woensdag 30 december 2015

Evelyn Waugh -- 31 december 1932

Evelyn Waugh (1903-1966) was een Britse schrijver. In 1932-'33 maakte hij een reis door Brits-Guyana en Brazilië, waar hij het boek 92 dagen over schreef.

December 1932
Een warme zon, rustig water, een zwakke wind in de rug. Na een week met ruwe zee was het eindelijk mogelijk te schrijven. De passagiers, die tot nu toe onzichtbaar waren, doken op en begonnen met dekspelen. Er was geen muziekband. Het schip was klein, oud en traag, een vrachtboot met een paar passagiers waaraan weinig aandacht werd besteed. Pas toen de zee kalm werd, zag je hoe traag het schip was. Met een comfortabeler schip had je in Trinidad moeten overstappen op een andere boot. Het reisgezelschap was waarschijnlijk kenmerkend voor deze route: drie of vier planters die terugkeerden naar de eilanden, mannen die er ouderwets uitzagen, met magere, bruine gezichten en zware horlogekettingen; twee dominees, één blank en één zwart en allebei minzaam; twee Engelse dronkelappen die deze 'rondvaart' voor hun gezondheid maakten en die beiden een slecht humeur hadden als zij nuchter waren; enkele onopvallende vrouwen met uiteenlopende huidskleur die op weg waren zich weer bij hun echtgenoot te voegen of een broer te bezoeken; een aardig Engels gezin op vakantie, dat elke dag van hun winter zorgvuldig van tevoren had gepland; een elegante jonge negerin met paarse lippen, een enigszins excentrieke jongeman van de Filippijnen die een zwak had voor eilanden. Slechts een paar gingen helemaal mee naar Georgetown.
Iets deprimerenders dan de eerste nacht van deze reis heb ik als volwassene nog nooit meegemaakt. Wij voeren af van de haven van Londen. Het was intens koud; de verwarming was kapot en de bar was gesloten tot we op zee waren. De meeste mensen hebben wel een reden om triest te zijn als het vertrek een feit wordt. In de schemering werd een sloepenrol gehouden; terneergeslagen en elkaar wantrouwende passagiers defileerden in rijen langs de haveloze en rillende Brits-Indische matrozen; wij waren overal omgeven door grauw water en grauwe fabrieken langs de Theems. Dat was het dieptepunt van de reis; alles wat erna kwam was vakantie.
Dat wil zeggen, voor diegenen onder ons die geen last van zeeziekte hadden. Vanaf het moment dat wij in het Kanaal kwamen tot een dag voorbij de Azoren, rolde en slingerde de boot ontzettend. Behalve zeeziekte, zijn er nog vele andere nadelen aan ruw weer verbonden: het lawaai is voortdurend aanwezig, elke beweging wordt een zware inspanning, slapen is moeilijk, de stewards worden luimig. Een gunstig gevolg van ruw weer is evenwel dat de kinderen zich rustig houden; want het is algemeen bekend dat kinderen op zee en bij mooi weer een van dc ergste beproevingen van de reiziger vormen. [...]

dinsdag 29 december 2015

Derek Jarman -- 30 december 1982

Derek Jarman (1942-1954) was een Britse filmmaker, schilder en schrijver. In Dancing Ledge beschrijft hij een deel van zijn leven in dagboekvorm.

26 december 1982. Monteverde, Tuscania
All through Christmas, spent in this old farmhouse high on a windy hill in Tuscany, I have told myself I must begin recording the labyrinthine saga of the Caravaggio film - 1.30 and the family has left for a hunters' lunch with the contadini, who have been chasing wild boar all morning through the maize fields and woods along the banks of the Ombrone, which glitters below. The first sporadic bursts of gunfire were to be heard at sunrise, and upon coming down for breakfast I found the maid, Zara, in tears: her dog had just died. Shot, I thought, like the butcher last year, by some local cowboy. As she brushed back the tears she told me her 'darling' had had a heart attack at the ripe age of fourteen, over-excited by the traditional Saint Stephen's Day massacre.

Six days ago, when Nicholas Ward Jackson, producer of the Caravaggio film, and I left very early in the morning for Rome, we had hoped to have the contracts signed by the Italian co-producers before the turn of the year... Nothing that I've worked on has ever produced such problems as this life of Caravaggio. Everyone is excited by it and everyone is suspicious. Friends find two years of delays perplexing, the lack of funds annoying. Why lose yourself in the chiaroscuro? Films about painters end up pleasing nobody; there is a visionary tug-of-war from which neither artist nor film-maker emerges victorious.

Michele C. (painter, 1572-1610)
Had Caravaggio been reincarnated in this century it would have been as a film-maker, Pasolini. It's impossible to have a conversation about the film in Rome without Pier Paolo's name being mentioned. Today Michele C. would toss his brushes into the Tiber and pick up Sony's latest video, as painting has degenerated into an obscure, hermetic practice, performed by initiates behind closed doors. There is a remarkable lack of emotional force in modern painting. Who could shed a tear for it now? But you can weep at Pasolini's Gospel According to Matthew, and Ricotta can make you laugh. In 1600, who knows, painting might have evoked the same immediate response. Of course Pasolini painted very badly.

30 december. The 'star' over Bedlam
A tabloid, the Star, has devoted its front page to an attack on Channel Four for its policy of buying certain 'gay' films, Nighthawks and Sebastiane, particularly the latter. 'It must not be shown on television.'
When he first met me last March, Jeremy Isaacs, the director of Channel Four, said that although they had bought my films they would probably never show Sebastiane. I was surprised when he said it would be too 'controversial'.
Nicholas has not rung from Rome and the article won't make the launching of Caravaggio any easier.

31 december
Today the Telegraph printed a statement trom Channel Four denying that they intended to show either Sebastiane or Nighthawks. They explaied that they had been bought as part of 'a package'. Times change. Last week they completed the show print tor transmission.

Adriaan Morriën -- 29 december 1951

Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Ik heb nu weer de tijd zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.

29 december. Na afloop van zijn lezing over Kafka in een bovenzaaltje van het Parkhotel met Aimé (van Santen) naar een café in de Leidsestraat. Gesprek over Tsjechoslowakije, waarover hij zich zeer voorzichtig uitlaat en met samenzweerdersmanieren spreekt. Verlangen zijn leven tot enkele ‘principes’ te herleiden. Afrekening met het marxisme, die nooit een volledige verloochening kan zijn. Pessimisme. Als ik Europa nog tweehonderd jaar geef, kijkt hij verwonderd op. Wanneer ik over Alissa begin te spreken, over haar mogelijke verveling later, waarvoor ik mij nu al verantwoordelijk voel omdat ik haar vader ben, haar heb ‘verwekt’, de dood die ik nu al in haar zie, legt hij mij ontzet het zwijgen op. Daarover spreek je niet, schrijf je hoogstens. Een typische schrijversreactie? Ik denk aan wat Léautaud daarover in de Entretiens met Robert Mallet zegt. Ook ik kan over verschillende dingen niet spreken met mensen met wie ik te intiem ben, vroeger mijn ouders, mijn zuster, nu mijn vrouw. Wel met buitenstaanders, die niet helemaal vreemden zijn. Behoor ik voor Aimé niet tot de buitenstaanders? Maar met buitenstaanders zou hij er waarschijnlijk bij voorbaat over zwijgen, omdat het hun niets aangaat. Aan de andere kant: hoe snel word je intiem met sommige mensen die geen ander beroep op ons doen dan dat van het ogenblik, een toevallige, vluchtige ontmoeting.

Op de veertiende jaarvergadering van De Bezige Bij. Koud boottochtje naar het Kalfje. Mok, minder verkommerd dan toen ik hem voor het eerst zag, vóór de oorlog, maar nog altijd met een verongelijkt gezicht, waaraan enige voldaanheid en spraakzame gezapigheid is toegevoegd. Klein muizengezicht met randloze bril, grote kromme, handvatachtige neus, borstelig snorretje, stevige, te rode, wellustige lippen, neergetrokken mondhoeken, nu en dan tics om de mond. Altijd bereid te discussiëren. Veralgemeent op doorzichtige wijze persoonlijke verlangens en grieven. Het lijkt mij duidelijk dat het hem niet goed gaat, dat hij ontevreden is, zich miskend voelt. Tegelijk heeft hij iets heel directs, amicaals, een zeker gemak om snel contact te maken, wat ik hem allemaal een beetje benijd. Meyers zou voor Voltaire kunnen spelen, wanneer de ironie op zijn gezicht wat minder bewolkt zou zijn. Men ziet op het eerste gezicht dat hij een kwaal heeft. Ik vraag hem waar zijn dochters zijn. Alledrie getrouwd: de ene met een Fin, de andere met een Engelsman, de derde met een Fransman. ‘Laat ik je zeggen, Morriën, dat het niet meevalt.’ Gezegd op zijn luide, voor ieder verstaanbare, geaffecteerde en toch oprechte toon.
Clara Eggink, die voortdurend lacht, misschien om er jonger uit te zien. Tijdens de lezing van Aimé zat ik naast haar en zag haar van terzijde aan, terwijl ze leek in te dommelen en met iedere ademtocht ouder en ouder werd. Het gezicht viel in fragmenten uiteen (de ene, scherpomlijnde neusvleugel die ik kon zien, bijvoorbeeld), het poeder dat de rimpels zichtbaar maakte als door een dactylografisch procédé; het haar, mooi van tint nog, maar niet zo vol als het geweest moet zijn en met krulletjes die het krulijzer niet doen vergeten. Toch, door haar volheid (op zichzelf een gevaar) nog begeerlijk. In het Kalfje zag ik haar bij de kachel staan, zonder mantel, en profil, met overvolle borsten die de bustehouder onweerstaanbaar omlaagtrokken, met ronde buik, maar nog mooie rechte schouders, slanke hals en meisjesachtige hoofdstand. Is de manier waarop zij soms haar hoofd vogelachtig schudt alleen maar een manier? Goede schedelvorm, heel lichte ogen. Haar huid doet nog aan zon denken. Armen en benen waarschijnlijk gaaf met sluitende huid. Of bedriegen de mooie kousen van netnylon? In elk geval een warmtebron. Ook iets fideels, flinks, de knoop doorhakkends, ‘mannelijke’ karaktertrekken die de begeerte kruiden. Rookt veel, maar weet haar vingertoppen schoon te houden.

Mijn houding tegenover Alissa te pathetisch? Snel tot medelijden bewogen, wat ook uit mijn stem, mijn manieren moet blijken. Beter om opgewekt te schijnen? Voortdurende angst voor haar ziekte. Objectloze woede en wrok. Zelf en uitsluitend verantwoordelijk voor haar bestaan. Ouderlijke schuld. Verlangen naar haar volwassenheid, alsof zij mij dan pas van mijn schuld bevrijdt, de verantwoordelijkheid zelf op zich neemt. Ik zie werkelijk de dood in haar en dat maakt mij bang. Ziekte en dood zijn tegenover kinderen op geen enkele wijze verklaarbaar of aannemelijk te maken. Het leven: een toestand waartoe wij door onze ouders, zonder enig recht, worden veroordeeld. Enig motief: ouderlijk egoïsme.
Hoeveel reeds in het kind van de vrouw. Een halsketting maakt de toekomst zichtbaar. Nu en dan bakvisachtige pudeur (zoals vanmiddag tegenover bezoek). Zij kent haar vrouwenrol blijkbaar nu al, heeft hem spelenderwijs geleerd. Merkwaardige, samengestelde, soms gesluierde oogopslag. Instinctief besef van het historisch belang van het opslaan van de oogleden.
De gedachte aan mijn vertrek, woensdag, benauwt mij.

Echte winter lijkt op zomer. Spanning van het zonlicht, waaraan een kaal landschap misschien meer recht doet wedervaren dan een zomers.

Nachtstilte. Het suizen in mijn oren, dat mij als een netwerk van de volkomen stilte scheidt.

De dood: het ophouden van het bewustzijn en als zodanig onvoorstelbaar. Men sluimert in met of zonder pijn, schrikbeelden, dromen, geluiden. Strijd om een laatste tel besef, om nog heel even wakker, helder te zijn.

maandag 28 december 2015

Cosima Wagner -- 28 december 1881

Cosima Wagner (1837-1930) was de echtgenote van de Duitse componist Richard Wagner. De fragmenten uit haar dagboeken die handelen over Friedrich Nietzsche, zijn verzameld in Nietzsche contra Wagner.

28 december 1881
Helaas voelt R.[ichard Wagner] zich niet zo lekker, het menu was niet goed gekozen vandaag; God weet door welke samenloop van omstandigheden, maar als we ’s avonds bij elkaar zitten en hij begint te vertellen over München en onder andere de koets die de koning toentertijd liet maken, ontsteekt hij in woede over de beeldende kunst en de beoefenaren daarvan; hij beschrijft hoe zij, Gedon, Lenbach, als kinderen zo blij waren over deze gouden koets, terwijl hij met zijn plannen in de steek werd gelaten. Dat deze beeldende kunstenaars in rang meteen na de courtisanes komen. ‘Maar zelfs iemand als mijn moeder is nog in staat zich over zoiets als een koets te verheugen.’ – Ik weet maar al te goed dat wanneer hij zo heftig en kwaad wordt en de een of de ander probeert te kwetsen, het onbehagen bij hem de overhand heeft en dat alles wat men zegt, ook al is het bedoeld om hem tot bedaren te brengen, slechts olie op het vuur is: ik trek me dus voor een poos terug. Hij komt even later na, is al gauw gekalmeerd, verklaart zijn maar al te gegronde redenen tot bitterheid en we spelen een spelletje whist, nadat ik me, wat de omgang met mensen betreft, heb verontschuldigd voor het feit dat ik het vermogen mis om op elk moment de slechte ervaringen voor de geest te halen; dat ik me bijvoorbeeld van Nietzsche enkel zijn vriendelijke kanten herinner, evenals van Lenbach, Gedon etc. R. zegt dat dit het gevolg is van mijn opvoeding, van de invloed van mijn biechtvader, de latere bisschop, aan wie ik de ‘vrome blijmoedigheid’ heb te danken.

zaterdag 26 december 2015

Jervis McEntee -- 26 december 1883

Jervis McEntee (1828-1891) was een Amerikaaanse schilder. Hij hield van 1872 tot 1890 een dagboek bij.

Wednesday, Dec 26, 1883 We took a long and beautiful sleigh ride after breakfast. Two or three inches of snow fell last night and this with the hoar frost which still remained made a most fairy like landscape. Sara, Gussie, my father and I drove up to Kingston where we got Louise Broadhead and Frank and drove out to the Aunt Katrine cross road and came home by Flat-bush, a most beautiful ride, which we all enjoyed thoroughly. Sat down to a nice dinner and I went to N.Y. by 4.32 W.S. train. Arrived at my studio I found a note from Booth expressing great dissatisfaction that Downing had called at his house and requested to see Edwina. This made me almost sick. I hurried over to Vauxs and found a card on the door asking callers not to ring the bell as Mrs. Vaux was ill. Went in and saw Calvert & Marion and found Mary had a renewal of her Erysipelas, but was better. Showed Calvert and Marion Booths note which dumbfounded them. It was decided that I should go to Yonkers where Downing is, on the New Aqueduct work. Found I could not get back that night. Went to Getty House. Downing had gone out in his dress suit. Left a note for him and went to bed. He came in after an hour and awoke me. I had a serious talk and found him perfectly cool and as I felt pretty sound. He said he demanded from them an interview in order to vindicate himself from the calumnies going about concerning him which he felt was prejudicing them unjustly. He defended himself with spirit and I urged him to keep away from them to which he would not promise, but adhered to his right to demand of them, together if they preferred, a meeting and a hearing. I confess I could not help seeing a sense of justice in this while I advised as a more dignified course to let time be his vindication, and so we went to our respective beds.

donderdag 24 december 2015

Harmen Meijndertsz van den Bogaert -- 24 december 1634

Harmen Meijndertsz van den Bogaert (1612-1648) was een Nederlandse zeeman die in 1634 te maken had met indianen die in Nieuw Nederland (waar nu New York is) leefden. Zijn journaal uit die tijd is opgenomen in Indianenverhalen.

Adi :24: ditto
Wesende sonnendach, soo sach Ick in een huijs een persoon die sieck was. Dese hadden bij hem ontbooden 2 van haer Meijsters die hem souden cunnen genesen die sij sunachkoes hieten. Ende met dat die quaemen begonsten te singen ende een groot vier [vuur] aen te legen. Deden het huijs rontom wel dicht toe maecken dat daer geen wint in conde coemen ende doen deden ider van haer een slangevel om haer hooft ende wossen haer handen ende aengesicht. Naemen doen den siecken persoon ende leijdcn hem doen voor dat Groote vier. Naemen een back met waeter daer sij wat medecijn in deden, wossen doen een stock daer in 1/2 elle langh ende staecken haer daer mede in den keel dat men daer geen endt van sien conden ende spoogen doen den patienten op sijn hooft ende over sijn heele lijf. Ende doen hadden sij seer veel parten ende grillen [streken en kuren] met roepen en rasen, inde hande te clappen gelijck haer manier is met veel bewijsen dan op het een ende dan op het ander dingh dat sij sweeten dat haer dat sweet van alle canten afloopt.

dinsdag 22 december 2015

Henry David Thoreau -- 23 december 1841

• Henry David Thoreau (1817-1862) was een Amerikaans essayist, leraar, sociaal filosoof, natuuronderzoeker en dichter. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn hier te lezen. Meer hier.

23 December 1841
The best man’s spirit makes a fearful sprite to haunt his tomb. The ghost of a priest is no better than that of a highwayman. It is pleasant to hear of one who has blest whole regions after his death by having frequented them while alive, who has prophaned or tabooed no place by being buried in it. It adds not a little to the fame of Little John that his grave was long “celebrous for the yielding of excellent whetstones.”

A forest is in all mythologies a sacred place, as the oaks among the Druids and the grove of Egeria; and even in more familiar and common life a celebrated wood is spoken of with respect, as “Barnsdale Wood” and “Sherwood.” Had Robin Hood no Sherwood to resort [to], it would be difficult to invest his story with the charms it has got. It is always the tale that is untold, the deeds done and the life lived in the unexplored secrecy of the wood, that charm us and make us children again,—to read his ballads, and hear of the greenwood tree.

maandag 21 december 2015

Luuk Gruwez -- 22 december 1996

• Luuk Gruwez (1953) is een Vlaamse schrijver. In Het land van de wangen kijkt hij terug op episodes uit zijn leven. Het hart van het boek vormen de dagboeknotities die hij enige jaren bijhield naar aanleiding van zijn bezoeken aan zijn steeds verder aftakelende grootouders.

Deerlijk, 22 december
1996 Om kwart voor elf heb ik het eten voor Liesje klaar: een Zwitserse schijf die ik in brokjes heb gesneden, wat geplette aardappelen, broccoli. Zij heeft haar gebit niet in, waardoor het eten uiterst moeizaam verloopt. Ik probeer het bovenstuk alsnog in haar mond te passen, maar dat lukt me niet. Dan maar zo, al vergt dat heel wat geduld. Bovendien hamstert zij. Drie kwartier na de maaltijd heeft zij nog altijd bolle wangen. Ik duw mijn wijsvinger in haar mond, haal er een leeggezogen vleesprop uit: dit heeft ooit een varken toebehoord.
Intussen roept Knor vanuit zijn fauteuil: ‘Luuk, ’k weet het weer, dat liedje waarvan da’k u gisteravond sprak.’ Op de melodie van ‘O denneboom’ begint hij te zingen: ‘O winter-time, cold winter-time...’ Hij verhaspelt hier en daar een regel, zegt: ‘Ooit heb ik het beter gekund.’

Na de siësta: ‘Onze-Lieve-Vrouwe, die is niet van Palestina, maar van Turkije. Wist gij dat? En weet gij ook waarom dat zij met dien Jozef getrouwd is? Aja, vrouwen die vol zaten en die niet getrouwd waren, die werden toch gestenigd? Wist gij dat dan niet?’
Liesje, in bed, geeft geen krimp.
‘Ik zie daar geen leven meer in,’ zegt hij.
Ik: ‘Waarin?’
Hij: ‘In uw grootmoeder verdomme.’
Drie keer loeit hij haar naam. Dan pas zegt zij ja.

zondag 20 december 2015

Robert Falcon Scott -- 20 december 1911

Robert Falcon Scott (1868–1912) was een Brits marineofficier en ontdekkingsreiziger, die beroemd is geworden als leider van twee expedities naar Antarctica. Tijdens zijn tweede expeditie kwam hij samen met zijn vier metgezellen om het leven. Het onderstaande fragment komt uit zijn expeditiedagboek. De vier mannen uit dit fragment die Scott terugstuurt, overleefden de tocht, in tegenstelling tot Scott zelf.

Wednesday, December 20
Camp 42. 6500 feet about. Just got off our last best half march--10 miles 1150 yards (geo.), over 12 miles stat. With an afternoon to follow we should do well to-day; the wind has been coming up the valley. Turning this book** seems to have brought luck. We marched on till nearly 7 o'clock after a long lunch halt, and covered 19 1/2 geo. miles, nearly 23 (stat.), rising 800 feet. This morning we came over a considerable extent of hard snow, then got to hard ice with patches of snow; a state of affairs which has continued all day. Pulling the sledges in crampons is no difficulty at all. At lunch Wilson and Bowers walked back 2 miles or so to try and find Bowers' broken sledgemeter, without result. During their absence a fog spread about us, carried up the valleys by easterly wind. We started the afternoon march in this fog very unpleasantly, but later it gradually lifted, and to-night it is very fine and warm. As the fog lifted we saw a huge line of pressure ahead; I steered for a place where the slope looked smoother, and we are camped beneath the spot to-night. We must be ahead of Shackleton's position on the 17th. All day we have been admiring a wonderful banded structure of the rock; to-night it is beautifully clear on Mount Darwin.

I have just told off the people to return to-morrow night: Atkinson, Wright, Cherry-Garrard, and Keohane. All are disappointed--poor Wright rather bitterly, I fear. I dread this necessity of choosing--nothing could be more heartrending. I calculated our programme to start from 85 deg. 10' with 12 units of food and eight men. We ought to be in this position to-morrow night, less one day's food. After all our harassing trouble one cannot but be satisfied with such a prospect.



** In the pocket journal, only one side of each page had been written on. Coming to the end of it, Scott reversed the book, and continued his entries on the empty backs of the pages.

Jens Gerdes -- 19 december 1992

Jens Gerdes was in 1992 15 jaar. Fragmenten uit zijn dagboek van toen zijn opgenomen in een Duitse bloemlezing van dagboekfragmenten van jongeren.

Samstag, 19.12.1992
Immer noch kein Weihnachtsfeeling.

Ich habe keine Ahnung, was ich mit diesem Abend noch anfange. Wäre zu cool, wenn Denni noch anrufen würde, wegen Disco. Ich glaub’s aber nicht. Eigentlich ist heute nämlich auch wieder ein Tag, an dem ich mir nicht die Kante geben darf. Sonst laber ich wieder so viel Scheiße, die ernst gemeint ist. Bekloppt, oder?
An unserer Schule ist wieder 'ne Mieze, die tierisch gut aussieht. Ich musste heute ein paar Mal an sie denken, glaub' aber nicht, dass ich verknallt bin. Außerdem habe ich mir ja geschworen, erstmal 'ne geraume Zeit mich nicht mehr zu verlieben. Und wer weiß, wie jung die wieder ist. Langsam glaube ich, dass ich mich vor Minderwertigkeitskomplexen nicht mehr an Gleichaltrige 'rantraue. Aber andererseits sehen die in meinem Alter entweder scheiße aus oder sind zu beliebt (Warteschlange).

Aber ich glaub echt, dass ich Minderwertigkeitskomplexe hab. Das merkt man besonders dann, wenn ich blau bin. Irgendwie muß ich dann dauernd im Mittelpunkt stehen. Und wenn ich nüchtern bin, verstehe ich es nur ziemlich gut, das zu verstecken. Aber wenn mal jemand was Negatives zu mir sagt, oder einfach nur aus irgendeinem (nichtigen) Grund nicht mit mir spricht, bin ich gleich verletzt, auch wenn ich das nicht offen zeige. Ich glaube, dass Frederik auch nicht unbedeutend schuld daran ist. Ich tu fast alles, um bei ihm gut dazustehen, sogar meine Meinung läßt sich irgendwie von ihm beeinflussen. Ich bin total links, aber wenn er vor mir zum Beispiel seine rechten Witze reißt, lache ich lauthals los. Ich kritisiere sogar dauernd an mir rum und ändere mein Verhalten, um ihm zu gefallen.

Als ich neulich blau war, erzählte ich ihm, Denni habe gesagt (stimmt!), er wäre nur solange nett und freundlich zu mir und hielte mir den Platz frei, wie ich genug zu trinken hätte. Er stritt alles ab und beteuerte, er würde doch auch sonst immer mit mir rumlaufen und voll oft mit mir zusammen sein. Tatsächlich bin ich irgendwie voll stolz, wenn ich mit ihm durch die Schule laufe. Ich glaube, wegen ihm fange ich tatsächlich noch mal an zu rauchen, um bei ihm dabei zu sein, wenn er in der Pause mit Kalle Baumann und Co. hinterm Fahrradständer „erst mal eine durchzieht".

Hoffentlich kommt es nicht so weit. Das krasse Gegenbeispiel dazu sind Matze König und Co., obwohl auch rauchend. Aber die wollen mich seit letztem Wochenende erst mal nicht mehr dabeihaben, glaub ich. Tja, in den Ferien wird’s ja vielleicht noch was. Langsam tut mir meine Hand weh, auch wenn's noch nicht alles war, was es zu schreiben gäbe. Und Schluss!

woensdag 16 december 2015

Henri-Frédéric Amiel -- 17 december 1854

• Henri-Frédéric Amiel (1821–1881) was een Zwitserse filosoof, dichter en criticus. Uit: Amiel's Journal (vertaald door Mrs. Humphrey Ward).

December 17, 1854.— When we are doing nothing in particular, it is then that we are living through all our being; and when we cease to add to our growth it is only that we may ripen and possess ourselves. Will is suspended, but nature and time are always active and if our life is no longer our work, the work goes on none the less. With us, without us, or in spite of us, our existence travels through its appointed phases, our invisible Psyche weaves the silk of its chrysalis, our destiny fulfills itself, and all the hours of life work together toward that flowering time which we call death. This activity, then, is inevitable and fatal; sleep and idleness do not interrupt it, but it may become free and moral, a joy instead of a terror.
Nothing is more characteristic of a man than the manner in which he behaves toward fools.
It costs us a great deal of trouble not to be of the same opinion as our self-love, and not to be ready to believe in the good taste of those who believe in our merits.
Does not true humility consist in accepting one's infirmity as a trial, and one's evil disposition as a cross, in sacrificing all one's pretensions and ambitions, even those of conscience? True humility is contentment.

A man only understands that of which he has already the beginnings in himself.

Let us be true: this is the highest maxim of art and of life, the secret of eloquence and of virtue, and of all moral authority.

dinsdag 15 december 2015

Achilles Cools -- 16 december 2004

• Achilles Cools (1949) is een Belgische kunstenaar die zijn inspiratie vindt in de biologie. Uitgebroed. Dagboek van een beeldenmaker.

16 december Midden in de stad, bij een struikenperkje zat een groepje pestvogels. Het ging als een lopend vuurtje bij de vogelaars rond. Niet altijd storm ik op zeldzaamheden af, maar het was niet ver en het was lang geleden dat ik die zigeunervogels nog eens tegenkwam.
Er zaten er negentien. Ze waren niet schuw, zelfs heel dichtbij bleven ze nog zitten. In de dunbevolkte taiga's, de eeuwig zingende bossen rond de poolcirkel, hebben ze nooit mensen gezien, daarom kennen ze hier ook geen angst voor ons. Maar lang zal dat niet duren.
Wat zochten die pestvogels hier? Ze ritsten aan de bessen van Gelderse roos vlak bij een fietspad. Heel bedeesd klonk hun fijne trillen. Een verrekijker hadden we niet nodig. Hoge kuiven en alleraardigste versieringen op hun geel omzoomde vleugels; fijne rode wasplaatjes op de armpennen. Hun zijdeachtig verenpak had niets dat aan pest doet denken. Ik zou ze liever 'besvogels' noemen, want in bessen-struiken zijn ze altijd te vinden. Als het moet maken ze daar hele wereldreizen voor. Het zijn eigenlijk hongertochten naar het zuiden. Hun komst vertelt ons dat de natuur, als het aan haar ligt, gewoon wil doorgaan.

maandag 14 december 2015

Benoîte Groult -- 15 december 1941

Benoîte Groult (1920) is een Franse schrijfster. In 1963 publiceerde ze een oorlogsdagboek, dat ze samen met haar zus Flora geschreven heeft: Journal à quatre mains, in het Nederlands door Nini Wielink vertaald als Dagboek voor vier handen.

12 december 1941
'Wat is het verschil tussen Hitler en iemand die rijp is voor het gesticht?' vraagt papa aan wie het maar horen wil. Antwoord: 'Dat hij geslaagd is.'
Hij heeft de Verenigde Staten de oorlog verklaard in termen die de profeten en stichters van de meest zelfingenomen godsdiensten nooit hebben durven gebruiken: 'De huidige strijd zal beslissend zijn voor de volgende vijfhonderd of duizend jaar in de geschiedenis van de mensheid. De Schepper heeft ons opgedragen over te gaan tot een historische herziening van ongekende omvang: we zijn gedwongen die uit te voeren.'
Dat Amerika zich in de strijd heeft gemengd, betekent de dood van honderdduizenden mannen. Maar ik ben een egoïstisch meisje zonder werk en het is voor mij het symbool van onze overwinning die op gang komt.

15 december 1941
De avondklok is opgeheven, bioscopen en theaters hebben hun deuren weer geopend. In ruil daarvoor hebben de Duitsers de joden uit de bezette gebieden een boete van een miljard frank opgelegd en er zullen onmiddellijk honderd joden worden gefusilleerd.
Het is afschuwelijk om te zeggen, maar dankzij die honderd gefusilleerde joden kon ik zondag naar het concert gaan. Berlioz, Ravel en Wagner. Ik blijf in de muziek waarachtig bij de XVIIIde eeuw steken en het lukt me niet om verder te komen. Van Wagner krijg ik barstende koppijn en Ravel is te ingewikkeld voor mijn onbehouwen geest. Ik ben er niet trots op, maar het is niet anders.

l8 december 1941
Grootvader dooft heel langzaam uit. Hij zei vanochtend nog tegen papa: 'Goedemorgen, mijn zoon!' en 'Ik wil opstaan, ik heb het druk.' Maar tussen die paar woorden door slaapt hij. Grootmoeder - onbewust of onverschillig, wie zal het zeggen? - bergt als gewoonlijk onbewogen haar dozen op. 'Jullie zullen zien dat alles netjes is als ik dood ben. Overal zitten etiketten op.'
Hoe komt het dat ze niet doorheeft dat haar erfgenamen niks om haar handwerken geven en er een puinhoop van zullen maken in haar laden?
We zijn grootvader een kus wezen geven, maar hij merkte het niet. Hij proeft met kleine slokjes van zijn dood en hij zal het laatste slokje drinken zonder het te beseffen.

zondag 13 december 2015

Kees Kokke -- 14 december 1944

Kees Kokke (1915-1985) was in de oorlog gemeentearchivaris van Venlo. Hij hield in die jaren een dagboek bij.

donderdag 14 december 1944
Major Pralle heeft medegedeeld dat de hele stad moet evacueren. Uit militair oogpunt. Slechts 150 mensen zullen kunnen achterblijven plus ziekenhuis.
Zal alle mogelijke hulp verlenen om mensen met karren en paarden naar station in Kaldenkirchen en Straelen te brengen.
Burgemeester gaat morgen naar Düsseldorf [naar] Zweedse consul-generaal om diverse zaken te bespreken. Eventueel ook Florian.
Zoveel mogelijk ook Tegelen bewerken dat er uit Tegelen mensen met proeftrein meegaan.
Ingaande vandaag wordt 30% van het graan, aan de molen aangeboden, in beslag genomen ten behoeve van degenen die niets meer hebben.
Dinsdag is een geval van buiktyfus geconstateerd in schuilkelder Rummer[kamp]straat. Verder heersen er mazelen, roodvonk, kreps, difterie en dysenterie. Alles nog in zeer beperkte mate.
Hans van Aersen gestorven ten gevolge van verwonding door granaatscherf op zondagmorgen, tijdens uitoefening van zijn plicht.
Fototoestellen van Stelder in kluis opgeborgen in stadhuis.
Brandweer er van door? Vannacht drie autobanden van brandweer gestolen.

Frans Pointl -- 13 december 2007

Frans Pointl (1933-2015) was een Nederlandse schrijver. Voor zover bekend hield hij geen dagboek bij, maar hij schreef wel dit dagboekgedicht, gepubliceerd in De laatste kamer (2013)






Piaget
(dagboek 13-12-07)

in Bonebakkers etalage aan het Rokin
schitterde die overrompelende platina Piaget
handgemaakt mechanisch
champagnekleurige wijzerplaat
zwarte wijzers en romeinse cijfers
zo plat als een euromunt
(prijs wel 20.000 euro)
het wond me op
(wenste het omgekeerde)
stel je voor
die pracht om mijn pols
hoe laat
zou nog even
niet aflatende bewondering worden

vanwaar mijn hebzucht
terwijl mijn dood zo aanspreekbaar dichtbij
ik in mijn continue schemertoestand
niet anders kan dan
schuifelen op onzekere benen

talmend bleef ik daar
achter me haastige mensen
met harde stemmen
die de fragiele gestalte
met grijs haar en witte baardstoppels
zijn grote neus
tegen het glas gedrukt
nauwelijks opmerkten

wat droeg hij die dag?
een beige jack van de Cuyp
blauwe katoenen trainingsbroek
zwart/wit geblokt gevoerd flanel overhemd van Zeeman
schoenen van de Dappermarkt
om zijn rechterpols een Chinees
kwartshorloge van acht euro
merk New Times

de zegenende minuten voor de etalage
ontnamen hem zijn zwakte
en als bevond hij zich in een kathedraal
fluisterde hij eerbiedig
de namen van de oude Zwitserse horlogehuizen
als riep hij heiligen aan:
Piaget, Audemars Piguet, Jaeger- LeCoultre
Ulysse Nardin, PatekPhilippe, Vacheron Constantin
Breguet, Zenith

op die donderdag om drie uur
hing er kortstondig een zwakke wierookgeur
bij Bonebakkers etalage aan het Rokin




zaterdag 12 december 2015

Adriaan van Dis -- 12 december 1996

Adriaan van Dis (1946) is een Nederlandse schrijver. In 1996 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Vrijdag
In de auto naar de universiteit voor een openbaar college; weer een dik uur in de file. Enkele studenten van de sectie Nederlands (170 eerstejaars, 300 bijvak. Heel wat meer dan op een Nederlandse universiteit), hebben een paar scènes uit Tropenjaren voorbereid. Bizarre ervaring om een meisje met een moslimhoofddoek mijn recalcitrante dialogen te horen uitspreken: “Geil, zeg.” “Ja ja, de vrouw van de kolonel neuken.” Alles met de klemtóón op de motór (ze moeten nog veel mondgymnastiek doen, zegt het hoofd van de afdeling). Doe mijn best me niet te schamen. Na afloop veel vragen over kleur, identiteit en het zogenaamde Italiaanse bloed van mijn vaders familie. Of ik graag bruin had willen zijn? Ja, vroeger als kind wel. Dan hoorde ik er in ons huis tenminste iets meer bij. Hier bleken de mooiste meisjes zich.
Na afloop feestlunch. Wij rekken de maag op. Eric: “Wie hier veel wil meemaken, moet veel eten.” Hup, in de auto naar een bekend historicus die een gezelschap schrijvers en kunstenaars heeft uitgenodigd. Een armer, maar even exotisch huis. Javastijl, pendopo. Losse vertrekken met dak zonder binnenmuren, uitpuilend van de boeken. Vrolijke bende. Badkamer in de openlucht. Ik maak kennis met een uitgever, de hoofdredacteur van een verboden dagblad, een zojuist wegens kritische opmerkingen ontslagen hoogleraar, een dichter van in beslag genomen bundels en andere vrolijke gekken. De meesten hebben elkaar begin jaren zestig in de studentenbeweging leren kennen in hun strijd tegen het Soekarno-communisme en voor een grotere democratie. Zij publiceerden en werden in hun vrijheid belemmerd, onder anderen door de toenmalige literaire voorman Pramoedya Ananta Toer. De dichter naast mij die zelf net als Pram in de gevangenis heeft gezeten, heeft het zijn oude tegenstrever al lang vergeven, maar er zijn er ook nog die bittere herinneringen aan hem bewaren. De vader van de dichter werd in '49 door de Nederlanders doodgeschoten. Aan mijn andere kant zit de tijdschriftredacteur wiens vader door Soeharto werd vermoord. En als ik vertel over de mijne, door de Japanners half gek gemaakt, schept dat toch een band. De 'drie zonen door de Indonesische geschiedenis verbonden', zegt de redacteur (die mij een tijdschrift geeft met een vertaald verhaal van mij. Nooit geweten!).
“En die klap van de geest” [Van Dis is een paar dagen eerder in zijn slaap door een geest geslagen], zegt de dichter, “dat spijt me.”
“Ik zie het als een welkom”, zeg ik.
“That is very generous of you.”
Aan het andere eind van de lange tafel hoor ik: “Als iemand die ik niet goed ken mijn naam en politieke mening vraagt, antwoord ik: ik zeg niets, dan weet je wat ik wil zeggen.” Ik neem mij voor mij hierbij aan te sluiten. Dus geen namen noemen. Helaas geen ruimte voor de tientallen moppen die ik over Soeharto hoor (Soeharto heeft gouden telefoon. Directe lijn met God. Vijfduizend dollar per minuut. Rabin komt op bezoek. Ik heb plastic telefoon, ook directe lijn met God. Hoeveel? Local call). “Vroeger durfde je bij de etensstalletjes geen grapjes over Soekarno te maken”, zegt een van de tafelgenoten, “over deze regering hoor je ze overal. We gaan vooruit: van een totalitair regime naar een autoritair regime.” Om 2.15 uur naar huis. Ik walm zo van de drank dat geen muskiet mij meer bijt. Neef Edwin (20) gaat nog uit dansen.

woensdag 9 december 2015

Jules Renard-- 10 december 1896

Jules Renard (1864-1910) was een Franse schrijver. Zijn Dagboek 1887-1899 is verschenen in de Privé Domein-reeks. Vertaling: F. de Haan & M. Kaas.

10 december
De ontvangstdag van Sarah Bernhardt.
Wanneer ze de wenteltrap van het huis afdaalt, lijkt het of zij stilstaat en de trap om haar heen draait.
[...]
Naast Georges Hugo zit Bauër. Hugo heeft zijn baard laten afscheren en deze waarschijnlijk aan Léon Daudet gegeven, die ik volledig bebaard zie. Bauèr zweet, en wrijft zichzelf droog alsof hij een tafel was. Ik stel me voor dat hij de ober om een spons zal vragen waarmee je een rijtuig schoonmaakt. Prachtig als een zon van suikergoed loopt hij uit over de bleke Sarah. Met haar blik inspireert ze iedereen. Ze heeft de onbeweeglijkheid van een beeld, alleen haar handen maken gebaren en haar ogen leven. Sardou, die lijkt op een Coppée die niet voor het voetlicht zou treden, omhelst haar.
'Ik heb gisteren uw naam geschreven/ zegt Haraucourt tegen me.
'Dat is nog eens aardig.'
'Op de aankondiging van mijn huwelijk.'
Ik weet niet hoe ik een vrouw een mantilla moet omdoen. Mevrouw Rostand sla ik de hare omgekeerd om, en ik geef haar de punt niet goed aan.
'Op een goede dag zal ook ik u toch eens de hand moeten kussen, als we ergens alleen in een hoekje zijn, om te zien wat er gebeurt,' zeg ik.
'Even boven de pols,' zegt ze, 'daar begint het prettig te worden.'
Sarah staat op. Zelfde aanbiddelijke spel op de trap. Bovenaan wacht Jules Chancel haar op en pakt haar hand als ze langsloopt.
In liet Théatre de la Renaissance. Ze wilde het te mooi maken. Phèdre speelt ze als een scène uit Amants, maar ze speelt het afschuwelijke geval van Parodi bewonderenswaardig. Sarah, een ongelooflijk 'hartediefje', om het zo maar eens te zeggen. Misschien heeft ze geen talent, maar na haar ontvangstdag die ons aller dag is, dag waarop we elkaar aardig vinden, waarop we dol op elkaar zijn, voelt iedereen zich een ander en beter mens. En die toestand van buitengewone opwinding is een weldaad, en als je de volgende dag geen talent hebt, ben je een ezel.
[...]
Dankzij de ogen van Sarah Bernhardt, ongehoord succes voor Rostand, wiens tekst van een indrukwekkende kracht is. Succes alsof zijn sonnet vijf bedrijven had, en het applaus voor Rostand vermengt zich met de bijval die naar Sarah gaat. Er komt geen eind aan, en het is onvergetelijk. En zij troont op eenzame hoogte, en wij zijn allen haar trouwe onderdanen die aan haar voeten liggen.
In de kleedkamer van zijn moeder is Maurice in tranen.
'Nog nooit heb ik het zo betreurd dat ik geen groot dichter ben,' zeg ik tegen Sarah Bernhardt.
'Maar u bent een groot dichter!'
'Ach welnee! Ik schrijf alleen maar niemendalletjes, maar ik heb oog voor verhevener dingen en ik kan ze bewonderen, en op dit ogenblik ben ik overgelukkig.'
'U vindt me dom, hè?'
'Ik vind u heel bijzonder.'
'Vandaag wil ik dom zijn. Wilt u me kussen?'
Ik geloof werkelijk dat ik me dat tweemaal heb laten zeggen. Ze kust me zonder omwegen op twee wangen. Ik kus haar zo'n beetje, uit een mondhoek, omdat ik geen druk durf uit te oefenen.
'Ben ik even in de wolken!' zeg ik tegen Rostand, tegen anderen. 'Sarah Bernhardt heeft me gekust! Ik heb Sarah Bernhardt gekust!'
En Maurice, die nog altijd huilt, zegt:
'Ze kennen mijn moeder niet. Ze is lief en goed.'
Ik wend me opnieuw tot haar en zeg:
'Wel, mevrouw, zal ik u eens wat zeggen? Weet u, u bent een goed mens.'
Ze heeft de uitspraak misschien niet gehoord, maar Rostand:
'Dat slaat de spijker precies op de kop.'
En allemaal zijn we vertederd, week gestemd, tot 's avonds laat.

maandag 7 december 2015

William Soutar -- 8 december 1933

• Bij de Schotse dichter William Soutar (1898-1943) werd op jonge leeftijd de ziekte van Bechterew geconstateerd. De laatste veertien jaar van zijn leven was hij aan zijn bed gekluisterd. In die periode hield hij een dagboek bij, waaruit gedeelten zijn gepubliceerd onder de titel Diaries of a dying man (Nederlandse vertaling (van Harry Oltheten): Dagboek van een stervende).

vrijdag 8 december Het wekt geen verbazing dat de poëzie van onze tijd lyrisch is, want lyriek is het natuurlijke medium om wisselende stemmingen uit te drukken, en het tijdperk waarin wij leven wordt in humeurigheid door geen ander in de wereldgeschiedenis overtroffen. Omdat we op drijfzand staan, grijpen we naar de vluchtige beelden van de realiteit die zich aan ons voordoen en proberen een soort geloofsfundament te destilleren uit de opeenstapeling van ongrijpbare stukjes waarheid die we her en der aantreffen. Deze eeuwige onbepaaldheid van onze stemming is voor de lyricus voldoende, maar zij biedt ons slechts een onbetrouwbaar inzicht in de realiteit - een keuze uit zijn werk zal dus eenheid tonen, zijn verzameld werk niet.

zondag 6 december 2015

Adam Tas -- 7 december 1705

Adam Tas (1668–1722) was een Afrikaanse boer die een belangrijke rol speelde in een conflict tussen de Kaapse gouverneur Willem Adriaan van der Stel en de "vryburgers" van die Kaap die Goeie Hoop. Zijn dagboek is gepubliceerd bij de DBNL.

Maandag den 7e. S'morgens warm weer. Op dato is ons volk met snijden van rogge en Ciciliaansche Tarwe bezig geweest. Tegens den middag ben ik na Stellenbosch gereden. Nadat ik aan 't huijs van Hans de Smit met eenige vrunden hadde gesprooken ben ik weder t' huiswaard gekeert. Dezen middag zijn de Juffrouwen van der Bijl en van der Heijden hier ten eeten geweest, des namiddags quamen hier mede Juffw. Coetsé met haar dogter Griet; Eenigen tijd daarna quam den land-drost hier nevens de Messrs. van der Bijl en van der Heijden. Na en wijnig keuvelens is Mr. van der Bijl en van der Heijden vertrokken, dog den Land-drost bleef hier tot dat het donker wierde; toen is hij mede vertrokken, nadat nonje Coetzé een wijnig te vooren met haar moeder was gaan stappen.

Dingsdag den 8e. S'morgens was het mistig weer dog ten duurde niet lang of de zon brak door. Met snijden van Siciliaansche Tarwe en Rogge zijn onze slaven en de Hottentots weder bezig geweest. Dezen morgen ten 6 uuren is Zuster Louw met haar twee rijs gezellinnen van hier na Juffw. Elbertsz gereeden, om vandaar na Monsr. van der Heijden en verder na de Caab te vertrekken. Ik ben desen voormiddag na 't snijden der rogge wezen zien; op dato is 't snijden van de rogge en 't Siciliaanse Coorn ten einde gebragt, zo dat de Hottentots weder na Juffw. Elbertsz staan te vertrekken.

Woonsdag den 9e. S'morgens tamelijk warm weer. Dezen morgen quam broer Jacobus van Brakel hier; hij verhaalde mij eenig nieuws, onder anderen dat den gouverneur vier menschen aan de Caab zoude vervolgen en drukken, zoo veel hij konde, namelijk Husing, Meerland, van der Heijden, en Tas, dat waren de voornaamste aanlijders van 't quaad dat hem berokkent was, en 't konde die menschen wel eens overkomen dat eenige oproermakers en Roovers in den Amsterdamsen oproer overquam, die van de waag uijt een venster wierden opgehangen, een droevige gelijkenis dat men mannen van eere, die de gemeente met kragt soeken voor te staan, bij schelmen en oproermakers wil gelijk stellen. Wijders meende den gouverneur in 't kort aan Stellenbosch te verschijnen, en eenige menschen aldaar wat te Capittelen, of wat lesjes voor te leesen. Men maakt in ons land de kinderen met een bulbak bang, maar mannen die in eer en deugd leeven, en zig geens misdrijfs bewust zijn, hebben voor niemand te schroomen. Ook hadde zekere vrouw (T.D.) gepraat dat den gouverneur wel eenige menschen bij de Cop mogte vatten, waar op geantwoord was, dat ze dan den gouvernr. wel eens den hals konden breeken, dog hij heeft 't op niemand met meer ijver gemunt als op Oom Huzing. Ondertusschen kan hij de man niet in 't minste deeren. Hij hadde ook gezegt datter drie zaaken door hem waren verricht die hem 't meeste quaad soude doen, 't eerste was dat hij wegens 't slagten met oom Huzing een Contract hadde aangegaan, ten tweeden dat hij hadde laten ruijlen, het derde dat hij aan Pheijffer alleen de wijnpagt hadde gegeven, zoodat hij thans vervaarlijk in 't nauw is, niet wetende waar hij 't sal soeken. Ondertusschen is hij bezig met volk op zijn hand te krijgen. De Juffr. voorengemt. hadde ook gezegd dat den gouverneur seer verwonderd was dat Diepenauw hem was afgevallen, en dat hij zulx van die vent niet was verwagtende geweest. Na verloop van tijd sullen hem wel meer saaken onverwagt voorkomen. De goede God geef' er zijn zeegen toe, want het gaat hier thans soo uijtsporig grof dat 'et kant nog wal raakt. Nadat broer van Brakel hier wat ontbeeten en eenige glaasjes wijn gedronken hadde, is hij na Juffr. Elberts gereeden. Op dato is ons resteerend Coorn ten bedrage van 16 mudde in de moole gebragt. Des namiddags zijn onse slaven met het rijpste Coorn af te snijden beezig geweest; des avonds quam Mr. van der Heijden hier, om mij te spreeken; ik hebbe hem het voorenstaande nieuws medegedeeld. Na 't smooken van een pijp Tabak is hij vertrokken.

Anaïs Nin -- 6 december 1932

Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken. Vertaling: Margaretha Ferguson. Het fragment gaat over schrijver Henry Miller en zijn vrouw June.

December 1932
Nooit zou ik gedacht hebben toen ik Henry [Miller] het geld gaf om naar Londen te ontvluchten dat June [Miller] de avond voor zijn vertrek zou komen en het hem allemaal afnemen. Hij schrijft mij een zwakke brief:
Ik ben boos, woedend op mijzelf, ik vertrek vanavond naar Londen. Fred kwam me redden. Ik vertrek, dus het zal niet weer gebeuren. Ik haat June. Na een verbitterd, wal ging wekkend gesprek voel ik me vernederd, diep beschaamd. Het was een marteling die ik verduurde. En waarom ik het uithield weet ik niet, tenzij het is dat ik een gevoel van schuld heb. June is niet voor rede vatbaar. Ze is een gekkin geworden. De smerigste bedreigingen en beschuldigingen. Dat is waarom ik instortte en ging huilen. Ze is in staat tot alles. Ze is angstaanjagend in haar heftigheid.
Henry kan alleen vechten in boeken. In het leven loopt hij weg. Nu is hij in Londen. Ik maak geld los voor Junes ticket naar New York, omdat ze me erom heeft gevraagd. Ik moet het achterlaten bij de American Express.
June laat een afscheidsindruk achter die niet fraai is. Henry's portefeuille legend, Henry bangmakend.

Henry & June Miller
Henry werd aan de Engelse grens tegengehouden omdat hij te weinig geld bij zich had. Ondervraagd. Weggeleid. Hij droeg zijn sjofelste kleren. Hij vertelde de autoriteiten dat hij wegliep voor zijn vrouw!
In het café waar we elkaar ontmoetten barstte hij uit in verhalen over June. En twee dingen tekenden zich af: zijn goedheid, zijn ware gevoelens. De zwakte van de man, zijn luisteren naar June helemaal tot aan het eind van wat ze te zeggen had wordt, in het geval van de schrijver, de passiviteit van de kunstenaar als beschouwer van het leven. Luisterend naar june hield hij op de man te zijn die haar tot stilzwijgen had moeten brengen; hij werd een onderzoeker, luisterend naar wat een normale man niet had willen observeren. 'Ik ontdekte de laaghartigheid van June. Door haar boosheid heen, wat er werd prijsgegeven was haar enorme egoïsme. Erger dan dat. Smakeloos. Toen ze me verliet draaide ze zich bij de deur om, om te zeggen: 'En nu heb je je laatste hoofdstuk voor je boek!'
Henry had tranen in zijn ogen toen hij dit laatste tafereel beschreef. Smakeloos. Wat een onverwacht woord om June mee te brandmerken.
Op dit moment zag Henry er afgetobd uit, droevig, diep.
Toen begon hij te praten over D. H. Lawrence en Dr. Otto Ranks Art and Artist. Zijn geest maakt immense omwegen. Dan raakt hij verdwaald. En dan ben ik in staat hem terug te voeren, niet omdat ik iets meer zou weten dan hij, of omdat ik meer een geheel ben, maar omdat ik in de wereld der ideeën gevoel voor richting heb.
Veel van wat ik aan het lezen ben in Art and Artist draagt bij tot bevestiging van de vermoedens die ik omtrent de kunstenaar heb gehad. Wat span ik me in om tot begrip te komen. Er zijn momenten, als Henry aan het praten is, dat ik me waarachtig vermoeid voel, als een vrouw die reikt naar kennis boven haar macht. Ik rek mijn geest uit om de bochten en zwenkingen van de geest van de man te volgen. Het zijn altijd de grote, onpersoonlijke ruimten die mij angst aanjagen, de enorme woestijnen, het universum, kosmologieën. Hoe klein mijn bijlichtende lantaren, hoe kolossaal het universum van de mens. Het schijnt me toe dat het het menselijke is waaraan ik me vastklem, en het persoonlijke. Ik wil geen onpersoonlijke, niet-menselijke werelden betreden.
Heeft Henry gelijk? Hij wil dat ik helemaal geen dagboek meer schrijf. Hij denkt dat het een ziekte is, een uitwas van eenzaamheid. Ik weet het niet. Het is ook het aantekenboek geworden van mijn extravertie, een reis-schetsboek: het is vol van anderen. Het heeft zijn aanzicht gewijzigd. Ik kan het niet voorgoed in de steek laten. Henry zegt: 'Doe je dagboek op slot, en ga zwemmen. Wat ik zou willen dat je deed is leven zonder het dagboek, je zou andere dingen schrijven.'
Ik zou me voelen als een slak zonder zijn huisje. Iedereen heeft mijn dagboek altijd dwarsgezeten. Mijn moeder drong er altijd op aan dat ik buiten zou gaan spelen. Mijn broers plaagden me, stalen het, en maakten het belachelijk. Mijn vriendinnetjes op school mochten het niet lezen. Iedereen zei dat ik er bovenuit zou groeien. In Havana zei mijn tante dat het mijn ogen zou bederven en de jongens afschrikken.
Henry is bezig zijn talrijke aantekenboeken te sorteren zodat ik ze eventueel kan laten inbinden. Zijn schrijftafel is bezaaid met manuscripten. Zijn naslagboeken staan op een rijtje vóór hem. Hij is in hemdsmouwen. Ik breng hem een nummer van de surrealistische publikatie This Quarter. Fred zit ook te typen. Iemand anders is in de keuken aan het koken.




zaterdag 5 december 2015

Vic van de Reijt -- 5 december 2001

Vic van de Reijt (1950) was in 2001 uitgever bij Nijgh & Van Ditmar. Hij hield op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij ter gelegenheid van de verschijning van zijn Nederlandstalige Cover Top-100.

Woensdag 5 december
Zorgelijke blikken tijdens het stafoverleg van de uitgeverijen die op het Amsterdamse Singel 262 gevestigd zijn. Lidewijde Paris van Querido had graag dit jaar nog een begin gemaakt met de nieuwe romancyclus van A.F.Th. van der Heijden; collega Bärbel Dorweiler moet concurreren op een kinderboekenmarkt die helemaal verharrypotterd is, maar gelukkig is daar de Minoes-film. Mark Pieters van Athenaeum Polak & Van Gennep draait boven verwachting met zijn klassieken, waarna de blikken op mij gericht zijn. Nijgh & Van Ditmar heeft vorig jaar 25.000 exemplaren van The Beatles Anthology verkocht, is er al een naijl-effect te verwachten nu de arme George Harrison is overleden? Met trots kan ik de vergadering melden dat ik ben uitgenodigd bij Barend & Van Dorp om mijn Nederlandstalige Cover Top-100 toe te lichten: de eindsprint om het jaar mooi af te sluiten is ingezet.
Na de vergadering ligt er een uitnodiging voor Met het oog op morgen, uitgerekend op de enige avond dat ik altijd thuis wil zijn. Want wij geloven nog heilig in Sinterklaas. Maud en Fanny (19 en 15) zetten elke dag hun schoen voor het kattenluikje – en we rijmen ons suf. Driehoeksoverleg met Hilversum en Jackie levert het volgende compromis op: pas om kwart over elf word ik opgehaald voor een gesprek vanuit de Amsterdamse studio van Paul Weijenberg.
Terwijl ik nog zit na te mijmeren over de ontroerende pakjesavond (voor mij vooral veel pesterige sokken en onderbroeken) merk ik dat mijn taxichauffeur de Sarphatistraat via de Zeeburgertunnel wenst te bereiken. Na ruim een half uur komen we nog net op tijd in de studio, waar het `Brandend zand' van Anneke Grönloh al is ingezet. Op de terugweg geef ik de chauffeur taxiles via de IJtunnel. In tien minuten weer veilig thuis.

donderdag 3 december 2015

Hubregt Kempe -- 4 december 1725

• Onderstuurman Hubregt Kempe deed verslag van een mislukte handelsexpeditie naar de Stille Zuidzee, in 1724-1727 - een tocht vol ontberingen. Het verslag is gepubliceerd als Voor zilver en Zeeuws belang. De rampzalige Zuidzee-expeditie van de Middelburgse Commercie Compagnie, 1724-1727.

Den 4e ditto gingen wij met al het volck na het eijlandt om te zien off wij nog meer schapen konden becomen. Maer wij konden die niet meer vinden.

Den 5e ditto hadden wij smorgens mooij weer. Zoo gink ik met de oppermeester nog eens met de sloep na de vaste wal toe, heel in de bogt, om te zien off wij daar nog eenigte ververssinge konde becomen. Als wij aan het land met de sloep qumen, soo quamen der wel 20 indianen te paerde na ons toereijden, want zij meenden dat wij Spangjers waren, maar als wij bij haar quamen, zoo wierden wij seer vriendelijk van haar verwellecomt, en quamen ons nog te hulpe om de sloep in een sloot te halen daar zij geen schade konde krijgen. Want wij kregen zooveel wint uijt het zuijden dat wij in dien avont of nagt niet aan boord konde komen, zoodat wij daer moesten overnagten. Wij versogten haar dat zij ons dogh eenigte veverssinge zoude bijsetten, hetwelck zij niet bij haar hadden. Maar 4 à 5 dagen reijsens hadden zij vee in overvloet landwaart in gebragt. Als zij ons met de sloep zagen aancomen, want zij waren bevreest, denckende dat wij Spanjers waren, want als die hier quamen, roofden en namen zij aldat zij sagen en konden vinden. En gaven de indianen nog slagen toe. Zoodat zij zeer benaeuwt voor de Spanjers waren. Ook zaeijden en plantentede sij niet meer, ook hadden zij anders geen vee bij haar als dat zij dagelyx konde verconsumeren, omdat zij verscheidemalen alles waren afgenomen dat zij in de wereld hadden. Ook was hier een fortres, hetwelck zij de naam gaven van Arauco, hetwelck ook in de boecken en caerten beschreven staat. Daer de indianen de Spangjaerden verscheidemalen uijt hadden verdreven, want zij konden het daar niet houden desen oorlog tusschen de Spanjaerden en de indianen hier. Arauco heeft al over de 200 jaren geduurt, maar de Spanjaerden en kunnen daar geen meester van blijven. Het heeft niet meer als een vlacke sand-strandt daar de zee geweldig tegen aan slaat, zoodat men daar niet gemackelijck aan kan komen. Ook is het eijland Sinte Maria en de vaste kust een seer vrugtbaar eijland daar van alles opgroeit en wast, het zij van tarwe en gerst, papatas, erten, boonen, appelen, peren, kersen, druijven, appelekoosen, rapen, aardbesien, als kleijne hoendereieren, en meer andere fruijten en groente meer. Zoodat dit hier een zeer vrugtbaar land is, maar het werd niet terdegen onderhouden. Omdat zij den eenen dag daar meester af zijn en den anderen dag wederom niet. Zoodat wij hier zeer weinig ververssinge konde becomen.

dinsdag 1 december 2015

Jan Terlouw -- 2 december 2004

Jan Terlouw (1931) is een Nederlandse schrijver en voormalig politicus. In het najaar van 2004 hield hij op verzoek van uitgeverij De Prom een 'herfstdagboek' bij, dat is gepubliceerd als Achter de barricaden.

Donderdag 2 december
Gisteravond is prins Bernhard overleden, drieënnegentig jaar oud. Hij was een man met sterke en zwakke kanten, zoals zovelen van ons. De woorden Greet Hofmans en Lockheed zullen niet van de lucht zijn, de komende dagen. Wat ik nooit heb begrepen is dat iemand die zei zo van de natuur en van dieren te houden, ook graag jaagde. Premier Balkenende noemde hem een man om van te houden'. Dat gaat misschien wat ver, maar ik begrijp wat hij bedoelt. Ook ik heb prins Bernhard natuurlijk de nodige malen ontmoet. Het viel op hoe hartelijk hij me begroette. Je zou denken dat we intieme vrienden waren. Ik neem aan dat dat zijn gewone manier van doen was, maar het zegt toch wel iets: warmte. Ik herinner me de Ginkelse hei, september 1994. Het was vijftig jaar na de slag om Arnhem. Er waren droppings en oefeningen, veel militairen op de been. We stonden, urenlang. Ik zei tegen de prins: 'Gaat u toch zitten op die bank daar, bij de oud-commandant van de paratroopers'. Die was ook in de tachtig. Maar daar wou hij niets van weten. Zolang de manschappen stonden, stond hij ook. Wel klopte hij op een gegeven moment op mijn jas en zei: 'Zeg commissaris, heb je daar niet een heupflesje zitten?' Toen dat niet het geval bleek, stuurde hij een luitenant-kolonel op pad, die na verloop van tijd terugkwam met een fles jonge jenever en een blad vol glaasjes.
De oud-strijders hebben hun commandant zijn misstap met Lockheed allang vergeven. Ik begrijp dat. Sommige relaties zijn zo positief dat ze een stootje kunnen hebben. Ik had met hem te doen toen hij een tijdlang zijn uniform niet mocht dragen, al leek de maatregel me juist. Op een ochtend eind jaren zeventig schoot de toenmalige premier Van Agt me aan in het gebouw van de Tweede Kamer. Ik was toen een van de fractievoorzitters van de oppositie. Hij zei dat hij de prins toestemming had gegeven om in uniform naar de begrafenis van zijn oude strijdmakker lord Mountbatten te gaan. 'Ik weet dat ik fout zit,' zei Dries, 'maar ik kon het niet laten. Als je er politieke stampij over wilt maken, dan moet dat maar.' Die heb ik natuurlijk niet gemaakt. En mijn collega-fractievoorzitters evenmin. We konden de overwegingen van Van Agt heel goed navoelen.

maandag 30 november 2015

Willem de Clerq -- 1 december 1813

• Willem de Clerq (1795-1844) was een Nederlandse schrijver en koopman. Zijn journalen uit november-december 1813 zijn gepubliceerd als Woelige weken.

Woensdag 1 december 1813
De maand november heeft zulk een reeks van belangrijke gebeurtenissen opgeleverd, dat dezelve in de jaarboeken onzer geschiedenis steeds, en met reden, beroemd zal zijn. Moge deze maand ons een reeks van rustiger tonelen opleveren, moge zij de schitterende vooruitzichten, waarvan de vorige ons een flauw denkbeeld aangegeven heeft, meer en meer tot rijpheid doen komen en bij de aanvang van een nieuwe tijdstreng, de zon des heils in haar oude luister aan onze gezichtseinder pralen.

2 december
Sinds enige dagen zijn de oneindige optekeningen, welke geen einde schenen te hebben, enigszins opgehouden en de gebeurtenissen zijn ook van die tijd af van minder belang geworden. Wij zullen nu weer een volk, en de prins onze soeverein worden.
Binnenlands. Alles begint zich nu te schikken. Het verlaten van Utrecht heeft zich bevestigd. De bezetting van Naarden heeft in een der afgelopen nachten een aanval op Weesp gedaan, heeft daar enige levensmiddelen geplunderd en de heer Dehad [?], een zeventigjarige grijsaard meegenomen. Gisteren is Muiden ingenomen. Voor het eerst hebben daar de Hollanders aan de zijde der Russen en Kozakken gestreden. Het garnizoen ten getale van vierhonderd man is gevangengenomen. Eén Garde National is gesneuveld, en vier van dezelve zijn gewond.
Alles is hier dus voor onze vijanden verloren, en indien het gerucht van de inneming van Naarden zich bevestigt, is weldra deze gehele landstreek van Fransen gezuiverd.
Aanrukken van troepen. Deze beginnen nu van alle kanten op te trekken. Reeds zijn de Britse benden aan onze kust geland. Het getal der Kozakken vermeerdert. Gisteren is hier een bende Russisch voetvolk binnen getrokken. De Kozakken zijn hier en daar ingekwartierd. Zij bevallen vrij wel, doch hetgeen men van hen hoort, is altijd: Fransozen kaput.

Amsterdam
Alles is hier in volkomen rust geweest. Men heeft alleen de edele drift van het volk enigszins moeten beteugelen, dat zijn eigen meester willende zijn, overal de Fransen vervolgde, hen met kracht van manschap gevangennam, en sommigen, onder anderen een vrouw die onder het vorige bestuur iemand verraden had, deerlijk afgerost heeft. Door een decreet heeft men eindelijk de Fransen, die in deze stad slechts bevend leefden, enigszins gerustgesteld. De patrouilles gaan voort met hier alle nachten te waken, doch derzelver belang bestaat nu grotendeels niet meer. Er is ook een patrouille van studenten die de gehele stad doorkruist. Alles begint van tijd tot tijd tot de oude stand van zaken terug te keren.
De offerkisten, in alle kerken geplaatst, worden vrij druk bezocht. Sommigen storten een à twee zakken guldens in dezelve.

Intocht van de prins
Een geheel nieuw toneel opent zich nu weer, en met dezelfde pen waarmee ik voor twee jaren de intocht van de keizer beschreven heb, zal ik de gedenkwaardigheden van die des prinsen optekenen, doch ook met de vreugde die elk waar vaderlander bij het verdrijven der overheersers gevoelt. Gisteren is 's nachts om twee uur de proclamatie van de prins met veel plechtigheid bij fakkellicht voorgelezen; dit is 's middags door de heer Canneman herhaald. Men had gedacht dat de prins toen reeds onze stad zou bezoeken en had dientengevolge veel autoriteiten en de afgevaardigden der geestelijkheid op het paleis genood. Doch deze, om toch niet onverrichter zake naar huis te keren, hebben, op het balkon getreden, het voorlezen der proclamatie nog meer luister bijgezet. Gisteren was op het gerucht van de aankomst des prinsen een aanzienlijke gemeente op de Haarlemmer- en Nieuwendijk samengevloeid. Alles toonde volksvreugde aan. De oranjeliedjes werden wederom met nieuwe kracht langs straat en gracht gezongen. Het volk heeft te Kattenburg geroepen: ‘De prins moet koning van Holland zijn,’ en Kemper verklaart dat wij geen Willem de 6e of 7e maar Willem de 1e zullen hebben. Er is een regiment van Gardes d'Honneur opgericht. Zijne hoogheid moet heden komen.
Deze dag zal altoos in de geschiedenis van Nederland gedenkwaardig blijven. Ik heb na een negentienjarig afzijn, de naneef van Willem de Eerste en van Frederik Hendrik weer door het juichende Nederland als een verlosser zien ontvangen, en deze gebeurtenis is voor mijn gehele leven met treffende beelden in mijn boezem geplant. Geve de God onzer vaderen dat deze gebeurtenis voor ons zo lang gefolterd vaderland, de gewenste gevolgen moge hebben en dat eindelijk de welvaart alom weer moge nederdalen. Hij geve dat het huis van Oranje zich de gunst van het volk waardig moge maken, en dat ieder Nederlander zegen en voorspoed over dit vorstelijk huis moge toewensen en de naam van Oranje nog bij ons laatste nakroost in eer zal mogen zijn.

De route van de prins was bepaald. De Haarlemmerdijk, Herenmarkt, Herengracht tot aan het Koningsplein, de Kalverstraat en de Dam. Op deze gehele weg was alles in de grootste beweging. De inwoners hadden bevel tot versiering hunner huizen verkregen, en deze bevelen werden overal met de volvaardigste ijver uitgevoerd. Aan alle gevels praalde de Hollandse vlag, ginds die van Oranje en hier en daar vertoonde de Leeuw van Holland zijn eertijds zo gevreesde klauw. Overal werden de gevels met groene takken of met guirlandes naar de meer of mindere smaak hunner bewoners versierd. Alle kamers waren van mensen opgepropt, oranje strikken waarden alom en overal streelde de levendigste drukte. Eindelijk, na half drie uur verscheen de prins. Zijn optocht was verre van dat glansrijke te bezitten, hetwelk de intocht zijner voorgangers levendigheid moest bijzetten. De trein werd door ruiters van de Garde Soldée geopend. Hierop volgden de muzikanten der Nationale Garde en weldra deze Garde, die een zeer goede vertoning maakte. De straten, bruggen, stoepen, vensters alles grimmelde van nieuwsgierigen. De prins zat op een open barouche door zes paarden bespannen. Met hem zaten de heren Kemper, Fannius Scholten en Fagel, allen gelijk hij blootshoofds. Hij was zeer eenvoudig in een groene jas gekleed. Het levendigste geroep van ‘Hoezee’ en ‘Oranje boven’ klonk en weergalmde van alle zijden naast zijn rijtuig. Nu volgden de Gardes d'Honneur, in haast opgericht, met blauwe rokken en gele broeken, een lange reeks van koetsen met de hoge personages en officieren, de studenten in het zwart, en tussen dit alles verschrikkelijke benden van volk dat overal in een ijselijk geschreeuw met hele benden meetrok. Ik kwam vervolgens op de Dam waar ook alles in beweging was en overal de ontzettendste drukte heerste. Nu zag ik de prins na zijn aankomst op het balkon verschijnen, zich voor het volk buigende. Het gejuich bij dit ogenblik was onbeschrijfelijk en ik schaam mij niet om na alles wat ik heden gezien en gehoord heb, deze drift van het volk Nationale Geestdrift te noemen. Ja, zij heerste overal en ik zal niet ontveinzen dat deze dag op mij een plechtige indruk gemaakt heeft. De volksmenigte was ontzettend. Sommigen reikten de prins hun handen toe en alles ademde vreugde.

zondag 29 november 2015

Jules Renard -- 29 november 1894

Jules Renard (1864-1910) was een Franse schrijver. Zijn Dagboek 1887-1899 is verschenen in de Privé Domein-reeks. Vertaling: F. de Haan & M. Kaas.

29 november
Ik ben nergens succesvol geweest. Gil Blas, l'Echo de Paris, le Journal, le Figaro, la Revue hebdomadaire, la Revue de Paris enzovoort heb ik de rug toegekeerd. Niet een van mijn boeken haalt een tweede druk. Ik verdien gemiddeld vijfentwintig franc in de maand. Als de vrede in mijn gezin bewaard blijft, is dat de verdienste van een engelachtig lieve vrouw. Van mijn vrienden heb ik snel genoeg. Wanneer ik te veel op ze gesteld ben neem ik ze dat kwalijk, en wanneer ze niet meer op mij gesteld zijn, veracht ik ze. Ik deug nergens voor, niet om me als landeigenaar te gedragen, ook niet om liefdadigheid te bedrijven. Laten we het over mijn talent hebben. Ik hoef maar een bladzijde Saint-Simon of Flaubert te lezen en ik krijg een kleur. Mijn fantasie is een fles, de ziel van een fles die al leeg is. Met een beetje routine zou een verslaggever datgene evenaren wat ik zo zelfvoldaan mijn stijl noem. Ik vlei mijn collega's in brieven en ik verafschuw ze als ik ze zie. Mijn egoïsme stelt buitensporige eisen. Een eerzucht zo huizehoog dat ze makkelijk over de Arc de Triomphe heen kijkt, en dan die onoprechte geringschatting voor onderscheidingen! Als ze me het Kruis van het Legioen van Eer op een presenteerblaadje kwamen aanreiken, zou ik ziek worden van vreugde en alleen even tot mezelf komen om te zeggen: 'Neem dat ding maar weer mee!' De rimpel in mijn voorhoofd wordt iedere dag dieper, nog even en de mensen zullen er niet meer naar durven kijken en zich afwenden, alsof het een grafkuil was. Ik werk zelfs niet zoals iemand die na gedane arbeid uitgeput wil genieten van verdiende rust, en desondanks zijn er, ik zweer het, kwartiertjes dat ik tevreden ben met mezelf.

vrijdag 27 november 2015

Martine Bijl -- 27 november 1983

Martine Bijl (1948) is een Nederlands zangeres, actrice, schrijfster en cabaretière. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Zondag [27 november]
De nachtelijke storm heeft de bomen tot op hun bast uitgekleed. Er is geen redden meer aan: we zullen het de komende maanden met dit schilderij moeten doen. De roeiboot in de Vecht moet leeggehoosd. Ik realiseer me dat ik in geen weken een voet in de tuin heb gezet. De donkere zondag hoort thuis in een nachtboek. Tussen twee buien door knipt Henk de kale druiveranken bij. Verder doen we niets nuttigs en daar voel ik me, zoals altijd, schuldig over.
Vijf uur. Op naar Rijswijk. De hele dag hebben we geen trek in eten gehad, maar nu opeens wel. Bij de cafetaria in ons dorp slaan we twee zakken frites en een milkshake in, voor een wat simpele maagvulling onderweg. Bij de eerste bocht tuimelt de beker milkshake van het dashboard en stort zijn ijskoude, kleverige inhoud langs mijn kuit in mijn laars. Bij het eerstvolgende benzinestation bekijken we de schade. De wegenkaarten in het zijvakje blijken tevens doorweekt te zijn. Henk krijgt nu óók de pest in. 's Avonds, na de voorstelling, breekt een tand van mijn voorzet-gebitje, dat - met pruik en bril - een typetje moet ondersteunen. Geen dolle zondag, al met al.

dinsdag 24 november 2015

Victor Hugo -- 25 november 1846

Victor Hugo (1802–1885) was een Frans schrijver, dichter, essayist en staatsman. Vertaalde dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd als Zelf gezien.

6 oktober
Een deel van de catacomben van Parijs wordt gebruikt voor het kweken van champignons. Daar wordt nooit een vrouw toegelaten. Men beweert dat alleen al de aanwezigheid van een vrouw die haar maandstonden heeft, voldoende is om een hele champignonplant te laten verrotten. Het is vreemd gesteld met deze periodieke ongesteldheid, die allerlei mysterieuze gevolgen heeft. Zo staat het vast dat het blanketsel en de rouge waarmee actrices hun gezicht schminken, in die tijd niet wil blijven zitten.

25 november
Tot en met de vorige eeuw werden de aartshertoginnen van Oostenrijk tot de huwbare leeftijd zonder enige vorm van godsdienst grootgebracht, zodat zij gemakkelijker het geloof konden aannemen van de vorst met wie zij in het huwelijk zouden treden.

9 december
In 1581 zond de tsaar van het Moskovische Rijk een gezantschap naar de paus - door Montaigne vermeld - om Zijne Heiligheid te smeken Polen te beletten het Moskovische te vernietigen, met het argument dat de vernietiging van Moskovië het raam naar Europa wijd open zou zetten voor de Turk.

zondag 22 november 2015

Jan van Trigt -- 23 november 1946

Jan van Trigt was in 1945-48 militair in Nederlands Indië en hield in die tijd een dagboek bij, dat is gepubliceerd als Duizend dagen Indië.

23 november 1946
De bom is gebarsten. Vier man van de Stafcie op rapport bij de bc. [bataljonscommandant] Even later gaat luit Oudshoorn ook op kamelendraf naar het bureau der zuchten. Als klap op de vuurpijl komt even later de sm. [sergeant-majoor] Bogmans voor de ronde tafel. Ik weet het niet, maar ik denk dat Vissers, Lussing, Kamphuis en Sikking, die zich later vrijwillig gemeld heeft, wel een boekje hebben opengedaan over wat er die avond gepasseerd is [Van Trigt heeft Bogmans een "schofterig beroerd mannetje" genoemd nadat deze in een dronken bui grove liedjes had gezongen]. Het zijn eerlijke jongens, die geen blad voor de mond nemen. Luitenant V.d. Liefvoort komt op me afstappen, ik heb een dag licht arrest. Voor mekaar! Die ene dag doet me geen kwaad, ben benieuwd hoe Bogmans ervan afkomt. Henny vertelt het me later. Vier dagen licht, dat gun ik hem van harte. Hij dacht me te nemen, maar de rollen zijn omgedraaid. Bovendien heeft hij een berisping gehad, die ook wel niet mals zal zijn geweest, de stommeling. Vanavond dus binnen blijven en ik ben toch al zo gewend om de boemel op te gaan. Er wordt wel eens gezegd, dat wie niet iets op z'n straflijst heeft staan geen soldaat is. Ik ben dus nu in elk geval soldaat.
De stemming onder de sergeanten en hogere kaste van onderofficieren is beneden peil. Ze voelen zich in een hoek geduwd. Kan kloppen, maar waarom de oo. [onderofficieren] het zoveel beter zou weten dan de andere jongens, kan ik met m'n pet niet bij. Soldaat, oppasser of luit, we zoeken allemaal naar wat gezelligheid. Ik weet wel dat de behuizing van de oo. niet al te best is, maar ze zijn verwend in Pladjoe en Tabanan.
Max de Jonge, de chauffeur, is ook al uit zijn slof geschoten. Hij wil weg met zijn wagen, maar een Jeep met vier man Gadjah Merah [Indisch-Nederlandse gevechtseenheid] rijdt voor hem, midden op de weg. Drie maal blijft die kar in de bocht staan en dat wordt Max teveel. Hij springt uit de wagen en verkoopt de chauffeur van de jeep een drijver, die hem zal heugen. Vol gas gaat de wagen ervandoor, ze doen niets terug.
De wapenstelerij wordt te erg. Gister weer een die een wapen wilde meenemen, maar we hadden hem in de smiezen. In z'n krullen gepakt en een paar opdoffers verkocht. Daarna naar huis gestuurd, waar die kinderen horen, op dit uur van de dag. De Hizboellah [Indonesische strijdgroep] wordt versterkt. Ze volgen na de Napindo's [Nasional Pelopor Indonesia]. Zeker de Ghurkas [Brits-Indische soldaat] van Palembang. Voorlopig heb ik ze niet hoog, ze lopen als hazen.

zaterdag 21 november 2015

Lady Bird Johnson -- 22 november 1963

Claudia Alta Taylor (Lady Bird) Johnson (1912-2007) was de echtgenote van de voormalige Amerikaanse president Lyndon B. Johnson. Hieronder haar dagboekverslag van de dag dat president John Kennedy werd vermoord. Johnson en haar man zaten in een van de auto's achter die van Kennedy.


It all began so beautifully. After a drizzle in the morning, the sun came out bright and clear. We were driving into Dallas. In the lead car were the President and Mrs. Kennedy, John and Nellie Connally, a Secret Service car full of men, and then our car with Lyndon and me and Senator Ralph Yarborough.

The streets were lined with people - lots and lots of people - the children all smiling, placards, confetti, people waving from the windows. One last happy moment I had was looking up and seeing Mary Griffith leaning out a window waving at me. (Mary for many years had been in charge of altering the clothes which I purchased at Neiman-Marcus.)

Then, almost at the edge of town, on our way to the Trade Mart for the Presidential luncheon, we were rounding the curve, going down a hill, and suddenly there was a sharp, loud report. It sounded like a shot. The sound seemed to me to come from a building on the right above my shoulder. A moment passed, and then two more shots rang out in rapid succession. There had been such a gala air about the day that I thought the noise must come from firecrackers - part of the celebration. Then the Secret Service men were down in the lead car. Over the car radio system, I heard "Let's get out of here!" and our Secret Service man, Rufus Youngblood, vaulted over the front seat on top of Lyndon, threw him to the floor, and said, "Get down."

Senator Yarborough and I ducked our heads. The car accelerated terrifically - faster and faster. Then, suddenly, the brakes were put on so hard that I wondered if we were going to make it as we wheeled left and went around the corner. We pulled up to a building. I looked up and saw a sign, "HOSPITAL." Only then did I believe that this might be what it was. Senator Yarborough kept saying in an excited voice, "Have they shot the President? Have they shot the President?" I said something like, "No, it can't be."

As we ground to a halt - we were still the third car - Secret Service men began to pull, lead, guide, and hustle us out. I cast one last look over my shoulder and saw in the President's car a bundle of pink, just like a drift of blossoms, lying in the back seat. It was Mrs. Kennedy lying over the President's body.

The Secret Service men rushed us to the right, then to the left, and then onward into a quiet room in the hospital - a very small room. It was lined with white sheets, I believe.

People came and went - Kenny O'Donnell, the President's top aide, Congressman Homer Thornberry, Congressman Jack Brooks. Always there was Rufe right there and other Secret Service agents… People spoke of how wide-spread this might be. There was talk about where we would go - to the plane, to our house, back to Washington.

Through it all Lyndon was remarkably clam and quiet. He suggested that the Presidential plane ought to be moved to another part of the field. He spoke of going back out to the plane in unmarked black cars. Every face that came in, you searched for the answer. I think the face I kept seeing the answer on was the face of Kenny O'Donnell, who loved President Kennedy so much. It was Lyndon who spoke of it first, although I knew I would not leave without doing it. He said, "You had better try and see Jackie and Nellie." We didn't know what had happened to John. I asked the Secret Service if I could be taken to them. They began to lead me up one corridor and down another. Suddenly I found myself face to face with Jackie in a small hallway. I believe it was right outside the operating room. You always think of someone like her being insulated, protected. She was quite alone. I don't think I ever saw anyone so much alone in my life. I went up to her, put my arms around her, and said something to her. I'm sure it was something like "God, help us all," because my feelings for her were too tumultuous to put into words.

And then I went to see Nellie. There it was different, because Nellie and I have gone through so many things together since 1938. I hugged her tight and we both cried and I said, "Nellie, John's going to be all right." And Nellie said, "Yes, John's going to be all right." Among her many other fine qualities, she is also strong.

I turned and went back to the small white room where Lyndon was. Mac Kilduff, the President's press man on the trip, and Kenny O'Donnell were coming and going. I think it was from Kenny's face that I first knew the truth and from Kenny's voice that I first heard the words "The President is dead." Mr. Kilduff entered and said to Lyndon, "Mr. President."

It was decided that we would go immediately to the airport. Hurried plans were made about how we should get to the cars and who was to ride in which car. Our departure from the hospital and approach to the cars was one of the swiftest walks I ever made.

We got in. Lyndon told the agents to stop the sirens. We drove along as fast as we could. I looked up at a building and there, already, was a flag at half-mast. I think that was when the enormity of what had happened first struck me.

When we got to the field, we entered Air Force One for the first time. There was a TV set on and the commentator was saying, "Lyndon B. Johnson, now President of the United States." The news commentator was saying the President had been shot with a 30-30 rifle. The police had a suspect. They were not sure he was the assassin.

On the plane, all the shades were lowered. We heard that we were going to wait for Mrs. Kennedy and the coffin. There was a telephone call to Washington - I believe to the Attorney General [Robert Kennedy]. It was decided that Lyndon should be sworn in here as quickly as possible, because of national and world implications, and because we did not know how widespread this was as to intended victims. Judge Sarah Hughes, a Federal Judge in Dallas - and I am glad it was she - was called and asked to come in a hurry to administer the oath.

Mrs. Kennedy had arrived by this time, as had the coffin. There, in the very narrow confines of the plane - with Jackie standing by Lyndon, her hair falling in her face but very composed, with me beside him, Judge Hughes in front of him, and a cluster of Secret Service people, staff, and Congressmen we had known for a long time around him - Lyndon took the oath of office.

It's odd the little things that come to your mind at times of utmost stress, the flashes of deep compassion you feel for people who are really not at the center of the tragedy. I heard a Secret Service man say in the most desolate voice - and I hurt for him: "We never lost a President in the Service." Then, Police Chief Curry of Dallas came on the plane and said, "Mrs. Kennedy, believe me, we did everything we possibly could." That must have been an agonizing moment for him.

We all sat around the plane. The casket was in the corridor. I went in the small private room to see Mrs. Kennedy, and though it was a very hard thing to do, she made it as easy as possible. She said things like, "Oh, Lady Bird, we've liked you two so much… Oh, what if I had not been there. I'm so glad I was there."

I looked at her. Mrs. Kennedy's dress was stained with blood. One leg was almost entirely covered with it and her right glove was caked, it was caked with blood - her husband's blood. Somehow that was the one of the most poignant sights - that immaculate woman, exquisitely dressed, and caked in blood.

I asked her if I couldn't get someone in to help her change and she said, "Oh, no. Perhaps later I'll ask Mary Gallagher but not right now." And then with almost an element of fierceness - if a person that gentle, that dignified, can be said to have such a quality - she said, "I want them to see what they have done to Jack."

I tried to express how we felt. I said, "Oh, Mrs. Kennedy, you know we never even wanted to be Vice President and now, dear God, it's come to this." I would have done anything to help her, but there was nothing I could do, so rather quickly I left and went back to the main part of the airplane where everyone was seated.

The flight to Washington was silent, each sitting with his own thoughts. One of mine was a recollection of what I had said about Lyndon a long time ago - he's a good man in a tight spot. I remembered one little thing he had said in the hospital room - "Tell the children to get a Secret Service man with them."

Finally we got to Washington, with a cluster of people waiting and many bright lights. The casket went off first, then Mrs. Kennedy, and then we followed. The family had come to join her. Lyndon made a very simple, very brief, and I think, strong statement to the people there. Only about four sentences. We got in helicopters, dropped him off at the White House, and I came home with Liz Carpenter.