• Hans Christian Andersen (1805-1875) was een Deense (sprookjes)schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is gepubliceerd in Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd (vertaald door Edith Koenders).
Maandag 23 juni 1856 [Weimar] [...] Toen ik thuis was gekomen en me net verkleed had, kwam de aanzegging dat ik om zeven uur op Ettersburg verwacht werd, ik moest meteen in de kleren en een rijtuig huren, dat zal een dure geschiedenis worden, het nam me te veel in beslag! Ik kwam aan op Ettersburg, ontmoette eerst de kleine prinsesjes: ‘Ich kenne Sie auch!’ zei de jongste en maakte een kniebuiging. De groothertogin trad me zo vriendelijk tegemoet en heette me welkom. De groothertogin-weduwe was er en keek toe terwijl de groothertog mij omhelsde en me op beide wangen kuste. Tranen stonden me in de ogen; ik bedacht dat ik, de zoon van een arme schoenmaker en een wasvrouw, werd gekust door de neef van de keizer van Rusland; hoe twee uitersten samenkomen. [...]
Dinsdag 24 juni 1856 [Weimar] De kapper heeft me vandaag verteld, dat Goethe het tweede deel van Faust in proza heeft geschreven om het dan later in dichtvorm om te zetten, dat heeft Eckermann vervolgens gedaan, omdat Goethe inmiddels gestorven was etc. [...] In de schouwburg eerste bedrijf van Goethes Faust, tweede deel voor het eerst uitgevoerd. Het was feestelijk en de zaal was vol. Het stuk werd wel tot een afgerond geheel. De kleinzoon van Goethe zat in de loge van de hertog; ik zat er in mijn mooiste kleren vlakbij, maar erg moe en droeg al mijn ordetekens.
Vrijdag 27 juni 1856 [Leipzig] [...] Naar Liszt gegaan, hij was een wandeling aan het maken; heb met mevrouw Beaulieu over hem gesproken. Zijn verhouding met vorstin Wittgenstein wekt ergenis, haar Russische pas is niet verlengd en zij bestaat dus niet meer in Rusland. Haar dochter, die zoals dat heet onder de bescherming staat van de groothertogin-weduwe, bezit hun hele vermogen en daar leeft haar moeder nu van, daarom wil ze haar dochter niet laten gaan en was het haar schuld dat de verloving met Talleyrand werd verbroken. De groothertogin-weduwe had de dochter een kamer in het kasteel van gravin Fritsch gegeven en had gezegd dat ze zo vaak naar moeder toe kon gaan als ze maar wilde, maar haar moeder kon zich niet zoals haar dochter onder de mensen begeven, ‘waar mijn moeder niet mag komen, kom ik evenmin’ had het meisje gezegd en toen de bliksem insloeg in het oude kasteel waar gravin Fritsch woonde, is ze naar haar moeder gerend en is ze daar gebleven; dat is lief van haar. Liszt zegt: ‘Ik wil toch met de vorstin trouwen, zij wil het ook, maar men staat het ons niet toe, wat moet ik dan doen, ik kan haar nu ze niets meer heeft toch niet alleen laten! – wordt het ons te benauwd hier, dan vertrekken we naar India, ik kan met mijn pianospel toch wel een vrouw onderhouden.’ – Toen Johanna Wagner onlangs in Weimar was, was Liszt verrukt, de vorstin werd jaloers en kwade tongen zeggen dat ze zich heeft willen ophangen. – Meestal stuurt ze prinses Maria dan naar Liszt en laat haar op haar knieën tegen hem zeggen: ‘Maak mijn moeder niet ongelukkig, verlaat haar niet!’ – Arme prinses, ze groeit op, zegt men, tussen muzikanten.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten