• De Duitse schrijver Hans Fallada (1893-1047) zat in 1944 enige tijd in de gevangenis wegens poging tot doodslag; in deze tijd schreef hij 'berichten uit de gevangenis, die zijn gepubliceerd in In meinem fremden Land (door Anne Folkertsma vertaald als In mijn vreemde land).
5.X.44 [...] Nog een extra vel. Ik ben behoorlijk opgewonden, de mogelijkheid bestaat misschien dat ik een paar uur naar huis mag om wat papieren op te halen, natuurlijk onder begeleiding van een wachtmeester. Toch zou dat me amper beletten dit ms. [manuscript] uit het dodenhuis te smokkelen en thuis te verstoppen. Misschien hoor ik het vanavond al. Ik geloof niet echt dat ze ja zullen zeggen, maar het zou zo'n verlossing zijn! De vrees waarmee ik onder zoveel spiedende ogen dag in, dag uit aan mijn schrijfsels werk, vermindert mijn arbeidsvreugde en verstoort mijn toch al zo oppervlakkige slaap. Ik maak me niet zozeer zorgen over mezelf, want ik leef toch al als een gevangene achter de tralies, en uiterlijk zou er tot in het laatste uur waarin ik mijn mannetje hoop te staan wel niet al te veel aan mijn leven veranderen. Ik zit juist in over al die andere mensen die erbij betrokken zouden worden! Het was ongelooflijk lichtzinnig van me dat ik dit hier ben gaan schrijven. En toch kon ik niet anders. En toch blijf ik maar schrijven!
Als ik echter een paar uur naar Mahlendorf zou mogen, zou ik dit ms. meenemen, ik zou meteen ophouden met schrijven, gewoon stoppen op het punt waar ik was gekomen, ook al heb ik het belangrijkste hoofdstuk over de oorlog nog niet geschreven. Ik zou het niet eens erg vinden om nu te moeten stoppen. Ik ben met hoge verwachtingen aan deze taak begonnen, maar ben op dit moment enigszins teleurgesteld. Het is net of al mijn belevenissen slechts bestaan uit kleinzielig gekibbel dat iedereen zal vervelen. Ik was woedend, verbitterd en soms bang toen ik ze doormaakte. Op het moment dat ik ze opschreef, voelde ik zelfs dat niet meer. Hoe moet ik die woede, verbittering en angst dan op de lezer overbrengen? Hij zal zich al lezende alleen maar vervelen! En toch denk ik bij mezelf: wat moet ik anders schrijven? Ik bevond me niet midden in de actualiteit, ben geen vertrouweling van ministers en generaals geweest en kan geen grote onthullingen doen. Ik heb een leven geleefd als ieder ander, het leven van de kleine man, van de massa. En ons leven heeft, voor zover we geen partijleden waren, in het Derde Rijk nu eenmaal uit geruzie bestaan, uit talloze kleine gevechten die we moesten uitvechten om in leven te blijven. Er gebeurden verder geen grote dingen. Zoals een uitgever geen boeken meer kon uitgeven maar een stupide correspondentie over futiliteiten moest voeren, zo kon ook een boekenschrijver zich niet ongestoord aan zijn werk wijden, er was steeds heibel, opschudding, gedoe. En ik was gedwongen heel anders te gaan schrijven! Het schrijven van boeken die me na aan het hart lagen kon ik wel vergeten. Ze hadden me streng verboden louche types te beschrijven. Ik moest optimistisch en positief zijn, en dat juist in een tijd die door vervolgingen, martelingen en executies de zin van het leven negeerde. Dus ik heb na de Wolf eigenlijk niets meer geschreven wat me na aan het hart lag. Ik ben afgezakt naar laag-bij-de-gronds amusement. Ja, mijn herinneringen - aan die boeken hebben de mensen veel plezier beleefd, maar meer dan uitvluchten waren dat toch ook niet. Ik voel me echt nog niet zo oud dat ik al van mijn memoires wil leven. Het zou heel wat mooier zijn geweest als ik dat over tien of twintig jaar had mogen doen. Maar dat was het nou juist, ze hielden ons systematisch van ons eigen werk, ze stonden niet toe dat we de roep van ons eigen hart volgden, voor hen was er alleen die ene roep die zij uitschreeuwden. Want ze zijn bang voor het individu, voor individualiteit, ze willen een vormeloze massa met hun slogans kunnen bombarderen. En daarmee hebben ze het, vooral nu in de oorlog, ongelofelijk ver geschopt. Ze hebben dwangarbeid ingevoerd, onder de ernstigste bedreigingen verbieden ze ieder mens het werk te doen dat hem lief is, waarvoor hij geboren is. Ze maken ieder mens kapot - en de poppen die zo overblijven staan hun niet in de weg.
Hoe zal Duitsland er na deze oorlog uitzien? Met wat voor Duitsers zullen we dan moeten samenleven? Een vreselijke gedachte! Slechts weinigen zullen resten van hun oorspronkelijke ik hebben bewaard! En ze zullen niet eens voelen hoezeer ze zijn veranderd! Ze zullen zeggen: 'Zo zijn we altijd al geweest!'
Ik ben dus niet tevreden met wat ik heb geschreven. Al weet ik niet hoe ik het anders had kunnen schrijven. Ik ga ermee door, koppiger dan een muilezel. Maar als ik voor een paar uur naar M. zou mogen gaan, dan stop ik ermee zonder er rouwig om te zijn, zonder er spijt van te hebben. Is mijn hart misschien toch al verbitterd door wat ik tot dusver heb geschreven? Ik weet het niet. Als ik vanavond 'ja' te horen krijg zou ik blij zijn. Ik zou het wel naar buiten weten te smokkelen - ondanks het toezicht van de beambte! En daarna het gevoel van opluchting: het merendeel van wat je had willen schrijven, ligt veilig en wel in M! Ik zou weer rustiger kunnen slapen. Opnieuw zou er een taak zijn volbracht.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten