zondag 17 mei 2020

Clara • 18 mei 1818

• Uit: Bladen uit Clara's dagboek. Fictief dagboek, geschreven door Erna. Dit zijn de eerste bladen. De nieuwe dokter waarover in de laatste zin gesproken wordt, zal Clara's echtgenoot worden.

15 Mei 18.
Vandaag is onze goede oude dokter gestorven. Wie had dat verleden week kunnen denken, toen hij mij op mijnen verjaardag zoo hartelijk toesprak omdat hij mij nu twintig jaar gekend had! Het was ook gewaagd van hem, in dat gure weer op zijne open tilbury te rijden, maar hij scheen te denken, dat hij geen kou kon vatten.
Wat zullen wij hem missen!
Tante is half wanhopig; zij was zoo aan den dokter gewend; hij wist dadelijk raad voor al hare kwalen, en wat kon ze gezellig met hem praten over Mama, die hij ook zoo goed gekend heeft.
Hij was altijd even hartelijk voor iedereen; bij hem behoefde niemand vergeefs raad te vragen: het is wel hard, dat zulke goede menschen niet kunnen blijven voortleven.

18 Mei 18.
Van morgen is de dokter begraven.
Tante was aan het sterfhuis genoodigd, maar Jeanne Greter en ik zijn naar het kerkhof gewandeld. Wij kwamen er vóor den stoet aan; er waren al vele menschen; bijna het geheele dorp. En toch was het er vredig, de zon scheen helder en warm op het jonge lichtgroene gras tusschen de graven, en gaf warmte aan de koude steenen. De seringen en de ribes langs de paden bloeiden en geurden en overal in het rond zongen vogels, even vroolijk hier te midden der dooden als op elke andere plaats.
Toen wij bij het open graf kwamen, kreeg ik zulk een vreemd gevoel, dat ik bijna mijne tranen niet kon inhouden, maar Jeanne praatte onophoudelijk over de andere menschen, die er waren en over de buitenpartij, die haar Papa zal geven, als hij vijf en twintig jaar notaris is.
Ik moest haar wel antwoorden, totdat eindelijk de lijkkoets het hek inreed, en zij vanzelf zweeg.
Ik had nooit eene begrafenis bijgewoond, en vond het een vreeselijk treurig gezicht toen de kist in den kuil werd neergelaten en men begon er zand op te werpen.
Wat moet dit een oneindig smartelijk gevoel geven, wanneer de begravene een dierbare bloedverwant is!
De dominé hield eene toespraak, waarin hij veel zeide van den hemel, maar ik geloof niet, dat zijne woorden veel indruk maakten; het is ook moeilijk aan den hemel te denken, terwijl men in een graf naar omlaag ziet.
Daarna sprak de ontvanger, de beste vriend van den dokter; uit ieder zijner woorden sprak innige hartelijkheid en droefheid; hij moet veel van onzen goeden dokter gehouden hebben.
Ten slotte bedankte de schoonzoon, en toen gingen allen huiswaarts.
Op den terugweg hoorde ik er druk over spreken welke nieuwe dokter er zou komen. ‘Le roi est mort! Vive le roi!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten