• Fernando Pessoa (1888-1935) was een Portugese dichter en schrijver. In Mijn droom is van mij (vertaling Harry Lemmens) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.
25 juli 1907
Ik ben het moe op mezelf  te vertrouwen, mezelf te beklagen, medelijden met  mezelf te hebben,  huilend en wel om mijn eigen ik. Heb net een soort scène gehad met tante Rita  over F. Coelho.  Aan het eind daarvan voelde ik opnieuw een  van  die  symptomen die steeds duidelijker en steeds  erger in mij worden: een  morele duizeligheid.  Bij  een fysieke duizeligheid  tolt  de innerlijke wereld rond.  Ik heb de  indruk  dat ik een paar  tellen het  gevoel verlies voor de ware relatie tussen de dingen,  het begrip verlies, in een afgrond van geestelijke  verbijstering val. Dat is een  afgrijselijk gevoel, je geschokt voelen door een ongeordende angst. Die  gevoelens worden  langzaam  aan gewoon,  lijken een  pad voor  me te  banen naar een  nieuw geestelijk  leven, dat uitloopt op waanzin. In mijn  familie is er geen enkel begrip voor  mijn geestesgesteldheid, nee, totaal  geen. Ze lachen me  uit, drijven de  spot  met me,  geloven me niet. Ze  zeggen dat ik wil doen of ik een uitzonderlijk iemand ben.  Nadenken over  waar het  verlangen vandaan komt  om  uitzonderlijk te willen  zijn, doen ze niet.  Ze kunnen niet begrijpen dat er  tussen uitzonderlijk zijn en  uitzonderlijk wénsen te zijn alleen het  verschil  van het bewustzijn bestaat, gevoegd bij het  feit dat men uitzonderlijk wil zijn. Het is hetzelfde als met mij gebeurde  bij het  spelen met tinnen  soldaatjes op mijn  zevende en op mijn veertiende. In  het eerste geval waren  de soldaatjes  dingen voor mij,  en in  het tweede geval  dingen en speelgoed tegelijk;  niettemin bleef de drang om te  spelen bestaan en dat was de werkelijke,  wezenlijke geestestoestand.
Ik heb niemand  die  ik  in  vertrouwen kan nemen. Thuis begrijpen  ze  niets. Mijn vrienden kan ik niet  lastig  vallen met die  dingen. Ik heb geen echte naaste vrienden en  zelfs die die  ik, in de gebruikelijke  zin van  het woord, zo zou kunnen noemen,  zijn niet  intiem in de zin van wat ik  onder intimiteit versta.  Ik ben  verlegen  en walg ervan  mijn angsten prijs te geven.  Een intieme  vriend is  een van mijn idealen,  een van  mijn dagelijkse dromen, ofschoon het  zeker is  dat ik  nooit een echt intieme vriend zal hebben.  Geen  enkele geaardheid past zich aan  aan de mijne. Er  is op de hele wereld niet  één karakter te  vinden dat zelfs maar líjkt  te  benaderen wat ik  denk dat een intieme  vriend moet  zijn. Laten we hiermee ophouden. Een minnares of verloofde  heb  ik niet;  dat is een  ander  ideaal van mij, ofschoon ik  in  het hart  van dat ideaal  alleen maar leegte vind, hoezeer ik ook zoek. Wat  ik  droom is  onmogelijk! Wee mij!  Arme Alastor! O Shelley,  hoe goed begrijp  ik  jou! Zou ik mijn moeder in vertrouwen kunnen  nemen? Wat zou  ik haar nu graag bij mij hebben! Op haar hoef ik ook niet te rekenen,  maar haar aanwezigheid zou  mijn pijn wat verlicht  hebben. Ik voel mij verlaten als een schipbreukeling op volle  zee. En wat ben ik anders dan een schipbreukeling?  Daarom kan  ik  alleen  op  mezelf rekenen. Op mijzelf? Wat voor vertrouwen  kan  ik hebben in deze  regels? Helemaal geen.  Als  ik ze herlees, lijdt  mijn geest, omdat die  inziet hoe pretentieus,  hoe  literair-dagboekachtig  ze zijn! Sommige heb  ik  zelfs gestileerd. De waarheid  is  echter dat ik  lijd.  Je kunt  net zo goed lijden  in  een zijden pak als  in  een zak  of kapotte deken gehuld. Meer niet. 
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)

 

Geen opmerkingen:
Een reactie posten