donderdag 28 mei 2020

Jacob van Lennep • 29 mei 1823

Jacob van Lennep (1802-1868) was een Nederlandse schrijver. In 1823 maakte hij met zijn vriend Dirk van Hogendorp een petit tour door zomers Nederland. Van deze tocht hield hij een dagboek bij, onder de titel Nederland in den goeden ouden tijd.

Donderdag, 29 Mei.
Te 5 ure opgestaan zijnde, trokken wij een uur later de poort uit naar Monnikendam en wandelden op een harden met esschenboomen beplantten kleiweg tot aan een sloot waar de wegen van Edam en Monnikendam zich vereenen. Wij hielden dus de rechterhand, waar verscheidene hoeven stonden, zeer net en welbewassen: zoo kwamen wij aan een boom op een viersprong, waar wij links af een rechten kleiweg volgden, over een dijk en brug staken, en langs een kronkelend binnendijkje Monnikendam genaakten. Onderweg klampte ons een Osnabrugsche timmermansgezel aan die ons voor zijne makkers aanzag, naar den aard zeer dom was, en op alle vragen averechts verkeerd antwoordde. Bij hem voegden zich nog anderen. Dus verzeld traden wij de poort in.

Er stond weinig vee op het land: sommige meenen dat het slechts zoo schijnt omdat men eene koe niet ver zien kan, doch dan zoude dit ook in Zuid-Holland plaats moeten hebben; anderen, en met meer grond, geven tot reden dat de boeren in dezen tijd zoo slecht de teering naar de neering gezet hebben, dat de gestegen prijs der landerijen hen noodzaakt minder vee te koopen: ook zijn schapen en varkens te geef.

Monnikendam draagt meer nog dan Purmerend blijken van verval: echter heeft de heer ARBMAN in den tijd het sloopen van vele schoone huizen belet, door zich de zelve voor de stad te eigenen, het welk de sloopers heeft afgeschrikt. – Wij traden den Doelen binnen, welke herberg een goed uiterlijk voorkomen heeft. Vlak bij dezelve is de groote kerk die in 't midden der stad had moeten staan, doch doordien dezelve niet volbouwd is, aan den uithoek staat. Na ons geschoren en verfrischt te hebben, doorkruisten wij de stad en bewonderden het fraaie huis van den heer VAN ROJEN. Te ½ 10 wandelden wij naar Broek langs een' vaart en een meer: de oude net- en schuwheid der ingezetenen is er zeer verminderd: zelfs kon de heer ARBMAN, toen de hertogin van BRUNSWICK een oud Broeksch huis en huisgezin wenschte te zien, er slechts twee meer vinden, die de vorige zeden nog eenigermate bewaard hadden. Zelf bewonderden wij den goeden smaak der huizen van de HH DITMARSCH en BAKKER, vooral wat de voorgevels betreft. Bij den eersten zagen wij de gang bedekt: I° met een' keurlijken ganglooper'; 2° met een linnen dekkleed; 3° met eene fraaie vloermat; 4° met eene fijl [dweil afdekdoek]; 5° met een lap om de voeten te veegen. De laatste heer heeft een prachtigen koepel aan het bekoorlijk meertje dat het dorp bespoelt, welke koepel hem een ton gouds kost. In de nette kerk zagen wij het heerlijk gedenkteeken aan de nagedachtenis van TRIJNTJE ... vrouw van gemelden Heer DITMARSCH. – Langs de straten van Broek mag men 's avonds geene pijp en overdag niet dan met een dopje rooken; ook moet men van 't paard stappen en het aan de toom leiden.

Te ½ 12 ure waren wij weder in Monnikendam: een kommies aan de poort leidde ons zonder fooi uit louter welwillendheid naar den haven, en verhaalde ons veel van de tevredenheid der ingezetenen onder den burgemeester ARBMAN, van deszelfs voorspoedige lijnbaan, van de weelde der boeren enz. Aan de haven namen wij een jachtjen voor f 4 nadat men ons f 8 gevraagd had, en zeilden met heerlijk weder naar het eiland Marken; een moeras met verscheidene buurtjens en een voornamer dorp. De schippers, door de inwooners naar ons ondervraagd, antwoordden dat ik de koning was, waarop zich mannen en vrouwen om ons heen drongen, vrij bijzonder op hun wijs gekleed: doch alle gezonde, sterke, welgevormde lieden. De vrouwen dragen er negen onderscheidene kleedingstukken: I° hun kindergewaad; 2° dat der aankomende maagden; 3° dat der huwbare meisjens welke een vrijer verlangen, als 't ware een koopbordje; 4° het kleed der verlovingsdagen; 5° het bruidspak dat sints 200 jaren door moeder en grootmoeders op dien dag gedragen is; 6° het trouwgewaad; 7° het kleed na den trouwdag; 8° dat der getrouwde vrouwen; 9° het doodsgewaad. De mannen zijn zeer zindelijk: de vrouwen en huizen minder; de kerk is niet onaartig en de predikant een grijsaart die niet van het eiland af wil omdat hij er veel nuts sticht. – Men gaat van het eene dorp naar het andere langs smalle dijkjens waar men als de ganzen loopt, en welke als brij wegzakken onder de voeten. – In 't keeren naar het schip hoorde ik de lieden tegen elkander zeggen: kaik, dat is nou Zen Hooghait. De mindere schuwheid der Markenaars wordt aan de conscriptie toegeschreven. – Met voordeeligen wind keerden wij, en wandelden voorts in twee uren naar Ilpendam, deels den weg langs dien wij gekomen waren, tot aan den viersprong; deels een kronkelend pad langs, door landerijen, waar wij een gevecht met kieviten hadden, voor hun kroost beducht. Wij hoopten op het slot door mevrouw DE GRAAF* ten eten verzocht te worden, doch vonden haar en de haren toen wij er te ½ 4 aankwamen reeds aan het nagerecht zitten. Ik overhandigde aan de jongste der dames een brief van haar' beminde en at eenig osschenvleesch met brood. VAN HOGENDORP wilde niets gebruiken; nu zagen wij het slot, dat in een' breede gracht ligt, eene groote binnenplaats heeft, kamers met steenen- en gladhouten vloeren, ontelbare logeervertrekken, gevuld met familieportretten van de vijftiende eeuw? De groote zaal is met rozeroode gordijnen behangen: het platfond is van het huis SAXENBURG te Amsterdam derwaarts gebracht. Nu kwamen een heer en mevrouw van Purmerend een bezoek doen: de heer wist niets af van zijne stad en kon dus weinig belangrijks verhalen; in de tuin zagen wij eene fraaie rododendron en de godin Nehalennia met dit opschrift
DIFAE
NEHALENNIAE
DAGINUS LIFFIONIS
FILIUSV S.I.M.
Te 5 ure keerden wij terug; ik was zeer pijnlijk, een daghuurder ging een eind weegs met ons en sprak zeer verstandig over onderscheidene zaken zijn stand betreffende. Te 7 ure kwamen wij in Monnikendam; half razend van de pijn ging ik met VAN HOGENDORP den burgemeester ARBMAN bezoeken, die ons zeer vriendelijk onthaalde, wijn schonk en veel vertelde, onder anderen hoe hij als maire de stad bestierd, en in later tijd drie haringbuizen aangeleid had, (welke door tegenspoed thands gesloopt waren) en een genootschap van gortbedeeling ingesteld had, waardoor geen mensch, hoe arm ook, van voedsel verstoken is. Te 8 ure verlieten wij hem: ik poogde wat te eten, doch konde niet; dies doorstak ik de blaeren aan mijne voeten met een stopnaald en wollen draad, en ging al kermende bedwaarts. VAN HOGENDORP trof een nachtverblijf dat benaauwd en elendig klein was: te drie ure joegen hem de vl….. het bed uit, zoodat summatim de herberg niet te breed uitviel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten