zaterdag 12 december 2015

Adriaan van Dis -- 12 december 1996

Adriaan van Dis (1946) is een Nederlandse schrijver. In 1996 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Vrijdag
In de auto naar de universiteit voor een openbaar college; weer een dik uur in de file. Enkele studenten van de sectie Nederlands (170 eerstejaars, 300 bijvak. Heel wat meer dan op een Nederlandse universiteit), hebben een paar scènes uit Tropenjaren voorbereid. Bizarre ervaring om een meisje met een moslimhoofddoek mijn recalcitrante dialogen te horen uitspreken: “Geil, zeg.” “Ja ja, de vrouw van de kolonel neuken.” Alles met de klemtóón op de motór (ze moeten nog veel mondgymnastiek doen, zegt het hoofd van de afdeling). Doe mijn best me niet te schamen. Na afloop veel vragen over kleur, identiteit en het zogenaamde Italiaanse bloed van mijn vaders familie. Of ik graag bruin had willen zijn? Ja, vroeger als kind wel. Dan hoorde ik er in ons huis tenminste iets meer bij. Hier bleken de mooiste meisjes zich.
Na afloop feestlunch. Wij rekken de maag op. Eric: “Wie hier veel wil meemaken, moet veel eten.” Hup, in de auto naar een bekend historicus die een gezelschap schrijvers en kunstenaars heeft uitgenodigd. Een armer, maar even exotisch huis. Javastijl, pendopo. Losse vertrekken met dak zonder binnenmuren, uitpuilend van de boeken. Vrolijke bende. Badkamer in de openlucht. Ik maak kennis met een uitgever, de hoofdredacteur van een verboden dagblad, een zojuist wegens kritische opmerkingen ontslagen hoogleraar, een dichter van in beslag genomen bundels en andere vrolijke gekken. De meesten hebben elkaar begin jaren zestig in de studentenbeweging leren kennen in hun strijd tegen het Soekarno-communisme en voor een grotere democratie. Zij publiceerden en werden in hun vrijheid belemmerd, onder anderen door de toenmalige literaire voorman Pramoedya Ananta Toer. De dichter naast mij die zelf net als Pram in de gevangenis heeft gezeten, heeft het zijn oude tegenstrever al lang vergeven, maar er zijn er ook nog die bittere herinneringen aan hem bewaren. De vader van de dichter werd in '49 door de Nederlanders doodgeschoten. Aan mijn andere kant zit de tijdschriftredacteur wiens vader door Soeharto werd vermoord. En als ik vertel over de mijne, door de Japanners half gek gemaakt, schept dat toch een band. De 'drie zonen door de Indonesische geschiedenis verbonden', zegt de redacteur (die mij een tijdschrift geeft met een vertaald verhaal van mij. Nooit geweten!).
“En die klap van de geest” [Van Dis is een paar dagen eerder in zijn slaap door een geest geslagen], zegt de dichter, “dat spijt me.”
“Ik zie het als een welkom”, zeg ik.
“That is very generous of you.”
Aan het andere eind van de lange tafel hoor ik: “Als iemand die ik niet goed ken mijn naam en politieke mening vraagt, antwoord ik: ik zeg niets, dan weet je wat ik wil zeggen.” Ik neem mij voor mij hierbij aan te sluiten. Dus geen namen noemen. Helaas geen ruimte voor de tientallen moppen die ik over Soeharto hoor (Soeharto heeft gouden telefoon. Directe lijn met God. Vijfduizend dollar per minuut. Rabin komt op bezoek. Ik heb plastic telefoon, ook directe lijn met God. Hoeveel? Local call). “Vroeger durfde je bij de etensstalletjes geen grapjes over Soekarno te maken”, zegt een van de tafelgenoten, “over deze regering hoor je ze overal. We gaan vooruit: van een totalitair regime naar een autoritair regime.” Om 2.15 uur naar huis. Ik walm zo van de drank dat geen muskiet mij meer bijt. Neef Edwin (20) gaat nog uit dansen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten