maandag 30 november '14.
Een drietal dagen geleden zijn negen bommen in de stad op het kwartier der Muide geworpen ter plaats, waar reserven van naphte zich bevinden. Zij hebben twee personen lichtgekwetst en weinig stoffelijke schade aangericht. Een Engelsche vlieger heeft het gedaan. Dien ten gevolge zijn twaalf gijzelaars gepakt, waaronder een wethouder en de pastoor van St. Baafs.
Terwijl ik het bovenste schrijf, weergalmen luide zegezangen. Kijken door den spioen! Langs den boulevard zijn in verdoovenden motregen talrijke reeksen stadwaarts trekkende soldaten te zien.
Er staat uitgeplakt, dat de vijand over den IJser is.
Alle openbare uurwerken moeten de uurverandering ondergaan. Alles is op een uur vroeger gesteld.
De vrouwtjes uit het bestedelingenhuis weigerden den tweeden morgen op te staan: "Wij, die toch van heel den dag niets te doen hebben," zeiden zij.
Het broodrantsoen wordt ingesteld.
De belastingsbriefjes zijn afgegeven met beduidende verhooging.
Theatervoorstellingen, concerten en allerlei vermakelijkheden van allen aard zijn opgeschorst. Een paar kinemas zijn nog open.
Ze hebben geen ander wapen dan een knolligen stok, en een tromp om de politie ter hulp te roepen in geval van nood of aanranding.
Virginie Loveling (1836-1923), zus van schrijfster Rosalie Loveling en nicht van schrijver Cyriel Buysse, was een Vlaamse schrijfster en dichteres. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield ze een Oorlogsdagboek bij.
zaterdag 30 november 2013
donderdag 28 november 2013
Boudewijn Büch -- 29 november 1998
Amsterdam en Berlijn (Duitsland), 29 november
Om 9.00 uur staat Panda klaar. We rijden - ondanks alle verbouwingen aan de autobanen - in ruim zeven uur naar Berlijn. De suite in mijn favoriete Four Seasons Hotel is uiteraard weer subliem. De boekhandels zijn gesloten, zelfs Dussmann (het KulturKaufhaus, dat multimediaparadijs) vlak bij ons hotel. Met de taxi naar de omgeving van de Gedächtniskirche. We eten Thais in het restaurant waar we drie maanden geleden, met de televisieploeg, ook aten. In dit smakelijke eethuis komt Herman Brood met een aantal in het zwart geklede kornuiten binnenwandelen. Ik verstop mij een beetje, want ik heb geen zin in een confrontatie met Herman met wie ik al een decennium een zacht gloeiend conflict heb omdat ik hem ooit beschuldigd heb van het promoten van drugsgebruik. Ik heb toen geschreven dat het mij niks kan schelen dat hij zich volpompt met drugs - dat heb ik tot mijn grote genoegen zelf ook lang genoeg gedaan - maar dat hij dat gebruik niet op televisie moet etaleren en gevoelige kinderzieltjes half en half moet aanbevelen. Ik sluip het restaurant uit. Dat gaat goed. In de schitterende bar van het hotel koffie en thee. Panda zit nu (21.00 uur) aan de andere kant van de suite in bad en die gaat zo, doodmoe van al dat gestuur, slapen. Ik ben ook moe.
Boudewijn Büch (1948-2002) was een Nederlandse schrijver en programmamaker. In 1998 hield hij een dagboek bij dat is verschenen als Een boekenkast op reis. Persoonlijke kroniek 1998
Om 9.00 uur staat Panda klaar. We rijden - ondanks alle verbouwingen aan de autobanen - in ruim zeven uur naar Berlijn. De suite in mijn favoriete Four Seasons Hotel is uiteraard weer subliem. De boekhandels zijn gesloten, zelfs Dussmann (het KulturKaufhaus, dat multimediaparadijs) vlak bij ons hotel. Met de taxi naar de omgeving van de Gedächtniskirche. We eten Thais in het restaurant waar we drie maanden geleden, met de televisieploeg, ook aten. In dit smakelijke eethuis komt Herman Brood met een aantal in het zwart geklede kornuiten binnenwandelen. Ik verstop mij een beetje, want ik heb geen zin in een confrontatie met Herman met wie ik al een decennium een zacht gloeiend conflict heb omdat ik hem ooit beschuldigd heb van het promoten van drugsgebruik. Ik heb toen geschreven dat het mij niks kan schelen dat hij zich volpompt met drugs - dat heb ik tot mijn grote genoegen zelf ook lang genoeg gedaan - maar dat hij dat gebruik niet op televisie moet etaleren en gevoelige kinderzieltjes half en half moet aanbevelen. Ik sluip het restaurant uit. Dat gaat goed. In de schitterende bar van het hotel koffie en thee. Panda zit nu (21.00 uur) aan de andere kant van de suite in bad en die gaat zo, doodmoe van al dat gestuur, slapen. Ik ben ook moe.
Boudewijn Büch (1948-2002) was een Nederlandse schrijver en programmamaker. In 1998 hield hij een dagboek bij dat is verschenen als Een boekenkast op reis. Persoonlijke kroniek 1998
dinsdag 26 november 2013
Alexander Ver Huell -- 27 november 1863
27 Nov.
Het programma van den Optogt, van de volksvermakelykheden, vuurwerken etc: is vastgesteld. Wat amuzeer ik me met het zien der half vrolyke gezigten van al die ultra-libéralen hier, van de mannen van de Arnhemmer-Courant etc: die nu nog grooter Oranje-strikken en meer bombarie maken als de anderen. De toppen der dennen die voor de nieuwe spoorwegen zijn gehakt zijn komen goed te pas - geheele straten zijn er meê beplant en door rood-wit-en blaauw geschilderde dubbele latten met lampions zijn zij verbonden. De hemel geve dat er geen Novemberstorm met dat bosch zonder wortels, kome spelen! Op de Velper-weg en op een paar andere plaatsen staan eerebogen. Voor wien? De bergstraat, waar ik woon, illumineert met guirlandes langs de boomen en twee gaz-piramides met zonnen boven en onder aan de straat.
In Amsterdam begint men voor het Nationaal Mu.m te ijveren.
Van avond las ik in een allerliefst werkje dat ik kocht: ‘chez Victor Hugo. par un passant’ met etsjes van Lalanne. Ik vond er een beschrijving in van de wijze waarop V.H. teekent En plotseling - zoo als trouwens mij altyd geschiedt - viel mij een idée om te schetsen in - ik zag het geheel met zijn donkeren voorgrond en helderen achtergrond, voor mijn geest staan. Het was een profane compositie. en toch geloof ik dat ik er een schoone plaat van zoude gemaakt hebben. Zoo er iets is wat mij aan onmiddelyke tusschenkomst van een Geest van het Kwaad, konde doen gelooven, het zijn deze (zooals men zegt) ingevingen. Geheel buiten mijn wil komen sacrilège, menschenhatende, godslasterlijke concepten mij plotseling en zonder eenige aanleiding, juist soms als ik vervuld ben van edele impressie's uit schoone en goede lectuur geput; mij voor de verbeelding dringen, en zóó duidelyk en teekenachtig, zóo geestig, en origineel dat ik alle moeite heb om de verleiding te weerstaan om ze op het papieren over te brengen. Maar juist sedert mij dit, door lange ondervinding, helder is geworden, strijd ik er tegen en dwing ik mijn geest tot aesthetische en goede scheppingen. Maar het kost mij moeite - want ik zoû veel beter réusseeren en stellig naam maken door wilde, hartstochtelyke, vreesselyke tooneelen. Zoo viel mij eens in, zag ik in eens duidelyk voor mij staan, bij het lezen van dezen regel ‘Le résultat est un dessin inattendu, de volgende scène, zonder dat ik er over gedacht had, of gelezen had zonder de minste aanleiding. Ik zag op een donker-zwarten sépia voorgrond, twee Romeinsche soldaten, op een platteform over een lage vestingmuur leunen. De een ziet men op den rug, de ander keert zich met een groven lach om en wijst naar drie gekruisten op een heuvel in het verschiet, voor den hel verlichten horizont.
Alexander Ver Huell (1822-1897) was een nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.
Het programma van den Optogt, van de volksvermakelykheden, vuurwerken etc: is vastgesteld. Wat amuzeer ik me met het zien der half vrolyke gezigten van al die ultra-libéralen hier, van de mannen van de Arnhemmer-Courant etc: die nu nog grooter Oranje-strikken en meer bombarie maken als de anderen. De toppen der dennen die voor de nieuwe spoorwegen zijn gehakt zijn komen goed te pas - geheele straten zijn er meê beplant en door rood-wit-en blaauw geschilderde dubbele latten met lampions zijn zij verbonden. De hemel geve dat er geen Novemberstorm met dat bosch zonder wortels, kome spelen! Op de Velper-weg en op een paar andere plaatsen staan eerebogen. Voor wien? De bergstraat, waar ik woon, illumineert met guirlandes langs de boomen en twee gaz-piramides met zonnen boven en onder aan de straat.
In Amsterdam begint men voor het Nationaal Mu.m te ijveren.
Van avond las ik in een allerliefst werkje dat ik kocht: ‘chez Victor Hugo. par un passant’ met etsjes van Lalanne. Ik vond er een beschrijving in van de wijze waarop V.H. teekent En plotseling - zoo als trouwens mij altyd geschiedt - viel mij een idée om te schetsen in - ik zag het geheel met zijn donkeren voorgrond en helderen achtergrond, voor mijn geest staan. Het was een profane compositie. en toch geloof ik dat ik er een schoone plaat van zoude gemaakt hebben. Zoo er iets is wat mij aan onmiddelyke tusschenkomst van een Geest van het Kwaad, konde doen gelooven, het zijn deze (zooals men zegt) ingevingen. Geheel buiten mijn wil komen sacrilège, menschenhatende, godslasterlijke concepten mij plotseling en zonder eenige aanleiding, juist soms als ik vervuld ben van edele impressie's uit schoone en goede lectuur geput; mij voor de verbeelding dringen, en zóó duidelyk en teekenachtig, zóo geestig, en origineel dat ik alle moeite heb om de verleiding te weerstaan om ze op het papieren over te brengen. Maar juist sedert mij dit, door lange ondervinding, helder is geworden, strijd ik er tegen en dwing ik mijn geest tot aesthetische en goede scheppingen. Maar het kost mij moeite - want ik zoû veel beter réusseeren en stellig naam maken door wilde, hartstochtelyke, vreesselyke tooneelen. Zoo viel mij eens in, zag ik in eens duidelyk voor mij staan, bij het lezen van dezen regel ‘Le résultat est un dessin inattendu, de volgende scène, zonder dat ik er over gedacht had, of gelezen had zonder de minste aanleiding. Ik zag op een donker-zwarten sépia voorgrond, twee Romeinsche soldaten, op een platteform over een lage vestingmuur leunen. De een ziet men op den rug, de ander keert zich met een groven lach om en wijst naar drie gekruisten op een heuvel in het verschiet, voor den hel verlichten horizont.
Alexander Ver Huell (1822-1897) was een nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.
maandag 25 november 2013
Alfred Kerr -- 26 november 1899
Het regent, af en toe huilt de wind, het is november. Gönczi komt terug, Dressel is zoek, baron von Mirbach gaat het goed, de prins van Montenegro legt de eed af, op de Friedrichstrasse lopen kleine zeehondjes van blik, als kerstspeelgoed, het tuchthuisontwerp is afgekeurd, de keizer bezoekt zijn grootmoeder, Berlijn wordt in gemeenten opgedeeld, de heer Kirschner wordt als laatste burgemeester naar het Märkische Museum gestuurd, op de Petri-platz komt geen nieuwe kerk (want er staat er al eentje). Het is november, het regent, af en toe huilt de wind.
Deze zeehonden – menigeen zou ze de Berlijners ten voorbeeld willen stellen. Want ze roetsjen op hun buik. Ze roetsjen op hun buik, de hele straat over, tenminste als de wind, de wind, dat hemelse kind, de plassen een beetje heeft opgedroogd. Ze roetsjen op hun buik, ze kwispelen met hun staart, ze piepen niet als je op ze gaat staan en alles aan ze is van blik. Ze doen het alleen als je ze opwindt, het staat je vrij ze om het even in je zak te steken – en dit is dan het speelgoed van de laatste winter waarin we afscheid nemen van deze grootse eeuw - van deze buitengewone eeuw, die begint met Napoleon en eindigt met Wilhelm II, de eeuw van de techniek, die mechanische zeehondjes voortbrengt – laat ik het kort en goed samenvatten: van de negentiende eeuw. Hand op m'n hart. Nooit heb ik er werk van gemaakt feiten te verdoezelen, steeds was het verre van mij de waarheid onder stoelen of banken te steken, en aldus kom ik er bij deze rond voor uit – wat mijn bekentenis ook voor gevolgen moge hebben – dat geen enkel kerstspeeltje van de afgelopen jaren de beweeglijkheid en volmaaktheid van onze komische zeehond evenaart. Hij gaat links, hij gaat naar rechts, je ligt dubbel, hij gaat achteruit, je lacht je dood, hij wil vooruit, de tranen lopen over je wangen, want iemand trekt hem aan zijn touwtje de lucht in, en daar hangt hij dan te bengelen en te kronkelen – het is uit met de zelfstandigheid!
Zoals gezegd: je ligt in een deuk.
Alfred Kerr (1867-1948) was een Duitse schrijver, dichter en theatercriticus. Dagboeknotities van hem verschenen in Aus dem Tagebuch eines Berliners.
Deze zeehonden – menigeen zou ze de Berlijners ten voorbeeld willen stellen. Want ze roetsjen op hun buik. Ze roetsjen op hun buik, de hele straat over, tenminste als de wind, de wind, dat hemelse kind, de plassen een beetje heeft opgedroogd. Ze roetsjen op hun buik, ze kwispelen met hun staart, ze piepen niet als je op ze gaat staan en alles aan ze is van blik. Ze doen het alleen als je ze opwindt, het staat je vrij ze om het even in je zak te steken – en dit is dan het speelgoed van de laatste winter waarin we afscheid nemen van deze grootse eeuw - van deze buitengewone eeuw, die begint met Napoleon en eindigt met Wilhelm II, de eeuw van de techniek, die mechanische zeehondjes voortbrengt – laat ik het kort en goed samenvatten: van de negentiende eeuw. Hand op m'n hart. Nooit heb ik er werk van gemaakt feiten te verdoezelen, steeds was het verre van mij de waarheid onder stoelen of banken te steken, en aldus kom ik er bij deze rond voor uit – wat mijn bekentenis ook voor gevolgen moge hebben – dat geen enkel kerstspeeltje van de afgelopen jaren de beweeglijkheid en volmaaktheid van onze komische zeehond evenaart. Hij gaat links, hij gaat naar rechts, je ligt dubbel, hij gaat achteruit, je lacht je dood, hij wil vooruit, de tranen lopen over je wangen, want iemand trekt hem aan zijn touwtje de lucht in, en daar hangt hij dan te bengelen en te kronkelen – het is uit met de zelfstandigheid!
Zoals gezegd: je ligt in een deuk.
Alfred Kerr (1867-1948) was een Duitse schrijver, dichter en theatercriticus. Dagboeknotities van hem verschenen in Aus dem Tagebuch eines Berliners.
zondag 24 november 2013
Wouter Jacobsz -- 25 november 1572
[...] Toen de dag was aangebroken hoorden we dat omtrent vijftienhonderd geuzen, allemaal haakschutters, hadden geprobeerd de buitenwachten met een vendel soldaten te verrassen en uit te moorden. Ze kropen over de grond en verspreidden zich in een wijde kring om ons leger in zijn geheel te omsingelen, waardoor niemand zou kunnen ontsnappen. Door Gods genade hadden die van ons hen gezien en ze hebben zich dapper gedragen in deze aanslag: ongeveer zeven of acht van hen hebben ze doodgeslagen en tien man gevangengenomen; aan onze zijde zijn er maar drie man gedood en zes of zeven gewond.
Toen deze gevangenen op de pijnbank gelegd werden, hebben ze onmiddellijk bekend dat hun aantal overeenkwam met het aantal dat ik al noemde, dat het hun bedoeling was de stad te overrompelen, de priesters en de religieuzen, mannen en vrouwen, op te hangen, de kloosters te plunderen, de rechters te vierendelen en alle burgers die ze te pakken konden krijgen, dood te steken. Dit biechtten deze gevangenen op, onafhankelijk van elkaar, zodat wat ze zeiden de waarheid wel moest zijn; het leek of ze uit één mond spraken.
Vermeld moeten nog worden de schurkenstreken van de geuzen, die ze openlijk bedreven. Er was een vrouw die een kind van zeven of acht weken op haar schouders droeg. Ze schoten het kind dood, zijn darmen puilden uit zijn lijf en het overleed. Een ander kind van ongeveer vier of vijf jaar doorstaken ze en het bleef dood liggen.
Wouter Jacobsz (1521-1595) was een Amsterdamse kloosterbroeder die tussen 1572 en 1579 verslag deed van de 'troebelen', oftewel de opstand van de geuzen. Zijn verslag is gepubliceerd als Dagboek van broeder Wouter Jacobsz 1572-1579.
Wouter Jacobsz (1521-1595) was een Amsterdamse kloosterbroeder die tussen 1572 en 1579 verslag deed van de 'troebelen', oftewel de opstand van de geuzen. Zijn verslag is gepubliceerd als Dagboek van broeder Wouter Jacobsz 1572-1579.
Friedrich Hebbel -- 24 november 1843
[...] In de Jardin des Plantes bekeek ik de dieren die tot twee uur uit hun kooien en stallen mogen om gelucht te worden. Allereerst een groot aantal adelaars. Wanneer je zo'n vogel met zijn heldere, gebiedende oog in een eenzaam woud op een tak zou zien zitten, zou dat respect inboezemen. Eén vogel deed me het plezier zijn wieken enkele malen achtereen uit te spreiden en vervolgens een poging tot vliegen te doen. Het dier dook ineen en verhief zich vervolgens in de lucht en ik smaakte het genoegen de beweging te mogen gadeslaan. Nu kwam ik terecht in het slangenkabinet en ik dwong mezelf ook deze weerzinwekkende creaturen met de nodige aandacht te observeren om hun karakteristieke kenmerken aan de weet te komen. Ze lagen in hun glazen vitrines op wollen dekens en er waren boomtakken in geplaatst waar ze zich omheen wonden. Wat een tegenstelling tussen een slange- en een adelaarsoog en desondanks bij beide diersoorten vastberadenheid, een verzadigde vorm. Hun blik betekent voor de geest hetzelfde wat hun beet voor het lichaam betekent. Er ligt iets destructiefs en ontredderds in hun blik. De ratelslang strekte in een sidderende beweging haar gespleten, stekelachtige tong telkens een duim ver uit haar bek. Ook zag ik twee kleine krokodillen. Mooie meisjes keken door de ramen naar binnen en verlustigden zich in de levende wanstaltigheden die kruipend en likkend en hun koppen omhoogstekend achter het glas hun akelige spelletjes deden. Je zag er een volmaakt contrast: het vertrekpunt en het uiteindelijk stadium van het animale scheppingsproces, zonder dat je de tussenschakels begreep. Vervolgens heuvelopwaarts naar de olifanten, giraffen enzovoorts. Vooral de olifant met zijn kleine roodachtige spleetoogjes fascineerde me. Een dier als een verlaten huis waarin de vensters, op een klein achteraf geboord gaatje na, vergeten zijn. De pasja van Egypte heeft dit schitterende exemplaar cadeau gedaan. Het dier bedelde, zijn slurf tussen de palissaden van zijn kleine behuizing stekend, bij de omstanders om brood dat het, als men het hem in brokjes toewierp, met buitengewone en bijna gracieuze handigheid en snelheid naar binnen wist te werken. Samen met hem zat er een lamme hond te schooieren die echter, omdat niemand acht sloeg op zijn gebedel, genoegen moest nemen met de voor de olifant bestemde brokjes als die op de grond terechtkwamen. Het was me het plaatje wel, die olifant en die hond, die er uiteraard aan deze kant van de palissade voor zorgde steeds buiten het bereik van de slurf te blijven. [...]
Friedrich Hebbel (1813-1863) was een Duitse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands verschenen als Een blinde bij zonsopgang.
Friedrich Hebbel (1813-1863) was een Duitse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands verschenen als Een blinde bij zonsopgang.
zaterdag 23 november 2013
Harry Graf Kessler -- 23 november 1918
Warschau. 23. November 1918. Sonnabend
[...] Abends gegen zehn, während ich mit Meyer im Speisesaal des ›Bristol› allein aß, hörten wir plötzlich in der Hotelhalle einen lauten Stimmenwirrwarr und Lärmen einer großen Schar von Menschen. Ich ging mit Meyer an die Tür des Speisesaals, um zu sehen, was los sei. Plötzlich kam ein Kellner an mich herangelaufen und rief mir leise zu: »Fliehen Sie; hier, hier durch die Hintertür.« Die Menge schrie: »Nieder, Kesslera«, wollte meine Zimmer stürmen; »Kesslera heraus, heraus.« Einige wilde Leute liefen im Rudel die Treppe hinauf, ein gestikulierender Mann hielt von einem Tische eine Ansprache, die ich nicht verstand. Der Hotelwirt kam zu mir und sagte, wir müßten morgen vor zehn aus dem Hotel ausziehen, sonst werde er erschossen. Ich besprach mich mit Meyer, ging nach oben, holte Gülpen, vor dessen Tür im Korridor die erschreckte Gesandtschaft sich versammelt hatte, und begab mich mit ihm und Meyer nach dem Sachsenplatz 6, um mit Pilsudski zu reden. Er war abwesend; die Wache gab uns aber einen Mann mit, der uns in eine ziemlich entlegene Straße führte, wo er sein sollte. Es war eine etwas altmodische, halb elegant mit verschlissenen Empiremöbeln eingerichtete Wohnung. Zunächst kam sein Adjutant Winiawa, mein Freund vom Kormin, dann Sosnkowski, der General geworden ist und jetzt den Korpsbezirk Warschau kommandiert. Diesem sagte ich, ich käme als Privatmann, nicht als Gesandter, um ihm mitzuteilen, daß hundert bis zweihundert Leute ins »Bristol« eingedrungen seien und meinetwegen den Wirt bedroht hätten. Dieser habe uns deshalb morgen früh um zehn auf die Straße gesetzt. Da ich nicht gern in dieser Weise ausziehen möchte, bäte ich, den Wirt zu beruhigen und das Hotel unter militärischen Schutz zu nehmen. Sosnkowski sagte zu und bat mich, auf Pilsudski zu warten, der gleich kommen müsse. Wir plauderten dann noch lachend, obwohl es Sosnkowski offenbar unangenehm gewesen war, als ich sagte, die Menge habe gedroht, morgen früh um zehn Uhr wiederzukommen, und obwohl er dazwischen auch auf die Bugetappe kam; vierzig Leute seien auf einen Haufen von unseren Soldaten erschossen worden. Da es bald eins wurde, brach ich auf, ohne auf Pilsudski zu warten.
Harry Graf Kessler (1868-1937) was een Duitse kunstverzamelaar, museumdirecteur, schrijver, publicist, politicus, diplomaat en pacifist. Hij hield 57 jaar lang een dagboek bij.
[...] Abends gegen zehn, während ich mit Meyer im Speisesaal des ›Bristol› allein aß, hörten wir plötzlich in der Hotelhalle einen lauten Stimmenwirrwarr und Lärmen einer großen Schar von Menschen. Ich ging mit Meyer an die Tür des Speisesaals, um zu sehen, was los sei. Plötzlich kam ein Kellner an mich herangelaufen und rief mir leise zu: »Fliehen Sie; hier, hier durch die Hintertür.« Die Menge schrie: »Nieder, Kesslera«, wollte meine Zimmer stürmen; »Kesslera heraus, heraus.« Einige wilde Leute liefen im Rudel die Treppe hinauf, ein gestikulierender Mann hielt von einem Tische eine Ansprache, die ich nicht verstand. Der Hotelwirt kam zu mir und sagte, wir müßten morgen vor zehn aus dem Hotel ausziehen, sonst werde er erschossen. Ich besprach mich mit Meyer, ging nach oben, holte Gülpen, vor dessen Tür im Korridor die erschreckte Gesandtschaft sich versammelt hatte, und begab mich mit ihm und Meyer nach dem Sachsenplatz 6, um mit Pilsudski zu reden. Er war abwesend; die Wache gab uns aber einen Mann mit, der uns in eine ziemlich entlegene Straße führte, wo er sein sollte. Es war eine etwas altmodische, halb elegant mit verschlissenen Empiremöbeln eingerichtete Wohnung. Zunächst kam sein Adjutant Winiawa, mein Freund vom Kormin, dann Sosnkowski, der General geworden ist und jetzt den Korpsbezirk Warschau kommandiert. Diesem sagte ich, ich käme als Privatmann, nicht als Gesandter, um ihm mitzuteilen, daß hundert bis zweihundert Leute ins »Bristol« eingedrungen seien und meinetwegen den Wirt bedroht hätten. Dieser habe uns deshalb morgen früh um zehn auf die Straße gesetzt. Da ich nicht gern in dieser Weise ausziehen möchte, bäte ich, den Wirt zu beruhigen und das Hotel unter militärischen Schutz zu nehmen. Sosnkowski sagte zu und bat mich, auf Pilsudski zu warten, der gleich kommen müsse. Wir plauderten dann noch lachend, obwohl es Sosnkowski offenbar unangenehm gewesen war, als ich sagte, die Menge habe gedroht, morgen früh um zehn Uhr wiederzukommen, und obwohl er dazwischen auch auf die Bugetappe kam; vierzig Leute seien auf einen Haufen von unseren Soldaten erschossen worden. Da es bald eins wurde, brach ich auf, ohne auf Pilsudski zu warten.
Harry Graf Kessler (1868-1937) was een Duitse kunstverzamelaar, museumdirecteur, schrijver, publicist, politicus, diplomaat en pacifist. Hij hield 57 jaar lang een dagboek bij.
donderdag 21 november 2013
Berniece Pearce -- 22 november 1963
Friday, November 22, 1963
Altered skirt and dress for Mrs. Brummett. President Kennedy assassinated in Dallas, Texas today. Linda had appointment with Dr. Bergmann this a.m. Aletha got her plaid coat late aft., tried on skirt, and left dress and skirt to be altered.
Berniece Pearce (1908-1998)
Altered skirt and dress for Mrs. Brummett. President Kennedy assassinated in Dallas, Texas today. Linda had appointment with Dr. Bergmann this a.m. Aletha got her plaid coat late aft., tried on skirt, and left dress and skirt to be altered.
Berniece Pearce (1908-1998)
dinsdag 19 november 2013
Søren Kierkegaard -- 20 november 1836
20 november
Daar volgens mij elke ontwikkeling zijn eindpunt pas bereikt heeft met zijn parodiëring, volgt hieruit dat de politiek de parodie is van de ontwikkeling van de wereld -- eerst komt het eigenlijk mythologische (de kant van God), dan het menselijk mythologische (de kant van de mens) en daarna volgt een verwezenlijking van de doelstellingen van de wereld in de wereld (als het hoogste), een soort chiliasme dat echter de politici, die meegesleept worden door abstracte ideeën, zichzelf doet tegenspreken.
Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken.
Daar volgens mij elke ontwikkeling zijn eindpunt pas bereikt heeft met zijn parodiëring, volgt hieruit dat de politiek de parodie is van de ontwikkeling van de wereld -- eerst komt het eigenlijk mythologische (de kant van God), dan het menselijk mythologische (de kant van de mens) en daarna volgt een verwezenlijking van de doelstellingen van de wereld in de wereld (als het hoogste), een soort chiliasme dat echter de politici, die meegesleept worden door abstracte ideeën, zichzelf doet tegenspreken.
Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken.
Leni Saris -- 19 november 1993
Vrijdag 19 november
Ik ga nu bij mijn vrienden in Laren logeren, dat centraal ligt voor diverse werkzaamheden in verband met het verschijnen van het honderdste boek. Een paar dagen; langer kan niet, er zijn thuis al teveel afspraken genoteerd. Ik wil niet langer met een kruk lopen maar het blijft moeilijk. Autorijden gaat niet, Els en Wim helpen me. Ze komen vroeg en beginnen mijn omvangrijke bagage naar hun wagen te sjouwen.
'Dat zijn we gewend'', zegt Els blijmoedig. 'Als jij niet de helft van je garderobe meesjouwt, denken wij dat je ziek bent.'' Zij kan het weten, we zijn al vijfendertig jaar bevriend. Els rijdt, ik zit comfortabel naast haar, Wim zit achterin, iets minder comfortabel tussen mijn garderobe die beslist niet mag kreuken.
Blij dat ik weer eens echt uit ben, zonder geworstel om krukken in en uit de wagen te wringen. Ik loop in ieder geval 'los', al is het niet fraai.
De fanbrieven heb ik meegenomen, ik beantwoord die brieven per omgaande, dat is een van mijn stelregels. Behalve om boekenlijsten wordt er om foto's gevraagd maar die zijn op, dus plunder ik nu mijn privé-album, want van nasturen komt niets terecht.
Ik blader in de aantekeningen voor een nieuw boek, maar de vakantiestemming wint het. Anouk, dochter van Els en Wim en mijn petekind, studeert en is ijverig bezig aan een scriptie, maar wil even iets anders en ontvoert De Gouden Handjes. Ze woont in Baarn en belt later, dat ze het boek zo gezellig en ontspannend vindt. Dat is de bedoeling van dit boek, dat door de lichte en gezellige inhoud ook voor mij een ontspanning betekende na alle pech en pijn. Chiara daarentegen, nummer honderd, is gebaseerd op een ware gebeurtenis, die veel indruk op mij heeft gemaakt.
De mooie serre in het Larense huis is favoriet bij de familie. Over het glazen dak trippelen nuffig de duiven, in de tuin bengelt een koolmeesje aan het notenhuisje aan de pergola. Mooie Sam, de poes, en Candy, de Engelse pointer, vechten nooit als kat en hond maar slapen samen in Candy's mand, zo kan het ook! Ik ben gek op dieren en het gemis van mijn hondje Noëlle heb ik nog steeds niet goed verwerkt. Ik mis haar zo!
Morgen heb ik het druk, moet twee keer signeren, in de morgenuren en honderd kilometer verder in de middaguren.
Leni Saris (1915-1999) was een Nederlandse kinderboekenschrijfster. In 1993 hield ze ter gelegenheid van de publicatie van haar honderdste boek een 'Hollands Dagboek' bij voor NRC Handelsblad.
Ik ga nu bij mijn vrienden in Laren logeren, dat centraal ligt voor diverse werkzaamheden in verband met het verschijnen van het honderdste boek. Een paar dagen; langer kan niet, er zijn thuis al teveel afspraken genoteerd. Ik wil niet langer met een kruk lopen maar het blijft moeilijk. Autorijden gaat niet, Els en Wim helpen me. Ze komen vroeg en beginnen mijn omvangrijke bagage naar hun wagen te sjouwen.
'Dat zijn we gewend'', zegt Els blijmoedig. 'Als jij niet de helft van je garderobe meesjouwt, denken wij dat je ziek bent.'' Zij kan het weten, we zijn al vijfendertig jaar bevriend. Els rijdt, ik zit comfortabel naast haar, Wim zit achterin, iets minder comfortabel tussen mijn garderobe die beslist niet mag kreuken.
Blij dat ik weer eens echt uit ben, zonder geworstel om krukken in en uit de wagen te wringen. Ik loop in ieder geval 'los', al is het niet fraai.
De fanbrieven heb ik meegenomen, ik beantwoord die brieven per omgaande, dat is een van mijn stelregels. Behalve om boekenlijsten wordt er om foto's gevraagd maar die zijn op, dus plunder ik nu mijn privé-album, want van nasturen komt niets terecht.
Ik blader in de aantekeningen voor een nieuw boek, maar de vakantiestemming wint het. Anouk, dochter van Els en Wim en mijn petekind, studeert en is ijverig bezig aan een scriptie, maar wil even iets anders en ontvoert De Gouden Handjes. Ze woont in Baarn en belt later, dat ze het boek zo gezellig en ontspannend vindt. Dat is de bedoeling van dit boek, dat door de lichte en gezellige inhoud ook voor mij een ontspanning betekende na alle pech en pijn. Chiara daarentegen, nummer honderd, is gebaseerd op een ware gebeurtenis, die veel indruk op mij heeft gemaakt.
De mooie serre in het Larense huis is favoriet bij de familie. Over het glazen dak trippelen nuffig de duiven, in de tuin bengelt een koolmeesje aan het notenhuisje aan de pergola. Mooie Sam, de poes, en Candy, de Engelse pointer, vechten nooit als kat en hond maar slapen samen in Candy's mand, zo kan het ook! Ik ben gek op dieren en het gemis van mijn hondje Noëlle heb ik nog steeds niet goed verwerkt. Ik mis haar zo!
Morgen heb ik het druk, moet twee keer signeren, in de morgenuren en honderd kilometer verder in de middaguren.
Leni Saris (1915-1999) was een Nederlandse kinderboekenschrijfster. In 1993 hield ze ter gelegenheid van de publicatie van haar honderdste boek een 'Hollands Dagboek' bij voor NRC Handelsblad.
zondag 17 november 2013
Willem de Clerq -- 18 november 1813
Alles scheen deze dag een rustiger aanzien aangenomen te hebben. Deze nacht is alles zeer stil geweest. In alle wijken is gepatrouilleerd geworden. Iets dat deze morgen enigszins de rust deed verstoren was het volgende. Een Frans kapitein met Hollandse matrozen herwaarts varende, werden zij onderweg enigszins onderricht van de voorgevallen omwenteling. De kapitein werd verwittigd dat men in Amsterdam alle Fransen de hals brak. Hierop woedend geworden en door het muitend scheepsvolk omringd, wilde hij het kruit in brand steken enalzo met zijn volk tegelijk vergaan. Hij werd overweldigd en is gevangen herwaarts gebracht.
Alles, groot en klein, maakt zich enigszins verdienstelijk ten nutte van het algemeen. Deze waakt te paard, deze te voet. Sommigen gaan naar Sloten, Diemerbrug en de andere voorposten. In Den Haag is de oranje vlag uitgestoken en de graaf van Van Limburg Stirum heeft aldaar een proclamatie gedaan uit naam van de prins van Oranje, welke ook hier publiek gemaakt is en strekkende is om de gemoederen overal tot bedaren te brengen. De kozakken zijn te Almelo en gedragen zich aldaar zeer wel.
Hoewel alles deze nacht vrij rustig geweest is, zijn er echter nog enige plunderaars aan het huis van Van Holy geweest. Men heeft in een dievenkroeg met behulp van de schutterij enige Meden gearresteerd. Ik ben vanochtend op de Oude Turfmarkt en het Rokin bij de geplunderde huizen geweest die een allerakeligst gezicht opleverden. Sommige zijn van buiten verbrand door de rook der huisjes die voor de deuren aangestoken waren. De ramen, roeden, alles is gebroken. Men ziet nu overal wachten, terwijl de uitgeplunderde ramen met planken toegeslagen worden en men de overblijfsels van de avond opruimt. Alle kentekens van hetgeen Frans was, verdwijnen meer en meer. Reeds dinsdag heeft het volk met geweld het opschrift van Place Napoléon weggehaald. De Franse borden zijn bijna alle verdwenen. In alle modewinkels bijna ziet men oranje linten hangen en verkopen. Het dragen van die kleur wordt steeds meer en meer algemener. Sommige boekverkopers die tegelijk Franse boeken verkopen, hebben alle Franse weggehaald.
Willem de Clercq (1795-1844) was bankier, dichter en voorman van het protestantse Réveil in Nederland. Zijn dagboeken vormden de basis voor Naar zijn dagboek.
Alles, groot en klein, maakt zich enigszins verdienstelijk ten nutte van het algemeen. Deze waakt te paard, deze te voet. Sommigen gaan naar Sloten, Diemerbrug en de andere voorposten. In Den Haag is de oranje vlag uitgestoken en de graaf van Van Limburg Stirum heeft aldaar een proclamatie gedaan uit naam van de prins van Oranje, welke ook hier publiek gemaakt is en strekkende is om de gemoederen overal tot bedaren te brengen. De kozakken zijn te Almelo en gedragen zich aldaar zeer wel.
Hoewel alles deze nacht vrij rustig geweest is, zijn er echter nog enige plunderaars aan het huis van Van Holy geweest. Men heeft in een dievenkroeg met behulp van de schutterij enige Meden gearresteerd. Ik ben vanochtend op de Oude Turfmarkt en het Rokin bij de geplunderde huizen geweest die een allerakeligst gezicht opleverden. Sommige zijn van buiten verbrand door de rook der huisjes die voor de deuren aangestoken waren. De ramen, roeden, alles is gebroken. Men ziet nu overal wachten, terwijl de uitgeplunderde ramen met planken toegeslagen worden en men de overblijfsels van de avond opruimt. Alle kentekens van hetgeen Frans was, verdwijnen meer en meer. Reeds dinsdag heeft het volk met geweld het opschrift van Place Napoléon weggehaald. De Franse borden zijn bijna alle verdwenen. In alle modewinkels bijna ziet men oranje linten hangen en verkopen. Het dragen van die kleur wordt steeds meer en meer algemener. Sommige boekverkopers die tegelijk Franse boeken verkopen, hebben alle Franse weggehaald.
Willem de Clercq (1795-1844) was bankier, dichter en voorman van het protestantse Réveil in Nederland. Zijn dagboeken vormden de basis voor Naar zijn dagboek.
Virginia Woolf -- 17 november 1936
Tuesday l7 November
Lord Cecil to tea. He has grown large, but still has the angular twisting movements of a thin man. His face is moon shaped; brown & pink -- it used to be lank & cadaverous. He is more genial. Indeed, much expanded, & at his ease. A man of the world. A little frieze of still brown hair, very fine, at the back of his head. Bright merry eyes. In good spirits, in spite of the world. But he said, I think there is more vitality both in men & in institutions, than one expects. We have failed (the L. of N.) no matter we must try again. I'm convinced by Winston. An alliance of France England & Russia. B. Russell -— insane! Complete insanity! To tell us we are to submit to Hitler! Do what Hitler tells us! What do you think, Sally? Caressed Sally [dog] with his long pointed fingers. Had been speaking in M[ancheste]r. When he repeated B[ertie].s arguments peoples faces fell flat. The L. Mayor of M. said to him We want Dalton as leader. Atlee's not a colourful man. Said the people's political sense is unerring & right. One working man said to another, Vansittart has far too much say in things. Quite true. V. ruled Simon. Simon the worst F[oreign]. S[ecretary]. ever been. Hoare a complete disappointment. They shd. have put in Halifax. Not a genius but courageous. Eden young, poor, ambitious: his only interest politics. Human nature being what it is, therefore ... No, has no opinion of Eden. Shd. have resigned. The country sees through him. Very difficult to know when to resign, as I found. Phil Baker shd. do half what he does, & should drink wine. Everyone loves him —- the boys at the Treasury will do anything for him. But dictates letters as he drives.
Had been taken to see Mussolini. An absurd fellow. There he sat at the end of a very long room, making eyes at me (he made eyes). That doesnt impress me. The F.S. should submit his facts to the P[ermanen]t. officials but shd. control them. They write jargon, as my father used to say. Gave the impression of extreme well being: a saucepan gently simmering on the comfort & consideration of 70 years. Best type of Eng. Governing class I suppose: the flower of 19th Century civilisation: urbane, broadminded, kind & hopeful. Much more cheerful than the intellectuals. Is it that he has not so much mind? Compare him with Bertie or Aldous. Inclined to mock the earnest intellectual. Very nice of him to come of course. I was flattered. And it was raining & he went home in the Tube. Very poor he said. Had sacrificed 5 or 6000 a year when he gave up the bar. Cdn't afford a car. Anything else? Knows human nature from one angle. Likes it. Not much deluded I shd. say. Less of a fanatic, or more concealed than of old. Winston on side of Franco, because he has friends in that camp. But the people dont respect Winston. He changes his mind & policy. Baldwin a complete failure. He shd. have resigned when Hoare did. Awful Mansion House speech. No leaders. Young men on L[abour]. side kept back till theyre over 40. I wanted to ask him to call me Virginia but refrained. Thats about all. And Chapman coming today. Mauron dined on Sunday; another nice man. Telling humorous stories of Roger: his car: Josette.
Virginia Woolf (1882-1941) was een Engelse schrijfster. Ze hield vrijwel haar hele leven een dagboek bij.
Lord Cecil to tea. He has grown large, but still has the angular twisting movements of a thin man. His face is moon shaped; brown & pink -- it used to be lank & cadaverous. He is more genial. Indeed, much expanded, & at his ease. A man of the world. A little frieze of still brown hair, very fine, at the back of his head. Bright merry eyes. In good spirits, in spite of the world. But he said, I think there is more vitality both in men & in institutions, than one expects. We have failed (the L. of N.) no matter we must try again. I'm convinced by Winston. An alliance of France England & Russia. B. Russell -— insane! Complete insanity! To tell us we are to submit to Hitler! Do what Hitler tells us! What do you think, Sally? Caressed Sally [dog] with his long pointed fingers. Had been speaking in M[ancheste]r. When he repeated B[ertie].s arguments peoples faces fell flat. The L. Mayor of M. said to him We want Dalton as leader. Atlee's not a colourful man. Said the people's political sense is unerring & right. One working man said to another, Vansittart has far too much say in things. Quite true. V. ruled Simon. Simon the worst F[oreign]. S[ecretary]. ever been. Hoare a complete disappointment. They shd. have put in Halifax. Not a genius but courageous. Eden young, poor, ambitious: his only interest politics. Human nature being what it is, therefore ... No, has no opinion of Eden. Shd. have resigned. The country sees through him. Very difficult to know when to resign, as I found. Phil Baker shd. do half what he does, & should drink wine. Everyone loves him —- the boys at the Treasury will do anything for him. But dictates letters as he drives.
Had been taken to see Mussolini. An absurd fellow. There he sat at the end of a very long room, making eyes at me (he made eyes). That doesnt impress me. The F.S. should submit his facts to the P[ermanen]t. officials but shd. control them. They write jargon, as my father used to say. Gave the impression of extreme well being: a saucepan gently simmering on the comfort & consideration of 70 years. Best type of Eng. Governing class I suppose: the flower of 19th Century civilisation: urbane, broadminded, kind & hopeful. Much more cheerful than the intellectuals. Is it that he has not so much mind? Compare him with Bertie or Aldous. Inclined to mock the earnest intellectual. Very nice of him to come of course. I was flattered. And it was raining & he went home in the Tube. Very poor he said. Had sacrificed 5 or 6000 a year when he gave up the bar. Cdn't afford a car. Anything else? Knows human nature from one angle. Likes it. Not much deluded I shd. say. Less of a fanatic, or more concealed than of old. Winston on side of Franco, because he has friends in that camp. But the people dont respect Winston. He changes his mind & policy. Baldwin a complete failure. He shd. have resigned when Hoare did. Awful Mansion House speech. No leaders. Young men on L[abour]. side kept back till theyre over 40. I wanted to ask him to call me Virginia but refrained. Thats about all. And Chapman coming today. Mauron dined on Sunday; another nice man. Telling humorous stories of Roger: his car: Josette.
Virginia Woolf (1882-1941) was een Engelse schrijfster. Ze hield vrijwel haar hele leven een dagboek bij.
Donald Manson Finlayson -- 16 november 1888
Friday, November 16, 1888: It was a nipper last night as it froze clear across the lake, it being very calm in the night, freezing very keen today. Back to the birch hewing them out to right thickness to carry home. For the sleds. Got them home and cut out our nets the will remain out now until ice will carry us then we will set them under the ice. We will not require floats on them then. We have 3 nets. Very nigh lost bob-tail or Kis-ki-u. He was playing around on the ice, we were cutting our way out to end of net in the boat and of course as we got out the ice formed behind the boat but it was not large enough pieces to hold him so he bounced in amongst the loose ice and the water was that cold he got chilled immediately and could not get up on the ice. By the time we got back to him he was very near a gonner but he is fat and hearty again as we took him up to the shanty and gave him a good drying and a big feed. Pup is three months old today.
Donald Manson Finlayson (1853-1889) hield in 1888 een dagboek bij van een jachttocht (?) die hij maakte met zijn broer. Begin 1889 kamen ze door bevriezing om het leven.
Donald Manson Finlayson (1853-1889) hield in 1888 een dagboek bij van een jachttocht (?) die hij maakte met zijn broer. Begin 1889 kamen ze door bevriezing om het leven.
woensdag 13 november 2013
Kollektives Tagebuch -- 14 november 1989
[Na de dood van schrijver Walter Kempowski werd een manuscript voor het boek Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989 gevonden, waarin dagboekfragmenten van verschillende min of meer bekende Duitsers een beeld moesten gaan schetsen van de bewogen dagen na de val van de Berlijnse muur (9 november 1989). Hieronder een aantal dagboekfragmenten voor 14 november.]
Christoph Hein, Ostberlin
Morgens ein Treffen im zeitweiligen Untersuchungsausschuss, der die Ausschreitungen und Gesetzesverstöße der staatlichen Sicherheitskräfte (vor allem Polizei und Staatssicherheit) in Berlin an den Tagen um den 7. Oktober zu untersuchen hat. Die Geschäftsordnung ist zu überarbeiten. Wir müssen beständig die Gesetzgebung anderer Länder zu Rate ziehen, denn einen unabhängigen Untersuchungsausschuß kannte unser Land bisher nicht.
Am Brandenburger Tor stehen seit ein paar Tagen mehrere Fernsehteams aus verschiedenen Ländern. Das Gerücht, die Mauer werde in wenigen Stunden auch an diesem berühmten Tor geöffnet, wird zwar beständig dementiert, aber die Teams bleiben vor Ort, Tag und Nacht. Da man nicht beständig nur das Tor und die unveränderte Mauer zeigen kann, sucht man sich Gesprächspartner. Meine Familie übernimmt den Telefondienst, meldet also "Nein, er ist nicht da."
Gertrud Fussenegger
Das Wochenende brachte einen historischen wie persönlichen Einschnitt: die Wiederannäherung der beiden Deutschländer und meine Entscheidung zur Trennung von R. Die Maueröffnung überraschte mich nicht, ich habe seit langem damit gerechnet; demgegenüber unterliegt das Ende einer Liebe, der Verlust eines Menschen keinem Kalkül. So viel Euphorie und zugleich so große Bitterkeit. "Vieles, was uns im Innersten bewegte, geht unter bei diesem Übergang", schrieb Ernst Jünger 1945. Im Traum begegnete ich mir selbst als dreijährigem Kind; interessant auch eine Szene, in der eine Person Piranhas, sehr kleine Exemplare, in einen Teich warf, anschließend sich selbst hineinstürzte und zerfleischt wurde.
Jürgen Becker, Florenz
Der unvermittelte Wechsel vom Leipziger Grau ins helle florentinische Licht; Wahrnehmungsbrüche, Zeitrisse, die Widersprüche der Gleichzeitigkeit; im eleganten Lucchesi-Hotelzimmer das italienische TV mit seinen DDR-Reportagen ... Dr. G. kommt verspätet zur EBU-Vollversammlung, entschuldigt sich und berichtet, daß er noch den Rücktritt des DDR-Rundfunkkomitees durchgesetzt hat, bekommt Beifall von den europäischen Radiokollegen ... Sitzen später zusammen in Trattoria, wegen der Umstände hat G. nicht nach Leipzig kommen können, möchte mehr von ihm wissen, da offenbart er, daß er vor Monaten in einem Leipziger Gremium gesessen hat, wo man die Leseliste der auftretenden Schriftsteller durchgegangen ist. Dabei dann Diskussion über Beckers Vorhaben, aus seinem Buch "Das Gedicht von der wiedervereinigten Landschaft" zu lesen ... "Das soll wohl eine Provokation sein." Jetzt stoßen wir die Gläser an, Hermann N. sitzt dabei, kennen uns ja seit jahrelangen Begegnungen immer nur im Ausland, wo G. als sympathisch liberaler Funktionär aufgetreten ist, diplomatisch reserviert, ironisch gebrochen, wirkt jetzt fast befreit, der Mann mit der Kriegskindheit in Gotha, parallel zu meiner Zeit in Erfurt ... Kommt mir jetzt vor wie ein Augenblick deutsch-deutscher Versöhnung.
Jürgen Lodemann
an eine Studentin, die über den "Siegfried"-Roman arbeitete
Die Ignoranz gegenüber Leib und Erde (also der Natur in uns wie um uns) hat nun jene immer deutlicheren Folgen. Mir war's darum zu tun, herauszufinden, wo in dieser Entwicklung die Anfänge waren, wer uns auf die einseitige Schiene setzte, die dafür sorgte, daß wir mit so viel ausplündernder Verachtung auf das herabblicken, was seit irgendeinem historischen Punkt als das Minderwertige galt, als das "bloß Materielle" (Materie - das Wort kommt von "mater" = Mutter!). Ich denke, dahinter steht eine abendländische Tradition, die nicht bloß mit der christkatholischen Rom-Kirche benannt ist. Auch die basiert wiederum auf älteren griechisch/jüdisch/persischen Haltungen.
Gertrud Fussenegger
Zu tief
Ich sehe diese Bilder,
allabendlich in meine
Stube hereingespielt,
die Tänzer auf der Mauer
zum Beispiel - .
Nicht immer fällt mir die Vokabel
VOLK
dabei ein.
Statt dessen:
HORDE.
Dann duck ich mich
etwas verwirrt
über den Topf meiner Erfahrungen
und wünschte, er wäre
nicht so tief.
Walter Kempowski, Nartum/Amsterdam
Bremen, Flughafen: Leider muß ich heute nach Amsterdam. Es ließ sich nicht vermeiden. Die "Hondsdage" sollen vorgestellt werden. Dort soll ich mit Raddatz über den "Literarischen Betrieb in der Bundesrepublik" diskutieren.
Gestern in Oldenburg war ich mies, war wohl überanstrengt. Es ging nichts aus von mir, sie unterhielten sich ungeniert, während ich sprach. - Danach, bei den "Schreiben-lernen-Wollenden", stellte ich die Schreibaufgabe: "Trabis kommen". Und da kam die Überraschung: Diese Leute hatten gar keine Eindrücke vom Jahrhundertereignis, sie interessierten sich offensichtlich gar nicht dafür. "Trabis"? Was ich damit meinte, wollten sie wissen. So was kann ich überhaupt nicht verstehen. Hier handelt es sich wohl um eine Generationsfrage. 40 Jahre, das war eben doch zu lang! - Und im Radio reden sie vom "Wiedervereinigungsgequassel". Aber profilierte Leute - wie Brandt, Dohnanyi, Augstein - sind dafür. Genscher wird's schon machen. Gordon A. Craig im "Spiegel": Viele Menschen sind der Überzeugung, daß die Deutschen von Zeit zu Zeit durchdrehen und daß dies auf dunkle Abgründe in ihrer Seele zurückzuführen ist, auf ihre ständige Neigung, sich zu fragen, wer und was sie sind und wozu sie leben. Dazu kommt das Gefühl, daß niemand sie mag. Und daher die Tendenz, aus kleinen Siegen große Triumphe zu machen, kurzum: zu übertreiben.
12 Uhr: Das Flugzeug kann in Amsterdam nicht landen wegen "Mist", Nebel also. Wir werden mit einem Bus von Eindhoven dorthin gefahren. Das soll zwei Stunden dauern. Ich habe mir schnell noch was zu essen geholt, da ich wieder einen Zuckerschock befürchte. - Gut gelaunt. Das Wetter ist wundervoll, der Sitzplatz neben mir ist frei, ich kann es mir bequem machen und in Ruhe meinen Folienkartoffelsalat essen. Ein Herr, dem ich riet, er solle sich auch schnell noch was zu essen holen, sieht mich dankbar an. Die Neigung der Menschen bei solchen Klein-Katastrophen, miteinander zu reden. - Diese Art Gegend kenne ich noch nicht. Wie es scheint, haben die Holländer ihre Landschaft zu 100 Prozent unter Kontrolle. - Hoffentlich schaltet der Kerl da vorn das Radio nicht ein. Viel Verkehr, allerhand Straßenbahn. - Ein Deutscher auf dem Flughafen fragte, wie viele "Meilen" es nach Amsterdam seien! Die Frau am Schalter wußte es übrigens nicht. Bei allen Neuerungen, die nun holterdipolter in der DDR eingeführt werden: Die Reisen von W nach O sind noch nicht möglich. Ich hoffe sehr, daß ich bald fahren kann. Dort einen Bekanntenkreis aufbauen. Als erstes eine große Rundreise, vielleicht Lesungen? Aber was? Meine Bücher sind ein Nonsens für sie. Am ehesten kommt noch "Herzlich willkommen" in Frage oder "Ein Kapitel für sich". Aber ich bin nicht einer der Ihren. Was werden sie zu T/W sagen? - Der Ausmarsch ins Feld in "Aus großer Zeit" ist eine der wenigen zeitlosen Passagen. Die würde sich eignen, auch wegen des Ernstes. Aber von solchen "ernsten" Kriegssachen haben sie die Nase voll, damit sind sie bestimmt von ihrem Friedensstaat täglich gefüttert worden.
Heute früh auf der Autobahn, Richtung Bremen, auch einige Trabis. Ihr langsames Fahren wirkt beharrlich, ja zombihaft. Rommels Panzerarmee. Renate ist jede Nacht bis 3 Uhr auf der Straße gewesen, sagt sie am Telefon.
Engholm ist auch für eine Wiedervereinigung, sagt er. / Bei freien Wahlen wird die SED wohl 28 bis 32 Prozent bekommen, wird gesagt. / "Ich jloobe an meenen Staat!" / Man spricht davon, daß die Bonzen Milliarden in die Schweiz ... / Eine Frau aus dem Dorf: Sie hätte all die Tage geweint. Sie wär' allein im Haus gewesen, da wär' das gegangen. / Selbst der "Spiegel"-Reporter habe die Tränen nicht zurückhalten können.
Die neuen Parteien drüben wollen "auf jeden Fall den Sozialismus beibehalten". - Das, was man hier die linke Intelligenz nennt, ist in jeder Hinsicht sprachlos. Erst geht ihr schönes Sozialismus-Bild flöten und dann auch noch der Retortenstaat. - Nun, sie werden schon wieder was Apartes finden. Unsereiner steht nicht hoch im Kurs.
"Die deutsch-deutsche Grenze, sie existiert nicht mehr." Neue Sprachmode der Journalisten.
Unsere kaputten Tannen: Verbrennen geht nicht, wegen Verpestung der Luft. Schreddern geht nicht, weil dann die Schädlinge im ganzen Garten verbreitet werden. In Bremen beseitigen lassen: Transport muß bezahlt werden und Beseitigung auch. Also? Ich habe schon gesagt: Verschreddern, und dann nach und nach im Kamin verbrennen. Aber so hatten wir uns das ja eigentlich nicht gedacht.
Walter Kempowski (1929-2007) was een Duitse schrijver. Na zijn dood werd een manuscript voor het boek Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989 gevonden, waarin dagboekfragmenten van verschillende min of meer bekende Duitsers een beeld moesten gaan schetsen van de bewogen dagen na de val van de Berlijnse muur (9 november 1989).
Christoph Hein, Ostberlin
Morgens ein Treffen im zeitweiligen Untersuchungsausschuss, der die Ausschreitungen und Gesetzesverstöße der staatlichen Sicherheitskräfte (vor allem Polizei und Staatssicherheit) in Berlin an den Tagen um den 7. Oktober zu untersuchen hat. Die Geschäftsordnung ist zu überarbeiten. Wir müssen beständig die Gesetzgebung anderer Länder zu Rate ziehen, denn einen unabhängigen Untersuchungsausschuß kannte unser Land bisher nicht.
Am Brandenburger Tor stehen seit ein paar Tagen mehrere Fernsehteams aus verschiedenen Ländern. Das Gerücht, die Mauer werde in wenigen Stunden auch an diesem berühmten Tor geöffnet, wird zwar beständig dementiert, aber die Teams bleiben vor Ort, Tag und Nacht. Da man nicht beständig nur das Tor und die unveränderte Mauer zeigen kann, sucht man sich Gesprächspartner. Meine Familie übernimmt den Telefondienst, meldet also "Nein, er ist nicht da."
Gertrud Fussenegger
Das Wochenende brachte einen historischen wie persönlichen Einschnitt: die Wiederannäherung der beiden Deutschländer und meine Entscheidung zur Trennung von R. Die Maueröffnung überraschte mich nicht, ich habe seit langem damit gerechnet; demgegenüber unterliegt das Ende einer Liebe, der Verlust eines Menschen keinem Kalkül. So viel Euphorie und zugleich so große Bitterkeit. "Vieles, was uns im Innersten bewegte, geht unter bei diesem Übergang", schrieb Ernst Jünger 1945. Im Traum begegnete ich mir selbst als dreijährigem Kind; interessant auch eine Szene, in der eine Person Piranhas, sehr kleine Exemplare, in einen Teich warf, anschließend sich selbst hineinstürzte und zerfleischt wurde.
Jürgen Becker, Florenz
Der unvermittelte Wechsel vom Leipziger Grau ins helle florentinische Licht; Wahrnehmungsbrüche, Zeitrisse, die Widersprüche der Gleichzeitigkeit; im eleganten Lucchesi-Hotelzimmer das italienische TV mit seinen DDR-Reportagen ... Dr. G. kommt verspätet zur EBU-Vollversammlung, entschuldigt sich und berichtet, daß er noch den Rücktritt des DDR-Rundfunkkomitees durchgesetzt hat, bekommt Beifall von den europäischen Radiokollegen ... Sitzen später zusammen in Trattoria, wegen der Umstände hat G. nicht nach Leipzig kommen können, möchte mehr von ihm wissen, da offenbart er, daß er vor Monaten in einem Leipziger Gremium gesessen hat, wo man die Leseliste der auftretenden Schriftsteller durchgegangen ist. Dabei dann Diskussion über Beckers Vorhaben, aus seinem Buch "Das Gedicht von der wiedervereinigten Landschaft" zu lesen ... "Das soll wohl eine Provokation sein." Jetzt stoßen wir die Gläser an, Hermann N. sitzt dabei, kennen uns ja seit jahrelangen Begegnungen immer nur im Ausland, wo G. als sympathisch liberaler Funktionär aufgetreten ist, diplomatisch reserviert, ironisch gebrochen, wirkt jetzt fast befreit, der Mann mit der Kriegskindheit in Gotha, parallel zu meiner Zeit in Erfurt ... Kommt mir jetzt vor wie ein Augenblick deutsch-deutscher Versöhnung.
Jürgen Lodemann
an eine Studentin, die über den "Siegfried"-Roman arbeitete
Die Ignoranz gegenüber Leib und Erde (also der Natur in uns wie um uns) hat nun jene immer deutlicheren Folgen. Mir war's darum zu tun, herauszufinden, wo in dieser Entwicklung die Anfänge waren, wer uns auf die einseitige Schiene setzte, die dafür sorgte, daß wir mit so viel ausplündernder Verachtung auf das herabblicken, was seit irgendeinem historischen Punkt als das Minderwertige galt, als das "bloß Materielle" (Materie - das Wort kommt von "mater" = Mutter!). Ich denke, dahinter steht eine abendländische Tradition, die nicht bloß mit der christkatholischen Rom-Kirche benannt ist. Auch die basiert wiederum auf älteren griechisch/jüdisch/persischen Haltungen.
Gertrud Fussenegger
Zu tief
Ich sehe diese Bilder,
allabendlich in meine
Stube hereingespielt,
die Tänzer auf der Mauer
zum Beispiel - .
Nicht immer fällt mir die Vokabel
VOLK
dabei ein.
Statt dessen:
HORDE.
Dann duck ich mich
etwas verwirrt
über den Topf meiner Erfahrungen
und wünschte, er wäre
nicht so tief.
Walter Kempowski, Nartum/Amsterdam
Bremen, Flughafen: Leider muß ich heute nach Amsterdam. Es ließ sich nicht vermeiden. Die "Hondsdage" sollen vorgestellt werden. Dort soll ich mit Raddatz über den "Literarischen Betrieb in der Bundesrepublik" diskutieren.
Gestern in Oldenburg war ich mies, war wohl überanstrengt. Es ging nichts aus von mir, sie unterhielten sich ungeniert, während ich sprach. - Danach, bei den "Schreiben-lernen-Wollenden", stellte ich die Schreibaufgabe: "Trabis kommen". Und da kam die Überraschung: Diese Leute hatten gar keine Eindrücke vom Jahrhundertereignis, sie interessierten sich offensichtlich gar nicht dafür. "Trabis"? Was ich damit meinte, wollten sie wissen. So was kann ich überhaupt nicht verstehen. Hier handelt es sich wohl um eine Generationsfrage. 40 Jahre, das war eben doch zu lang! - Und im Radio reden sie vom "Wiedervereinigungsgequassel". Aber profilierte Leute - wie Brandt, Dohnanyi, Augstein - sind dafür. Genscher wird's schon machen. Gordon A. Craig im "Spiegel": Viele Menschen sind der Überzeugung, daß die Deutschen von Zeit zu Zeit durchdrehen und daß dies auf dunkle Abgründe in ihrer Seele zurückzuführen ist, auf ihre ständige Neigung, sich zu fragen, wer und was sie sind und wozu sie leben. Dazu kommt das Gefühl, daß niemand sie mag. Und daher die Tendenz, aus kleinen Siegen große Triumphe zu machen, kurzum: zu übertreiben.
12 Uhr: Das Flugzeug kann in Amsterdam nicht landen wegen "Mist", Nebel also. Wir werden mit einem Bus von Eindhoven dorthin gefahren. Das soll zwei Stunden dauern. Ich habe mir schnell noch was zu essen geholt, da ich wieder einen Zuckerschock befürchte. - Gut gelaunt. Das Wetter ist wundervoll, der Sitzplatz neben mir ist frei, ich kann es mir bequem machen und in Ruhe meinen Folienkartoffelsalat essen. Ein Herr, dem ich riet, er solle sich auch schnell noch was zu essen holen, sieht mich dankbar an. Die Neigung der Menschen bei solchen Klein-Katastrophen, miteinander zu reden. - Diese Art Gegend kenne ich noch nicht. Wie es scheint, haben die Holländer ihre Landschaft zu 100 Prozent unter Kontrolle. - Hoffentlich schaltet der Kerl da vorn das Radio nicht ein. Viel Verkehr, allerhand Straßenbahn. - Ein Deutscher auf dem Flughafen fragte, wie viele "Meilen" es nach Amsterdam seien! Die Frau am Schalter wußte es übrigens nicht. Bei allen Neuerungen, die nun holterdipolter in der DDR eingeführt werden: Die Reisen von W nach O sind noch nicht möglich. Ich hoffe sehr, daß ich bald fahren kann. Dort einen Bekanntenkreis aufbauen. Als erstes eine große Rundreise, vielleicht Lesungen? Aber was? Meine Bücher sind ein Nonsens für sie. Am ehesten kommt noch "Herzlich willkommen" in Frage oder "Ein Kapitel für sich". Aber ich bin nicht einer der Ihren. Was werden sie zu T/W sagen? - Der Ausmarsch ins Feld in "Aus großer Zeit" ist eine der wenigen zeitlosen Passagen. Die würde sich eignen, auch wegen des Ernstes. Aber von solchen "ernsten" Kriegssachen haben sie die Nase voll, damit sind sie bestimmt von ihrem Friedensstaat täglich gefüttert worden.
Heute früh auf der Autobahn, Richtung Bremen, auch einige Trabis. Ihr langsames Fahren wirkt beharrlich, ja zombihaft. Rommels Panzerarmee. Renate ist jede Nacht bis 3 Uhr auf der Straße gewesen, sagt sie am Telefon.
Engholm ist auch für eine Wiedervereinigung, sagt er. / Bei freien Wahlen wird die SED wohl 28 bis 32 Prozent bekommen, wird gesagt. / "Ich jloobe an meenen Staat!" / Man spricht davon, daß die Bonzen Milliarden in die Schweiz ... / Eine Frau aus dem Dorf: Sie hätte all die Tage geweint. Sie wär' allein im Haus gewesen, da wär' das gegangen. / Selbst der "Spiegel"-Reporter habe die Tränen nicht zurückhalten können.
Die neuen Parteien drüben wollen "auf jeden Fall den Sozialismus beibehalten". - Das, was man hier die linke Intelligenz nennt, ist in jeder Hinsicht sprachlos. Erst geht ihr schönes Sozialismus-Bild flöten und dann auch noch der Retortenstaat. - Nun, sie werden schon wieder was Apartes finden. Unsereiner steht nicht hoch im Kurs.
"Die deutsch-deutsche Grenze, sie existiert nicht mehr." Neue Sprachmode der Journalisten.
Unsere kaputten Tannen: Verbrennen geht nicht, wegen Verpestung der Luft. Schreddern geht nicht, weil dann die Schädlinge im ganzen Garten verbreitet werden. In Bremen beseitigen lassen: Transport muß bezahlt werden und Beseitigung auch. Also? Ich habe schon gesagt: Verschreddern, und dann nach und nach im Kamin verbrennen. Aber so hatten wir uns das ja eigentlich nicht gedacht.
Walter Kempowski (1929-2007) was een Duitse schrijver. Na zijn dood werd een manuscript voor het boek Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989 gevonden, waarin dagboekfragmenten van verschillende min of meer bekende Duitsers een beeld moesten gaan schetsen van de bewogen dagen na de val van de Berlijnse muur (9 november 1989).
dinsdag 12 november 2013
Cornelis Rijnsdorp -- 13 november 1944
13 november 1944
Op 10 en 11 november wegvoering uit Rotterdam van ‘alle’ mannen tussen zeventien en veertig, beide leeftijden inbegrepen.
Ik ben niet van plan na de oorlog in recensiewerk en artikelen veel consideratie te gebruiken ten opzichte van de poëzie van vóór 1940. Zo las ik jongstleden vrijdagavond Pierrot aan de lantaren van Nijhoff en Oxalis van Jac. van Hattum. Stenen voor brood. Daarentegen heb ik in het kweezoete Ellen van Frederik van Eeden in zijn genre heel mooi gevonden uit de Eerste Zang:
‘Zoo moest ook sterven d'allermooiste dag.’
Deze ‘muziek’ is verwant aan Von Hofmannsthal onder de dichters en Debussy onder de componisten.
Het zal nodig zijn dat ik na de oorlog een nieuwe periode van intens en veel lezen, vooral van poëzie, inzet.
Zodra die zelfbehagelijke bespiegelingen de kop weer opsteken, onmiddellijk bidden om vergeving.
Vanavond gelezen in Opwaartsche Wegen, 16e jaargang (1938). O, ik ben me mijn fouten en tekortkomingen als mens en dus ook als proeve-van-auteur zo pijnlijk bewust... Een zekere stijfheid die ik nooit kan afleggen, zelfs niet in een dagboek als dit. Een altijd willen begrijpen en ordenen. Een nooit eens nonchalant zijn in de goede zin van het woord. Hoe nodig heb ik met een zekere genegenheid en begrip bekeken te worden.
De kruising van mijn scholing van vóór de oorlog en mijn levenservaringen van in de oorlog kan voor later nuttig zijn.
Voor geen enkel nuchter woord ben ik meer bang.
Als iemand het onsmakelijke woord ‘onlosmakelijk’ gebruikt, weet men meteen dat hij gereformeerd is.
Cornelis Rijnsdorp (1894-1982) was een Nederlands schrijver en recensent. Van 1940 t/m 1950 hield hij een 'literair dagboek' bij.
Op 10 en 11 november wegvoering uit Rotterdam van ‘alle’ mannen tussen zeventien en veertig, beide leeftijden inbegrepen.
Ik ben niet van plan na de oorlog in recensiewerk en artikelen veel consideratie te gebruiken ten opzichte van de poëzie van vóór 1940. Zo las ik jongstleden vrijdagavond Pierrot aan de lantaren van Nijhoff en Oxalis van Jac. van Hattum. Stenen voor brood. Daarentegen heb ik in het kweezoete Ellen van Frederik van Eeden in zijn genre heel mooi gevonden uit de Eerste Zang:
‘Zoo moest ook sterven d'allermooiste dag.’
Deze ‘muziek’ is verwant aan Von Hofmannsthal onder de dichters en Debussy onder de componisten.
Het zal nodig zijn dat ik na de oorlog een nieuwe periode van intens en veel lezen, vooral van poëzie, inzet.
Zodra die zelfbehagelijke bespiegelingen de kop weer opsteken, onmiddellijk bidden om vergeving.
Vanavond gelezen in Opwaartsche Wegen, 16e jaargang (1938). O, ik ben me mijn fouten en tekortkomingen als mens en dus ook als proeve-van-auteur zo pijnlijk bewust... Een zekere stijfheid die ik nooit kan afleggen, zelfs niet in een dagboek als dit. Een altijd willen begrijpen en ordenen. Een nooit eens nonchalant zijn in de goede zin van het woord. Hoe nodig heb ik met een zekere genegenheid en begrip bekeken te worden.
De kruising van mijn scholing van vóór de oorlog en mijn levenservaringen van in de oorlog kan voor later nuttig zijn.
Voor geen enkel nuchter woord ben ik meer bang.
Als iemand het onsmakelijke woord ‘onlosmakelijk’ gebruikt, weet men meteen dat hij gereformeerd is.
Cornelis Rijnsdorp (1894-1982) was een Nederlands schrijver en recensent. Van 1940 t/m 1950 hield hij een 'literair dagboek' bij.
maandag 11 november 2013
Hans Warren -- 12 november 1954
12 nov. — Bij afwezigheid van Ballintijn heeft een waarnemend hoofdredacteur van de PZC die zijn naam niet noemt en onleesbaar signeert mijn bespreking van Dola de Jongs De thuiswacht geweigerd. Dat is me nog nooit overkomen: 'Niet dat er op Uw recensie ook maar enige aanmerking zou zijn. Die recensie voldoet aan alle eisen, welke daaraan gesteld mogen worden. Maar het besproken boek en bijgevolg ook de recensie bewegen zich in de sfeer van de "lesser way of love", en achter een (rook)scherm van literatuur blijft het grote bezwaar bestaan dat boeken een funeste invloed hebben op jonge mensen, die hun evenwicht nog niet gevonden of ten dele verloren hebben. Mocht U het met mijn afwijzen van deze - en soortgelijke - recensies niet eens zijn, dan verzoek ik U wel na 1 januari a.s. contact op te nemen met de heer Ballintijn', et cetera.
Ik schrijf dit in mijn kamer in Borssele en kijk door beregende ramen uit over de ontluisterde polder.
Ik ben tien november hier aangekomen. Wegens die lezing in Brussel over 'Zeeland, zoals het in de dichtkunst wordt weerspiegeld', waarvoor ik nog materiaal verzamelen moet, om mijn gebit te laten repareren en omdat ons geld opraakte. Al het geld van de reisbeurs is als sneeuw voor de zon gesmolten. Ik dien een reisverslag te fingeren en ik laat zelfs mijn vrienden en kennissen maar in de waan dat ik naar Noord-Afrika ben geweest. Helaas...
Amanda is een haast volmaakt kindje. Mooi, lief, gezond. Ze weegt al zes kilo. Glimlacht en 'praat'. Haar grijze ogen kijken intelligent. Ze lijkt het meeste op mijn moeder. Mabel en ik zouden ons het leven zónder haar niet meer voor kunnen stellen.
Er zou zoveel te noteren zijn over de afgelopen maanden, ik had weinig lust om te schrijven. Zelfs over de hindoedansen van het gezelschap van Mrinalini Sarabhai en de diepe indruk die de godenschone danser Govindan op me maakte - niets. Op Govindan schreef ik een gedicht Govindan danst als tegenhanger van Paul Rodenko's Hima Kesarcodi. Merkwaardig dat de gratie van de hindoedansen binnen zo korte tijd tot twee Nederlandse gedichten leidde.
Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'
Ik schrijf dit in mijn kamer in Borssele en kijk door beregende ramen uit over de ontluisterde polder.
Ik ben tien november hier aangekomen. Wegens die lezing in Brussel over 'Zeeland, zoals het in de dichtkunst wordt weerspiegeld', waarvoor ik nog materiaal verzamelen moet, om mijn gebit te laten repareren en omdat ons geld opraakte. Al het geld van de reisbeurs is als sneeuw voor de zon gesmolten. Ik dien een reisverslag te fingeren en ik laat zelfs mijn vrienden en kennissen maar in de waan dat ik naar Noord-Afrika ben geweest. Helaas...
Amanda is een haast volmaakt kindje. Mooi, lief, gezond. Ze weegt al zes kilo. Glimlacht en 'praat'. Haar grijze ogen kijken intelligent. Ze lijkt het meeste op mijn moeder. Mabel en ik zouden ons het leven zónder haar niet meer voor kunnen stellen.
Er zou zoveel te noteren zijn over de afgelopen maanden, ik had weinig lust om te schrijven. Zelfs over de hindoedansen van het gezelschap van Mrinalini Sarabhai en de diepe indruk die de godenschone danser Govindan op me maakte - niets. Op Govindan schreef ik een gedicht Govindan danst als tegenhanger van Paul Rodenko's Hima Kesarcodi. Merkwaardig dat de gratie van de hindoedansen binnen zo korte tijd tot twee Nederlandse gedichten leidde.
Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'
zondag 10 november 2013
Henry Morton Stanley -- 10 november 1871
Vrijdag 10 november. De tweehonderdzesendertigste dag sinds Bagamoyo, en de eenenvijftigste sinds Unjanjembe. Globale richting: Udshidshi, west tot zuid. Duur tocht: zes uur. [...]
We waren nog ongeveer driehonderd passen van Udshidshi verwijderd, maar ik was reeds omgeven door een dichte mensenmassa. Plotseling hoorde ik aan mijn rechterkant een stem die me in het Engels toeriep:"Goedemorgen, sir!"
Verbaasd om deze begroeting te midden van een menigte zwarten te horen draaide ik me snel om om te zien wie er had gesproken, en ik zag hem naast me: een zwarte man met een levendig en vrolijk gezicht, een lang wit hemd aan en een tulband van Amerikaans linnen om zijn kroeskop, en ik vroeg hem: "Zeg eens, wie bent u?"
"Ik ben Gusi, de bediende van dr. Livingstone" zei hij lachend, en ik zag een rij glimmend witte tanden.
"Wat? Is dr. Livingstone hier?"
"Jazeker!"
"In deze plaats?"
"Jazeker!"
"Echt waar?"
"Echt waar. Ik kom net bij hem vandaan."
"Goedemorgen, sir" hoorde ik een andere stem. "Hallo" zei ik, "is dat er nog een?"
"Jawel, sir”
"Hoe heet u?"
"Mijn naam is Chumah."
"Nee maar,bent u Chumah, de vriend van Wekotani?"
"Jawel."
"En hoe is het met de doctor?"
"Hij voelt zich niet erg goed."
"Waar is hij al die tijd geweest?"
"Injandshama."
"Goed. Gusi, ga snel naar de doctor toe en zeg hem dat ik eraan kom."
"Jawel, meester!" En hij ging er als een haas vandoor.
We waren nu nog tweehonderd passen verwijderd van de plaats. De menigte werd talrijker en versperde ons bijna de weg. Er waren vaandels en vlaggen gehesen, Arabieren en Wangwana's drongen zich tussen de inboorlingen door om ons te begroeten, want in hun opvatting hoorden wij bij hen. Allemaal waren ze ten hoogste verbaasd en vroegen ze: "Hoe zijn jullie erin geslaagd van Unjanjembe hiernaartoe te komen?"
Na korte tijd kwam Gusi teruggehold om te vragen hoe ik heette. Hij had tegen de doctor gezegd dat ik in aantocht was, maar deze was te verbouwereerd om het te kunnen geloven, en toen hij naar mijn naam had gevraagd, had Gusi die niet geweten.
Tijdens Gusi's afwezigheid was de doctor echter ter ore gekomen dat het werkelijk een blanke was die geweren had laten afvuren en vaandels had laten wapperen, en de grote Arabische magnaten van Udshidshi, Mohammed ben Sali, Saïd ben Madjid, Abid ben Suliman, Mohammed ben Kharib en anderen, hadden zich verzameld voor het huis van de doctor, en deze laatste was van zijn veranda gekomen om de zaak te bespreken en mijn komst af te wachten. Inmiddels had de kopgroep van de expeditie halt gehouden; de aanvoerder van de karavaan was uit de rij gestapt en hield een vlag omhoog, en Seiim zei tegen me: "Ik zie de doctor. Ach, wat een oude man is het! Zijn baard is helemaal wit."
En ik? Ik had er een lief ding voor overgehad om even helemaal alleen te zijn in de wildernis om ongezien met een wilde capriool uiting te geven aan mijn vreugde, alleen maar om de opwinding tot bedaren te brengen die ik nauwelijks meer de baas kon. Mijn hart bonsde luid; maar ik mocht mijn emoties niet verraden met een grimas die afbreuk zou doen aan de waardigheid die een blanke onder dit soort buitengewone omstandigheden aan den dag dient te leggen.
Ik deed dus wat ik het waardigst achtte: ik duwde de mensenmassa opzij en schreed vanuit de achterhoede naar voren tussen een levende haag van mensen door tot bij de halve cirkel van Arabieren aan de voorzijde waarvan de blanke man met de grijze baard stond. Toen ik langzaam op hem toe liep, viel het me op dat hij er bleek en vermoeid uitzag; hij droeg een bleekblauwe muts met een verschoten gouden bies, een vest met rode mouwen en een grijze broek. Ik was het liefst recht op hem af gelopen, maar in aanwezigheid van zo'n menigte was ik daar te laf voor. Ik was hem het liefst om de hals gevallen, maar ik wist niet hoe hij als Engelsman daarop zou reageren. Ik deed dus wat mijn lafheid en mijn valse trots me ingaven, stapte bedachtzaam op hem af, nam mijn tropenhelm af en zei: "Dr. Livingstone, neem ik aan."
"Ja," zei hij met een vriendelijke glimlach, terwijl hij even zijn muts lichtte.
Ik zette mijn hoed weer op en hij zijn muts, we schudden elkaar hartelijk de hand en ik zei met luide stem: "Ik dank God, doctor, dat het mij vergund is u te zien."
Hij antwoordde: "En ik ben dankbaar dat ik u hier mag begroeten."
Vervolgens wendde ik me tot de Arabieren, nam als reactie op hun begroetingskoor van jambo's mijn hoofddeksel af, en de doctor stelde hen één voor één aan me voor.
Daarna gingen Livingstone en ik zijn tembe binnen, de menigte en de mannen die de gevaren met mij hadden gedeeld geheel en al vergetend. Hij wees naar de veranda onder het brede, overhangende dak en op zijn eigen zitplaats, waarvan de constructie hem was ingegeven door zijn leeftijd en de kennis van het leven in Afrika en die bestond uit een rieten mat met een geitenvel eroverheen, en nog een ander vel dat aan de muur was gespijkerd om zijn rug te beschermen tegen de aanraking van het koude leem. Ik protesteerde omdat ik zijn plaats niet wilde innemen, die hem zoveel meer toekwam dan mij, maar de doctor hield voet bij stuk en ik moest er wel gaan zitten.
De doctor en ik zaten tegen de muur geleund. De Arabieren namen aan onze linkerhand plaats. Meer dan duizend inboorlingen bevonden zich voor ons en vulden dicht op elkaar gedrongen het hele plein. Ze staarden nieuwsgierig naar ons en hadden het erover dat twee blanken elkaar in Udshidshi ontmoetten, van wie de ene uit Mandshuema in het westen kwam en de andere uit Unjanjembe in het oosten.
Het gesprek begon. Waar we het over hadden, ben ik eerlijk gezegd vergeten. We bestookten elkaar met vragen als: "Hoe bent u nier gekomen?" en: "Waar bent u al die tijd geweest? Iedereen dacht dat u dood was!"
Ja, zo begon het gesprek. Maar wat de doctor mij vertelde en wat ik daarop antwoordde kan ik niet precies vertellen, want ik had het veel te druk met hem te bekijken en de wonderbaarlijke man aan wiens zijde ik nu midden in Afrika zat te bestuderen. Elk van zijn hoofd- en baardharen, elke plooi van zijn huid, zijn knokige gezicht en zijn afgematte uiterlijk vertelden me wat ik zo dolgraag had willen weten sinds ik die woorden had gehoord:"U kunt naar eigen goeddunken handelen en alles doen wat u het beste lijkt, maar... u moet Livingstone vinden!" Wat ik zag, was een verhaal dat voor mij van het allergrootste belang was, en het was een onopgesmukte waarheid. Ik luisterde en las tegelijkertijd. Wat vertelden die stille getuigen mij?
Ach lezer, had u die dag in Udshidshi maar naast mij gezeten! [...]
Henry Morton Stanley (1841-1904) was een Welsh-Amerikaans journalist en ontdekkingsreiziger (degeene die dr Livingstone opspoorde). Dagboekfragmenten van zijn hand zijn opgenomen in The Autobiography Of Sir Henry Morton Stanley (1909). Zijn dagboeknotities van zijn zoektocht naar Dr. Livingstone zijn in Nederlandse vertaling verwerkt in Op zoek naar Livingstone.
Stanley meets Livingstone
We waren nog ongeveer driehonderd passen van Udshidshi verwijderd, maar ik was reeds omgeven door een dichte mensenmassa. Plotseling hoorde ik aan mijn rechterkant een stem die me in het Engels toeriep:"Goedemorgen, sir!"
Verbaasd om deze begroeting te midden van een menigte zwarten te horen draaide ik me snel om om te zien wie er had gesproken, en ik zag hem naast me: een zwarte man met een levendig en vrolijk gezicht, een lang wit hemd aan en een tulband van Amerikaans linnen om zijn kroeskop, en ik vroeg hem: "Zeg eens, wie bent u?"
"Ik ben Gusi, de bediende van dr. Livingstone" zei hij lachend, en ik zag een rij glimmend witte tanden.
"Wat? Is dr. Livingstone hier?"
"Jazeker!"
"In deze plaats?"
"Jazeker!"
"Echt waar?"
"Echt waar. Ik kom net bij hem vandaan."
"Goedemorgen, sir" hoorde ik een andere stem. "Hallo" zei ik, "is dat er nog een?"
"Jawel, sir”
"Hoe heet u?"
"Mijn naam is Chumah."
"Nee maar,bent u Chumah, de vriend van Wekotani?"
"Jawel."
"En hoe is het met de doctor?"
"Hij voelt zich niet erg goed."
"Waar is hij al die tijd geweest?"
"Injandshama."
"Goed. Gusi, ga snel naar de doctor toe en zeg hem dat ik eraan kom."
"Jawel, meester!" En hij ging er als een haas vandoor.
We waren nu nog tweehonderd passen verwijderd van de plaats. De menigte werd talrijker en versperde ons bijna de weg. Er waren vaandels en vlaggen gehesen, Arabieren en Wangwana's drongen zich tussen de inboorlingen door om ons te begroeten, want in hun opvatting hoorden wij bij hen. Allemaal waren ze ten hoogste verbaasd en vroegen ze: "Hoe zijn jullie erin geslaagd van Unjanjembe hiernaartoe te komen?"
Na korte tijd kwam Gusi teruggehold om te vragen hoe ik heette. Hij had tegen de doctor gezegd dat ik in aantocht was, maar deze was te verbouwereerd om het te kunnen geloven, en toen hij naar mijn naam had gevraagd, had Gusi die niet geweten.
Tijdens Gusi's afwezigheid was de doctor echter ter ore gekomen dat het werkelijk een blanke was die geweren had laten afvuren en vaandels had laten wapperen, en de grote Arabische magnaten van Udshidshi, Mohammed ben Sali, Saïd ben Madjid, Abid ben Suliman, Mohammed ben Kharib en anderen, hadden zich verzameld voor het huis van de doctor, en deze laatste was van zijn veranda gekomen om de zaak te bespreken en mijn komst af te wachten. Inmiddels had de kopgroep van de expeditie halt gehouden; de aanvoerder van de karavaan was uit de rij gestapt en hield een vlag omhoog, en Seiim zei tegen me: "Ik zie de doctor. Ach, wat een oude man is het! Zijn baard is helemaal wit."
En ik? Ik had er een lief ding voor overgehad om even helemaal alleen te zijn in de wildernis om ongezien met een wilde capriool uiting te geven aan mijn vreugde, alleen maar om de opwinding tot bedaren te brengen die ik nauwelijks meer de baas kon. Mijn hart bonsde luid; maar ik mocht mijn emoties niet verraden met een grimas die afbreuk zou doen aan de waardigheid die een blanke onder dit soort buitengewone omstandigheden aan den dag dient te leggen.
Ik deed dus wat ik het waardigst achtte: ik duwde de mensenmassa opzij en schreed vanuit de achterhoede naar voren tussen een levende haag van mensen door tot bij de halve cirkel van Arabieren aan de voorzijde waarvan de blanke man met de grijze baard stond. Toen ik langzaam op hem toe liep, viel het me op dat hij er bleek en vermoeid uitzag; hij droeg een bleekblauwe muts met een verschoten gouden bies, een vest met rode mouwen en een grijze broek. Ik was het liefst recht op hem af gelopen, maar in aanwezigheid van zo'n menigte was ik daar te laf voor. Ik was hem het liefst om de hals gevallen, maar ik wist niet hoe hij als Engelsman daarop zou reageren. Ik deed dus wat mijn lafheid en mijn valse trots me ingaven, stapte bedachtzaam op hem af, nam mijn tropenhelm af en zei: "Dr. Livingstone, neem ik aan."
"Ja," zei hij met een vriendelijke glimlach, terwijl hij even zijn muts lichtte.
Ik zette mijn hoed weer op en hij zijn muts, we schudden elkaar hartelijk de hand en ik zei met luide stem: "Ik dank God, doctor, dat het mij vergund is u te zien."
Hij antwoordde: "En ik ben dankbaar dat ik u hier mag begroeten."
Vervolgens wendde ik me tot de Arabieren, nam als reactie op hun begroetingskoor van jambo's mijn hoofddeksel af, en de doctor stelde hen één voor één aan me voor.
Daarna gingen Livingstone en ik zijn tembe binnen, de menigte en de mannen die de gevaren met mij hadden gedeeld geheel en al vergetend. Hij wees naar de veranda onder het brede, overhangende dak en op zijn eigen zitplaats, waarvan de constructie hem was ingegeven door zijn leeftijd en de kennis van het leven in Afrika en die bestond uit een rieten mat met een geitenvel eroverheen, en nog een ander vel dat aan de muur was gespijkerd om zijn rug te beschermen tegen de aanraking van het koude leem. Ik protesteerde omdat ik zijn plaats niet wilde innemen, die hem zoveel meer toekwam dan mij, maar de doctor hield voet bij stuk en ik moest er wel gaan zitten.
De doctor en ik zaten tegen de muur geleund. De Arabieren namen aan onze linkerhand plaats. Meer dan duizend inboorlingen bevonden zich voor ons en vulden dicht op elkaar gedrongen het hele plein. Ze staarden nieuwsgierig naar ons en hadden het erover dat twee blanken elkaar in Udshidshi ontmoetten, van wie de ene uit Mandshuema in het westen kwam en de andere uit Unjanjembe in het oosten.
Het gesprek begon. Waar we het over hadden, ben ik eerlijk gezegd vergeten. We bestookten elkaar met vragen als: "Hoe bent u nier gekomen?" en: "Waar bent u al die tijd geweest? Iedereen dacht dat u dood was!"
Ja, zo begon het gesprek. Maar wat de doctor mij vertelde en wat ik daarop antwoordde kan ik niet precies vertellen, want ik had het veel te druk met hem te bekijken en de wonderbaarlijke man aan wiens zijde ik nu midden in Afrika zat te bestuderen. Elk van zijn hoofd- en baardharen, elke plooi van zijn huid, zijn knokige gezicht en zijn afgematte uiterlijk vertelden me wat ik zo dolgraag had willen weten sinds ik die woorden had gehoord:"U kunt naar eigen goeddunken handelen en alles doen wat u het beste lijkt, maar... u moet Livingstone vinden!" Wat ik zag, was een verhaal dat voor mij van het allergrootste belang was, en het was een onopgesmukte waarheid. Ik luisterde en las tegelijkertijd. Wat vertelden die stille getuigen mij?
Ach lezer, had u die dag in Udshidshi maar naast mij gezeten! [...]
Henry Morton Stanley (1841-1904) was een Welsh-Amerikaans journalist en ontdekkingsreiziger (degeene die dr Livingstone opspoorde). Dagboekfragmenten van zijn hand zijn opgenomen in The Autobiography Of Sir Henry Morton Stanley (1909). Zijn dagboeknotities van zijn zoektocht naar Dr. Livingstone zijn in Nederlandse vertaling verwerkt in Op zoek naar Livingstone.
Stanley meets Livingstone
vrijdag 8 november 2013
William M. Lile -- 9 november 1882
9 November, 1882 - Thursday
Had a postal card from brother John. The weather cool enough for fires—sprinkling, or threatening rain all day. Bought suit of clothes @ $20.00. It pinches me like the mischief to have to spend money especially when not absolutely necessary. I have only one suit besides that I bought today, and it is too thin for winter so I reasoned that as I was compelled to have a winter suit I had just as well get it now, and save the other for Spring, even if it should look a little worn.
William Minor Lile (1859-1935) was een Amerikaanse hoogleraar in de rechten. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als The Diary of a Dean.
Had a postal card from brother John. The weather cool enough for fires—sprinkling, or threatening rain all day. Bought suit of clothes @ $20.00. It pinches me like the mischief to have to spend money especially when not absolutely necessary. I have only one suit besides that I bought today, and it is too thin for winter so I reasoned that as I was compelled to have a winter suit I had just as well get it now, and save the other for Spring, even if it should look a little worn.
William Minor Lile (1859-1935) was een Amerikaanse hoogleraar in de rechten. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als The Diary of a Dean.
donderdag 7 november 2013
Alfred Bock -- 8 november 1928
8. November 1928
Zusammensein mit Felix Timmermans. Im Gesicbt des Dichters, der im sechsundvierzigsten Lebensjahr steht, prägt sich entschiedene Gutherzigkeit aus, auch erkennt man in seinen Zügen, daß Humor bei ihm Wohnstatt hat. Timmermans erzählt, daß er sehr langsam arbeitet, Romane schreibe, die er jahrelang im Kopf gehabt habe. Am Pallieter hat er vier Jahre gearbeitet. Mit bewußter Absicht hält er sein Domizil in Lier, einer kleinen flämiscben Stadt, fest. Dort kennt er alle Menschen, er beobachtet sie, sie sind für ihn wandelnde Stoffe. Im Krieg ging es ihm sebr schlecht. Um sich und seine Familie zu ernähren, verkaufte er Schokolade und Zigaretten. Er hal eine Malerakademie besucht und ist als Maler fortwährend tätig. In den Flamen, sagt er, stecke Malerblut. Gegenwärtig beschäftigt ihn ein Roman vom heiligen Franziskus. Das Leben des Heiligen will er gleichsam aus flämischem Gesichtswinkel behandeln. Hat er eine Arbeit vollendet, liest er sie seiner Frau vor, die ein feines literarisches Urteil besitzt. Kommt er in fremde Städte, sind sie ihm nie ganz fremd, das Antlitz einer Stadt war ihm längst vertraut in seiner Vorstellung. Nun kommt das wirkliche Erleben hinzu. Timmermans arbeitet nur vormittags, den Nachmittag und Abend widmet er seiner Familie. Timmermans ist ein höchst angenehmer Gesellschafter. Mit Schriftstellern verkehrt er selten, seine Freunde setzen sich aus ganz anderen Berufskreisen zusammen.
Alfred Bock (1859-1932) was een Duitse schrijver. Passages uit zijn dagboeken zijn gepubliceerd onder de titel Tagebücher.
Felix Timmermans (1886-1947)
Zusammensein mit Felix Timmermans. Im Gesicbt des Dichters, der im sechsundvierzigsten Lebensjahr steht, prägt sich entschiedene Gutherzigkeit aus, auch erkennt man in seinen Zügen, daß Humor bei ihm Wohnstatt hat. Timmermans erzählt, daß er sehr langsam arbeitet, Romane schreibe, die er jahrelang im Kopf gehabt habe. Am Pallieter hat er vier Jahre gearbeitet. Mit bewußter Absicht hält er sein Domizil in Lier, einer kleinen flämiscben Stadt, fest. Dort kennt er alle Menschen, er beobachtet sie, sie sind für ihn wandelnde Stoffe. Im Krieg ging es ihm sebr schlecht. Um sich und seine Familie zu ernähren, verkaufte er Schokolade und Zigaretten. Er hal eine Malerakademie besucht und ist als Maler fortwährend tätig. In den Flamen, sagt er, stecke Malerblut. Gegenwärtig beschäftigt ihn ein Roman vom heiligen Franziskus. Das Leben des Heiligen will er gleichsam aus flämischem Gesichtswinkel behandeln. Hat er eine Arbeit vollendet, liest er sie seiner Frau vor, die ein feines literarisches Urteil besitzt. Kommt er in fremde Städte, sind sie ihm nie ganz fremd, das Antlitz einer Stadt war ihm längst vertraut in seiner Vorstellung. Nun kommt das wirkliche Erleben hinzu. Timmermans arbeitet nur vormittags, den Nachmittag und Abend widmet er seiner Familie. Timmermans ist ein höchst angenehmer Gesellschafter. Mit Schriftstellern verkehrt er selten, seine Freunde setzen sich aus ganz anderen Berufskreisen zusammen.
Alfred Bock (1859-1932) was een Duitse schrijver. Passages uit zijn dagboeken zijn gepubliceerd onder de titel Tagebücher.
Felix Timmermans (1886-1947)
woensdag 6 november 2013
Alfred A. Cunningham -- 7 november 1917
Wednesday, November 7, 1917
S.S. "St. Paul," At Sea
We had target practice this morning with the guns. I helped spot. The target was a barrel thrown overboard. The barrel remained intact throughout the firing but we came near enough to it to make a submarine in its place feel uncomfortable. Two of the guns had missfires, which is not very complimentary to the ammunition we use. The "snifters" (Lts. Stewart, Smith, Tumey and myself) had ourselves kodaked. I was drawn into a shuttle board tournament today and have beaten everybody so far. We play the finals tomorrow. Late this afternoon we passed a tramp steamer going west. I suppose her crew will be on Broadway within a week. We will be in the danger zone tomorrow and I expect to put my "cits" on in the morning. I suppose I will freeze as I have no "cit" overcoat. The weather was very pleasant all day and I was perfectly comfortable without an overcoat but it is much colder tonight.
Alfred A. Cunningham (1881-1939) was een Amerikaanse legerpiloot. Hij hield in 1917/1918 een dagboek bij toen hij in Frankrijk gestationeerd was; het is verschenen onder de titel Marine flyer in France.
S.S. "St. Paul," At Sea
We had target practice this morning with the guns. I helped spot. The target was a barrel thrown overboard. The barrel remained intact throughout the firing but we came near enough to it to make a submarine in its place feel uncomfortable. Two of the guns had missfires, which is not very complimentary to the ammunition we use. The "snifters" (Lts. Stewart, Smith, Tumey and myself) had ourselves kodaked. I was drawn into a shuttle board tournament today and have beaten everybody so far. We play the finals tomorrow. Late this afternoon we passed a tramp steamer going west. I suppose her crew will be on Broadway within a week. We will be in the danger zone tomorrow and I expect to put my "cits" on in the morning. I suppose I will freeze as I have no "cit" overcoat. The weather was very pleasant all day and I was perfectly comfortable without an overcoat but it is much colder tonight.
Alfred A. Cunningham (1881-1939) was een Amerikaanse legerpiloot. Hij hield in 1917/1918 een dagboek bij toen hij in Frankrijk gestationeerd was; het is verschenen onder de titel Marine flyer in France.
dinsdag 5 november 2013
Bob den Uyl -- 6 november 1976
Voor mijn werk zou ik niet zonder telefoon kunnen; toch heb ik sterke bedenkingen tegen dit apparaat, bedenkingen die de afgelopen week nog sterker zijn geworden. Trouwens, al direct bij het betrekken van mijn huidige woning zag ik mij geplaatst tegenover telefonische verwikkelingen.
Daar was allereerst de plaatsing van het apparaat. De vorige bewoner oefende het beroep van waterklerk uit, een misschien niet algemeen bekend beroep. In het kort, en ruwweg gezegd, is een waterklerk een figuur die zeeschepen in- en uitklaart, en nu zal het duidelijk zijn dat een dergelijk persoon vaak bij nacht en ontij wordt opgebeld om ogenblikkelijk een schip in- of uit te klaren. Die waterklerk had de telefoon dan ook bij zijn bed staan. Dit leek me wel handig, en ik heb hem daar eerst laten staan. Al gauw bleek dat het toch minder handig was, vooral als je met griep in bed lag. Het viel ook moeilijk mensen, die pas heel laat in de avond of zelfs 's nachts, het idee kregen zich telefonisch met je in verbinding te stellen, te laten bellen; bij een zacht, gedempt gerinkel in de verte is dat best te doen, maar als zo'n ding naast je oor staat te bellen, kom je er gauw toe de hoorn maar op te nemen en je in een vaak vermoeiend gesprek te begeven.
Toch was het op den duur misschien te harden geweest, als niet het telefoonnummer, dat bij de verhuizing was gewijzigd, slechts één cijfer verschilde van dat van een algemeen bekend ochtendblad. Minstens de helft van de telefoontjes die ik kreeg kwam van mensen die verontwaardigd meldden dat ze de krant die ochtend niet hadden ontvangen, of die een advertentie wilden opgeven. Aanvankelijk verwees ik hen beleefd naar het juiste nummer, maar omdat het voort bleef duren en ook omdat veel mensen het mij persoonlijk kwalijk namen dat zij zelf een verkeerd nummer hadden gedraaid en niet zelden met een grove verwensing aan mijn adres hun hoorn op de haak smeten, wende ik mij geleidelijk aan tegen krantloze klagers met zakelijke stem te zeggen: 'Deze nalatigheid zal onmiddellijk hersteld worden, meneer of mevrouw,' omdat dit de gang van zaken aanmerkelijk bespoedigde. Mensen die een advertentie wilden opgeven, vaak over weggelopen katten, deelde ik opgewekt mee dat de advertentieruimte van het blad reeds voor de komende twee jaren was volgeboekt. Intussen had ik bij de centrale al een nummerverandering aangevraagd, maar zoiets heeft zijn tijd nodig.
Het ergste was nog dat ook de verslaggevers van het blad zich vaak één cijfertje bij het draaien van het nummer van hun werkgever vergisten. Midden in de nacht kreeg ik dan een of andere overspannen jongen aan de lijn die zijn kopij wilde doorgeven. Dit bereikte zijn hoogtepunt toen de Tour de France van dat jaar begon, en ik een keer diep in de nacht door de in Frankrijk vertoevende topman der sportredactie werd wakker gebeld die, kennelijk aannemende, dat hij verbonden was met een opnameapparaat, zijn verslag begon af te draaien, daarbij langzaam en duidelijk sprekend.
Omdat ik veel belangstelling heb voor het wielergebeuren luisterde ik met grote aandacht naar het spannende verhaal, om, toen hij gereed was, hem hartelijk te danken voor deze uiterst actuele mededelingen, daar bijvoegend dat hij helaas verkeerd was verbonden. De grove taal die hij toen met van woede verstikte stem begon uit te slaan zal ik niet licht vergeten.
Dit kon niet blijven voortduren; volgens de berichtgeving verloor het blad om onbekende redenen steeds meer abonnees. Aandeelhouders hielden spoedvergaderingen, terwijl ik, aan de rand van een zenuwinstorting, steeds ruwer begon uit te varen tegen de klagers en opgevers van advertenties. Eindelijk, toen het echt te gek werd, kreeg ik een nieuw nummer, waarbij ik tegelijk het apparaat naar mijn schrijftafel liet verplaatsen. Maar dit nieuwe nummer was het voormalige nummer van een druk expeditiebedrijf (ik weet dat het ongeloofwaardig klinkt, maar de werkelijkheid slaat de fantasie met stukken) en de hele ellende begon opnieuw, nu met mensen die bijvoorbeeld twintig vaten afgewerkte stookolie naar Oude Pekela vervoerd wilden hebben. Gelukkig kwam kort daarop het nieuwe telefoonboek uit zodat de expeditieklanten langzaam wegebden, maar mijn wantrouwen jegens de telefoon was intussen diep geworteld.
Dit wantrouwen is deze week, zoals in de aanvang reeds gezegd, weer bevestigd. Eerst werd ik opgebeld door een jongeman die mij op wat verveelde toon vertelde dat hij in de hoogste klas van een atheneum in Leiden zat en dat hij mijn schrijfwerk als onderwerp voor een scriptie had uitgekozen. Of ik een aantal vragen wilde beantwoorden, waarbij ik er rekening mee moest houden dat ik aangesloten stond op een bandrecorder. Dan kon hij het gesprek in de klas afdraaien. Dat leek hem wel leuk.
Nu wil het gebruik dat je dergelijke verzoeken inwilligt om je toekomstige lezers niet voor het hoofd te stoten. Inwendig kreunend stemde ik opgewekt toe. Deze jongelui komen altijd maar weer met dezelfde vragen, waarop ik mijn antwoordje wel klaar heb. Deze ondernemende knaap gooide het echter over een geheel andere boeg. Mijn werk, begon hij, speelde vaak in het buitenland en het was hem opgevallen dat ik mij ongedwongen met deze buitenlanders onderhield in hun eigen tongval. Nu had hij gelezen, vervolgde hij schamper, dat ik mij wat schoolopleiding betrof slechts kon beroemen op een vierjarige Mulo, overeenkomend met de tegenwoordige Mavo. Waar haalde ik dan die talenkennis vandaan?
Tja, daar zat ik. Inderdaad verschafte de vroegere Mulo niet de talenkennis om je vloeiend in de drie moderne talen te kunnen uitdrukken. Het tegenwoordige atheneum ook niet, maar daar ging het nu even niet om, dat begreep ik wel. Trouwens, ik spreek niet vloeiend Engels, Frans en Duits, en dat heb ik ook nooit beweerd. Ik kan mij in die talen van aardig tot redelijk uitdrukken, maar dat is heel wat anders. Het liefst had ik de hoorn neergegooid, maar denkend aan de bandrecorder begon ik met geforceerde vriendelijkheid te vertellen over zelfstudie en praktijkervaring, maar erg overtuigend kwam het er niet uit. Gelukkig schakelde hij hierna over op de meer stereotiepe vragen, waarop ik de antwoorden op routineuze wijze weet op te spuiten. Een tweede ongewenst telefoontje bereikte mij van een gebelgde oude baas ergens in Zeeland, die mij toebeet dat hij het in het geheel niet eens was met een tijdschriftartikel van mijn hand over de slag aan de Somme in '14-'18. Hij ging hier werk van maken, maar wilde dit niet achter mijn rug doen, daarom waarschuwde hij maar even. Nadat hij was uitgeraasd, vroeg ik hem beleefd wat er dan precies fout was in dat artikel. Eerst wilde hij dat niet zeggen, maar ten slotte noemde hij één van zijn grieven. Ik had geschreven, zei hij, dat ik had gezien hoe een klein meisje zich ergens in Picardië via een zandsleuf naar de bodem van een mijnkrater had laten glijden. Ik bevestigde dit, want dat had ik echt gezien. Welnu, hervatte hij, dit was uitgesloten, want in Picardië heb je geen zand. Het is daar een kalkbodem. Die sleuf kende hij persoonlijk, die was ontstaan door op bromfietsen crossende jongelui.
Hierop viel een stilte, want dit moest ik even verwerken. Krijtstof, kalkslijpsel of zand, dat maakte niet veel uit, en zeker was het geen fout te noemen die welke actie dan ook rechtvaardigde. Hij vervolgde met sarcastisch te vragen of ik mijn kennis over de Eerste Wereldoorlog uit boeken had opgedaan, en dit beaamde ik. Had hij dan liever dat ik de feiten uit die oorlog uit mijn duim zoog? Eindelijk begreep ik te doen te hebben met iemand die niet serieus te nemen valt. Ik begon hem vaderlijk en kalmerend toe te spreken, en ten slotte eindigden we als vrienden. Hij nodigde me nog uit eens langs te komen als ik in de buurt was, maar ik denk niet dat ik dat doe.
En gisteravond werd ik opgebeld door zo'n onderzoekbureau in Hilversum of Bussum, met de vraag of wij een wasautomaat bezaten en zo ja, welk wasmiddel daarin werd gebruikt, dit alles op aanmatigende toon. 'Stort honderd gulden op mijn giro', zei ik, 'en ik zal het je schriftelijk laten weten.' Op bevreemde toon zei hij: 'Nee, ik bedoel het serieus.' 'Ik ook,'antwoordde ik, en eindelijk smeet ik dan eens met een bevrijdende klap die verdomde hoorn op die verdomde haak.
Bob den Uyl (1930-1992) was een Nederlandse schrijver. In 1976 schreef hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek'.
Daar was allereerst de plaatsing van het apparaat. De vorige bewoner oefende het beroep van waterklerk uit, een misschien niet algemeen bekend beroep. In het kort, en ruwweg gezegd, is een waterklerk een figuur die zeeschepen in- en uitklaart, en nu zal het duidelijk zijn dat een dergelijk persoon vaak bij nacht en ontij wordt opgebeld om ogenblikkelijk een schip in- of uit te klaren. Die waterklerk had de telefoon dan ook bij zijn bed staan. Dit leek me wel handig, en ik heb hem daar eerst laten staan. Al gauw bleek dat het toch minder handig was, vooral als je met griep in bed lag. Het viel ook moeilijk mensen, die pas heel laat in de avond of zelfs 's nachts, het idee kregen zich telefonisch met je in verbinding te stellen, te laten bellen; bij een zacht, gedempt gerinkel in de verte is dat best te doen, maar als zo'n ding naast je oor staat te bellen, kom je er gauw toe de hoorn maar op te nemen en je in een vaak vermoeiend gesprek te begeven.
Toch was het op den duur misschien te harden geweest, als niet het telefoonnummer, dat bij de verhuizing was gewijzigd, slechts één cijfer verschilde van dat van een algemeen bekend ochtendblad. Minstens de helft van de telefoontjes die ik kreeg kwam van mensen die verontwaardigd meldden dat ze de krant die ochtend niet hadden ontvangen, of die een advertentie wilden opgeven. Aanvankelijk verwees ik hen beleefd naar het juiste nummer, maar omdat het voort bleef duren en ook omdat veel mensen het mij persoonlijk kwalijk namen dat zij zelf een verkeerd nummer hadden gedraaid en niet zelden met een grove verwensing aan mijn adres hun hoorn op de haak smeten, wende ik mij geleidelijk aan tegen krantloze klagers met zakelijke stem te zeggen: 'Deze nalatigheid zal onmiddellijk hersteld worden, meneer of mevrouw,' omdat dit de gang van zaken aanmerkelijk bespoedigde. Mensen die een advertentie wilden opgeven, vaak over weggelopen katten, deelde ik opgewekt mee dat de advertentieruimte van het blad reeds voor de komende twee jaren was volgeboekt. Intussen had ik bij de centrale al een nummerverandering aangevraagd, maar zoiets heeft zijn tijd nodig.
Het ergste was nog dat ook de verslaggevers van het blad zich vaak één cijfertje bij het draaien van het nummer van hun werkgever vergisten. Midden in de nacht kreeg ik dan een of andere overspannen jongen aan de lijn die zijn kopij wilde doorgeven. Dit bereikte zijn hoogtepunt toen de Tour de France van dat jaar begon, en ik een keer diep in de nacht door de in Frankrijk vertoevende topman der sportredactie werd wakker gebeld die, kennelijk aannemende, dat hij verbonden was met een opnameapparaat, zijn verslag begon af te draaien, daarbij langzaam en duidelijk sprekend.
Omdat ik veel belangstelling heb voor het wielergebeuren luisterde ik met grote aandacht naar het spannende verhaal, om, toen hij gereed was, hem hartelijk te danken voor deze uiterst actuele mededelingen, daar bijvoegend dat hij helaas verkeerd was verbonden. De grove taal die hij toen met van woede verstikte stem begon uit te slaan zal ik niet licht vergeten.
Dit kon niet blijven voortduren; volgens de berichtgeving verloor het blad om onbekende redenen steeds meer abonnees. Aandeelhouders hielden spoedvergaderingen, terwijl ik, aan de rand van een zenuwinstorting, steeds ruwer begon uit te varen tegen de klagers en opgevers van advertenties. Eindelijk, toen het echt te gek werd, kreeg ik een nieuw nummer, waarbij ik tegelijk het apparaat naar mijn schrijftafel liet verplaatsen. Maar dit nieuwe nummer was het voormalige nummer van een druk expeditiebedrijf (ik weet dat het ongeloofwaardig klinkt, maar de werkelijkheid slaat de fantasie met stukken) en de hele ellende begon opnieuw, nu met mensen die bijvoorbeeld twintig vaten afgewerkte stookolie naar Oude Pekela vervoerd wilden hebben. Gelukkig kwam kort daarop het nieuwe telefoonboek uit zodat de expeditieklanten langzaam wegebden, maar mijn wantrouwen jegens de telefoon was intussen diep geworteld.
Dit wantrouwen is deze week, zoals in de aanvang reeds gezegd, weer bevestigd. Eerst werd ik opgebeld door een jongeman die mij op wat verveelde toon vertelde dat hij in de hoogste klas van een atheneum in Leiden zat en dat hij mijn schrijfwerk als onderwerp voor een scriptie had uitgekozen. Of ik een aantal vragen wilde beantwoorden, waarbij ik er rekening mee moest houden dat ik aangesloten stond op een bandrecorder. Dan kon hij het gesprek in de klas afdraaien. Dat leek hem wel leuk.
Nu wil het gebruik dat je dergelijke verzoeken inwilligt om je toekomstige lezers niet voor het hoofd te stoten. Inwendig kreunend stemde ik opgewekt toe. Deze jongelui komen altijd maar weer met dezelfde vragen, waarop ik mijn antwoordje wel klaar heb. Deze ondernemende knaap gooide het echter over een geheel andere boeg. Mijn werk, begon hij, speelde vaak in het buitenland en het was hem opgevallen dat ik mij ongedwongen met deze buitenlanders onderhield in hun eigen tongval. Nu had hij gelezen, vervolgde hij schamper, dat ik mij wat schoolopleiding betrof slechts kon beroemen op een vierjarige Mulo, overeenkomend met de tegenwoordige Mavo. Waar haalde ik dan die talenkennis vandaan?
Tja, daar zat ik. Inderdaad verschafte de vroegere Mulo niet de talenkennis om je vloeiend in de drie moderne talen te kunnen uitdrukken. Het tegenwoordige atheneum ook niet, maar daar ging het nu even niet om, dat begreep ik wel. Trouwens, ik spreek niet vloeiend Engels, Frans en Duits, en dat heb ik ook nooit beweerd. Ik kan mij in die talen van aardig tot redelijk uitdrukken, maar dat is heel wat anders. Het liefst had ik de hoorn neergegooid, maar denkend aan de bandrecorder begon ik met geforceerde vriendelijkheid te vertellen over zelfstudie en praktijkervaring, maar erg overtuigend kwam het er niet uit. Gelukkig schakelde hij hierna over op de meer stereotiepe vragen, waarop ik de antwoorden op routineuze wijze weet op te spuiten. Een tweede ongewenst telefoontje bereikte mij van een gebelgde oude baas ergens in Zeeland, die mij toebeet dat hij het in het geheel niet eens was met een tijdschriftartikel van mijn hand over de slag aan de Somme in '14-'18. Hij ging hier werk van maken, maar wilde dit niet achter mijn rug doen, daarom waarschuwde hij maar even. Nadat hij was uitgeraasd, vroeg ik hem beleefd wat er dan precies fout was in dat artikel. Eerst wilde hij dat niet zeggen, maar ten slotte noemde hij één van zijn grieven. Ik had geschreven, zei hij, dat ik had gezien hoe een klein meisje zich ergens in Picardië via een zandsleuf naar de bodem van een mijnkrater had laten glijden. Ik bevestigde dit, want dat had ik echt gezien. Welnu, hervatte hij, dit was uitgesloten, want in Picardië heb je geen zand. Het is daar een kalkbodem. Die sleuf kende hij persoonlijk, die was ontstaan door op bromfietsen crossende jongelui.
Hierop viel een stilte, want dit moest ik even verwerken. Krijtstof, kalkslijpsel of zand, dat maakte niet veel uit, en zeker was het geen fout te noemen die welke actie dan ook rechtvaardigde. Hij vervolgde met sarcastisch te vragen of ik mijn kennis over de Eerste Wereldoorlog uit boeken had opgedaan, en dit beaamde ik. Had hij dan liever dat ik de feiten uit die oorlog uit mijn duim zoog? Eindelijk begreep ik te doen te hebben met iemand die niet serieus te nemen valt. Ik begon hem vaderlijk en kalmerend toe te spreken, en ten slotte eindigden we als vrienden. Hij nodigde me nog uit eens langs te komen als ik in de buurt was, maar ik denk niet dat ik dat doe.
En gisteravond werd ik opgebeld door zo'n onderzoekbureau in Hilversum of Bussum, met de vraag of wij een wasautomaat bezaten en zo ja, welk wasmiddel daarin werd gebruikt, dit alles op aanmatigende toon. 'Stort honderd gulden op mijn giro', zei ik, 'en ik zal het je schriftelijk laten weten.' Op bevreemde toon zei hij: 'Nee, ik bedoel het serieus.' 'Ik ook,'antwoordde ik, en eindelijk smeet ik dan eens met een bevrijdende klap die verdomde hoorn op die verdomde haak.
Bob den Uyl (1930-1992) was een Nederlandse schrijver. In 1976 schreef hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek'.
maandag 4 november 2013
Constantijn Huygens jr. -- 5 november 1682
5 Donderd.
Was Brienne bij mij op mijn camer om choccolate die Benting had doen maecken tegen de mijne te proeven.
Seyde dat S.H. op sijn eerste reys naer Engelant een seer quade maghe had en geen appetyt, dat de coning hem geraden hebbende choccolate met melck, water en eyeren te nemen hem dat hersteldt had.
Dat de Coningh hem doen oock bij Mylady of Portsmouth gebracht had en hebbende eens ergens over of deur een glas gekeken als hij met haer besigh was, hij in sijn handen geklapt hadde.
Dat hij Brienne een Goodemichi van Vander Hoeven gekocht had en tot Babbe te Gendt wesende het in de cous van een hoer daer gestoken had en was heen gegaen.
Stirumb nogh chagrin soo het scheen van rencontre van voorgaende dagh reed smorgens wegh, soo mij docht naer Amsterdam.
Oock gingh Opdam wegh, was savonts wat quaet soot scheen om dat men hem als hij tailleerde in Bassette eenige dingen wilde disputeeren, en S.H. hem al lachende seyde dat hij geern disputeerde.
Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was tevens bekend voor zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.
Was Brienne bij mij op mijn camer om choccolate die Benting had doen maecken tegen de mijne te proeven.
Seyde dat S.H. op sijn eerste reys naer Engelant een seer quade maghe had en geen appetyt, dat de coning hem geraden hebbende choccolate met melck, water en eyeren te nemen hem dat hersteldt had.
Dat de Coningh hem doen oock bij Mylady of Portsmouth gebracht had en hebbende eens ergens over of deur een glas gekeken als hij met haer besigh was, hij in sijn handen geklapt hadde.
Dat hij Brienne een Goodemichi van Vander Hoeven gekocht had en tot Babbe te Gendt wesende het in de cous van een hoer daer gestoken had en was heen gegaen.
Stirumb nogh chagrin soo het scheen van rencontre van voorgaende dagh reed smorgens wegh, soo mij docht naer Amsterdam.
Oock gingh Opdam wegh, was savonts wat quaet soot scheen om dat men hem als hij tailleerde in Bassette eenige dingen wilde disputeeren, en S.H. hem al lachende seyde dat hij geern disputeerde.
Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was tevens bekend voor zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.
zondag 3 november 2013
Lidija Tsjoekovskaja -- 4 november 1962
4 november 1962
Ik heb Anna Andrejevna [Achmatova] het eerste deel van de Werken van Goerniljov gebracht, het zelfde boek waaruit ze mij onlangs verontwaardigd het voorwoord heeft voorgelezen.
Anna Andrejevna zat op de divan, met haar rug leunend tegen een groot kussen dat achter haar lag. Ze bladerde het boek door, bekeek het aandachtig en las hier en daar een passage.
'En het portret lijkt ook niet. Kolja heeft: er nooit zo uitgezien.'
Ze bladerde het boek nog een paar keer door en zei toen peinzend, langzaam, dreigend: 'Ik maak gehakt van ze.'
Vervolgens sloeg ze het boek dicht en hield het boven haar hoofd: 'Alle gedichten hierin zijn voor mij. Bijna allemaal.'
Toen we naar de andere kamer gingen om thee te drinken: 'Ik zal een exemplaar van mijn bundel op de kop tikken voor Aleksandr Isajevitsj.'
(Zo heet Solzjenitsyn.)
Vervolgens: 'Ik kan uw novelle niet herlezen. Het ademt volkomen de sfeer van die tijd; Maroesjenka [Petrovych] zegt het ook. U heeft een heldendaad verricht. Jazeker, spreekt u maar niet tegen. Het is een heldendaad, een legende. Wij hebben allemaal hetzelfde gedacht, we hebben verzen geschreven, ze in ons geheugen bewaard of voor een moment opgeschreven en meteen weer verbrand, maar u heeft dit geschreven! Wetende wat ze u en uw dochtertje konden aandoen! U heeft met het zwaard boven uw hoofd geschreven.'
Ik ontkende en betwistte niets, ik voelde me confuus en trots, maar ik probeerde uit te leggen hoe ik mij die daad herinner. Absoluut niet als een heldendaad. Na alles wat ik destijds had gezien, beleefd en overdacht kon ik niet anders dan schrijven wat ik heb geschreven. Ik zou het moeilijker en erger hebben gevonden om niet te schrijven. Schrijven was een opluchting. Ik moest - voor mezelf en voor niemand anders! - alles op papier zetten omdat, wanneer je schrijft, je de dingen waarover je schrijft beter begrijpt. Misschien is dat zelfs wel de enige manier om iets te begrijpen. Als je niet schrijft, begrijp je niets. Ik wilde tegen iedere prijs de oorzaak ontdekken van het gebrek aan bewustzijn van de maatschappij, de blindheid van de maatschappij - waarom zie ik wat een ander niet ziet? Dat algemene gebrek aan bewustzijn heb ik een hele gewone naam gegeven: Sofja Petrovna. Haar blindheid was die van miljoenen mensen. Ik zag destijds absoluut geen heldendaad in wat ik schreef: het was net zomin een heldendaad als ademhalen of je wassen. Degene die een heldendaad heeft verricht is Isja Glikin, Isidoor Moïsejevitsj Glikin, die mijn schrift in bewaring heeft genomen toen ze begonnen mensen naar het Grote Huis te slepen, op zoek naar 'een document over '37', en toen ik besloot met Ljoesja naar Moskou te vertrekken en naar het ziekenhuis te gaan voor een operatie. Het manuscript bewaren, dat was een heldendaad. En aan de vooravond van de hongerdood, in de uitputting van zijn stervensuur, van het ene uiteinde van de stad naar het andere lopen om mijn schrift aan zijn zuster over te dragen - dat was ook een heldendaad. Op dit moment wordt de novelle verspreid in uitgetypte vorm, hij wordt gelezen, er wordt om gehuild (ik heb tientallen brieven die ik onlangs uit huis heb gedaan); maar degenen van wie de publikatie afhangt laten geen traan. Ze lezen zonder te huilen en proberen het boek in te schatten, ze kijken 'omhoog' in een poging de wil van de autoriteiten te raden. Anna Andrejevna ondervroeg me tot in details over de stand van zaken van de publikatie en ik deed haar verslag.
We spraken erover of de gebeurtenissen van '37 herhaald konden worden.
'Onmogelijk,' zei Anna Andrejevna vastberaden, 'en weet u waarom niet? De achtergrond ontbreekt waartegen Stalin heel die verschrikking heeft kunnen ontketenen. Een indirecte aanwijzing daarvoor is deze: de huidige jonge generatie begrijpt ons, nietwaar? Maar in '29 en '30 had je een generatie die mij niet wenste te kennen.'
Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres. Ze was bevriend met de dichters Anna Achmatova, Eeen dagboek van haar ontmoetingen met Achmatova is verschenen als Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962.
Anna Achmatova
Ik heb Anna Andrejevna [Achmatova] het eerste deel van de Werken van Goerniljov gebracht, het zelfde boek waaruit ze mij onlangs verontwaardigd het voorwoord heeft voorgelezen.
Anna Andrejevna zat op de divan, met haar rug leunend tegen een groot kussen dat achter haar lag. Ze bladerde het boek door, bekeek het aandachtig en las hier en daar een passage.
'En het portret lijkt ook niet. Kolja heeft: er nooit zo uitgezien.'
Ze bladerde het boek nog een paar keer door en zei toen peinzend, langzaam, dreigend: 'Ik maak gehakt van ze.'
Vervolgens sloeg ze het boek dicht en hield het boven haar hoofd: 'Alle gedichten hierin zijn voor mij. Bijna allemaal.'
Toen we naar de andere kamer gingen om thee te drinken: 'Ik zal een exemplaar van mijn bundel op de kop tikken voor Aleksandr Isajevitsj.'
(Zo heet Solzjenitsyn.)
Vervolgens: 'Ik kan uw novelle niet herlezen. Het ademt volkomen de sfeer van die tijd; Maroesjenka [Petrovych] zegt het ook. U heeft een heldendaad verricht. Jazeker, spreekt u maar niet tegen. Het is een heldendaad, een legende. Wij hebben allemaal hetzelfde gedacht, we hebben verzen geschreven, ze in ons geheugen bewaard of voor een moment opgeschreven en meteen weer verbrand, maar u heeft dit geschreven! Wetende wat ze u en uw dochtertje konden aandoen! U heeft met het zwaard boven uw hoofd geschreven.'
Ik ontkende en betwistte niets, ik voelde me confuus en trots, maar ik probeerde uit te leggen hoe ik mij die daad herinner. Absoluut niet als een heldendaad. Na alles wat ik destijds had gezien, beleefd en overdacht kon ik niet anders dan schrijven wat ik heb geschreven. Ik zou het moeilijker en erger hebben gevonden om niet te schrijven. Schrijven was een opluchting. Ik moest - voor mezelf en voor niemand anders! - alles op papier zetten omdat, wanneer je schrijft, je de dingen waarover je schrijft beter begrijpt. Misschien is dat zelfs wel de enige manier om iets te begrijpen. Als je niet schrijft, begrijp je niets. Ik wilde tegen iedere prijs de oorzaak ontdekken van het gebrek aan bewustzijn van de maatschappij, de blindheid van de maatschappij - waarom zie ik wat een ander niet ziet? Dat algemene gebrek aan bewustzijn heb ik een hele gewone naam gegeven: Sofja Petrovna. Haar blindheid was die van miljoenen mensen. Ik zag destijds absoluut geen heldendaad in wat ik schreef: het was net zomin een heldendaad als ademhalen of je wassen. Degene die een heldendaad heeft verricht is Isja Glikin, Isidoor Moïsejevitsj Glikin, die mijn schrift in bewaring heeft genomen toen ze begonnen mensen naar het Grote Huis te slepen, op zoek naar 'een document over '37', en toen ik besloot met Ljoesja naar Moskou te vertrekken en naar het ziekenhuis te gaan voor een operatie. Het manuscript bewaren, dat was een heldendaad. En aan de vooravond van de hongerdood, in de uitputting van zijn stervensuur, van het ene uiteinde van de stad naar het andere lopen om mijn schrift aan zijn zuster over te dragen - dat was ook een heldendaad. Op dit moment wordt de novelle verspreid in uitgetypte vorm, hij wordt gelezen, er wordt om gehuild (ik heb tientallen brieven die ik onlangs uit huis heb gedaan); maar degenen van wie de publikatie afhangt laten geen traan. Ze lezen zonder te huilen en proberen het boek in te schatten, ze kijken 'omhoog' in een poging de wil van de autoriteiten te raden. Anna Andrejevna ondervroeg me tot in details over de stand van zaken van de publikatie en ik deed haar verslag.
We spraken erover of de gebeurtenissen van '37 herhaald konden worden.
'Onmogelijk,' zei Anna Andrejevna vastberaden, 'en weet u waarom niet? De achtergrond ontbreekt waartegen Stalin heel die verschrikking heeft kunnen ontketenen. Een indirecte aanwijzing daarvoor is deze: de huidige jonge generatie begrijpt ons, nietwaar? Maar in '29 en '30 had je een generatie die mij niet wenste te kennen.'
Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres. Ze was bevriend met de dichters Anna Achmatova, Eeen dagboek van haar ontmoetingen met Achmatova is verschenen als Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962.
Anna Achmatova
zaterdag 2 november 2013
Advocaat, 59 jaar -- 3 november 1940
Advocaat, 59 jaar - Geïnterneerd in Buchenwald
Zondag, 3 November 1940
- 's-Morgens na het appèl ter kerke onder gehoor van Ds. Durkstra.
's-Middags voortzetting lezing Prof. Weijer over de grootheid van ons Ned. Indië.
De suikerproductie: ⅓ der consumptie van Amerika;
De rubberproductie: de consumptie van Amerika;
De kinaproductie: 99% van de wereldconsumptie.
Het is ruw weder en de sterke Zuidwester zweept de beukenwouden onzer helling. Het dal ligt klaar in de verte, plekken heldere zonneschijn met loodgrauwe wolken tooveren aan den horizont, afgesloten door een donkeren bergketen, meerdere steden en dorpen met torens en roode daken. Achter verre donkere gekleurde wouden loopen treinen, uit- en in de richting van ons Vaderland. - Ver daarachter ligt ons Holland, ligt ons huis, waarheen onze gedachten uitgaan op dezen Zondagmiddag, waarop wij Hollandsche thee drinken met een Hollandsch boterspritsje in een oer-Hollandsch gezelschap.
* Dagboekfragmenten 1940-1945
Zondag, 3 November 1940
- 's-Morgens na het appèl ter kerke onder gehoor van Ds. Durkstra.
's-Middags voortzetting lezing Prof. Weijer over de grootheid van ons Ned. Indië.
De suikerproductie: ⅓ der consumptie van Amerika;
De rubberproductie: de consumptie van Amerika;
De kinaproductie: 99% van de wereldconsumptie.
Het is ruw weder en de sterke Zuidwester zweept de beukenwouden onzer helling. Het dal ligt klaar in de verte, plekken heldere zonneschijn met loodgrauwe wolken tooveren aan den horizont, afgesloten door een donkeren bergketen, meerdere steden en dorpen met torens en roode daken. Achter verre donkere gekleurde wouden loopen treinen, uit- en in de richting van ons Vaderland. - Ver daarachter ligt ons Holland, ligt ons huis, waarheen onze gedachten uitgaan op dezen Zondagmiddag, waarop wij Hollandsche thee drinken met een Hollandsch boterspritsje in een oer-Hollandsch gezelschap.
* Dagboekfragmenten 1940-1945
August Willemsen -- 2 november 1957
Zaterdag 2 november
Vanavond na 10 uur met Jack naar de Favoriet. Gespeeld. Slecht. Bach: fuga in fis kl., Ravel: Pavane de la Belle au Bois, Debussy: Puerta del Vino, Turina: Sonate, Chopin: Nocturne c kl.
Victor luisterde; daarna nam hij het van me over. Ik kreeg weer een verschrikkelijke afkeer van elke studie, die van de muziek in het bijzonder. Niet zozeer de studie (en al helemaal niet de muziek), maar de ménsen van die studie. Studenten -- ik haat ze. Die zangers die de hele dag lopen te neuriën alsof ze niet in de gaten hebben dat het tot in de Beethovenstraat te horen is.
Victor speelde, alsof het niets was, de hele Appassionata. Hij snapt wat ik bedoel, maar aan niemand op het Conservatorium kan ik uitleggen wat het mij doet dat Beethoven die eenvoudige dalende mineurdrieklank in f even later omkeert in As groot. Dat dat nu juist me de rillingen bezorgt, en de tranen, dat dat nu het geniale is, zó eenvoudig, zó mooi -- dat lijkt niemand te begrijpen wanneer ik het vertel.
De avond eindigde wat ongelukkig. Bij het weggaan stond ik even met Jack te praten, toen ik iemand zachtjes in mijn rug voelde duwen. Ik draaide me om. Het was een heel mooie, heel lange vrouw, die haar lengte met de mijne stond te vergelijken.
"Excuse me," zei ze lachend, heupwiegend en met de wimpers knipperend. Ik lachte stupide terug, wetend dat ik een slagvaardig woord moest vinden én wetend dat me dat niet ging lukken.
Jack was handiger: "Do you like tall men?"
Het antwoord verstond ik niet, ik mompelde "Good night" en duwde Jack voor me uit naar buiten.
"Stommeling!" begon hij meteen. "Heb je dan niet gehoord wat ze zei?" En hij legde uit dat het een van de "London Starlets" (?) was, die me had willen versieren.
August Willemsen (1936-2007) was een Nederlandse vertaler en schrijver. Dagboeknotities van hem zijn verschenen in Vrienden, vreemden, vrouwen.
Het komisch-muzikale duo De Wama's en danseressen van de revue-dansgroep The London Starlets
Vanavond na 10 uur met Jack naar de Favoriet. Gespeeld. Slecht. Bach: fuga in fis kl., Ravel: Pavane de la Belle au Bois, Debussy: Puerta del Vino, Turina: Sonate, Chopin: Nocturne c kl.
Victor luisterde; daarna nam hij het van me over. Ik kreeg weer een verschrikkelijke afkeer van elke studie, die van de muziek in het bijzonder. Niet zozeer de studie (en al helemaal niet de muziek), maar de ménsen van die studie. Studenten -- ik haat ze. Die zangers die de hele dag lopen te neuriën alsof ze niet in de gaten hebben dat het tot in de Beethovenstraat te horen is.
Victor speelde, alsof het niets was, de hele Appassionata. Hij snapt wat ik bedoel, maar aan niemand op het Conservatorium kan ik uitleggen wat het mij doet dat Beethoven die eenvoudige dalende mineurdrieklank in f even later omkeert in As groot. Dat dat nu juist me de rillingen bezorgt, en de tranen, dat dat nu het geniale is, zó eenvoudig, zó mooi -- dat lijkt niemand te begrijpen wanneer ik het vertel.
De avond eindigde wat ongelukkig. Bij het weggaan stond ik even met Jack te praten, toen ik iemand zachtjes in mijn rug voelde duwen. Ik draaide me om. Het was een heel mooie, heel lange vrouw, die haar lengte met de mijne stond te vergelijken.
"Excuse me," zei ze lachend, heupwiegend en met de wimpers knipperend. Ik lachte stupide terug, wetend dat ik een slagvaardig woord moest vinden én wetend dat me dat niet ging lukken.
Jack was handiger: "Do you like tall men?"
Het antwoord verstond ik niet, ik mompelde "Good night" en duwde Jack voor me uit naar buiten.
"Stommeling!" begon hij meteen. "Heb je dan niet gehoord wat ze zei?" En hij legde uit dat het een van de "London Starlets" (?) was, die me had willen versieren.
August Willemsen (1936-2007) was een Nederlandse vertaler en schrijver. Dagboeknotities van hem zijn verschenen in Vrienden, vreemden, vrouwen.
Het komisch-muzikale duo De Wama's en danseressen van de revue-dansgroep The London Starlets
Abonneren op:
Posts (Atom)