dinsdag 30 december 2025

Wies Roosenschoon • 31 december 1956

Wies Roosenschoon (1929-2015) was lerares Nederlands met een passie voor literatuur. In Tirade zijn dagboekfragmenten van haar gepubliceerd. Portret door Elisabeth Eskes-Rietveld.

Oudjaar 1956
Je kunt de weg naar de Hamtoren op twee manieren gaan. Langs de smalle geasfalteerde weg, aan weerszijden geëscorteerd door een sloot. Of langs een boerderij met een dik rieten dak en rode verweerde muren met het bordje Hamweg. Je moet dan door een rood-witte slagboom met Doodlopende Weg erop. Eerst is het nog een heel echt pad, dat keurig naar twee welvarende boerderijen loopt. Maar al gauw buigt het af en wordt het een modderig karrespoor met hoge pollen gras ertussen. En dan loop je langs meidoornhagen met daarachter de boomgaarden waarin lage kromgegroeide vruchtbomen staan. Mannen zijn er bezig een oude boom om te zagen en hun gezaag klinkt ver over het berijpte land. Want het is winter en het is 31 december en ik neem het achterpad naar de Hamtoren. Ik ga afscheid nemen, zo hoort dat op Oudjaar. Eén van de mannen kijkt op en ziet me over het pad modderen, waarschijnlijk niet meer dan een kop en een rugzak. Dan kijken ze alle drie, staren bewegingloos als koeien. Dan zwaaien we: zij een beetje schutterig lachend vanwege het ongewone verkeer langs dit pad, ik uitbundig omdat het me toch niet meer kan schelen. Of zij me nou volslagen getikt vinden, of ik mezelf mijn hart toch weer gaan jammeren als ik vlak-een grote idioot vind, het geeft niet. Ook al zal mijn hart toch weer gaan hameren als ik vlakwiebel. Het geeft niet. Ik loop hier langs kromme knotwilgen waarin grote zwammen groeien en een zwerm vinken begeleidt me. Tieterend en tjetterend vallen ze voor me neer over het pad. Ik ben mijn eigen baas en ik kan ook doorlopen, dwars door de weilanden, en jou daar rustig in de kelder laten wroeten op zoek naar het verleden. Daar komt de Hamtoren. Hart, o hart. Ben ik mijn eigen baas?

Ik zou je willen schrijven, langzaam en bedachtzaam en alles van me. Dit vind ik nog het moeilijkst te overwinnen; jou niet bij me te roepen en alles te zeggen, net zolang te zeggen tot ik aan je ogen zie wat ik bedoel. Er is niemand bij wie ik zo zonder meer kan binnenkomen, niemand die ik zo absoluut vertrouw, meer dan mezelf. In wiens handen kan ik nu nog al die stenen en al dat brood leggen, waarvan ik niet meer weet wat stenen zijn en wat brood? Ik ben te moe om het zelf uit te zoeken. Het is de moeilijke som die Onze Lieve Heer me heeft opgegeven, maar waarvan de delen maar niet in elkaar willen passen. Telkens denk ik een oplossing te hebben gevonden die op alles toepasbaar is. Maar dan blijkt het maar een fragment te zijn. En ik word weer zeer moe.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten