J.M.A. Biesheuvel (1939) is een Nederlandse schrijver. In 1981 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij (onder het pseudoniem 'God zelf').
Donderdag 10 december
's Morgens vroeg komt Karel bij me. Hij zegt dat hij behoorlijk moe is. Hij vraagt me of ik de dienst een week wil overnemen. Dat gebeurt ongeveer vijfmaal per jaar. Ik vind het leuk om af en toe God te zijn, hoewel ik nog steeds niet zo goed het hele heelal in het holle van mijn hand kan houden. Hij geeft me een paar dossiers en zegt daarbij dat ik nu goed op moet letten. Polen, Ierland, het Midden-Oosten, vervolgde schrijvers in Zuid-Afrika en een knotsgrote vulkaan die over een paar dagen midden in de oceaan op uitbreken staat, zijn de knelpunten. Ik denk: 'Jij hebt mooi praten, jij ligt ook het grootste gedeelte van de dag in bed om na te denken. Eigenlijk doet Jozien, je vrouw, het werk voor jou, die heeft de kracht en de moed'. Nu zou ik aan Eva kunnen vragen om op Polen te passen en op die gevaarlijke vulkaan (als het 's nachts gebeurt kan er een container of cruiseschip tegenaan varen). Maar Eva heeft geen tijd want ze heeft de verzorging over zestien zwerfkatten die, nu in de winter, allemaal in huis zijn, de egels zijn gelukkig met winterslaap, de konijnen, achttien in getal, moeten schone hokken en vers voer, de geit, de hond en de kippen vragen om aandacht.
Ik beloof Karei mijn best te zullen doen en stop de dossiers zolang in de prullenbak.
Mijn zus Jacoba is jarig en met de buurvrouw rijden we in een oude, mooie Mercedes naar Middelharnis, waar mijn zus in een gezinsvervangend tehuis zit. Sjaloom heet dat. (Hebreeuws voor hallo?) Mijn zus zit veel te praten met Eva, ze is heel blij dat we er zijn. Onderwijl blader ik prentenboeken van Rien Poortvliet door en vind ze heel mooi. Dan praat ik met de seniele Jaap Paans. Hij wil mij steeds een sigaret aanbieden, maar ik wil alleen pijp roken. 'Ja ja ja ja', zegt hij steeds maar, 'pijpie, dat kan ook... ja ja ja ja...', een hele tijd stilte, hij komt naar me toe en zegt: 'Pijpie hè? Of ie gelijk hebbe! Maar een sigaret kan natuurlijk ook, ja ja, ik draai ze altijd meneer. Bent u familie van Jacoba?'
Ik krijg een angstbui en mag op bed liggen. Ik voel me net een hamster in een werkende koffiemolen, maar ik weet dat ik op bed lig. De zuster komt me thee brengen. Het lawaai op straat maakt me gek van angst, totale paniek, ongerichte waanzin, ik denk dat ik van glas ben en meen dat ik niet waargenomen kan worden. Maar soms meen ik een zandkorrel te zijn. Miljoenen tonnen zwaar, ze kunnen me niet zien en ik zak naar het middelste van de aarde. Mijn zus komt met een plak cake, maar ze kan me niet vinden. Ik ben in slaap gevallen en Eva en de buurvrouw hebben me naar huis gebracht. Daar slaap ik nog een paar uur door en begin dan mijn novelle 'De trui' af te maken, nog ongeveer vijftien bladzijden. Tussendoor komt Kees van Dijke, doctor in de biochemie en afgestudeerd in de medische wetenschap, terwijl hij pas twee-en-dertig jaar is.
Hij vindt het prettig om op mijn kamer te zitten met mij. We komen te praten over het ego, super ego en id. Hij lacht omdat ik niet weet dat id de pik is. Hij heeft een vogelhuisje voor ons gemaakt. Heel lief met een kuiltje op de bodem van binnen. De novelle wil niet lukken, ik ga maar slapen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten