. How- ever, to-morrow he will really leave. In order to obtain a permit he had to go through the farce of obtaining a medical certificate to the effect that he needed the advice of a Moscow specialist. He will probably be sent to Archangel to help in the debar- cation of agricultural tools [?], under American auspices. The whole thing is rather strange, the more so as he got into touch with the American through the staif here, where German is now frequently spoken. Yesterday, in a village near by, a man who kept a bomb in his house showed it to a friend ; it went off, wounded them, and started a fire which resulted in the destruction of twenty-six homesteads. It was then discovered that some of the peasants had ten or more sacks of grain. Three sacks were left to each; the rest confiscated. The town has been giving neither bread nor potatoes. We have no bread baked; for supper we had eggs ; our hens have begun to lay. I have no shoes; I do not know what I shall do, but I do not intend to give 1 80 roubles for a pair. Rosenberg told me that his workmen confirm the news that thousands of poods of grain were stolen from the base-supply by the soldiers and sold to the peasants. That accounts for the peasants having ten and more sackfuls. This is not a government which can supply itself ; it always imports. Now the Bol- sheviks are short of provisions, they gave their employees their this month's supply, but say it will be the last ; each employee received 20 lb. of good flour, and i 5 lb. of rice, besides sugar, buckwheat, and lard in abundance. In no other country would people put up with such injustice. They with their abundance and we with our 2 lb. of potatoes a fort- night.

Letters can be sent to Poland, Germany, and Switzerland, but not the Ukraine ; the postage is thirty kopeks for simple and sixty for registered letters. As yet telegrams cannot be sent, but that will very shortly be altered.

In Orsza many Polish refugees, Nicolai Nicolai- vitch's mother and sisters among the number, have for many weeks been waiting to return home. They are half-starved and without money. There are two Commanders in Orsza, the Russian and the German ; it was the latter who, some days ago, went to Moscow to say that carriages must be provided for refugees so that they may continue their journey.

Again there has been a murder up at the pond.

zondag 7 juni 2015

Jacob van Lennep -- 6 juni 1823

Jacob van Lennep (1802-1868) was een Nederlandse schrijver. In 1823 maakte hij wandelend een petit tour door zomers Nederland. Van deze tocht hield hij een dagboek bij, onder de titel Nederland in den goeden ouden tijd.

Vrijdag 6 Juny.
Na vrij wel geslapen te hebben en 26 st[uivers] aan verteering betaald, wandelden wij te vijf ure uit en kwamen na een half uur gaans op de hoogte van Molquerum*, waar wij den weg een ogenblik verlieten om dit dorp dat een kwartier landwaarts inligt, voornamelijk wegens de kleeding der vrouwen te bezien. Dan, het gansche dorp (ook geheel vervallen) doorloopen hebbende, zagen wij geen mensch. Misnoegd, en toch iemand willende zien, traden wij de herberg in, waar wij alleen een oud wijf in bed vonden, dat ons verhaalde dat er in haar herberg.... niets te krijgen was. Wij keerden dus op den dijk terug en kwamen te zeven ure binnen Hindeloopen, dat van verre een goed voorkomen heeft, doch zijn woord niet houdt.
Twee straten waren wij reeds ten ende en hadden nog geen schepsel gezien dan een haan en een hond. In de liederlijke herberg het Gouden Anker aten wij een boterham. Hier bestond een leesgezelschap; de lijst der boeken hong in de kamer en dit kostbaar muzeum bestond uit zesentwintig werken, als b.v. Inleiding tot de geographie; Historie der kozakken; Geschiedenis der landing in Noord Holland; de Star; de Letteroefeningen; de Catechismus der natuur; de Predikatie bij gelegenheid der inwijding van de kerk te Molquerum enz. De Hinloopensche vrouwen (die wij niet zagen) zijn, als bekend is, zeer vreemd gekleed. Voor den kleinen vierkanten borstlap betalen zij vaak twaalf guldens en meer; voor hare voorschoten, ½ els breedte, tot tachtig gulden. Men gebruikt in Hindeloopen slechts een vertrek of eigenlijk een duivenhok met schuiven in stee van deuren: de rest van 't huis dient alleen in geval van geboorte of dood, en wordt overigens niet gebruikt.
Eene ruime bedstede welke men met een' trap of ladder beklimt, bergt man, vrouw en kinderen, ook den gast, die naar zijne kunne, naast den man of naast de vrouw slaapt. De kennismakingen en vrijerij geschiedt door het zenden van een' koek en liqueur welke, aangenomen zijnde, de goedkeuring van het meisje toont. In dienzelfden vreemden toon neemt de vrijerij een voortgang. – Overigens zijn de Hindeloopers zeer schuw en vooral voor vreemdelingen bevreesd, aan welke zij zich zoo min mogelijk vertoonen.
Te halftien kwamen wij altijd den dijk gevolgd zijnde, te Workum aan. Deze stad houdt zich door eenige fabrieken, zeepziederijen, steenbakkerijen en kalkovens nog staande en heeft nog rijke inwooners. Op het oog is zij zelfs fraai en in de lengte gebouwd, zoodat wij om aan het logement het Wapen van Friesland, dat aan de andere zijde ligt, te komen een half uur noodig hadden. Nadat wij een wijl gerust en gedut hadden, liepen wij de stad rond, of liever langs want zij bestaat voornamelijk uit twee lange wallen aan een gracht. In de oude kerk die van den toren afgescheiden is, zagen wij predikstoel, banken, draagbaren van gilden enz. alles beschilderd en met versjens verrijkt. Het Stadhuis is nogal merkwaardig en de winkels zeer fraai.
Te één ure aten wij heerlijke baars, vielen na den eten weder in slaap en wandelden te vier ure naar het dorp Parrega*, waar ons een Friesche marskramer op zijde kwam, die ons om de tollen te vermijden langs een harden kleiïgen en steenigen weg naar Bolswerd voerde, tot groot vermaak van VAN HOGENDORP en tot mijn spijt.
De tollen zijn hier veelvuldig en dwaas. Een voetganger moet aan sommige twaalf duiten betalen en gaat dus liever met de schuit. Te zes ure kwamen wij in de stad, waar wij in den Wijnberg onzen intrek namen: hier dronken wij thee met vier menschen, wie wij aan hun profaan, gemeen en ploertachtig gesprek dadelijk voor aannemers erkenden. Te acht ure gingen wij de stad rond: ik vond dezelve lief net en vrolijk gebouwd: de meisjens waren fraai. Op den buitenmuur der Oude Hoofdkerk is eene blaauwe steen met een bijna onzichtbare zittende- en een rijdend persoon er op uitgehouwen. Niemand heeft mij tot nog hiervan de beteekenis gegeven. Met de ondergang der zon wandelden wij de fraai beplantte vesten om en verlustigden ons in het heerlijk uitzicht dat zij opleverden.
Van onze wandeling gekeerd, vonden wij in de herberg den landmeter en ingenieur VAN DER KEMP, die zijnen tijd hier met loopen en zijne passen te tellen, zeer onaangenaam doorbracht en blijde was ons te zien en met ons onder een paar flesschen wijn zijne verveeling een wijl te bannen. Na een zeer aangenaam en vermakelijk gesprek begaven wij ons naar bed met klokslag half twaalf.

vrijdag 5 juni 2015

Cor Inja -- 5 juni 1925

Cor Inja (1903-1989) weigerde dienst op principiële gronden, en moest daarvoor de gevangenis in. Tijdens zijn opsluiting hield hij een dagboek bij, dat is gepubliceerd als Geen cel ketent deze dromen.


5 juni 1925
Vandaag moest ik de tuin besproeien, de planten water geven, zodat al het jonge groen weer de levenssappen op kan zuigen, zodat ze krachtiger dan ooit op zullen groeien. Er zullen forsche, buigzame stengels komen en de bloemen zullen tartend rond zien en vreugde geven.
Zo gaat het met ons jonge leven ook. Na de eerste levenssappen groeien we tot een volwassen stam uit en zien tartend de wereld rond en wij slaan onze ogen op, die vragen: 'Wat wil je van ons?', en wij zeggen met diezelfde ogen: 'Weetje het niet? Wij zijn de nieuwe wereld, het nieuwe geslacht. Wat gij allen vele eeuwen hebt gedaan en wat steeds op een mislukking is uitgelopen, dat zullen wij nu gaan doen: wij zijn de toekomst, wij zijn de vrije jeugd. Wij zullen tonen [dat] in ons de kracht schuilt, om onze idealen te verwezenlijken.'
Zo spreken die bloemen in knop me ook toe. Er is nog geen dor blaadje dat neerhangt. Dan komt de tijd van de volle bloei, en krachtig pralen ze in volle schoonheid. De zomer is gekomen: hoe lang zullen ze dan de zomerhitte doorstaan! Dat hangt van het weer af en het water dat elke dag gegeven moet worden. Maar naar zo'n zomer willen we ook in eigen leven. In die zomer moet het gelukken.
Maar we weten [dat] de herfst komt, en de stormen komen, en de graankorrel valt, en zo zal het ook later met ons gaan. Nu het volle leven tegemoet, maar dan smart, tranen, bitterheid.
De geschiedenis zal zich herhalen. Een weemoedige gedachte, of toch niet, want uit de graankorrel zal nieuw leven komen. Zal het met ons ook zo zijn?
Als dat zo is, dan is deze gang van het leven dus noodzakelijk om tot nieuw leven te komen. Er is een woord: 'Zij die geloven, haasten niet.' Dus als we het leven verlaten, komen we in Al-leven, dat door God is geschapen, en dat zullen allen zijn: groot en klein, rooms, protestant, islam, rood en zwart, communist en bourgeoisie.
Wat een gedachtensprong. Ja, het is toch wel fijn om bewust te mogen leven, zolang het je gegeven wordt te leven en steeds te zoeken naar de waarheid en de zin van het leven.
Overigens bijzonder veel post vandaag.

donderdag 4 juni 2015

Isaak Babel -- 4 juni 1920

• Isaak Babel (1896-1940) was een Russische schrijver. Zijn Dagboek 1920 is in het Nederlands vertaald door Peter Zeeman.

Zjitomir, 4.6.20
's Ochtends pakketten naar het Joegrosta, een bericht over de pogrom in Zjitomir, naar huis, aan Oresjnikov en Narboet.
Ik lees [Knut] Hamsun. Sobelman vertelt me de intrige van zijn roman.
Het nieuwe geschrift van Jehowa, een oude man die eeuwenlang heeft geleefd, waarna volgelingen ermee aan de haal gingen, om de hemelvaart te simuleren, een oververzadigde buitenlander, de Russische revolutie.
Schulz, hier gaat het om, wellust, communisme, hoe we de bazen hun appels afpakken, Schulz vertelt, zijn kalende hoofd, appels onder zijn arm, het communisme, een Dostojevski-figuur, hier zit iets in, hier moet ik iets mee doen, die onverzadigbare begeerte, Schulz in de straten van Berditsjev.
Chelemskaja, die aan pleuritis en buikloop leed, was geel geworden, een smerige kaftan, appelmoes. Wat heb je hier te zoeken, Chelemskaja? jij moet trouwen, een echtgenoot - een technisch bureau, een ingenieur, abortus of eerste kind, zo zag jouw leven, jouw moeder, eruit, eenmaal per week nam je een bad, dat is jouw roman, Chelemskaja, en zo moet je leven, en je zal je aanpassen aan de revolutie.
Opening van de communistische club op de redactie. Daar heb je dan het proletariaat, die onwaarschijnlijk uitgemergelde joden en jodinnen uit het ondergrondse. Voorwaarts, beklagenswaardig en verschrikkelijk volk. Daarna het concert beschrijven, vrouwen zingen Kleinrussische liederen.
Baden in de Teterev. Kiperman, hoe wij op zoek zijn naar iets eetbaars. Wat is Kiperman voor iemand? Wat ben ik toch een idioot om mijn geld zo te verkwisten. Hij wiegt heen en weer als een riethalm, heeft een grote neus, is nerveus, misschien wel gek, maar hij is ook een afzetter, en wat is-ie goed in het uitstellen van betalingen, in het leiding geven aan de club. Zijn broek beschrijven, zijn neus en zijn bedachtzame manier van praten, de martelingen in de gevangenis, een verschrikkelijk figuur, die Kiperman.
Nacht op de boulevard. Jacht op vrouwen. Vier lanen, vier stadia: kennismaken, babbelen, lust opwekken, lust bevredigen. Beneden de Teterev, de oude hospik, die beweert dat het de commissarissen aan niets ontbreekt, zelfs niet aan drank, maar hij meent het goed.
Ik en de Oekraïense redactie.
Goezjin, over wie Chelemskaja zich vandaag heeft beklaagd, ze zoeken iets beters. Ik ben moe. En plotseling de eenzaamheid, het leven stroomt aan mij voorbij, maar wat betekent het?

dinsdag 2 juni 2015

Frederik van Eeden -- 3 juni 1906

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

zondag 3 juni
1e Pinxterdag. Slecht weer. Ik ben weer aan 't niezen door hooi-katarrh.
Gister kwam de lange brief van Else Otten. Zij springt raar met mij om. Voor weken heeft zij ‘de Zendeling’ al van Kahane terug en de Broeders van Frisch. En nu vraagt ze mij of ze de Zendeling aan Halm mag geven, en de Broeders aan Kahane. Terwijl ik al vier maanden zit te wachten op het oordeel van Kahane over de Broeders. Dat is om tureluursch te worden. Ze vertaalt goed, maar heeft geen begrip van nauwgezette samenwerking.
Ondanks die slechte tijdingen sliep ik heerlijk. Soms voel ik alsof die Berlijnsche tijd mijn gemoedsrust verstoord heeft en of ik gelukkiger was zonder die grootere aspiraties. Vooral het gevoel dat ik iets nog veel voortreffelijkers moet geven om te bereiken wat ik wil, en dat er in die succesvolle tooneel werken een zekere deugd zit die ik niet bemerk en die ikzelf niet heb, dat werkt hinderlijk. Ik zie volstrekt het superieure niet van de stukken van Ibsen, ook zelfs niet van Maeterlink. Een stuk als Monna Vanna laat mij koud als een steen. Waarom hun werk boven het mijne staat, weet ik niet. Het publiek zegt het, maar de vraag is: Is er in Ibsen en Maeterlink iets moois dat ik niet zie, of is er in 't mijne iets wat ik wel zie maar het publiek nooit kan zien? ▫ Het is onmogelijk zich toe te leggen op het mooi van anderen, omdat het publiek dat wil. Ik kan mij alleen toeleggen op een zekere tooneel-geschiktheid, die ik tot nog toe verwaarloosde.

maandag 1 juni 2015

John Cheever -- 1 juni 1976

John Cheever (1912-1982) was een Amerikaanse schrijver. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. Hij had altijd veel bewondering voor zijn collega John Updike, en was ontdaan toen hij op 1 juni 1976 door een radiostation gebeld werd met de mededeling dat Updike zou zijn overleden. Later bleek dat niet te kloppen.

The telephone rings at four. “This is C.B.C. John Updike has been in a fatal automobile accident. Do you care to comment?” I am crying. I cannot sleep again. I think of joining Mary in bed, but I am afraid she will send me away. I think I am right. When there is a little light I feed the dogs. “I hope they don’t expect to be fed this early every morning,” she says. I do not point out that John will not die every morning, and that in any case it is I who feed them. This restraint costs me nothing. When I go into the kitchen for another cup of coffee, she empties the pot into my cup and says, “I was just about to have some myself.” When I insist on sharing the coffee I am unsuccessful. I do not say that the pain of death is nothing compared to the pain of sharing a coffeepot with a peevish woman. This, again, costs me nothing. And I see that what she seeks, much more than a cup of coffee, is the gratification of a sense of denial and neglect—and that we so often, all of us, put our cranky and emotional demands so far ahead of our hunger and thirst.
As for John, he was a man I so esteemed as a colleague and so loved as a friend that his loss is indescribable. He was a prince. I think it not difficult to kiss him goodbye—I can think of no other way of parting from him, although he would, in my case, have been embarrassed. I think him peerless as a writer of his generation; and his gift of communicating—to millions of strangers—his most exalted and desperate emotions was, in his case, fortified by immense and uncommon intelligence and erudition. John, quite alone in the field of aesthetics, remained shrewd. Mercifully, there is no consolation in thinking that his extraordinary brilliance presaged a cruel, untimely, and unnatural death. His common sense would have dismissed that as repulsive and vulgar. One misses his brightness—one misses it painfully—but one remembers that his life was dedicated to the description of enduring—and I definitely do not mean immortal—to enduring strains of sensuality and spiritual revelations.
So the call about John’s untimely death was a fraud. I have decided, says my daughter, that it was an overambitious stringer, who saw the name on a police blotter and tried to cash in. This is a wish founded on the desirable simplicity of being charitable; one of her best characteristics. I am distempered, forlorn, and idle.

Virginia Woolf -- 31 mei 1929

Virginia Woolf (1882-1941) was een Engelse schrijfster. Ze hield vrijwel haar hele leven een dagboek bij.

Tuesday 28 May
It is an odd summer, this one, unexampled in our history. We are going off to Cassis on Tuesday for a week. This is a revolution. We have never been abroad so late in the year I think. The Election will be over. We shall be governed by a Tory or a Labour party - Tory I suppose. And I feel, rather oddly, that this is an important election. Walking down the King's Road with Sydney Waterlow the other night - having been to dine at his club - talking about the election, Sydney said that human nature has improved. We are all becoming gentier and wiser. Even the dogs are.

Friday 31 May
The oculist said to me this afternoon "Perhaps you're not as young as you were". This is the first time that has been said to me; and it seemed to me an astonishing statement. It means that one now seems to a stranger not a woman, but an elderly woman. Yet, although I feit wrinkled and aged for an hour, and put on a manner of great wisdom and toleration, buying a coat, even so, I forget it soon; and become 'a woman' again.
"We are winning" Nelly said at tea. I was shocked to think that we both desire the Labour Party to win — why? Partly that I don't want to be ruled by Nelly. I think that to be ruled by Nelly and Lottie wou ld be a disaster. Last night at Charleston we heard election results spoken very distinctly in the drawing room. Driving home through Lewes there was not a single light downstairs. No one was even listening in. The streets were perfectly empty. One man was pump shipping against the station wall. I had imagined a crowd, flares, shouts, white sheets - only three black cats, out on business with the mice. So we shall be ruled by Labour.
We went down to Worthing to see Lèonard's mother, laid like an old rose - rather lovely this time - in a narrow room; with the sea opposite. And she cried; and was very dismal. Nothing of life, as we see it, remains to her - [she] can't read or sleep, yet anxiously demands, does Leonard think she will get well? We had been saying driving down that one should take poison. She has every reason; and yet demands more life, more life, at seventy-eight. She quarrels; she can't walk; she is alone; she is looked after by nurses; lives in an hotel, but demands more life, more life. I was moved by her; could hardly speak. I suppose human nature, so emotional, so irrational, so instinctive, as it is in her, but not in me, has this beauty; this what they call 'elemental' quality. One may get it too, when one is seventy-eight. One may lie sobbing, and yet cry does doctor think I shall recover? One will not perhaps go to the writing table and write that simple and profound paper upon suicide which I see myself leaving for my friends.
We voted at Rodmell. I saw a white gloved lady helping an old farm couple out of her Daimler.

Alma Mahler -- 30 mei 1901

Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn.

Donderdag 30.5
Kreeg een kaartje van mijn vis-a-vis in de Höfergasse. Hij heet dr. Kainer. Ik kan het hier wel bijvoegen - naast een brief van Muhr, die lang niet dom is-maar geen van Alex.
Lunchen bij tante Mie. Natuurlijk kwam het onderwerp trouwen weer ter sprake. Ze zei dat ze een groot kunstenaar voor mij wenste, een die tegelijkertijd een groot karakter had. 'Ja-zoek zelf maar eens zo iemand, tante Mie. Ik kan hem niet vinden.' We kwamen op Alex. [...]
Ik ken weinig mensen die het zo goed met me menen als Mie, en ook zij ontraadt me hem, en niet met de doorsneeargumenten: hij is te arm, hij is te lelijk. Maar: jullie hebben verschillende opvattingen en meningen. Jullie leven in totaal uiteenlopende sfe-ren. Hij is een bohémien-de kloof is niet te overbruggen. Hij is verbitterd doordat hij altijd heeft moeten vechten...
Het blijft door mijn hoofd spelen-en dan denk ik weer: hij houdt van mij-ik hou van hem-hij zal mij tot wasdom brengen naar zijn niveau tillen-en ik zal hem tot wasdom brengen-naar mijn niveau tillen.
Opmerkelijk, wat een fijne neus die vrouw heeft.

Alex = de componist Alexander von Zemlinsky, met wie ze toen een verhouding had. Gustav Mahler zou ze vijf maanden later pas leren kennen. Ze besloten vrijwel onmiddellijk tot een huwelijk.