zaterdag 27 december 2025

Leonard Nolens • 27 december 1979

• Leonard Nolens (1947-2025) was dichter. Zijn verzamelde dagboeken (1979-2007) zijn verschenen onder de titel Dagboek van een dichter (2009).

Antwerpen, donderdag 27 december 1979
Voor iedereen met wie hij samenleeft, voor iedereen die al dan niet gedwongen in zijn nabijheid verblijft, is zijn lethargie, zijn inertie, zijn zwijgzaamheid, zijn verstrooide aanwezigheid, zijn afwezige blik, een constante bron van ergernis. En niemand beseft dat zijn ogenschijnlijke roerloosheid een poging is om niets van het gedachte en gevoelde op de vlucht te jagen, om alles in zijn dubbelzinnigheid, zijn meerduidigheid, angstvallig vast te houden, wellicht met het oog op de uiteindelijke formulering, de complete expressie — droom van Majakovski, van de man die zich verkleden wou tot enkel lip.
Maar ook hier weer zoveel andere verklaringen: angst voor de daad, voor de handeling die zich verliest in opgebrande uren; aangeboren en door ongezond leven nog verhevigde zwaarmoedigheid; de last van een lichaam dat niet vederlicht kan worden als een muzikale beweging, het dansende moment van een haarfijn penseel.

Hij denkt dat hij eindelijk de leeftijd heeft bereikt om rustig aan tafel te gaan zitten, pratend, schrijvend over zichzelf als was hij een ander, zonder de slaaf te zijn van het woord, van het gedicht dat hem jarenlang heeft geplaagd met zijn rigoureuze wetten: eindelijk dingen, toestanden, mensen op het spoor komen; afstand doen van bestaande partituren; denken met niets achter de hand, met niets in de mouwen, argeloos. Daarnaar verlangt hij nu, en de onmogelijkheid daarvan maakt dat verlangen alleen maar groter. Weigeren om te vervallen in de vertrouwde denktrant van het spreken over het spreken, het schrijven over het schrijven. Vanzelfsprekend aanwezig zijn. Vanzelf-sprekend-zijn. Charme van de utopie.

De aanwezigheid van de kat, van dit prachtig zwart glanzende dier, is mij zodanig vertrouwd dat ik wel zeker weet dat ze kan spreken, maar dat niet nodig acht.
Een kamer, een wereld vol mensen die alleen maar spreken als ze iets te zeggen hebben, iets waar je enkele dagen van kunt eten. Een man stelt na een lange stilte de vraag: 'Wat is het leven?' De vrouw tegenover hem kijkt verveeld geeuwend door het raam en antwoordt: 'Het leven is de buitenkant van de dood.' (Een vers- of proza regel van Fernando Pessoa?) Ik verlang naar zo'n kamer, zo'n wereld. Geen gezanik over spruiten met varkenslappen, zomervakanties, zilverwerk van Christophle, het aantal uren slaap cn dure pensioen verzekeringen.

Schrijven als de kat.

Een leven dat opgaat in rook. Een leven dat opgaat in teksten. Ik ben op een schaamteloze manier begaan, behept met mijn toekomst na de dood. Verraad aan de anderen. Ik leer omgaan met die immorele reflex en schep er soms genoegen in. Ik denk aan Pindarus en het anachronisme van een juist begrepen zelfingenomenheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten