[...] In de Jardin des Plantes bekeek ik de dieren die tot twee uur uit hun kooien en stallen mogen om gelucht te worden. Allereerst een groot aantal adelaars. Wanneer je zo'n vogel met zijn heldere, gebiedende oog in een eenzaam woud op een tak zou zien zitten, zou dat respect inboezemen. Eén vogel deed me het plezier zijn wieken enkele malen achtereen uit te spreiden en vervolgens een poging tot vliegen te doen. Het dier dook ineen en verhief zich vervolgens in de lucht en ik smaakte het genoegen de beweging te mogen gadeslaan. Nu kwam ik terecht in het slangenkabinet en ik dwong mezelf ook deze weerzinwekkende creaturen met de nodige aandacht te observeren om hun karakteristieke kenmerken aan de weet te komen. Ze lagen in hun glazen vitrines op wollen dekens en er waren boomtakken in geplaatst waar ze zich omheen wonden. Wat een tegenstelling tussen een slange- en een adelaarsoog en desondanks bij beide diersoorten vastberadenheid, een verzadigde vorm. Hun blik betekent voor de geest hetzelfde wat hun beet voor het lichaam betekent. Er ligt iets destructiefs en ontredderds in hun blik. De ratelslang strekte in een sidderende beweging haar gespleten, stekelachtige tong telkens een duim ver uit haar bek. Ook zag ik twee kleine krokodillen. Mooie meisjes keken door de ramen naar binnen en verlustigden zich in de levende wanstaltigheden die kruipend en likkend en hun koppen omhoogstekend achter het glas hun akelige spelletjes deden. Je zag er een volmaakt contrast: het vertrekpunt en het uiteindelijk stadium van het animale scheppingsproces, zonder dat je de tussenschakels begreep. Vervolgens heuvelopwaarts naar de olifanten, giraffen enzovoorts. Vooral de olifant met zijn kleine roodachtige spleetoogjes fascineerde me. Een dier als een verlaten huis waarin de vensters, op een klein achteraf geboord gaatje na, vergeten zijn. De pasja van Egypte heeft dit schitterende exemplaar cadeau gedaan. Het dier bedelde, zijn slurf tussen de palissaden van zijn kleine behuizing stekend, bij de omstanders om brood dat het, als men het hem in brokjes toewierp, met buitengewone en bijna gracieuze handigheid en snelheid naar binnen wist te werken. Samen met hem zat er een lamme hond te schooieren die echter, omdat niemand acht sloeg op zijn gebedel, genoegen moest nemen met de voor de olifant bestemde brokjes als die op de grond terechtkwamen. Het was me het plaatje wel, die olifant en die hond, die er uiteraard aan deze kant van de palissade voor zorgde steeds buiten het bereik van de slurf te blijven. [...]
Friedrich Hebbel (1813-1863) was een Duitse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands verschenen als Een blinde bij zonsopgang.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten