• Claire Goll (1890–1977) was een Duits-Franse journaliste, schrijfster en dichteres, en echtgenote van de dichter Yvan Goll. Uit: Alles is ijdelheid (vertaald door Frans de Haan en Marianne Kaas).
[1 november 1919]
'Over drie weken heb je Picasso leren kennen,’ zei Yvan tegen me toen we op de ochtend van de eerste november 1919 in Parijs aankwamen.
Korte tijd later ontmoette ik Picasso inderdaad bij de kunsthandelaar Henry Kahnweüer.
Is dat nu Picasso?' vroeg ik.
Veel indruk maakte hij niet op me. Ik had gedacht een reus te zien, maar ik kwam tegenover een kleine, zwijgzame man, gekleed in een verschoten gabardine te staan. Alleen aan de magnetische blik in zijn ogen kon je zien dat je met een genie te doen had.
Mijn eerste dag in Parijs gaf me in kort bestek een totaalbeeld van het bestaan. Ik zag eerst in de tuin van het Luxembourg een voedster een kind de borst geven, toen een bruiloftsstoet die het stadhuis uitkwam, daarna een dronkemansruzie en ten slotte een kist op een lijkwagen die getrokken werd door vier paarden opgetuigd met dekens met zilveren sterren erop.
Tot aan het vallen van de nacht liepen we rond op zoek naar een goedkoop hotel. Ten slotte kwamen we terecht in een gribus in de rue Pigalle, wat je noemt een hol van snollen en souteneurs. De eerste nacht al werden we ruw uit onze slaap gewekt door een afschuwelijk gekrijs.
'Help! Help! Ze vermoorden me!'
Gewapend met een stoel rende Yvan de gang op. Hij hoefde zijn heldhaftigheid niet te bewijzen: een pooier gaf een tippelaarster een aframmeling, dat was alles...
maandag 31 oktober 2016
zondag 30 oktober 2016
Hilde Bras -- 31 oktober 2012
• Hilde Bras is hoogleraar in Wageningen. In 2012 hield ze een week lang een dagboek bij voor De Jonge Akademie.
Dinsdag 30 oktober
Nadat ik de jongens naar school heb gebracht, heb ik eerst een uur rijles. Dat rijbewijs moet er nu maar eens komen, want de reis Culemborg-Nijmegen per trein is behoorlijk lang. Officieel werk ik vier dagen per week en is dinsdag mijn ‘vrije dag’. Maar in de praktijk lukt dat bijna nooit. Ook nu niet want de tijd dringt en die paper moet echt af. Dan krijg ik goed nieuws; ik ben aangenomen als co-editor in chief van The History of the Family: An International Quarterly, een belangrijk tijdschrift op mijn vakgebied. Dit is voor mij een nieuwe uitdaging die ik de komende jaren graag aanga. Een minder leuk bericht is dat het paper dat ik met een collega van de VU ter publicatie had aangeboden, eerst herwerkt moet worden voor men het verder in behandeling neemt. We hadden het paper eerst bij een ander tijdschrift aangeboden maar daar was het na zes maanden nog niet naar referenten doorgestuurd. We nemen nogmaals contact op met het tijdschrift van onze eerste keuze. En dan is het al weer drie uur en ga ik snel de jongens van school halen, naar pianoles met de jongste en vroeg koken om op tijd te zijn voor de voetbaltraining van de oudste. Het lukt me net niet om het paper helemaal af te krijgen, dus ik stuur het zonder conclusies naar de discussiant in de VS.
Woensdag 31 oktober
’s Morgens breng ik de jongens naar school, pak mijn koffertje in en vertrek richting Schiphol. Vanuit de trein regel ik nog snel de ‘fotoshoot’ voor onze onderzoeksgroep die volgende week wordt gemaakt voor een publiciteitscampagne van de faculteit. Ik vlieg samen met Yuliya, een van de promovendi in mijn VIDI-project over de invloed van familie op de daling van het kindertal in Europa vanaf 1850. Yuliya is een antropologe uit de Oekraïne; verder zijn de socioloog Bastian uit Duitsland en de historicus en econoom Paul binnen het project werkzaam. Het werken in een interdisciplinair team is inspirerend en leerzaam. We bestrijken samen zowel de historische als de hedendaagse periode en combineren kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar familienetwerken en vruchtbaarheid. Ik had me voorgenomen in het vliegtuig een presentatie te maken voor mijn lezing van zondag, maar de ruimte voor een laptop blijkt beperkt. Luisterend naar muziek, denk ik alvast na over de opzet. Na tien uur vliegen komen we aan in Vancouver. We installeren ons in het hotel en drinken nog een biertje. Als ik terug op mijn hotelkamer mijn mail open zie ik dat onze ingediende paper versneld in behandeling wordt genomen; de editor biedt zijn excuses aan, hij was de paper ‘kwijtgeraakt’.
Dinsdag 30 oktober
Nadat ik de jongens naar school heb gebracht, heb ik eerst een uur rijles. Dat rijbewijs moet er nu maar eens komen, want de reis Culemborg-Nijmegen per trein is behoorlijk lang. Officieel werk ik vier dagen per week en is dinsdag mijn ‘vrije dag’. Maar in de praktijk lukt dat bijna nooit. Ook nu niet want de tijd dringt en die paper moet echt af. Dan krijg ik goed nieuws; ik ben aangenomen als co-editor in chief van The History of the Family: An International Quarterly, een belangrijk tijdschrift op mijn vakgebied. Dit is voor mij een nieuwe uitdaging die ik de komende jaren graag aanga. Een minder leuk bericht is dat het paper dat ik met een collega van de VU ter publicatie had aangeboden, eerst herwerkt moet worden voor men het verder in behandeling neemt. We hadden het paper eerst bij een ander tijdschrift aangeboden maar daar was het na zes maanden nog niet naar referenten doorgestuurd. We nemen nogmaals contact op met het tijdschrift van onze eerste keuze. En dan is het al weer drie uur en ga ik snel de jongens van school halen, naar pianoles met de jongste en vroeg koken om op tijd te zijn voor de voetbaltraining van de oudste. Het lukt me net niet om het paper helemaal af te krijgen, dus ik stuur het zonder conclusies naar de discussiant in de VS.
Woensdag 31 oktober
’s Morgens breng ik de jongens naar school, pak mijn koffertje in en vertrek richting Schiphol. Vanuit de trein regel ik nog snel de ‘fotoshoot’ voor onze onderzoeksgroep die volgende week wordt gemaakt voor een publiciteitscampagne van de faculteit. Ik vlieg samen met Yuliya, een van de promovendi in mijn VIDI-project over de invloed van familie op de daling van het kindertal in Europa vanaf 1850. Yuliya is een antropologe uit de Oekraïne; verder zijn de socioloog Bastian uit Duitsland en de historicus en econoom Paul binnen het project werkzaam. Het werken in een interdisciplinair team is inspirerend en leerzaam. We bestrijken samen zowel de historische als de hedendaagse periode en combineren kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar familienetwerken en vruchtbaarheid. Ik had me voorgenomen in het vliegtuig een presentatie te maken voor mijn lezing van zondag, maar de ruimte voor een laptop blijkt beperkt. Luisterend naar muziek, denk ik alvast na over de opzet. Na tien uur vliegen komen we aan in Vancouver. We installeren ons in het hotel en drinken nog een biertje. Als ik terug op mijn hotelkamer mijn mail open zie ik dat onze ingediende paper versneld in behandeling wordt genomen; de editor biedt zijn excuses aan, hij was de paper ‘kwijtgeraakt’.
Andy Warhol -- 30 oktober 1985
• Andy Warhol (1928-1987) was een Amerikaanse kunstenaar. Hij hield een dagboek bij van 1976-1987. Vertaling Christine Quant.
WOENSDAG 30 OKTOBER 1985
Ik denk dat ik er niet langer over kan zwijgen.
[NOOT: Dagenlang heeft Andy het Dagboek zijn verslag niet willen geven van deze dag. Ten slotte heeft hij het op 2 november gedaan.] O.K., omdat het moet. Woensdag. De dag dat mijn grootste nachtmerrie werkelijkheid werd.
Het begon er al mee dat Benjamin mij niet kwam ophalen. Ik ben niet naar de modeshow bij Matsuda geweest. Ik werk het snel af, want anders kan ik het niet aan. Niemand van kantoor wilde met mij mee naar de boekwinkel van Rizzoli in Soho, maar Roberts oude assistent Bernard was net op bezoek, en die zou meegaan. Rupert zette ons af. Het is een langwerpige winkel, maar er werd op de tweede verdieping op een soort overloop gesigneerd.
Ik had zo ongeveer een uur lang exemplaren van America gesigneerd, toen een meisje dat in de rij stond en mij haar exemplaar te signeren gaf - deed wat zij deed. Hier mag het Dagboek zelf schrijven.
[Zij trok Andy's pruik van zijn hoofd en gooide die over de trapleuning naar een man die er de winkel mee uitrende. Bernard hield de vrouw vast terwijl de zaak de politie belde, maar Andy wilde haar geen procesverbaal bezorgen. Mensen bij Rizzoli vroegen of hij liever zou stoppen, maar er stonden nog mensen met boeken te wachten, dus hij zou doorgaan. Zijn jas, een ontwerp van Calvin Klein, had een capuchon; Andy trok deze over zijn hoofd en bleef zo signeren.]
Ik weet niet waarom ik haar niet over de leuning heb geduwd. Zij was knap en goed gekleed, ik denk dat ik kreng tegen haar zei of zoiets, en haar vroeg hoe zij het in haar hoofd haalde. Maar vooruit, het kan mij niet schelen — als er een foto van komt, vooruit maar. Er waren massa's mensen met camera's. Misschien haalt het wel de omslag van Details. Wie zal het zeggen. Als ik het meisje had geslagen of zoiets, dan zou ik fout zijn geweest, en dan had ik een proces aan mijn broek, noem maar op. Het wordt weer net zo gewelddadig als in de zestiger jaren. Meestal sta ik bij dergelijke dingen, maar hier zat ik, en de mensen stonden hoger dan ik, helemaal verkeerd, en ik was moe en alles gebeurde zo snel, maar Bernard heeft mij goed opgevangen. Weet je, je zit daar, iedereen is vriendelijk en je denkt natuurlijk niet dat er iets zal gebeuren. Het was een knap meisje, echt een goed uitziend, goed gekleed meisje. Ze hebben haar daar een tijdje vastgehouden, en haar toen laten gaan. Een heel aparte ervaring. Ik denk dat die mensen iedereen hadden verteld dat zij het gingen doen, want later zeiden velen dat zij iets hadden gehoord. Het was een hele schok. Het deed fysiek pijn, en het deed ook pijn dat niemand mij had gewaarschuwd.
Ik had net een ander magisch kristal gekregen, dat mij zogenaamd moet beschermen en dit soort dingen moet voorkomen.
Het was net een nieuwe schietpartij, het was net niet echt. Ik was daar net een soort clown, die de mensen aan het lachen moest maken. En dat zo vlak voor Halloween. Bernard heeft mij afgezet, en ik heb hem $ 10 gegeven.
Toen belde PH om te vragen hoe laat ik 's morgens naar Washington zou vertrekken, maar ik hield het kort, want ik wilde haar niet vertellen wat er gebeurd was, want dat kon ik niet aan.
Ik denk dat zij er toch achterkwam, want een uur later belde zij terug, zei dat zij trots op mij was, en dat ik een 'groot man' was. En (lacht) dat was een première. Dat was het dan, en nu hoef ik er nooit meer over te praten.
ZATERDAG 2 NOVEMBER 1985
Iedereen is zo (lacht) aardig tegen mij. Niemand praat over wat er woensdag is gebeurd.
WOENSDAG 30 OKTOBER 1985
Ik denk dat ik er niet langer over kan zwijgen.
[NOOT: Dagenlang heeft Andy het Dagboek zijn verslag niet willen geven van deze dag. Ten slotte heeft hij het op 2 november gedaan.] O.K., omdat het moet. Woensdag. De dag dat mijn grootste nachtmerrie werkelijkheid werd.
Het begon er al mee dat Benjamin mij niet kwam ophalen. Ik ben niet naar de modeshow bij Matsuda geweest. Ik werk het snel af, want anders kan ik het niet aan. Niemand van kantoor wilde met mij mee naar de boekwinkel van Rizzoli in Soho, maar Roberts oude assistent Bernard was net op bezoek, en die zou meegaan. Rupert zette ons af. Het is een langwerpige winkel, maar er werd op de tweede verdieping op een soort overloop gesigneerd.
Ik had zo ongeveer een uur lang exemplaren van America gesigneerd, toen een meisje dat in de rij stond en mij haar exemplaar te signeren gaf - deed wat zij deed. Hier mag het Dagboek zelf schrijven.
[Zij trok Andy's pruik van zijn hoofd en gooide die over de trapleuning naar een man die er de winkel mee uitrende. Bernard hield de vrouw vast terwijl de zaak de politie belde, maar Andy wilde haar geen procesverbaal bezorgen. Mensen bij Rizzoli vroegen of hij liever zou stoppen, maar er stonden nog mensen met boeken te wachten, dus hij zou doorgaan. Zijn jas, een ontwerp van Calvin Klein, had een capuchon; Andy trok deze over zijn hoofd en bleef zo signeren.]
Ik weet niet waarom ik haar niet over de leuning heb geduwd. Zij was knap en goed gekleed, ik denk dat ik kreng tegen haar zei of zoiets, en haar vroeg hoe zij het in haar hoofd haalde. Maar vooruit, het kan mij niet schelen — als er een foto van komt, vooruit maar. Er waren massa's mensen met camera's. Misschien haalt het wel de omslag van Details. Wie zal het zeggen. Als ik het meisje had geslagen of zoiets, dan zou ik fout zijn geweest, en dan had ik een proces aan mijn broek, noem maar op. Het wordt weer net zo gewelddadig als in de zestiger jaren. Meestal sta ik bij dergelijke dingen, maar hier zat ik, en de mensen stonden hoger dan ik, helemaal verkeerd, en ik was moe en alles gebeurde zo snel, maar Bernard heeft mij goed opgevangen. Weet je, je zit daar, iedereen is vriendelijk en je denkt natuurlijk niet dat er iets zal gebeuren. Het was een knap meisje, echt een goed uitziend, goed gekleed meisje. Ze hebben haar daar een tijdje vastgehouden, en haar toen laten gaan. Een heel aparte ervaring. Ik denk dat die mensen iedereen hadden verteld dat zij het gingen doen, want later zeiden velen dat zij iets hadden gehoord. Het was een hele schok. Het deed fysiek pijn, en het deed ook pijn dat niemand mij had gewaarschuwd.
Ik had net een ander magisch kristal gekregen, dat mij zogenaamd moet beschermen en dit soort dingen moet voorkomen.
Het was net een nieuwe schietpartij, het was net niet echt. Ik was daar net een soort clown, die de mensen aan het lachen moest maken. En dat zo vlak voor Halloween. Bernard heeft mij afgezet, en ik heb hem $ 10 gegeven.
Toen belde PH om te vragen hoe laat ik 's morgens naar Washington zou vertrekken, maar ik hield het kort, want ik wilde haar niet vertellen wat er gebeurd was, want dat kon ik niet aan.
Ik denk dat zij er toch achterkwam, want een uur later belde zij terug, zei dat zij trots op mij was, en dat ik een 'groot man' was. En (lacht) dat was een première. Dat was het dan, en nu hoef ik er nooit meer over te praten.
ZATERDAG 2 NOVEMBER 1985
Iedereen is zo (lacht) aardig tegen mij. Niemand praat over wat er woensdag is gebeurd.
Helen Roseveare -- 29 oktober 1964
• De Engelse Helen Roseveare (1925) was van 1953-1973 als arts en missionaris werkzaam in het zeer onrustige Congo. Haar dagboek over een zeer roerige periode in 1964 is gepubliceerd als Dokter onder rebellen (vertaling T.B. van Houten).
De 'leeuwen' komen
Donderdag 29 oktober tot zondag 1 november 1964. Donderdag kwamen „zij" in de nacht tussen één uur en half drie. Ik sprong uit bed, trok een kimono aan, greep een zaklantaren en vloog naar de voordeur, waar een angstaanjagende stem krijste dat ik dadelijk de deur moest opendoen voor de Armée populaire, of anders zouden zij met geweld binnendringen. Ik riep de twee verplegers voor de nacht, die bangelijk uit hun kamer kwamen. Wij openden de deur en vijf of zes gewapende bullebakken drongen om ons heen; zij zeiden schrikwekkende woorden en wilden mijn man hebben. Ik verklaarde dat ik ongehuwd was, en zij noemden mij een vervloekte leugenaarster; mijn man hield zich natuurlijk schuil en zij zouden huiszoeking doen. Zo liepen wij als verdoofd voor hen uit op de nu overbekende ronde. Wij deden alles open en lieten alles zien — maar zij bleven grof en ruw, en stalen alles wat van hun gading was: mijn horloge, het geld voor het inslaan van bananen, mutsen, de grammofoon met platen, en meer. Zij zochten overal en maakten daarna aanstalten om te vertrekken, wat mij ten zeerste opluchtte.
Ik ging hun voor naar de deur, en bad dat zij niet naar de twee meisjes zouden gaan. Even later riep de luitenant die het bevel voerde (hij droeg een pistool in zijn koppel) mij weer naar binnen. De twee verplegers waren onder toezicht van de anderen druk doende, de buit voor hen naar de wagen te brengen. Ik liep met hem mee en vroeg mij af wat hij wilde. Hij stuurde mij de slaapkamer in en gelastte mij me uit te kleden.
Ik weigerde zonder de minste aarzeling en vluchtte van hem weg — de voordeur uit, waar ik Hugh, een achttienjarige leerling-verpleger, mijn zaklamp toegooide, de hoek van het huis om tot achter het toiletgebouwtje halverwege het pad — ik hoopte dat zij zouden vertrekken, omdat zij de algehele inspectie, waarvoor zij immers gekomen waren, ten einde gebracht hadden — ik hoorde hun ruwe gelach.
Zij kwamen mij achterna bij het licht van grote zaklantarens, schreeuwend dat ik er vandoor was omdat ik iets voor hen verborgen had gehouden. Ik wierp mij onder een paar struiken in de vuile modder en trok mijn kimono over mijn voeten; ik bad dat zij het zouden opgeven; mijn hart brak haast, door vrees en doodsangst.
Zij vonden mij evenwel na een minuut of tien, sleurden mij overeind en sloegen mij in het gezicht. Ook speurden zij in het rond of ik daar iets verstopt had — zij schenen niet te kunnen begrijpen, dat ik alleen mijzelf voor hen had verborgen. Hun gedachtengang is heel anders dan de onze.
Ik viel om en mijn bril vloog op de grond. Mijn hart bonsde van angst, mijn mond was dor en droog. Een van de mannen liet mij hardhandig overeind komen, terwijl een ander mijn bril opraapte en aan mij teruggaf.
De aanvoerder vloekte mij vreselijk uit en sloeg mij opnieuw om het hoofd met een soort gummistok. Zij duwden mij terug naar de veranda. De jongste van de beide verplegers was op de loop gegaan, maar Hugh bleef aldoor trouw bij mij in de buurt. Ik stond daar sidderend, met afschuw vervuld en ellendig tegen een paal van de veranda, en de „liotina" stak mij zijn pistool in het gezicht en verklaarde — of liever, eiste van mij de verklaring — dat hij mij niet had aangeraakt of iets dergelijks. De anderen bewogen hem ertoe mij niet dood te schieten. Bijna verlangde ik ernaar, dat hij het wel zou doen en hieraan een eind maken — mijn hart was dicht bij Jezus, en vrede en rust begonnen zich te vermengen met de razende angst. „Als een lam dat ter slachting geleid wordt", kwam mij voor de geest, en ik voelde dat de kracht van de Heer in de plaats van mijn zwakheid trad — Hij ging zonder zich te verzetten naar de schande van het kruis.
Voor de loop van het pistool
Hugh poogde tussenbeide te komen en vroeg hun mij met rust te laten — zij sloegen hem neer en ranselden hem onbarmhartig af. Zij zeiden dat zij mij wilden meenemen naar Paulis en bevalen mij naar binnen te gaan en kleren aan te trekken. De luitenant dwong mij mijn huis in en naar mijn slaapkamer te gaan, voortdurend zijn pistool tegen mij aandrukkend. Daar beval hij mij eerst, mij aan te kleden; dankbaar greep ik naar het eerste het beste stuk kleren, dat ik zag. Maar ineens duwde hij mij grof op het bed neer — en o, lieve, lieve God, wel een halfuur van geestelijke en lichamelijke foltering — maar ik riep in mijn pijn en vrees en schande en ellende tot Jezus, en ik deed een beroep op zijn kostbaar bloed.
Eindelijk het hij mij los. Hij beval mij opnieuw mij aan te kleden en bleef vlak bij mij staan met zijn zaklamp (ik had geen lamp meer en zag hem al die tijd niet, maar hij hield onafgebroken zijn zaklantaren op mij gericht) — en durfde zelfs de eis te stellen, dat ik mijn mooiste jurk zou kiezen en een schoon vest, want ik was nu zijn vrouw; hij nam mij mee naar Paulis om mij aan zijn vrienden voor te stellen. Daarop dreef hij mij als 't ware weer naar buiten, waar ik met drie anderen in de cabine gestopt werd en naar Ibambi gereden. Ik probeerde onderweg liederen in het Swahili te zingen, om mijn dodelijk verschrikte hart tot rust te brengen en om deze woestelingen de naam Jezus te doen horen, opdat de duivel in hen zou sidderen van vrees.
Zij vroegen mij hoeveel mensen er waren op de zendingspost van Ibambi, en wat het getal van de Amerikanen was. Ik wist niet wat ik antwoorden moest, en daar sloeg de aanvoerder mij alweer — in mijn lichamelijke ontreddering was ik lafhartig genoeg om uit angst voor verdere wreedheden te vertellen wat zij wilden weten. Evenwel stopten zij niet eens bij de zendingspost; zij reden anderhalve mijl daar voorbij naar de zakenwijk, waar het hoofdkwartier van de „leeuwen" was, want (zeiden zij) er waren meer „leeuwen" nodig om zon grote groep te omsingelen en gevangen te nemen. Ik werd een kaal vertrek ingeduwd — stoelen langs de wanden en een grote tafel in het midden, waarop een bierfles en twee glazen stonden — en naar een slaapkamer erachter; ik moest op het bed gaan liggen. Alle moed begaf mij — lieve God, schreide ik, ik kan niet meer verdragen — maar de bruut werd weggeroepen. Ik kroop naar een stoel in de hoek en ging zitten, pogend mijn wanhoop de baas te worden, woorden noemend uit de Heilige Schrift, en de Heer Jezus aanroepend om nieuwe kracht en geloof door Hem — mijn kracht en geloof waren volslagen uitgeput. Zij hepen de hele nacht het voorste vertrek in en uit, maar sloegen meestal geen acht op mij. Om half vijf in de morgen werden vijf rooms-katholieke zusters, drie priesters en een jonge man van de katoenfabriek te Ibambi naar binnen gedreven. O, wat een golf van veraderning overspoelde mij bij het zien van een blank gezicht. Ik durfde echter niet naar hen toe te gaan, en niemand zei een woord. Om vijf uur joegen zij vier Grieken (die hier vlakbij woonden) de kamer in. Even later schepte ik moed om naar voren te komen. Zij vroegen mij, bij hen te blijven zitten — en stilaan „ontdooiden" wij allen. Wij voelden de onderlinge vriendschap, ontluikend in gedempte zinnen, een stille blik, een sobere glimlach.
[...]
De 'leeuwen' komen
Donderdag 29 oktober tot zondag 1 november 1964. Donderdag kwamen „zij" in de nacht tussen één uur en half drie. Ik sprong uit bed, trok een kimono aan, greep een zaklantaren en vloog naar de voordeur, waar een angstaanjagende stem krijste dat ik dadelijk de deur moest opendoen voor de Armée populaire, of anders zouden zij met geweld binnendringen. Ik riep de twee verplegers voor de nacht, die bangelijk uit hun kamer kwamen. Wij openden de deur en vijf of zes gewapende bullebakken drongen om ons heen; zij zeiden schrikwekkende woorden en wilden mijn man hebben. Ik verklaarde dat ik ongehuwd was, en zij noemden mij een vervloekte leugenaarster; mijn man hield zich natuurlijk schuil en zij zouden huiszoeking doen. Zo liepen wij als verdoofd voor hen uit op de nu overbekende ronde. Wij deden alles open en lieten alles zien — maar zij bleven grof en ruw, en stalen alles wat van hun gading was: mijn horloge, het geld voor het inslaan van bananen, mutsen, de grammofoon met platen, en meer. Zij zochten overal en maakten daarna aanstalten om te vertrekken, wat mij ten zeerste opluchtte.
Ik ging hun voor naar de deur, en bad dat zij niet naar de twee meisjes zouden gaan. Even later riep de luitenant die het bevel voerde (hij droeg een pistool in zijn koppel) mij weer naar binnen. De twee verplegers waren onder toezicht van de anderen druk doende, de buit voor hen naar de wagen te brengen. Ik liep met hem mee en vroeg mij af wat hij wilde. Hij stuurde mij de slaapkamer in en gelastte mij me uit te kleden.
Ik weigerde zonder de minste aarzeling en vluchtte van hem weg — de voordeur uit, waar ik Hugh, een achttienjarige leerling-verpleger, mijn zaklamp toegooide, de hoek van het huis om tot achter het toiletgebouwtje halverwege het pad — ik hoopte dat zij zouden vertrekken, omdat zij de algehele inspectie, waarvoor zij immers gekomen waren, ten einde gebracht hadden — ik hoorde hun ruwe gelach.
Zij kwamen mij achterna bij het licht van grote zaklantarens, schreeuwend dat ik er vandoor was omdat ik iets voor hen verborgen had gehouden. Ik wierp mij onder een paar struiken in de vuile modder en trok mijn kimono over mijn voeten; ik bad dat zij het zouden opgeven; mijn hart brak haast, door vrees en doodsangst.
Zij vonden mij evenwel na een minuut of tien, sleurden mij overeind en sloegen mij in het gezicht. Ook speurden zij in het rond of ik daar iets verstopt had — zij schenen niet te kunnen begrijpen, dat ik alleen mijzelf voor hen had verborgen. Hun gedachtengang is heel anders dan de onze.
Ik viel om en mijn bril vloog op de grond. Mijn hart bonsde van angst, mijn mond was dor en droog. Een van de mannen liet mij hardhandig overeind komen, terwijl een ander mijn bril opraapte en aan mij teruggaf.
De aanvoerder vloekte mij vreselijk uit en sloeg mij opnieuw om het hoofd met een soort gummistok. Zij duwden mij terug naar de veranda. De jongste van de beide verplegers was op de loop gegaan, maar Hugh bleef aldoor trouw bij mij in de buurt. Ik stond daar sidderend, met afschuw vervuld en ellendig tegen een paal van de veranda, en de „liotina" stak mij zijn pistool in het gezicht en verklaarde — of liever, eiste van mij de verklaring — dat hij mij niet had aangeraakt of iets dergelijks. De anderen bewogen hem ertoe mij niet dood te schieten. Bijna verlangde ik ernaar, dat hij het wel zou doen en hieraan een eind maken — mijn hart was dicht bij Jezus, en vrede en rust begonnen zich te vermengen met de razende angst. „Als een lam dat ter slachting geleid wordt", kwam mij voor de geest, en ik voelde dat de kracht van de Heer in de plaats van mijn zwakheid trad — Hij ging zonder zich te verzetten naar de schande van het kruis.
Voor de loop van het pistool
Hugh poogde tussenbeide te komen en vroeg hun mij met rust te laten — zij sloegen hem neer en ranselden hem onbarmhartig af. Zij zeiden dat zij mij wilden meenemen naar Paulis en bevalen mij naar binnen te gaan en kleren aan te trekken. De luitenant dwong mij mijn huis in en naar mijn slaapkamer te gaan, voortdurend zijn pistool tegen mij aandrukkend. Daar beval hij mij eerst, mij aan te kleden; dankbaar greep ik naar het eerste het beste stuk kleren, dat ik zag. Maar ineens duwde hij mij grof op het bed neer — en o, lieve, lieve God, wel een halfuur van geestelijke en lichamelijke foltering — maar ik riep in mijn pijn en vrees en schande en ellende tot Jezus, en ik deed een beroep op zijn kostbaar bloed.
Eindelijk het hij mij los. Hij beval mij opnieuw mij aan te kleden en bleef vlak bij mij staan met zijn zaklamp (ik had geen lamp meer en zag hem al die tijd niet, maar hij hield onafgebroken zijn zaklantaren op mij gericht) — en durfde zelfs de eis te stellen, dat ik mijn mooiste jurk zou kiezen en een schoon vest, want ik was nu zijn vrouw; hij nam mij mee naar Paulis om mij aan zijn vrienden voor te stellen. Daarop dreef hij mij als 't ware weer naar buiten, waar ik met drie anderen in de cabine gestopt werd en naar Ibambi gereden. Ik probeerde onderweg liederen in het Swahili te zingen, om mijn dodelijk verschrikte hart tot rust te brengen en om deze woestelingen de naam Jezus te doen horen, opdat de duivel in hen zou sidderen van vrees.
Zij vroegen mij hoeveel mensen er waren op de zendingspost van Ibambi, en wat het getal van de Amerikanen was. Ik wist niet wat ik antwoorden moest, en daar sloeg de aanvoerder mij alweer — in mijn lichamelijke ontreddering was ik lafhartig genoeg om uit angst voor verdere wreedheden te vertellen wat zij wilden weten. Evenwel stopten zij niet eens bij de zendingspost; zij reden anderhalve mijl daar voorbij naar de zakenwijk, waar het hoofdkwartier van de „leeuwen" was, want (zeiden zij) er waren meer „leeuwen" nodig om zon grote groep te omsingelen en gevangen te nemen. Ik werd een kaal vertrek ingeduwd — stoelen langs de wanden en een grote tafel in het midden, waarop een bierfles en twee glazen stonden — en naar een slaapkamer erachter; ik moest op het bed gaan liggen. Alle moed begaf mij — lieve God, schreide ik, ik kan niet meer verdragen — maar de bruut werd weggeroepen. Ik kroop naar een stoel in de hoek en ging zitten, pogend mijn wanhoop de baas te worden, woorden noemend uit de Heilige Schrift, en de Heer Jezus aanroepend om nieuwe kracht en geloof door Hem — mijn kracht en geloof waren volslagen uitgeput. Zij hepen de hele nacht het voorste vertrek in en uit, maar sloegen meestal geen acht op mij. Om half vijf in de morgen werden vijf rooms-katholieke zusters, drie priesters en een jonge man van de katoenfabriek te Ibambi naar binnen gedreven. O, wat een golf van veraderning overspoelde mij bij het zien van een blank gezicht. Ik durfde echter niet naar hen toe te gaan, en niemand zei een woord. Om vijf uur joegen zij vier Grieken (die hier vlakbij woonden) de kamer in. Even later schepte ik moed om naar voren te komen. Zij vroegen mij, bij hen te blijven zitten — en stilaan „ontdooiden" wij allen. Wij voelden de onderlinge vriendschap, ontluikend in gedempte zinnen, een stille blik, een sobere glimlach.
[...]
donderdag 27 oktober 2016
Peter R. de Vries -- 28 oktober 2005
• Peter R. de Vries (1956) is een Nederlandse misdaadverslaggever. In 2005, toen hij kortstondig lijsttrekker was van een door hem opgerichte politieke partij, hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.
Vrijdag [28 oktober]
Peter Schouten, perschef Wytze de Back en ik checken nog een keer alle punten voor de persconferentie aanstaande maandag. Schouten verwacht problemen met het aan de deur `nagelen' van onze proclamatie. Tijdens een verkenningsbezoek, eerder deze week, deed men buitengewoon moeilijk en werd hij van het kastje naar de muur gestuurd. Met een beroep op `de openbare orde' kun je vandaag de dag alles verbieden.
De proclamatie is gedrukt en ziet er top uit. Als Schouten 'm bij de drukker heeft opgehaald, zijn we er allemaal even vol van.
's Avonds naar Ajax-Heerenveen. Mijn zoon en ik hebben al jaren een seizoenkaart, maar omdat Royce er niet is, trakteer ik stafchef Schouten die zich tot 1 maart voor het symbolische bedrag van 1 euro voor ons uit de naad werkt op een avondje Arena. Met de 0-0 wordt mijn incasseringsvermogen weer op de proef gesteld. Daarna samen een biertje gehaald in de stad. Aan het aantal keren dat ik word aangeklampt, merk ik dat ons politieke avontuur begint te leven. Als ik aan de bar met een mooie vrouw sta te praten, komt Schouten er even later stafchefferig bij staan en knipoogt: `Dit gaat toch wel over het partijprogramma...?'
Vrijdag [28 oktober]
Peter Schouten, perschef Wytze de Back en ik checken nog een keer alle punten voor de persconferentie aanstaande maandag. Schouten verwacht problemen met het aan de deur `nagelen' van onze proclamatie. Tijdens een verkenningsbezoek, eerder deze week, deed men buitengewoon moeilijk en werd hij van het kastje naar de muur gestuurd. Met een beroep op `de openbare orde' kun je vandaag de dag alles verbieden.
De proclamatie is gedrukt en ziet er top uit. Als Schouten 'm bij de drukker heeft opgehaald, zijn we er allemaal even vol van.
's Avonds naar Ajax-Heerenveen. Mijn zoon en ik hebben al jaren een seizoenkaart, maar omdat Royce er niet is, trakteer ik stafchef Schouten die zich tot 1 maart voor het symbolische bedrag van 1 euro voor ons uit de naad werkt op een avondje Arena. Met de 0-0 wordt mijn incasseringsvermogen weer op de proef gesteld. Daarna samen een biertje gehaald in de stad. Aan het aantal keren dat ik word aangeklampt, merk ik dat ons politieke avontuur begint te leven. Als ik aan de bar met een mooie vrouw sta te praten, komt Schouten er even later stafchefferig bij staan en knipoogt: `Dit gaat toch wel over het partijprogramma...?'
woensdag 26 oktober 2016
Margaretha Ferguson -- 27 oktober 1960
• Margaretha Ferguson (1920-1992) was een Nederlandse 'Indische' schrijfster. Dagboeknotities van haar zijn gepubliceerd onder de titel Brief aan niemand.
4 augustus 1960
We kregen bezoek van een collega van Alexander, en diens vrouw. Het gesprek kwam op de wreedheden in Kongo. Ik zei: 'Ja, maar de Duitsers, dat is toch een blank volk, die waren ook niet mis!' 'O...maar de Duitsers, die deden het alleen tegen de jóden!' Later kwam de toelichting dat die dus niet zo maar in het wilde weg wreed waren, maar gericht, in tegenstelling tot de barbarij van gekleurde rassen. Indonesiërs, negers. 'Nu mijn dochter wat meer in Engeland komt,' zei mevrouw, 'merken we dat die Engelsen helemaal niet zulke vreselijke mensen zijn als we altijd gedacht hebben, het valt best mee.. .ik ben altijd pro-Duits geweest, had daar familie, kwam er van kindsbeen af...'
'Dat is nu juist het góéde,' zei ik, 'als je de mensen van dichtbij meemaakt heb je minder kans dat je van bovenaf zo wordt opgehitst...' en dit had ik willen uitbreiden tot: Russen, Kongolezen, Indonesiërs, Chinezen! Het wordt een steeds klemmender probleem: van die aardige, charmante mensen die crypto-fascist blijken te zijn.
27 oktober 1960
Ingrid was uit eten bij een klasgenootje van het Montessori-Lyceum wier ouders van adel zijn: gepolitoerde tafel, kristal, kaarsen (niet eens een officieel diner), het dertienjarige broertje zat naast Ingrid in een keurig pak, en begon keurig met haar te converseren. Ingrid vond het zeer deftig waardoor ze zich niet helemaal op haar gemak voelde maar toch alles heel gezellig, ontspannen ook, ondanks dure gasten. Ingrid kon, gelukkig zonder veel opzien te baren, een fazant (waarschijnlijk zelf gejaagd door de heer des huizes) laten voorbijgaan, gesprek: 'nee - je hebt hem niet door de kop geschoten, je moet ze toch eigenlijk meteen door de kop schieten - was laatst ook zo met mijn patrijs weet je wel, schoot ik ook niet door de kop - bij die poot is nog wat bloed, lekker' (of iets in die geest, het is haast niet te geloven!). Ingrid zei, 'toen werd ik wel even...' Volkomen primitieven op dat gebied, mensen die zó beschaafd zijn (werkelijk, ze hebben in hun deftigheid ook veel menselijke waardigheid en warmte). Onze verhouding ten opzichte van vlees en beest eten is toch blijkbaar iets dat je hebt of niet!
Een buurvrouw over het boek Exodus: 'we vinden het maar zeer matig — ik zei tegen mijn man, eigenlijk moesten we die Engelsen dus haten maar dat kunnen we niet - dus de Polen dan maar! Die Polen hebben zich zo vreselijk misdragen ten aanzien van de joden, nee, dat zo'n heel volk dat doet.. .die Polen en die Russen, verschrikkelijk!' Ik werd gewoon ijskoud bij het aanschouwen van het mechanisme, hoe men opzettelijk (omdat men zo graag haatmotieven heeft tegenover volkeren achter het IJzeren Gordijn) iets aangrijpt om voluit te kunnen haten, wat tegenover de Engelsen (onze Engelsen) nu eenmaal niet mogelijk is!
Sluiers, sluiers, vale modderige nevels, verstikkend. Als er oorlog komt pleeg ik denkelijk zelfmoord - omdat ik niet mee wil doen.
4 augustus 1960
We kregen bezoek van een collega van Alexander, en diens vrouw. Het gesprek kwam op de wreedheden in Kongo. Ik zei: 'Ja, maar de Duitsers, dat is toch een blank volk, die waren ook niet mis!' 'O...maar de Duitsers, die deden het alleen tegen de jóden!' Later kwam de toelichting dat die dus niet zo maar in het wilde weg wreed waren, maar gericht, in tegenstelling tot de barbarij van gekleurde rassen. Indonesiërs, negers. 'Nu mijn dochter wat meer in Engeland komt,' zei mevrouw, 'merken we dat die Engelsen helemaal niet zulke vreselijke mensen zijn als we altijd gedacht hebben, het valt best mee.. .ik ben altijd pro-Duits geweest, had daar familie, kwam er van kindsbeen af...'
'Dat is nu juist het góéde,' zei ik, 'als je de mensen van dichtbij meemaakt heb je minder kans dat je van bovenaf zo wordt opgehitst...' en dit had ik willen uitbreiden tot: Russen, Kongolezen, Indonesiërs, Chinezen! Het wordt een steeds klemmender probleem: van die aardige, charmante mensen die crypto-fascist blijken te zijn.
27 oktober 1960
Ingrid was uit eten bij een klasgenootje van het Montessori-Lyceum wier ouders van adel zijn: gepolitoerde tafel, kristal, kaarsen (niet eens een officieel diner), het dertienjarige broertje zat naast Ingrid in een keurig pak, en begon keurig met haar te converseren. Ingrid vond het zeer deftig waardoor ze zich niet helemaal op haar gemak voelde maar toch alles heel gezellig, ontspannen ook, ondanks dure gasten. Ingrid kon, gelukkig zonder veel opzien te baren, een fazant (waarschijnlijk zelf gejaagd door de heer des huizes) laten voorbijgaan, gesprek: 'nee - je hebt hem niet door de kop geschoten, je moet ze toch eigenlijk meteen door de kop schieten - was laatst ook zo met mijn patrijs weet je wel, schoot ik ook niet door de kop - bij die poot is nog wat bloed, lekker' (of iets in die geest, het is haast niet te geloven!). Ingrid zei, 'toen werd ik wel even...' Volkomen primitieven op dat gebied, mensen die zó beschaafd zijn (werkelijk, ze hebben in hun deftigheid ook veel menselijke waardigheid en warmte). Onze verhouding ten opzichte van vlees en beest eten is toch blijkbaar iets dat je hebt of niet!
Een buurvrouw over het boek Exodus: 'we vinden het maar zeer matig — ik zei tegen mijn man, eigenlijk moesten we die Engelsen dus haten maar dat kunnen we niet - dus de Polen dan maar! Die Polen hebben zich zo vreselijk misdragen ten aanzien van de joden, nee, dat zo'n heel volk dat doet.. .die Polen en die Russen, verschrikkelijk!' Ik werd gewoon ijskoud bij het aanschouwen van het mechanisme, hoe men opzettelijk (omdat men zo graag haatmotieven heeft tegenover volkeren achter het IJzeren Gordijn) iets aangrijpt om voluit te kunnen haten, wat tegenover de Engelsen (onze Engelsen) nu eenmaal niet mogelijk is!
Sluiers, sluiers, vale modderige nevels, verstikkend. Als er oorlog komt pleeg ik denkelijk zelfmoord - omdat ik niet mee wil doen.
dinsdag 25 oktober 2016
Jan Wolkers -- 26 oktober 1972
• Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver en kunstenaar. Zijn dagboek van 1972 is verschenen bij de Bezige Bij.
Donderdag 26 oktober 1972
Jantje is jarig. 47 jaar. Jeugd jaagt voorbij, dood staat onwrikbaar.
We gaan naar Zeeland. Vlissingen. Mooi weer. Sluier mist maar toch voldoende uitzicht. Pas doodgereden haas langs de weg. Bloedbad. Een haas maakt een verschrikkelijke plas bloed. Scheld en vloek weer op die klootzakken die niet uitkijken. Mooie rijen boompjes met alleen maar een krans van gele blaadjes gevederd aan de buitenkant van de kruin. Blauwgroene koolvelden die in de mist verdwijnen. Bij Vrouwenpolder rechtsaf naar Oost-Kapelle. Zie mezelf weer fietsen met mijn schilderspullen. De schreeuw in het donker om dat meisje bij de zomerhuisjes. Ik zie dat meisje weer bloedduidelijk in haar rode wollen bikini. Haar bruine huid en haar navel in haar buikje. Als ik het tegen Karina zeg, van die schreeuw, zegt ze: 'Verschrikkelijk.' Ze heeft medelijden met me zoals ik me toen voelde. Het was toen 1948. Vierentwintig jaar later. In me is niet zoveel veranderd. Het bos is erg mooi. Voorbij Domburg de golfvelden vochtig en melancholiek in de mist. Karina zegt dat ze van zoetigheid altijd melancholiek wordt. West-Kapelle. De toren met het rode lichtbaken. Geschilderd door Rousseau le Douanier. Zoutelande met de mooie hoge duinen. Soms heet een huis 'Golfsang' of 'Ter Duin'. Naar Vlissingen door de mooie behaagde weggetjes die in de zomer altijd behangen zijn met hooi. De sensatie. Ineens de boulevard en de grijze zee.
Bij Brittannia eten we een kreeft, paté de Strasbourg en gerookte paling. We drinken er roze champagne bij. Ruinard.
Donderdag 26 oktober 1972
Jantje is jarig. 47 jaar. Jeugd jaagt voorbij, dood staat onwrikbaar.
We gaan naar Zeeland. Vlissingen. Mooi weer. Sluier mist maar toch voldoende uitzicht. Pas doodgereden haas langs de weg. Bloedbad. Een haas maakt een verschrikkelijke plas bloed. Scheld en vloek weer op die klootzakken die niet uitkijken. Mooie rijen boompjes met alleen maar een krans van gele blaadjes gevederd aan de buitenkant van de kruin. Blauwgroene koolvelden die in de mist verdwijnen. Bij Vrouwenpolder rechtsaf naar Oost-Kapelle. Zie mezelf weer fietsen met mijn schilderspullen. De schreeuw in het donker om dat meisje bij de zomerhuisjes. Ik zie dat meisje weer bloedduidelijk in haar rode wollen bikini. Haar bruine huid en haar navel in haar buikje. Als ik het tegen Karina zeg, van die schreeuw, zegt ze: 'Verschrikkelijk.' Ze heeft medelijden met me zoals ik me toen voelde. Het was toen 1948. Vierentwintig jaar later. In me is niet zoveel veranderd. Het bos is erg mooi. Voorbij Domburg de golfvelden vochtig en melancholiek in de mist. Karina zegt dat ze van zoetigheid altijd melancholiek wordt. West-Kapelle. De toren met het rode lichtbaken. Geschilderd door Rousseau le Douanier. Zoutelande met de mooie hoge duinen. Soms heet een huis 'Golfsang' of 'Ter Duin'. Naar Vlissingen door de mooie behaagde weggetjes die in de zomer altijd behangen zijn met hooi. De sensatie. Ineens de boulevard en de grijze zee.
Bij Brittannia eten we een kreeft, paté de Strasbourg en gerookte paling. We drinken er roze champagne bij. Ruinard.
Italo Svevo -- 25 oktober 1917
• Italo Svevo (1861-1928) was een Italiaanse schrijver. In Autobiografisch profiel (vertaald door Yolanda Bloemen) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.
25 oktober 1917
Het moet de gewenning aan de bescherming zijn waarin we voortdurend leven die er voor zorgt dat we ons beter voelen tussen mensen met wie we al jaren omgaan. De anderen worden door ons als 'onbekenden' aangemerkt, terwijl we van de eersten zeggen dat we ze kennen. Al met al hebben we de behoefte te beschermen of beschermd te worden. Anders ziet onze geest geen doel in het leven. Met mensen die we 'niet kennen' is er maar één probleem: we zijn nog minder oprecht dan anders. Zo haalde ik het op een reis in mijn hoofd tegen beter weten in op dieven af te geven. Mijn gespreksgenoot was beledigd omdat hij er net met de kas vandoor ging. Zoiets overkomt me natuurlijk niet met mensen die ik ken. Met mensen die we 'niet kennen' zouden we juist oprechter kunnen zijn dan gewoonlijk omdat we ons niet compromitteren. Het zou een goede oefening zijn. Ik heb het geprobeerd, maar ik ben er niet in geslaagd doordat ik na de eerste woorden mijn gespreksgenoot 'ken'. Een blik, een uitroep zijn reeds voldoende om mij duidelijk te maken dat hij wil dat ik zus en zo in elkaar zit, en daaruit ontstaat bij mij direct de wens hem zijn zin te geven. Zo sluipt in relaties die op de meest ongebruikelijke wijze zijn aangeknoopt maar al te snel de gebruikelijke conventie binnen. Wellicht zullen we wanneer we tijd en ruimte achter ons zullen laten elkaar allemaal zo goed kennen dat dat de weg naar de oprechtheid zal zijn. We zullen elkaar meteen tutoyeren, en we zullen elkaar over en weer uitlachen zoals we verdienen. Dat zal uiteindelijk de dood betekenen van de literatuur die helaas een zeer intiem deel van ons wezen uitmaakt en we zullen allemaal bij elkaar tot in het binnenste kunnen zien. Macaber vooruitzicht.
25 oktober 1917
Het moet de gewenning aan de bescherming zijn waarin we voortdurend leven die er voor zorgt dat we ons beter voelen tussen mensen met wie we al jaren omgaan. De anderen worden door ons als 'onbekenden' aangemerkt, terwijl we van de eersten zeggen dat we ze kennen. Al met al hebben we de behoefte te beschermen of beschermd te worden. Anders ziet onze geest geen doel in het leven. Met mensen die we 'niet kennen' is er maar één probleem: we zijn nog minder oprecht dan anders. Zo haalde ik het op een reis in mijn hoofd tegen beter weten in op dieven af te geven. Mijn gespreksgenoot was beledigd omdat hij er net met de kas vandoor ging. Zoiets overkomt me natuurlijk niet met mensen die ik ken. Met mensen die we 'niet kennen' zouden we juist oprechter kunnen zijn dan gewoonlijk omdat we ons niet compromitteren. Het zou een goede oefening zijn. Ik heb het geprobeerd, maar ik ben er niet in geslaagd doordat ik na de eerste woorden mijn gespreksgenoot 'ken'. Een blik, een uitroep zijn reeds voldoende om mij duidelijk te maken dat hij wil dat ik zus en zo in elkaar zit, en daaruit ontstaat bij mij direct de wens hem zijn zin te geven. Zo sluipt in relaties die op de meest ongebruikelijke wijze zijn aangeknoopt maar al te snel de gebruikelijke conventie binnen. Wellicht zullen we wanneer we tijd en ruimte achter ons zullen laten elkaar allemaal zo goed kennen dat dat de weg naar de oprechtheid zal zijn. We zullen elkaar meteen tutoyeren, en we zullen elkaar over en weer uitlachen zoals we verdienen. Dat zal uiteindelijk de dood betekenen van de literatuur die helaas een zeer intiem deel van ons wezen uitmaakt en we zullen allemaal bij elkaar tot in het binnenste kunnen zien. Macaber vooruitzicht.
zondag 23 oktober 2016
Ferdinand Gregorovius -- 24 oktober 1867
• Ferdinand Gregorovius (1821-1891) was een Duitse schrijver en historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van Rome. Hij verbleef vaak in die stad; zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Römische Tagebücher. In oktober 1867 rukte Garibaldi op naar Rome, maar slaagde er toen nog niet in de stad in te nemen.
Rom, 24. Oktober
Die Nacht war ruhig. Eisenbahnzüge gingen hin und her – wahrscheinlich kamen Truppen in die Stadt. Wir sind ganz in Dunkelheit. Keine Depeschen, keine Nachrichten. Nichts vom Kommen der Franzosen, noch von dem der Italiener. Doch scheinen die Banden stark auf Rom zu drängen. Sie sollen schon bei Acqua Acetosa liegen, wo gestern abend ein Kampf stattgefunden haben soll. Ich ging heute in der Frühe nach Popolo. Viel Volk stand dort: Zuaven und Reiterei waren aufmarschiert; sie zogen durchs Tor hinaus; man sagte, nach Acqua Acetosa. Große Aufregung in der Stadt. Es ist ein Glück, daß ich nicht mehr am sechsten Bande zu schreiben habe. Ich kann mir mit dem siebenten Zeit lassen und habe in diesen Wochen auch Band I und II für die zweite Auflage beinahe fertig gemacht.
Rom, 25. Oktober
Die Unruhen haben sich gestern abend wiederholt. Man warf Petarden, welche Vorbeigehende entweder töteten oder verwundeten. Man schoß auf den Posten am Platz Pellegrino, worauf die Häuser durchsucht und viele Personen verhaftet wurden. Heute früh sah ich im Corso einen wohlgekleideten Herrn von vier Soldaten abführen.
Es ist nachts 9 Uhr – ich höre Petarden knallen. Der Himmel ist hell und klar. Unten liegt das große Rom, wie ein Fieberkranker – es sind Zuckungen der Geschichte. Dort liegt finster der Vatikan; das Verderben pocht an seine Pforte. Was mag der Papst tun? – er betet –, er soll ruhig und gefaßt sein. Es ist der Todeskampf der weltlichen Kirche. Ihre Haltung in dieser Stunde ist achtunggebietend. Wieder Petardenschüsse.
Heute wurde der Belagerungszustand über Rom verhängt, auch die Entwaffnung anbefohlen.
Die Freischaren sind unterdeß von den Mauern abgeschlagen oder abgezogen. Die Bande auf Monte Parioli unter Enrico Cairoli, welcher tapfer kämpfend gefallen ist, war wenig mehr als 100 Mann stark. Diese Vorgänge hielten Rom zwei Tage lang in solcher Aufregung, daß der geringste Zufall, wie gestern das Entspringen eines Gefangenen, Tausende in Flucht durch die Straßen trieb. Im Volk ging die Rede, daß 8000 Garibaldiner die Stadt umzingelten. Als ich gestern am Palast Rondanini stand, um Verwundete hereinbringen zu sehen, während Militär die Straße sperrte, sagte mir eine Frau mit sichtbarer Freude: »Die Garibaldiner sind schon in der Villa Borghese.« Die Banden sind fort, doch auf wie lange?
Heute sagte mir Schlözer, daß ihm Antonelli erklärt habe, alles sei eine abgekartete Komödie, die er vorausgesehen; die Garibaldische Bewegung nehme überhand; Namen bedeutender Menschen tauchten schon unter den Freischaren auf, so Graf Valentini, Graf Colloredo aus Udine, beide gefangen.
Hundert Gerüchte gehen durch die Stadt; an jedem Tag, ja zu jeder Stunde werden die Italiener angemeldet, aber sie kommen nicht.
Ich war heute nachmittags vor die Porta Nomentana gegangen. Der Weg dort ist wieder bis Ave Maria frei. Ich sah an der Barrikade bauen; vier Reihen Schanzkörbe übereinander, mit zwei Schießscharten für Kanonen. Dann ging ich an das verschlossene Tor der Salara. Es ist von innen mit Erde verschüttet.
Ich höre viele Petarden und Flintenschüsse, während ich dies schreibe. Man sagt mir, daß in Trastevere gekämpft wird.
Rom, 24. Oktober
Die Nacht war ruhig. Eisenbahnzüge gingen hin und her – wahrscheinlich kamen Truppen in die Stadt. Wir sind ganz in Dunkelheit. Keine Depeschen, keine Nachrichten. Nichts vom Kommen der Franzosen, noch von dem der Italiener. Doch scheinen die Banden stark auf Rom zu drängen. Sie sollen schon bei Acqua Acetosa liegen, wo gestern abend ein Kampf stattgefunden haben soll. Ich ging heute in der Frühe nach Popolo. Viel Volk stand dort: Zuaven und Reiterei waren aufmarschiert; sie zogen durchs Tor hinaus; man sagte, nach Acqua Acetosa. Große Aufregung in der Stadt. Es ist ein Glück, daß ich nicht mehr am sechsten Bande zu schreiben habe. Ich kann mir mit dem siebenten Zeit lassen und habe in diesen Wochen auch Band I und II für die zweite Auflage beinahe fertig gemacht.
Rom, 25. Oktober
Die Unruhen haben sich gestern abend wiederholt. Man warf Petarden, welche Vorbeigehende entweder töteten oder verwundeten. Man schoß auf den Posten am Platz Pellegrino, worauf die Häuser durchsucht und viele Personen verhaftet wurden. Heute früh sah ich im Corso einen wohlgekleideten Herrn von vier Soldaten abführen.
Es ist nachts 9 Uhr – ich höre Petarden knallen. Der Himmel ist hell und klar. Unten liegt das große Rom, wie ein Fieberkranker – es sind Zuckungen der Geschichte. Dort liegt finster der Vatikan; das Verderben pocht an seine Pforte. Was mag der Papst tun? – er betet –, er soll ruhig und gefaßt sein. Es ist der Todeskampf der weltlichen Kirche. Ihre Haltung in dieser Stunde ist achtunggebietend. Wieder Petardenschüsse.
Heute wurde der Belagerungszustand über Rom verhängt, auch die Entwaffnung anbefohlen.
Die Freischaren sind unterdeß von den Mauern abgeschlagen oder abgezogen. Die Bande auf Monte Parioli unter Enrico Cairoli, welcher tapfer kämpfend gefallen ist, war wenig mehr als 100 Mann stark. Diese Vorgänge hielten Rom zwei Tage lang in solcher Aufregung, daß der geringste Zufall, wie gestern das Entspringen eines Gefangenen, Tausende in Flucht durch die Straßen trieb. Im Volk ging die Rede, daß 8000 Garibaldiner die Stadt umzingelten. Als ich gestern am Palast Rondanini stand, um Verwundete hereinbringen zu sehen, während Militär die Straße sperrte, sagte mir eine Frau mit sichtbarer Freude: »Die Garibaldiner sind schon in der Villa Borghese.« Die Banden sind fort, doch auf wie lange?
Heute sagte mir Schlözer, daß ihm Antonelli erklärt habe, alles sei eine abgekartete Komödie, die er vorausgesehen; die Garibaldische Bewegung nehme überhand; Namen bedeutender Menschen tauchten schon unter den Freischaren auf, so Graf Valentini, Graf Colloredo aus Udine, beide gefangen.
Hundert Gerüchte gehen durch die Stadt; an jedem Tag, ja zu jeder Stunde werden die Italiener angemeldet, aber sie kommen nicht.
Ich war heute nachmittags vor die Porta Nomentana gegangen. Der Weg dort ist wieder bis Ave Maria frei. Ich sah an der Barrikade bauen; vier Reihen Schanzkörbe übereinander, mit zwei Schießscharten für Kanonen. Dann ging ich an das verschlossene Tor der Salara. Es ist von innen mit Erde verschüttet.
Ich höre viele Petarden und Flintenschüsse, während ich dies schreibe. Man sagt mir, daß in Trastevere gekämpft wird.
Gerbrand Bakker -- 23 oktober 2015
• Gerbrand Bakker (1962) is een Nederlandse schrijver. Van eind 2014 tot begin 2016 hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als Jasper en zijn knecht.
19 oktober [Schwarzbach] Ik lees een geweldig boek. Pure van Andrew Miller. Zo'n boek dat je nauwelijks kunt wegleggen, waarin je te lang blijft lezen en dan nauwelijks meer kunt slapen. Niet door de inhoud van het boek, maar domweg door het lezen zelf, het dóór willen lezen. Het gaat over een ingenieur, Jean-Baptiste Baratte, die de opdracht krijgt de begraafplaats Les Innocents in Parijs op te ruimen, een paar jaar voor de Franse Revolutie. Jammer genoeg is het al vertaald (Puur, uitgegeven door Xander Uitgevers), anders zou ik er onmiddellijk aan beginnen. Het boek stond op de shortlist van de IMPAC van 2013, en ik heb alle acht boeken die op die shortlist stonden omdat ik via Twitter een vraag goed beantwoordde. De vraag luidde: wie won vorig jaar de IMPAC? Dat was Jon McGregor voor Even the dogs en ik was een van de eerste drie met het goede antwoord. In 2013 kreeg Kevin Barry de prijs voor City of Bohane. De winnaar was dus niet Tommy Wieringa met Caesarion, een van de andere zeven shortlisters in dat jaar.*
[...]
[Vier dagen later] Tuinmaat Han was hier. Met Jet. Jasper [Bakker's hond] en Jet spelen niet langer met elkaar, misschien zijn ze allebei puber-af. Dat ligt trouwens vooral aan Jasper, die doet ongeïnteresseerd, negeert dat kleine opdondertje. Tuinmaat Han was er om het hek af te maken. Het Jasperhek. Dat is gelukt: als ik de poort dichtdoe, kan hij niet langer ontsnappen. Het heeft even geduurd voor dit project afgerond was en in de tussentijd is Jasper veel rustiger geworden, doet hij eigenlijk nooit meer een poging om zo hard mogelijk ervandoor te rennen. Alleen als er bezoek komt, zo'n moment grijpt hij nog steeds aan, als een soort reflex, om 'm te smeren, terwijl ik verwacht dat hij het bezoek zal gaan begroeten. Ik heb inmiddels Pure uit. Ik was wat beducht voor het einde - het einde van een boek is voor een schrijver het allermoeilijkst - maar dat kwam goed. Geweldig boek. Tuinmaat Han nam vier pakken hagelslag mee, daar had ik ineens vreselijk zin in. Hagelslag is hier nergens te vinden in de supermarkten.
[...]
* Gerbrand Bakker won de IMPAC zelf in 2010, voor The Twin, de vertaling van Boven is het stil.
19 oktober [Schwarzbach] Ik lees een geweldig boek. Pure van Andrew Miller. Zo'n boek dat je nauwelijks kunt wegleggen, waarin je te lang blijft lezen en dan nauwelijks meer kunt slapen. Niet door de inhoud van het boek, maar domweg door het lezen zelf, het dóór willen lezen. Het gaat over een ingenieur, Jean-Baptiste Baratte, die de opdracht krijgt de begraafplaats Les Innocents in Parijs op te ruimen, een paar jaar voor de Franse Revolutie. Jammer genoeg is het al vertaald (Puur, uitgegeven door Xander Uitgevers), anders zou ik er onmiddellijk aan beginnen. Het boek stond op de shortlist van de IMPAC van 2013, en ik heb alle acht boeken die op die shortlist stonden omdat ik via Twitter een vraag goed beantwoordde. De vraag luidde: wie won vorig jaar de IMPAC? Dat was Jon McGregor voor Even the dogs en ik was een van de eerste drie met het goede antwoord. In 2013 kreeg Kevin Barry de prijs voor City of Bohane. De winnaar was dus niet Tommy Wieringa met Caesarion, een van de andere zeven shortlisters in dat jaar.*
[...]
[Vier dagen later] Tuinmaat Han was hier. Met Jet. Jasper [Bakker's hond] en Jet spelen niet langer met elkaar, misschien zijn ze allebei puber-af. Dat ligt trouwens vooral aan Jasper, die doet ongeïnteresseerd, negeert dat kleine opdondertje. Tuinmaat Han was er om het hek af te maken. Het Jasperhek. Dat is gelukt: als ik de poort dichtdoe, kan hij niet langer ontsnappen. Het heeft even geduurd voor dit project afgerond was en in de tussentijd is Jasper veel rustiger geworden, doet hij eigenlijk nooit meer een poging om zo hard mogelijk ervandoor te rennen. Alleen als er bezoek komt, zo'n moment grijpt hij nog steeds aan, als een soort reflex, om 'm te smeren, terwijl ik verwacht dat hij het bezoek zal gaan begroeten. Ik heb inmiddels Pure uit. Ik was wat beducht voor het einde - het einde van een boek is voor een schrijver het allermoeilijkst - maar dat kwam goed. Geweldig boek. Tuinmaat Han nam vier pakken hagelslag mee, daar had ik ineens vreselijk zin in. Hagelslag is hier nergens te vinden in de supermarkten.
[...]
* Gerbrand Bakker won de IMPAC zelf in 2010, voor The Twin, de vertaling van Boven is het stil.
vrijdag 21 oktober 2016
Koos van Zomeren -- 22 oktober 2011
• Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. Dit fragment komt uit Het verlangen naar klapekster, waarin de klapekster een centrale plaats heeft.
22/10/'11 Bij het eerste daglicht op het Rozendaalse Veld, gouden gloed over het pijpenstro, rijp op het gras: de winter is het terrein aan het verkennen. De rozevingerige dageraad - van wie was dat ook weer? In dit licht: blauwe kiekendief, mannetje. Op zijn huid gezeten door een stel zangertjes vloog hij in noordoostelijke richting. Dat is in ieder geval de goede kleurstelling al: grijsblauw van een zo indringende helderheid dat het wit lijkt, waardoor het nog sterker contrasteert met het ook aanwezige zwart. (Eén keer heb ik, bij de brandtoren ongeveer, klapekster en blauwe kiekendief in één kijkerbeeld gehad, onvergetelijk!)
Tot aan de rand van de Imbosch. Op de terugweg. Ik dacht: er zal bij de Vogelwerkgroep Arnhem best iemand zijn die je binnen drie kwartier naar een klapekster kan brengen. Ik dacht: er zal ook wel een website zijn met informatie waarmee je jezelf binnen drie kwartier naar een klapekster kunt brengen. Maar dat zou flauw zijn, dat zou alle verdere inspanningen belachelijk maken.
De zon links van me, dus ik kijk naar rechts. Negen uur. Klapekster in de top van een halfwas dennetje!
Mijn handen waren te koud om ter plaatse aantekeningen te maken, te koud ook bijna om de verrekijker te bedienen. Bovendien begon Stanley al na twee minuten te piepen, die vond dit kennelijk nog saaier dan een hazelworm.
Was-ie niet te donker voor een klapekster?
Intussen was het wat winderig geworden. Nu eens zat die vogel met zijn borst, dan weer met zijn rug naar mij toe. Toen slaakte hij een kreetje. Hij streek af en spurtte laag over de hei naar zijn volgende zitplaats, de top van een nog kleiner dennetje. Opnieuw in de kijker: onmiskenbaar klapekster. Daarna vloog hij weg.
Al met al zit hier nu een tevreden mens zijn aantekeningen uit te schrijven. Ik zou de hele dag wel door willen gaan met schrijven. Maar ja, wat?
- Later - briefje van Lisette: 'Afgelopen maandag en vanochtend (vrijdag) klapekster gezien. Jullie waren gewoon twee dagen te vroeg.' Dus ik bel haar om te vragen waar. Aan de voorkant van hun huis, maar dan min of meer tegen de voet van de stuwwal aan; geen heiland maar weiland. En om te vertellen over de mijne natuurlijk.
- Later - Petersons: 'Juv. grijsbruin, met bruine golfstreepjes op onderdelen.' Dat zal dan die donkerte wel verklaren.
22/10/'11 Bij het eerste daglicht op het Rozendaalse Veld, gouden gloed over het pijpenstro, rijp op het gras: de winter is het terrein aan het verkennen. De rozevingerige dageraad - van wie was dat ook weer? In dit licht: blauwe kiekendief, mannetje. Op zijn huid gezeten door een stel zangertjes vloog hij in noordoostelijke richting. Dat is in ieder geval de goede kleurstelling al: grijsblauw van een zo indringende helderheid dat het wit lijkt, waardoor het nog sterker contrasteert met het ook aanwezige zwart. (Eén keer heb ik, bij de brandtoren ongeveer, klapekster en blauwe kiekendief in één kijkerbeeld gehad, onvergetelijk!)
Tot aan de rand van de Imbosch. Op de terugweg. Ik dacht: er zal bij de Vogelwerkgroep Arnhem best iemand zijn die je binnen drie kwartier naar een klapekster kan brengen. Ik dacht: er zal ook wel een website zijn met informatie waarmee je jezelf binnen drie kwartier naar een klapekster kunt brengen. Maar dat zou flauw zijn, dat zou alle verdere inspanningen belachelijk maken.
De zon links van me, dus ik kijk naar rechts. Negen uur. Klapekster in de top van een halfwas dennetje!
Mijn handen waren te koud om ter plaatse aantekeningen te maken, te koud ook bijna om de verrekijker te bedienen. Bovendien begon Stanley al na twee minuten te piepen, die vond dit kennelijk nog saaier dan een hazelworm.
Was-ie niet te donker voor een klapekster?
Intussen was het wat winderig geworden. Nu eens zat die vogel met zijn borst, dan weer met zijn rug naar mij toe. Toen slaakte hij een kreetje. Hij streek af en spurtte laag over de hei naar zijn volgende zitplaats, de top van een nog kleiner dennetje. Opnieuw in de kijker: onmiskenbaar klapekster. Daarna vloog hij weg.
Al met al zit hier nu een tevreden mens zijn aantekeningen uit te schrijven. Ik zou de hele dag wel door willen gaan met schrijven. Maar ja, wat?
- Later - briefje van Lisette: 'Afgelopen maandag en vanochtend (vrijdag) klapekster gezien. Jullie waren gewoon twee dagen te vroeg.' Dus ik bel haar om te vragen waar. Aan de voorkant van hun huis, maar dan min of meer tegen de voet van de stuwwal aan; geen heiland maar weiland. En om te vertellen over de mijne natuurlijk.
- Later - Petersons: 'Juv. grijsbruin, met bruine golfstreepjes op onderdelen.' Dat zal dan die donkerte wel verklaren.
donderdag 20 oktober 2016
W.N.P. Barbellion -- 21 oktober 1917
• W.N.P. Barbellion (1889-1919) was het pseudoniem van Bruce Frederick Cummings, een Britse natuurvorser. Hij overleed aan multiple sclerose. Zijn dagboeken worden nog steeds gelezen. Het boek is in het Nederlands vertaald (door Harry Oltheten) als Dagboek van een teleurgesteld man. Hieronder de laatste bladzijden uit het dagboek. Het Engelse origineel staat onderaan.
1 oktober
De onmiddellijke toekomst vervult me met afschuw.
2 oktober
Poesjkin (zoals we onze kat hebben genoemd) ligt opgekruld op mijn bed, hij spint en is volkomen gelukkig. Zijn aanblik doet me goed. Maar denk je eens in: een lamme, een krijsend kind, twee vrouwen, een kat en een kanarie opgesloten in een klein huisje, terwijl de oorlog voortgaat, en voedsel elke dag schaarser wordt. ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’ Ik wil worden bemind – maar bovenal wil ik beminnen. Ik loop een groot risico dat ik larmoyant word en op humeurige toon ga zeggen: ‘Niemand houdt van mij, niemand geeft om mij.’ Ik moet moediger zijn en meer vertrouwen hebben in de goedheid van andere mensen. Dan kan ik vrijer liefhebben.
3 oktober
Ik ben vandaag dankbaar voor een paar gelukkige uren, triomfantelijk weggeplukt van onder de neus van het noodlot zelf en doorgebracht in de warme zon in de tuin. Ze droegen me om twaalf uur naar buiten en ik bleef daar tot na theetijd. Een leeuwerik zong, maar de zwaluwen – dierbare vogels – zijn vertrokken. E. plukte twee sleutelbloemen. Ik zat bij een paar herfstasters en keek naar de bijen, vliegen, en vlinders.
6 oktober
Tijdens aanvallen van sentimenteel zelfmedelijden probeer ik België, Armenië, Servië, etc. te visualiseren en gewoonlijk genees ik mezelf daarmee.
12 oktober
Het is winter – geen herfst dit jaar. ’s Avonds zitten we bij het vuur en genieten van heerlijke zoetruikende houtrook, en van de open haard met zijn grote ijzeren stang en daaraan ketel-en pothaak. E. breit warme kleertjes voor de baby, en ik speel Chopin, hymnen van César Franck, ‘Drie blinde muizen’ (met variaties) op een mondharmonica van het merk ‘The Angels’ Choir’, Made in Germany. ...
Jij zou medelijden met me hebben, nietwaar? Ik ben eenzaam, platzak, verlamd, en net achtentwintig. Maar ik knip met mijn vingers in je gezicht en met eenzelfde arrogantie heb ik medelijden met jou. Ik heb medelijden met je rimpelloze geluk en de bewegingloze sereniteit van je geest. Ik prefereer mijn eigen kwelling. Ik ben stervende, maar jij bent al een lijk. Jij hebt nooit echt geleefd. Jouw lichaam is nooit geranseld totdat het tintelt van leven door een hopeloos verlangen om te beminnen, te weten, te handelen, te slagen. Dat je volledig opgaat in de kleine zorgjes van een doorsneebestaan benijd ik je niet.
Denk je dat ik de gemeenschap met mijn eigen hart zou ruilen voor de speelgoedballonnen van jouw dwaze conversatie? Of mijn leergierigheid voor jouw vluchtige interesses? Of mijn wanhoop voor jouw comfortabele hoop? Of mijn huidige armetierige leven voor het jouwe dat gepolijst en schoon is als een nieuw driepennystuk? Nee, dat zou ik niet. Ik sla mijn mantel om me heen en dank God plechtig dat ik niet ben als sommige anderen. Ik ben pas achtentwintig, maar ik heb in die paar jaar een redelijk lang leven samengebald: ik heb bemind, ben getrouwd, en heb een gezin; ik heb geweend en genoten, geworsteld en gewonnen, en wanneer het uur komt zal ik tevreden sterven.
14 tot 20 oktober
Ellendig.
21 oktober
Walg van mezelf.
[Barbellion stierf twee jaar later, op 22 oktober]
October 3.
I am grateful to-day for some happy hours plucked triumphantly from under the very nose of Fate, and spent in the warm sun in the garden. They carried me out at 12, and I stayed till after tea-time. A Lark sang, but the Swallows — dear things — have gone. E picked two Primroses. I sat by some Michaelmas Daisies and watched the Bees, Flies, and Butterflies.
October 6.
In fits of maudlin self-compassion I try to visualise Bel- gium, Armenia, Serbia, etc., and usually cure myself thereby.
October 12.
It is winter — no autumn this year. Of an evening we sit by the fire and enjoy the beautiful sweet-smelling wood-smoke, and the open hearth with its big iron bar carrying pot-hook and hanger. E knits warm garments for the Baby, and I play Chopin, Cesar -Franck hymns. Three Blind Mice (with variations) on a mouth-organ called 'The Angels' Choir,' and made in Germany. . . .
You would pity me, would you ? I am lonely, penniless, paralysed, and just turned twenty-eight. But I snap my lingers in your face and with equal arrogance I pity you. I pity you your smooth-running good luck and the stag- nant serenity of your mind. I prefer my own torment. { am dying, but you are already a corpse. You have never really lived. Your body has never been flayed into tingling life by hopeless desire to love, to know, to act, to achieve. I do not envy you your absorption in the petty cares of a commonplace existence.
Do you think I would exchange the communion with my own heart for the toy balloons of your silly conversa- tion ? Or my curiosity for your flickering interests? Or my despair for your comfortable Hope ? Or my present tawdry life for yours as polished and neat as a new three- penny bit ? I would not. I gather my mantle around me and I solemnly thank God that I am not as some other men are. I am only twenty-eight, but I have telescoped into those few yea.rs a tolerably long life: I have loved and married, and have a family; I have wept and enjoyed, struggled and overcome, and when the hour comes I shall be content to die.
October 14/20.
Miserable.
October 21.
Self-disgust.
1 oktober
De onmiddellijke toekomst vervult me met afschuw.
2 oktober
Poesjkin (zoals we onze kat hebben genoemd) ligt opgekruld op mijn bed, hij spint en is volkomen gelukkig. Zijn aanblik doet me goed. Maar denk je eens in: een lamme, een krijsend kind, twee vrouwen, een kat en een kanarie opgesloten in een klein huisje, terwijl de oorlog voortgaat, en voedsel elke dag schaarser wordt. ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’ Ik wil worden bemind – maar bovenal wil ik beminnen. Ik loop een groot risico dat ik larmoyant word en op humeurige toon ga zeggen: ‘Niemand houdt van mij, niemand geeft om mij.’ Ik moet moediger zijn en meer vertrouwen hebben in de goedheid van andere mensen. Dan kan ik vrijer liefhebben.
3 oktober
Ik ben vandaag dankbaar voor een paar gelukkige uren, triomfantelijk weggeplukt van onder de neus van het noodlot zelf en doorgebracht in de warme zon in de tuin. Ze droegen me om twaalf uur naar buiten en ik bleef daar tot na theetijd. Een leeuwerik zong, maar de zwaluwen – dierbare vogels – zijn vertrokken. E. plukte twee sleutelbloemen. Ik zat bij een paar herfstasters en keek naar de bijen, vliegen, en vlinders.
6 oktober
Tijdens aanvallen van sentimenteel zelfmedelijden probeer ik België, Armenië, Servië, etc. te visualiseren en gewoonlijk genees ik mezelf daarmee.
12 oktober
Het is winter – geen herfst dit jaar. ’s Avonds zitten we bij het vuur en genieten van heerlijke zoetruikende houtrook, en van de open haard met zijn grote ijzeren stang en daaraan ketel-en pothaak. E. breit warme kleertjes voor de baby, en ik speel Chopin, hymnen van César Franck, ‘Drie blinde muizen’ (met variaties) op een mondharmonica van het merk ‘The Angels’ Choir’, Made in Germany. ...
Jij zou medelijden met me hebben, nietwaar? Ik ben eenzaam, platzak, verlamd, en net achtentwintig. Maar ik knip met mijn vingers in je gezicht en met eenzelfde arrogantie heb ik medelijden met jou. Ik heb medelijden met je rimpelloze geluk en de bewegingloze sereniteit van je geest. Ik prefereer mijn eigen kwelling. Ik ben stervende, maar jij bent al een lijk. Jij hebt nooit echt geleefd. Jouw lichaam is nooit geranseld totdat het tintelt van leven door een hopeloos verlangen om te beminnen, te weten, te handelen, te slagen. Dat je volledig opgaat in de kleine zorgjes van een doorsneebestaan benijd ik je niet.
Denk je dat ik de gemeenschap met mijn eigen hart zou ruilen voor de speelgoedballonnen van jouw dwaze conversatie? Of mijn leergierigheid voor jouw vluchtige interesses? Of mijn wanhoop voor jouw comfortabele hoop? Of mijn huidige armetierige leven voor het jouwe dat gepolijst en schoon is als een nieuw driepennystuk? Nee, dat zou ik niet. Ik sla mijn mantel om me heen en dank God plechtig dat ik niet ben als sommige anderen. Ik ben pas achtentwintig, maar ik heb in die paar jaar een redelijk lang leven samengebald: ik heb bemind, ben getrouwd, en heb een gezin; ik heb geweend en genoten, geworsteld en gewonnen, en wanneer het uur komt zal ik tevreden sterven.
14 tot 20 oktober
Ellendig.
21 oktober
Walg van mezelf.
[Barbellion stierf twee jaar later, op 22 oktober]
October 3.
I am grateful to-day for some happy hours plucked triumphantly from under the very nose of Fate, and spent in the warm sun in the garden. They carried me out at 12, and I stayed till after tea-time. A Lark sang, but the Swallows — dear things — have gone. E picked two Primroses. I sat by some Michaelmas Daisies and watched the Bees, Flies, and Butterflies.
October 6.
In fits of maudlin self-compassion I try to visualise Bel- gium, Armenia, Serbia, etc., and usually cure myself thereby.
October 12.
It is winter — no autumn this year. Of an evening we sit by the fire and enjoy the beautiful sweet-smelling wood-smoke, and the open hearth with its big iron bar carrying pot-hook and hanger. E knits warm garments for the Baby, and I play Chopin, Cesar -Franck hymns. Three Blind Mice (with variations) on a mouth-organ called 'The Angels' Choir,' and made in Germany. . . .
You would pity me, would you ? I am lonely, penniless, paralysed, and just turned twenty-eight. But I snap my lingers in your face and with equal arrogance I pity you. I pity you your smooth-running good luck and the stag- nant serenity of your mind. I prefer my own torment. { am dying, but you are already a corpse. You have never really lived. Your body has never been flayed into tingling life by hopeless desire to love, to know, to act, to achieve. I do not envy you your absorption in the petty cares of a commonplace existence.
Do you think I would exchange the communion with my own heart for the toy balloons of your silly conversa- tion ? Or my curiosity for your flickering interests? Or my despair for your comfortable Hope ? Or my present tawdry life for yours as polished and neat as a new three- penny bit ? I would not. I gather my mantle around me and I solemnly thank God that I am not as some other men are. I am only twenty-eight, but I have telescoped into those few yea.rs a tolerably long life: I have loved and married, and have a family; I have wept and enjoyed, struggled and overcome, and when the hour comes I shall be content to die.
October 14/20.
Miserable.
October 21.
Self-disgust.
dinsdag 18 oktober 2016
Fritzi Harmsen van Beek -- 19 oktober 1944
• Fritzi ten Harmsen van der Beek (1927-2009) was een Nederlandse schrijfster. In haar jeugd hield ze enige tijd een dagboek bij.
19 october
de vrolijkheid, het lichte mooie ontbreekt in m'n gedicht. alles is droevig, zwaarmoedig, wel licht maar niet goud licht. Maanlicht. Toch doe ik mijn best om alles wat naar maneschijn-en-rozegeur zweemt te vermijden. Het kan nog jaren duren eer het allemaal af is.
Soms vind ik het mooi, echt heerlijk mooi. Dan weer zie ik er doorheen en vind het onbeholpen, lelijk.
Beneden werken vijf mensen de hele dag onafgebroken aan hun maaltijden, en ik ben er van overtuigd dat ik, zodra ik beter ben ook mee moet helpen. Werkelijk, ik eet liever een onsmakelijke stamppot, (die heel goed moet zijn) van de centrale keuken dan dat ik mijn dag verknoei op een dergelijke manier.
's Avonds zitten wij een uurtje bij de kachel met een kaarsje in een onbeschrijfelijke rommel. Ik dacht dat het mooie zachte kaarslicht kalmerend zou werken op de zenuwen, maar iedereen schijnt er ontegenzeggelijk door geprikkeld. Pappa is zo vervelend dat oma hier kwam met de sinistere opmerking dat ze weg ging lopen, of een einde aan haar leven zou maken. Lieve ouwe oma.’
Laatst kwam ze ook hier en ze legde 'Overwinning op de dood', een boekje over Egyptsiche godsdienst op mijn boekenplank. Ik vroeg hoe ze het vond en aarzelend zei ze, dat ze alles wat erin te lezen was eigenlijk al voor zichzelf wist. "Het is zo wonderlijk als een mens zeventig jaar is, denk eens, zeventig jaar."
Het is een ogenblik dat ik nooit vergeten zal. Misschien voelde ik ook even werkelijk het wonderlijke van dat oude leven.
Als ik beter ben ga ik 's avonds werken in de bakkerij
19 october
de vrolijkheid, het lichte mooie ontbreekt in m'n gedicht. alles is droevig, zwaarmoedig, wel licht maar niet goud licht. Maanlicht. Toch doe ik mijn best om alles wat naar maneschijn-en-rozegeur zweemt te vermijden. Het kan nog jaren duren eer het allemaal af is.
Soms vind ik het mooi, echt heerlijk mooi. Dan weer zie ik er doorheen en vind het onbeholpen, lelijk.
Beneden werken vijf mensen de hele dag onafgebroken aan hun maaltijden, en ik ben er van overtuigd dat ik, zodra ik beter ben ook mee moet helpen. Werkelijk, ik eet liever een onsmakelijke stamppot, (die heel goed moet zijn) van de centrale keuken dan dat ik mijn dag verknoei op een dergelijke manier.
's Avonds zitten wij een uurtje bij de kachel met een kaarsje in een onbeschrijfelijke rommel. Ik dacht dat het mooie zachte kaarslicht kalmerend zou werken op de zenuwen, maar iedereen schijnt er ontegenzeggelijk door geprikkeld. Pappa is zo vervelend dat oma hier kwam met de sinistere opmerking dat ze weg ging lopen, of een einde aan haar leven zou maken. Lieve ouwe oma.’
Laatst kwam ze ook hier en ze legde 'Overwinning op de dood', een boekje over Egyptsiche godsdienst op mijn boekenplank. Ik vroeg hoe ze het vond en aarzelend zei ze, dat ze alles wat erin te lezen was eigenlijk al voor zichzelf wist. "Het is zo wonderlijk als een mens zeventig jaar is, denk eens, zeventig jaar."
Het is een ogenblik dat ik nooit vergeten zal. Misschien voelde ik ook even werkelijk het wonderlijke van dat oude leven.
Als ik beter ben ga ik 's avonds werken in de bakkerij
maandag 17 oktober 2016
Sergej Prokofjev -- 18 oktober 1917
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij, waaruit gedeeltes in het Nederlands zijn gepubliceerd onder de titel Dagboek 1907-1933.
[14 oktober]
Vier dagen later was mijn tweede concert. Er was nog minder publiek, het stond me gewoon tegen om te spelen, maar ik dwong me ertoe mezelf te vermannen: dit was immers geen concert, maar een repetitie voor Moskou, voor Moskou ja, niet voor Petrograd - in Petrograd ben ik bekend en geliefd, terwijl ik Moskou nog moet veroveren. De lauweren van de jeugdige pianist Orlov, de lieveling van het Moskouse publiek en een gracieuze, maar leeghoofdige pianist, laten me niet met rust. Nou ja, en na Orlov moet ik ook met Rachmaninov de strijd aanbinden.
Dit concert speelde ik heel goed en subtiel. Mama, altijd streng en ontevreden, was verrukt. De oude Safonov, die dwars door het voor hem onbekende modernisme heen de zachtheid en tederheid van mijn nuanceringen beluisterde, prees me zeer. Asja Lesnaja zat op de eerste rij en kwam na afloop van het concert naar de kleedkamer Het was geen gyninasiummeisje, maar een leerlinge van Meyerholds dramastudio, een jaar of twintig oud, van het Pools-joodse type, eerder origineel dan leuk, zij het dat ook wel, lang en lenig, gekleed met een hang naar originaliteit en met een rood mutsje op (men kende haar in Kislovodsk dan ook onder de naam 'Roodkapje'; ze heette Chmelnitskaja, Lesnaja was een pseudoniem). Toen we uit artiestenfoyer naar buiten liepen, kreeg ik een ovatie, maar we sloegen meteen af, liepen het bruggetje over, de Kruisberg op en gingen wandelen.
Tegelijk met 'Roodkapje' verschenen er andere personen, zeer interessante: de anarchist Zmijev. Hij kwam in de salon van het Grand Hotel naar me toe en vroeg een vuurtje. We raakten aan de praat. Naar eigen zeggen was hij onlangs uit Londen gearriveerd. Het was een heel jonge man, levendig, geestig en met een voor mij uitermate ongewone wereldbeschouwing. Hij noemde zich lid van de Petrogradse raad van arbeidersafgevaardigden van de partij der anarchisten. Dat was buitengemeen pikant, ook al sta ik er niet voor in dat het inderdaad zo was. Menigeen zag hem domweg als een affairist, maar dat bestrijd ik. Een avonturier, ongetwijfeld. Een anarchist, zeer wel mogelijk, in elk geval wist hij op dat gebied heel verbazingwekkende dingen. Hij was buitengewoon op me gesteld, terwijl ik mijn tijd met plezier in zijn gezelschap doorbracht, omdat zijn anarchistische wereldbeschouwing - zoiets als de wereld op zijn kop - mij wel intrigeerde. Afgezien daarvan had hij, zoals ik al zei, een rake en levendige geest. Zodoende verliep mijn tijd in gezelschap van Asja en Zmijev en week daarmee wat af van zijn eerdere contemplatieve loop: nu eens vroeg Asja me uit wandelen, dan weer vertelde de anarchist mij over het leven van Kropotkin. Het weer en de lucht in Kislovodsk waren betoverend en trokken je naar buiten. Maar toch werkte ik een uur of twee per dag aan het andante van de Vierde sonate en besteedde een uur of anderhalf aan Kant, in een poging zijn hels moeilijke transcendentale logica onder de knie te krijgen. 's Avonds ging ik dikwijls naar de operette, in de Kursaal, waar op de eerste rij een stoel voor me was gereserveerd. Tot dan toe was ik vrijwel nooit in de operette geweest, omdat ik daar een hartgrondige hekel aan had, maar nu was ik er wel geïnteresseerd in geraakt, omdat ik het hele repertoire" vanuit een kritisch oogpunt bezag, niet voor wat de muziek betreft natuurlijk, maar voor het levendige en toneelmatige karakter. En wat denk je? Mijn vonnis: ze kunnen geen operettes schrijven. De levendigheid zit voornamelijk, in de scènes met dialoog en zonder muziek. Het ontbreekt de auteurs aan techniek en toneelmatige verbeelding om die met muziek te schrijven. Op sommige plaatsen is het wel levendig, en scenisch, soms is er wel sprake van elegantie (van een niet al te hoge kwaliteit), maar het kan allemaal duizendmaal beter. Het verlangen bekroop me zelfs - nee, niet om een operette te schrijven, daar zou ik niet brutaal genoeg voor zijn, maar wel een lichtvoetige, levendige en vrolijke opera. Voorlopig heb ik die gedachte laten varen, maar ik kom er nog op terug. En naast dat idee had ik een ander project: een opera op een onderwerp uit het leven van de anarchisten. De opera De anarchist. Over dat thema praatte ik tamelijk vaak met Zmijev. We konden echter niets afspreken, gezien het volgende: uit Petrograd kwamen berichten over een opstand van de bolsjewieken. De regering zit opgesloten in het Winterpaleis en probeert zich met kanonnen de aanvallende roodgardisten van het lijf te houden. Kerenski is behendig uit Petrograd weggeglipt en schiet aan het hoofd van trouw gebleven troepen te hulp. Volgens de laatste berichten hebben de bolsjewieken zich overgegeven en is de muiterij de kop in gedrukt. Toen had Zmijev het als anarchist niet meer en verdween spoorslags naar Rostov, waar fabrieken zijn en dus anarchistische partijen. Met Zmijev verdwenen ook de gesprekken over de opera, mijn honderd roebel die hij in gedeelten van me geleend had en mijn ondergoed, dat hij als verschoning had gevraagd.
[14 oktober]
Vier dagen later was mijn tweede concert. Er was nog minder publiek, het stond me gewoon tegen om te spelen, maar ik dwong me ertoe mezelf te vermannen: dit was immers geen concert, maar een repetitie voor Moskou, voor Moskou ja, niet voor Petrograd - in Petrograd ben ik bekend en geliefd, terwijl ik Moskou nog moet veroveren. De lauweren van de jeugdige pianist Orlov, de lieveling van het Moskouse publiek en een gracieuze, maar leeghoofdige pianist, laten me niet met rust. Nou ja, en na Orlov moet ik ook met Rachmaninov de strijd aanbinden.
Dit concert speelde ik heel goed en subtiel. Mama, altijd streng en ontevreden, was verrukt. De oude Safonov, die dwars door het voor hem onbekende modernisme heen de zachtheid en tederheid van mijn nuanceringen beluisterde, prees me zeer. Asja Lesnaja zat op de eerste rij en kwam na afloop van het concert naar de kleedkamer Het was geen gyninasiummeisje, maar een leerlinge van Meyerholds dramastudio, een jaar of twintig oud, van het Pools-joodse type, eerder origineel dan leuk, zij het dat ook wel, lang en lenig, gekleed met een hang naar originaliteit en met een rood mutsje op (men kende haar in Kislovodsk dan ook onder de naam 'Roodkapje'; ze heette Chmelnitskaja, Lesnaja was een pseudoniem). Toen we uit artiestenfoyer naar buiten liepen, kreeg ik een ovatie, maar we sloegen meteen af, liepen het bruggetje over, de Kruisberg op en gingen wandelen.
Tegelijk met 'Roodkapje' verschenen er andere personen, zeer interessante: de anarchist Zmijev. Hij kwam in de salon van het Grand Hotel naar me toe en vroeg een vuurtje. We raakten aan de praat. Naar eigen zeggen was hij onlangs uit Londen gearriveerd. Het was een heel jonge man, levendig, geestig en met een voor mij uitermate ongewone wereldbeschouwing. Hij noemde zich lid van de Petrogradse raad van arbeidersafgevaardigden van de partij der anarchisten. Dat was buitengemeen pikant, ook al sta ik er niet voor in dat het inderdaad zo was. Menigeen zag hem domweg als een affairist, maar dat bestrijd ik. Een avonturier, ongetwijfeld. Een anarchist, zeer wel mogelijk, in elk geval wist hij op dat gebied heel verbazingwekkende dingen. Hij was buitengewoon op me gesteld, terwijl ik mijn tijd met plezier in zijn gezelschap doorbracht, omdat zijn anarchistische wereldbeschouwing - zoiets als de wereld op zijn kop - mij wel intrigeerde. Afgezien daarvan had hij, zoals ik al zei, een rake en levendige geest. Zodoende verliep mijn tijd in gezelschap van Asja en Zmijev en week daarmee wat af van zijn eerdere contemplatieve loop: nu eens vroeg Asja me uit wandelen, dan weer vertelde de anarchist mij over het leven van Kropotkin. Het weer en de lucht in Kislovodsk waren betoverend en trokken je naar buiten. Maar toch werkte ik een uur of twee per dag aan het andante van de Vierde sonate en besteedde een uur of anderhalf aan Kant, in een poging zijn hels moeilijke transcendentale logica onder de knie te krijgen. 's Avonds ging ik dikwijls naar de operette, in de Kursaal, waar op de eerste rij een stoel voor me was gereserveerd. Tot dan toe was ik vrijwel nooit in de operette geweest, omdat ik daar een hartgrondige hekel aan had, maar nu was ik er wel geïnteresseerd in geraakt, omdat ik het hele repertoire" vanuit een kritisch oogpunt bezag, niet voor wat de muziek betreft natuurlijk, maar voor het levendige en toneelmatige karakter. En wat denk je? Mijn vonnis: ze kunnen geen operettes schrijven. De levendigheid zit voornamelijk, in de scènes met dialoog en zonder muziek. Het ontbreekt de auteurs aan techniek en toneelmatige verbeelding om die met muziek te schrijven. Op sommige plaatsen is het wel levendig, en scenisch, soms is er wel sprake van elegantie (van een niet al te hoge kwaliteit), maar het kan allemaal duizendmaal beter. Het verlangen bekroop me zelfs - nee, niet om een operette te schrijven, daar zou ik niet brutaal genoeg voor zijn, maar wel een lichtvoetige, levendige en vrolijke opera. Voorlopig heb ik die gedachte laten varen, maar ik kom er nog op terug. En naast dat idee had ik een ander project: een opera op een onderwerp uit het leven van de anarchisten. De opera De anarchist. Over dat thema praatte ik tamelijk vaak met Zmijev. We konden echter niets afspreken, gezien het volgende: uit Petrograd kwamen berichten over een opstand van de bolsjewieken. De regering zit opgesloten in het Winterpaleis en probeert zich met kanonnen de aanvallende roodgardisten van het lijf te houden. Kerenski is behendig uit Petrograd weggeglipt en schiet aan het hoofd van trouw gebleven troepen te hulp. Volgens de laatste berichten hebben de bolsjewieken zich overgegeven en is de muiterij de kop in gedrukt. Toen had Zmijev het als anarchist niet meer en verdween spoorslags naar Rostov, waar fabrieken zijn en dus anarchistische partijen. Met Zmijev verdwenen ook de gesprekken over de opera, mijn honderd roebel die hij in gedeelten van me geleend had en mijn ondergoed, dat hij als verschoning had gevraagd.
zondag 16 oktober 2016
Fritzi Harmsen van Beek -- 16 oktober 1944
• Fritzi ten Harmsen van der Beek (1927-2009) was een Nederlandse schrijfster. In haar jeugd hield ze enige tijd een dagboek bij.
16 october
Ik ben van Gorter’s Mei verrukt en zoek naar een omkleding van mijn motief, zoals hij dat vond, zo stralend en helder, zo weinig dubbelzinnig en toch zo onbegrijpbaar.
Ik voel dat ik nu een vers kan maken, want het moet, het is nodig om met mezelf tot mezelf te komen. Alles is nu zo onduidelijk.
Gaan dat wat moet en dat wat wil niet samen?
Ik weet het niet. Ik geloof het.
Dit zal groeien tot een werk waarin ik Jan* alles kan zeggen zoals ik het bedoel.
Maar er valt niets te zeggen, zelden eigenlijk heb ik me zo dicht bij hem gevoeld, gisteren toen wij samen stonden voor iets wat wij nog niet begrijpen konden.
Laat ik niet vergeten op te schrijven dat hert eerste gedicht dat ik hierin op schreef, niet mooi is. Het is een rijm, en dan zelfs nog een slecht rijm. Het maakt me naar als ik het lees.
[...]
* Haar jeugdliefde Jan Hooglandt, de latere directeur van de Hoogovens. Lees meer hier.
16 october
Ik ben van Gorter’s Mei verrukt en zoek naar een omkleding van mijn motief, zoals hij dat vond, zo stralend en helder, zo weinig dubbelzinnig en toch zo onbegrijpbaar.
Ik voel dat ik nu een vers kan maken, want het moet, het is nodig om met mezelf tot mezelf te komen. Alles is nu zo onduidelijk.
Gaan dat wat moet en dat wat wil niet samen?
Ik weet het niet. Ik geloof het.
Wie kent de stilte van een eenzaam huisZo moet dit gedicht voortgaan, mooi, vooral mooi moet het blijven. Dit maakte ik nog:
waarom de wind waait en waarin geen thuis
te vinden was, voor niemand, zodat stil
de diepe stilte is en niet wijken wil.
Dragen niet onze hoofden kronenmeer nog, dat de moeite niet waard is.
van hemelgoud
en zullen wij dan niet wonen
waar mist ophoudt
en door de wolk gordijnen
zonnen en manen schijnen
tot ook dat, ophoudt.
... daar liggen bedolven
onder de golven
mijn dromerijken van weleer...
Dit zal groeien tot een werk waarin ik Jan* alles kan zeggen zoals ik het bedoel.
Maar er valt niets te zeggen, zelden eigenlijk heb ik me zo dicht bij hem gevoeld, gisteren toen wij samen stonden voor iets wat wij nog niet begrijpen konden.
Laat ik niet vergeten op te schrijven dat hert eerste gedicht dat ik hierin op schreef, niet mooi is. Het is een rijm, en dan zelfs nog een slecht rijm. Het maakt me naar als ik het lees.
[...]
* Haar jeugdliefde Jan Hooglandt, de latere directeur van de Hoogovens. Lees meer hier.
Max de Jong -- 15 oktober 1949
• Max de Jong (1917-1951) was een Nederlandse dichter. Zijn dagboeken zijn onlangs gepubliceerd.
Zaterdag 15 oktober
Ben ik nou uitgeslapen of niet?
De fietstas op de fiets gezet.
Een paar uur rondgefietst met dat jasje, waarin ik dansen moet. Stoppen van de motgaatjes is evenwel peperduur - enige tientjes!! Zelf doen met draad van uitgehaalde lappen. De halve Zaterdagmiddag verpest met het opdoen van deze ervaring.
En de andere helft met kop stoten hij Zaterdagsmiddags gesloten zaken. Dat is ook altijd hetzelfde.
Te laat voor vulpen. Maar opeens een blauwgrijze slipover gekocht hij Bervoets - 13.75 - een beetje paarsig maar toch een succes.
Me laten scheren, te laat voor knippen. Hij maakte gebbetjes bij het geldwisselen. Eerst gaf ik een tientje, wou het zo groot mogelijk lenighebben, hij had maar één rijksdaalder, dus 1 riks + 7 guldens + twee duppies. Eén van de guldens wou ik niet hebben, omdat hij gescheurd was, hij wou eerst geen andere geven. Toen wou ik nog een briefje van vijfentwintig + vijf gulden wisselen voor tientjes - ik kreeg tenslotte na enig terugtrekken een twintigje en een tientje. Klopt tenslotte wel: twintigje + tientje + riks + een paar guldens in mijn beurs = ±35.- + slipover (15) = ±5o.- + naaister(7.50) = ±57.50
Vrijdag was ik op een riks na blut, heb toen een cheque van 25 geïnd en 30 salaris geïncasseerd, samen ook 57.50.
Bk.* Buitengewoon vervelend. Die ongelofelijke ouwehoer van een Loek Porselein en die boerenkinkel van een Jan Meier.
Engel vroeg, of ze eerstdaags door mijn raam hijsen konden. Engel gaat 1 Nov. weg!!!!! Er kwam waarsch. op een echtpaar van de overkant, dat 3 mnd. geleden al afgesproken had, de verhuisvergunning al had, en de overname van dat keukentje met Engel al geregeld had, maar msch. wel direct in zou huren, maar er nog niet dadelijk op zou komen. En het kon ook zijn, dat het toch nog atelier werd, maar mevr. Beek zei 'ach welnee, ze kunnen het geld toch niet missen'. Die nieuwe mensen gaan op inblazing van Baars trekken aan mijn tweede kamer.
Voorts komt op het zolderkamertje van de parterre een dienstmeisje voor dag en nacht van het huis.
Dit weekend moet de Zweedse roman af. Me eerst te sabbel gemaakt omdat ik geen potloden genoeg had. Toen ik eindelijk om elf uur 's avonds een reserve-potloodje op de kop getikt had had ik geen lijmpot! Me er uit gered, door het laatste stuk domweg te gaan overschrijven, wat toch wel goed was. Van elf tot twee doorpennend vier blz. gedaan. Morgen zal ik er vijf moeten doen, wil het af komen.
Zondag 16 oktober
Eindelijk eens uitgeslapen, laatste rukje met quies tegen radio.
Rijksmuseum. Daar hing tijdelijk de schoongemaakte familiegroep van Rembrandt uit Brunswijk - prachtig. Een paar uur in het Rijksmuseum gelopen, het zaaltje met de Vermeers is nu leuk, een ontdekkinkje was Vrel, we hebben Tiepolo's en Tintoretto's, verder toch niet veel nieuwe gezichtspunten. V. Heusden gesproken: je krijgt een buik. En dat meisje, ja hoe heet ze, met haar jongen.
Bk.* Bijna niemand. Vervelend. Bert was terug. Trudi ligt opnieuw met haar t.b.c.!! Hij wou zijn boekie terug hebben en wou met me mee, had last van eenzaamheid, maar ik had echt geen tijd.
De Zweedse roman vannacht afgekregen!! Om vier uur lag ik in bed.
* Hij zat vaak in eetcafé De Nieuwe Biekorf, dat vlak na zijn dood is opgeheven. Dat etablissement werd voornamelijk bezocht door studenten, journalisten, halve artiesten en aankomende kunstenaars en schrijvers, onder wie de gebroeders Van het Reve, Corneille, Karel Appel en Hanny Michaelis. De laatste noemde De Jong een aartsquerulant, die ’uit God weet uit welk principe van burgermansverachting nooit anders dan met een lepel at, wát er ook op zijn bord lag’. (Nico de Boer)
Zaterdag 15 oktober
Ben ik nou uitgeslapen of niet?
De fietstas op de fiets gezet.
Een paar uur rondgefietst met dat jasje, waarin ik dansen moet. Stoppen van de motgaatjes is evenwel peperduur - enige tientjes!! Zelf doen met draad van uitgehaalde lappen. De halve Zaterdagmiddag verpest met het opdoen van deze ervaring.
En de andere helft met kop stoten hij Zaterdagsmiddags gesloten zaken. Dat is ook altijd hetzelfde.
Te laat voor vulpen. Maar opeens een blauwgrijze slipover gekocht hij Bervoets - 13.75 - een beetje paarsig maar toch een succes.
Me laten scheren, te laat voor knippen. Hij maakte gebbetjes bij het geldwisselen. Eerst gaf ik een tientje, wou het zo groot mogelijk lenighebben, hij had maar één rijksdaalder, dus 1 riks + 7 guldens + twee duppies. Eén van de guldens wou ik niet hebben, omdat hij gescheurd was, hij wou eerst geen andere geven. Toen wou ik nog een briefje van vijfentwintig + vijf gulden wisselen voor tientjes - ik kreeg tenslotte na enig terugtrekken een twintigje en een tientje. Klopt tenslotte wel: twintigje + tientje + riks + een paar guldens in mijn beurs = ±35.- + slipover (15) = ±5o.- + naaister(7.50) = ±57.50
Vrijdag was ik op een riks na blut, heb toen een cheque van 25 geïnd en 30 salaris geïncasseerd, samen ook 57.50.
Bk.* Buitengewoon vervelend. Die ongelofelijke ouwehoer van een Loek Porselein en die boerenkinkel van een Jan Meier.
Engel vroeg, of ze eerstdaags door mijn raam hijsen konden. Engel gaat 1 Nov. weg!!!!! Er kwam waarsch. op een echtpaar van de overkant, dat 3 mnd. geleden al afgesproken had, de verhuisvergunning al had, en de overname van dat keukentje met Engel al geregeld had, maar msch. wel direct in zou huren, maar er nog niet dadelijk op zou komen. En het kon ook zijn, dat het toch nog atelier werd, maar mevr. Beek zei 'ach welnee, ze kunnen het geld toch niet missen'. Die nieuwe mensen gaan op inblazing van Baars trekken aan mijn tweede kamer.
Voorts komt op het zolderkamertje van de parterre een dienstmeisje voor dag en nacht van het huis.
Dit weekend moet de Zweedse roman af. Me eerst te sabbel gemaakt omdat ik geen potloden genoeg had. Toen ik eindelijk om elf uur 's avonds een reserve-potloodje op de kop getikt had had ik geen lijmpot! Me er uit gered, door het laatste stuk domweg te gaan overschrijven, wat toch wel goed was. Van elf tot twee doorpennend vier blz. gedaan. Morgen zal ik er vijf moeten doen, wil het af komen.
Zondag 16 oktober
Eindelijk eens uitgeslapen, laatste rukje met quies tegen radio.
Rijksmuseum. Daar hing tijdelijk de schoongemaakte familiegroep van Rembrandt uit Brunswijk - prachtig. Een paar uur in het Rijksmuseum gelopen, het zaaltje met de Vermeers is nu leuk, een ontdekkinkje was Vrel, we hebben Tiepolo's en Tintoretto's, verder toch niet veel nieuwe gezichtspunten. V. Heusden gesproken: je krijgt een buik. En dat meisje, ja hoe heet ze, met haar jongen.
Bk.* Bijna niemand. Vervelend. Bert was terug. Trudi ligt opnieuw met haar t.b.c.!! Hij wou zijn boekie terug hebben en wou met me mee, had last van eenzaamheid, maar ik had echt geen tijd.
De Zweedse roman vannacht afgekregen!! Om vier uur lag ik in bed.
* Hij zat vaak in eetcafé De Nieuwe Biekorf, dat vlak na zijn dood is opgeheven. Dat etablissement werd voornamelijk bezocht door studenten, journalisten, halve artiesten en aankomende kunstenaars en schrijvers, onder wie de gebroeders Van het Reve, Corneille, Karel Appel en Hanny Michaelis. De laatste noemde De Jong een aartsquerulant, die ’uit God weet uit welk principe van burgermansverachting nooit anders dan met een lepel at, wát er ook op zijn bord lag’. (Nico de Boer)
donderdag 13 oktober 2016
Sergej Prokofjev -- 14 oktober 1917
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij, waaruit gedeeltes in het Nederlands zijn gepubliceerd onder de titel Dagboek 1907-1933.
- De 14de was mijn concert in de Kursaal. Ik speelde voor het eerst in het openbaar de Derde sonate en de Vluchtigheden. Natuurlijk had ik hun première in Petrograd en niet in Kislovodsk moeten geven, maar ik zie dit optreden als een repetitie voor het concert in de hoofdstad. Ik had gedacht dat het vol zou zitten: Kislovodsk zit stampvol mensen uit Petrograd en Moskou die me zouden kunnen kennen, maar er was weinig volk. Door een gaatje in het doek zag ik Talja en Vera Nikolajevna op rij vijf zitten; geen Nina, ondanks mijn langdurige speurende blikken. Het concert verliep met bovengemiddeld succes: het publiek vond dat ik mooi speelde, maar begreep niet wat ik speelde, 's Avonds zei mama dat Vera Nikolajevna naar haar toe was gekomen, had gezegd dat zij, de moeders, eigenlijk nooit ruzie hadden gehad, en dat zij, Vera Nikolajevna, daarom heel blij was mama te zien en haar te spreken. Mama was zeer geroerd door het gebaar, ook al stelde ze zich terughoudend op, omdat ze niet wist hoe ilc ertegenover stond. 'Serjozja heeft succes geboekt.' Talja was getrouwd met een officier die aan het front zat.
Ik hoorde mama zwijgend aan. Mama vervolgde haaf verslag: 'En die andere... hoe heet ze... Nina, die is dit najaar eveneens getrouwd, met een student.'
Ik zweeg, zei gedag en ging naar mijn kamer. Het nieuws had flinke indruk gemaakt, maar hoe kon het ook anders? We waren tweeënhalf jaar verder, Nina was 21, natuurlijk was ze getrouwd. Wie die student was, weet ik niet, waarschijnlijk een nieuw gezicht. Ik kwam haar niet meer tegen in Kislovodsk. Ik werd geamuseerd door een briefje dat men mij na het concert gaf: het was geschreven door ene Asja Lesnaja, ze was verrukt van mijn spel en wilde een ontmoeting. Naar stijl en ondertekening te oordelen moest het een gymnasiummeisje zijn. Ik glimlachte en ging naar bed.
- De 14de was mijn concert in de Kursaal. Ik speelde voor het eerst in het openbaar de Derde sonate en de Vluchtigheden. Natuurlijk had ik hun première in Petrograd en niet in Kislovodsk moeten geven, maar ik zie dit optreden als een repetitie voor het concert in de hoofdstad. Ik had gedacht dat het vol zou zitten: Kislovodsk zit stampvol mensen uit Petrograd en Moskou die me zouden kunnen kennen, maar er was weinig volk. Door een gaatje in het doek zag ik Talja en Vera Nikolajevna op rij vijf zitten; geen Nina, ondanks mijn langdurige speurende blikken. Het concert verliep met bovengemiddeld succes: het publiek vond dat ik mooi speelde, maar begreep niet wat ik speelde, 's Avonds zei mama dat Vera Nikolajevna naar haar toe was gekomen, had gezegd dat zij, de moeders, eigenlijk nooit ruzie hadden gehad, en dat zij, Vera Nikolajevna, daarom heel blij was mama te zien en haar te spreken. Mama was zeer geroerd door het gebaar, ook al stelde ze zich terughoudend op, omdat ze niet wist hoe ilc ertegenover stond. 'Serjozja heeft succes geboekt.' Talja was getrouwd met een officier die aan het front zat.
Ik hoorde mama zwijgend aan. Mama vervolgde haaf verslag: 'En die andere... hoe heet ze... Nina, die is dit najaar eveneens getrouwd, met een student.'
Ik zweeg, zei gedag en ging naar mijn kamer. Het nieuws had flinke indruk gemaakt, maar hoe kon het ook anders? We waren tweeënhalf jaar verder, Nina was 21, natuurlijk was ze getrouwd. Wie die student was, weet ik niet, waarschijnlijk een nieuw gezicht. Ik kwam haar niet meer tegen in Kislovodsk. Ik werd geamuseerd door een briefje dat men mij na het concert gaf: het was geschreven door ene Asja Lesnaja, ze was verrukt van mijn spel en wilde een ontmoeting. Naar stijl en ondertekening te oordelen moest het een gymnasiummeisje zijn. Ik glimlachte en ging naar bed.
woensdag 12 oktober 2016
Jervis McEntee -- 13 oktober 1878
• Jervis McEntee (1828-1891) was een Amerikaaanse schilder. Hij hield van 1872 tot 1890 een dagboek bij.
October 13, 1878
[...] Church left me at Bangor to stay over Sunday and I took sleeping car for Boston arriving at College Hill about 9 in the morning to find Gertrude [zijn echtgenote] alarmingly ill. They had refrained from writing me about it but on Monday Mr. Sawyer told me that she had been taken to Boston the day before by her physician to have her examined by a distinguished physician and that they had come to the conclusion that she had Addisons disease of the kidneys and that her case was all but hopeless. This was a shock for which I was ill prepared and now our great anxiety was to get home. I had one of my bad head aches on Sunday and Gertrude sleeping so badly we were in no condition to travel on Monday. We did come on Tuesday however via Hoosac Tunnel. The accomodations in the Wagner car were very inadequate and I had to improvise a bed for her as well as I could. She got to Albany with less fatigure than I expected. Here we had to wait two hours and the journey from there to Rhinebeck in a close, dirty car was very fatiguing. We were thankful to get in our large comfortable room where they had a fire on the hearth and Sara, Lucy and Gussie were ready to do every thing for. She had not slept for five days and nights, slept none to speak of that night and was very low indeed. Friday night Dr. Noxon came and gave me to understand she was near her end. Saturday (yesterday) I telegraphed Dr. Joslin to come up for consultation and he came by 11 o'clock train. Sara, Miss Noxon, Dr. Ingalls and Joslin were present at a careful examination conducted by Joslin. They agreed upon its being Addisons disease but most fortunately Dr. Joslin was perhaps the one physician in New York who had ever had a case and he had had two both of which were cured and one more strongly marked than Gertrude's. He was most hopeful and encouraging. Left her course of treatment for Sara to carry out and he and Miss Noxon left by 6 o'clock train. Gertrude was quite bright and not at all nervous all day but slept none last night only for an hour from 6 to 7 this morning. All day today she has been exceedingly nervous and she seems to me so to need rest and sleep that my alarm and anxiety are being constantly renewed. I write to her father daily. Sent him the encouraging result of the consultation yesterday.
[Gertrude overleed op 14 oktober]
October 18, 1878
Dr. Chapin came up at Dr. Sawyers request to officiate at the funeral, which took place at noon yesterday. The day was warm and golden, even too warm, and with considerable wind. Dr. Chapin surpassed himself in the fervor and beauty of his remarks. He read two beautiful hymns selected by Mr. Sawyer, one of them by Bryant, but no arrangement had been made for singing and there was none. We had no hearse and no [?] hands to put her to rest, it was all done by our family. A large concourse of people came to pay her their last honors and they were dismissed after the service and Dr. Chapin announced that the burial would be attended to by the family. Cousin John McEntee, Maurice, Girard, Jno. Andrews, Calvert, Joseph Tomkins and Fred Norton carried her to the grave on a bier and Calvert and [blank] staid and filled the grave and covered it with evergreens and flowers. Most of the family walked over to the cemetery, but Lucy, Sade and I did not go. Poor dear old Mrs. Winter came up from N.Y. to the funeral not knowing when it would take place but coming at a venture. Sara started for Boston this morning. She needed rest and wanted to be with Alice. The skies are soft and grey today and it has rained a little. Alice asked me to place some white roses in Gertrudes hands for her and then to send them to her which I did with the following lines.
October 13, 1878
[...] Church left me at Bangor to stay over Sunday and I took sleeping car for Boston arriving at College Hill about 9 in the morning to find Gertrude [zijn echtgenote] alarmingly ill. They had refrained from writing me about it but on Monday Mr. Sawyer told me that she had been taken to Boston the day before by her physician to have her examined by a distinguished physician and that they had come to the conclusion that she had Addisons disease of the kidneys and that her case was all but hopeless. This was a shock for which I was ill prepared and now our great anxiety was to get home. I had one of my bad head aches on Sunday and Gertrude sleeping so badly we were in no condition to travel on Monday. We did come on Tuesday however via Hoosac Tunnel. The accomodations in the Wagner car were very inadequate and I had to improvise a bed for her as well as I could. She got to Albany with less fatigure than I expected. Here we had to wait two hours and the journey from there to Rhinebeck in a close, dirty car was very fatiguing. We were thankful to get in our large comfortable room where they had a fire on the hearth and Sara, Lucy and Gussie were ready to do every thing for. She had not slept for five days and nights, slept none to speak of that night and was very low indeed. Friday night Dr. Noxon came and gave me to understand she was near her end. Saturday (yesterday) I telegraphed Dr. Joslin to come up for consultation and he came by 11 o'clock train. Sara, Miss Noxon, Dr. Ingalls and Joslin were present at a careful examination conducted by Joslin. They agreed upon its being Addisons disease but most fortunately Dr. Joslin was perhaps the one physician in New York who had ever had a case and he had had two both of which were cured and one more strongly marked than Gertrude's. He was most hopeful and encouraging. Left her course of treatment for Sara to carry out and he and Miss Noxon left by 6 o'clock train. Gertrude was quite bright and not at all nervous all day but slept none last night only for an hour from 6 to 7 this morning. All day today she has been exceedingly nervous and she seems to me so to need rest and sleep that my alarm and anxiety are being constantly renewed. I write to her father daily. Sent him the encouraging result of the consultation yesterday.
[Gertrude overleed op 14 oktober]
October 18, 1878
Dr. Chapin came up at Dr. Sawyers request to officiate at the funeral, which took place at noon yesterday. The day was warm and golden, even too warm, and with considerable wind. Dr. Chapin surpassed himself in the fervor and beauty of his remarks. He read two beautiful hymns selected by Mr. Sawyer, one of them by Bryant, but no arrangement had been made for singing and there was none. We had no hearse and no [?] hands to put her to rest, it was all done by our family. A large concourse of people came to pay her their last honors and they were dismissed after the service and Dr. Chapin announced that the burial would be attended to by the family. Cousin John McEntee, Maurice, Girard, Jno. Andrews, Calvert, Joseph Tomkins and Fred Norton carried her to the grave on a bier and Calvert and [blank] staid and filled the grave and covered it with evergreens and flowers. Most of the family walked over to the cemetery, but Lucy, Sade and I did not go. Poor dear old Mrs. Winter came up from N.Y. to the funeral not knowing when it would take place but coming at a venture. Sara started for Boston this morning. She needed rest and wanted to be with Alice. The skies are soft and grey today and it has rained a little. Alice asked me to place some white roses in Gertrudes hands for her and then to send them to her which I did with the following lines.
Last roses of my happy summer time
[?]opping from resting hands I place in thine
in clasp of love their long and sweet caress
shall make again in wonted tenderness
fading, failing pulses beating slow
immortal beauty in their hearts of snow.
dinsdag 11 oktober 2016
Evelyn Waugh -- 12 oktober 1933
• Evelyn Waugh (1903-1966) was een Britse schrijver. In 1932-'33 maakte hij een reis door Brits-Guyana en Brazilië, waar hij het boek 92 dagen over schreef. Hieronder de inleiding bij het boek.
12 oktober 1933
Ten slotte is de treurige ochtend dan meedogenloos en onontkoombaar aangebroken; de kwade dag die ik week na week heb uitgesteld, vijf maanden lang.
Gisteravond laat ben ik gearriveerd in het huis dat ik van iemand in bruikleen heb en installeerde mij in volstrekte afzondering in de lege kinderkamer; meteen na het ontbijt heb ik vanmorgen een stapel foliopapier, schone vloeibladen, een volle inktpot, opgevouwen landkaarten, een verfomfaaid reisjournaal en een berg foto's op de schrijftafel uitgestald, waarna ik moedeloos een pijp heb gerookt en twee kranten gelezen. Vervolgens ben ik naar het postkantoor van het dorp gewandeld, op zoek naar Reliëf-kroontjespennen en bij terugkeer met weerzin aan de schrijftafel gaan zitten piekeren. Toen nog een pijp gerookt, twee brieven geschreven, het weitje opgelopen en naar de vette pony gekeken; daarna terug naar de schrijftafel. Het duldde geen uitstel meer. Er zat niet anders op dan me aan het schrijven van dit boek te zetten.
Ik las laatst dat toen de biograaf van Trollope onthulde dat deze schrijver een man van de klok was die op gezette tijden aan het werk ging, alsof het een kantoorbaan was, en ermee stopte als het tijd was, zelfs al zat hij middenin een zin, dit zijn goede naam en de verkoop van zijn boeken direct nadelig beïnvloedde. De mensen van zijn tijd geloofden in de romantische legende van het geïnspireerde genie; zij schepten genoegen in het beeld van de verdorven kunstenaar: Rossetti, die gek was geworden door de chloraal en intiem was met vrouwen die slecht bekend stonden, of Swinburne, die languit onder tafel lag; zij hadden respect voor het majestueuze en verhevene: Tennyson, Carlyle en Ruskin met hun witte bakkebaarden en hun zwarte capes; wat zij niet konden geloven was dat iemand die net zo leefde als zijzelf, die regelmaat betrachtte in het opstaan en naar bed gaan en die dagelijks een vaste hoeveelheid werk afleverde, ook maar iets zou kunnen schrijven dat de moeite van het lezen waard was.
Tegenwoordig wordt daar natuurlijk volkomen anders over gedacht. De hoogste lof die men een succesvol schrijver kan toezwaaien is aan te nemen dat hij een ander inhuurt om het schrijfwerk voor hem te doen. De meeste Engelsen houden niet van werken en mopperen op hun baan, en schrijvers leggen het er zó dik op dat zij een hekel hebben aan schrijven, dat het begrijpelijk is als hun publiek medelijden met hen zou krijgen en hen aanspoort eens wat anders te proberen. Ik heb zelden een romanschrijver ontmoet die zijn werk graag deed en ik heb nog nooit gehoord dat eentje er de brui aan gaf en zich ging wijden aan iets dat beter bij hem paste. Ik denk dat het beter voor het vak was geweest als schrijvers aan het voorwendsel van de inspiratie hadden vastgehouden. Men heeft nu de neiging te overdrijven in de tegenovergestelde richting en ons allemaal te beschouwen als op geld beluste werkezels. Volgens mij is de waarheid deze, dat, hoewel de meesten van ons niet zouden schrijven als het niet betaald werd, wij niet anders zouden schrijven dan we doen als het beter betaald werd. In zekere zin vormt dit alles een apologie voor het boek dat ik in deze ellendige weken ga schrijven. Het moet een beschrijving worden van de wijze waarop ik de afgelopen winter heb doorgebracht en aangezien er geen sprake is geweest van ontsnappingen aan de dood, romances of ontdekkingen lijkt het op het eerste gezicht nogal aanmatigend te veronderstellen dat ik wie dan ook zal kunnen boeien. Welk verstandig mens gaat nou een reisboek lezen, laat staan kopen, dat geen wetenschappelijke waarde heeft en dat gaat over een gebied waar hij niet van plan is ooit naartoe te gaan? (Deze zin geef ik cadeau aan recensenten met slechte plannen.) Welnu, ik denk dat het antwoord is dat de mens een communicatief dier is; dat er waarschijnlijk een aantal mensen bestaat dat van dezelfde soort dingen houdt als ik en dat een ervaring waarvoor ik zes maanden van mijn tijd, een behoorlijk bedrag aan geld en heel wat inspanning over heb gehad, anderen misschien wel een paar uur lezen waard is. Net als een timmerman, die, naar ik veronderstel, bij het zien van een stuk ruw timmerhout de opwelling heeft om eraan te gaan schaven, het rechthoekig te maken en het zijn vorm te geven, zo is een schrijver er niet echt tevreden mee zijn ervaringen in de vormloze en toevallige gedaante te laten bestaan als waarin het leven die aanbiedt. En aan ervaringen vormgeven betekent voor een schrijver dat hij ze communiceerbaar maakt.
Als iemand hoort dat een schrijver iets gaat doen dat ongewoon lijkt, zoals een reis naar Brits-Guyana maken, dan volgt altijd de opmerking: 'Ik neem aan dat u materiaal voor een boek gaat verzamelen', en aangezien je wel een erg verwaande kwast moet zijn om steeds weer de moeite te nemen je motieven uiteen te zetten, is het maar het gemakkelijkste hierop 'Ja' te zeggen en het daarbij te laten. Maar de waarheid is dat zichzelf respecterende schrijvers geen 'materiaal verzamelen' voor hun boeken, of liever gezegd, dat zij daarmee tijdens hun leven voortdurend bezig zijn. Je gaat niet reizen, net zo min als dat je verliefd wordt, om materiaal te verzamelen. Het maakt gewoon deel uit van je leven. Sommige schrijvers hebben een liefde voor het Engelse platteland; zij vestigen zich in Sussex, identificeren zich met het dorp, de boerderij en de heg en het kan niet missen of zij gaan daarover schrijven; anderen treden toe tot de hogere kringen; voor mijzelf en velen die beter zijn dan ik, zijn verre en onbeschaafde streken fascinerend en wel in het bijzonder gebieden waar culturen met elkaar in conflict zijn, en waar ontwikkelingsstadia aan elkaar grenzen, waar denkbeelden losgeraakt zijn van hun achtergrond en vreemde veranderingen ondergaan als zij worden overgeplant. Op die plaatsen tref ik de ervaringen aan die zo krachtig zijn dat zij omzetting in een literaire vorm verlangen.
Dus zal ik in de komende een a twee maanden mijn reis door Guyana en Brazilië opnieuw beleven. Niet dat die reis ooit uit mijn gedachten is geweest. Hij was steeds aanwezig, een hele, drukke en gemelijke zomer lang en hij drong zich bij stukjes en beetjes op ongeregelde momenten aan me op. En nu, in deze kinderkamer aan de kust, zal de reis in zijn geheel uiteengelegd worden, net als de landkaarten, de foto's en de tekeningen op de schrijftafel, terwijl de vallende bladeren in de herfstzon me eraan herinneren dat het spoedig weer tijd wordt er op uit te trekken naar een ander gebied.
12 oktober 1933
Ten slotte is de treurige ochtend dan meedogenloos en onontkoombaar aangebroken; de kwade dag die ik week na week heb uitgesteld, vijf maanden lang.
Gisteravond laat ben ik gearriveerd in het huis dat ik van iemand in bruikleen heb en installeerde mij in volstrekte afzondering in de lege kinderkamer; meteen na het ontbijt heb ik vanmorgen een stapel foliopapier, schone vloeibladen, een volle inktpot, opgevouwen landkaarten, een verfomfaaid reisjournaal en een berg foto's op de schrijftafel uitgestald, waarna ik moedeloos een pijp heb gerookt en twee kranten gelezen. Vervolgens ben ik naar het postkantoor van het dorp gewandeld, op zoek naar Reliëf-kroontjespennen en bij terugkeer met weerzin aan de schrijftafel gaan zitten piekeren. Toen nog een pijp gerookt, twee brieven geschreven, het weitje opgelopen en naar de vette pony gekeken; daarna terug naar de schrijftafel. Het duldde geen uitstel meer. Er zat niet anders op dan me aan het schrijven van dit boek te zetten.
Ik las laatst dat toen de biograaf van Trollope onthulde dat deze schrijver een man van de klok was die op gezette tijden aan het werk ging, alsof het een kantoorbaan was, en ermee stopte als het tijd was, zelfs al zat hij middenin een zin, dit zijn goede naam en de verkoop van zijn boeken direct nadelig beïnvloedde. De mensen van zijn tijd geloofden in de romantische legende van het geïnspireerde genie; zij schepten genoegen in het beeld van de verdorven kunstenaar: Rossetti, die gek was geworden door de chloraal en intiem was met vrouwen die slecht bekend stonden, of Swinburne, die languit onder tafel lag; zij hadden respect voor het majestueuze en verhevene: Tennyson, Carlyle en Ruskin met hun witte bakkebaarden en hun zwarte capes; wat zij niet konden geloven was dat iemand die net zo leefde als zijzelf, die regelmaat betrachtte in het opstaan en naar bed gaan en die dagelijks een vaste hoeveelheid werk afleverde, ook maar iets zou kunnen schrijven dat de moeite van het lezen waard was.
Tegenwoordig wordt daar natuurlijk volkomen anders over gedacht. De hoogste lof die men een succesvol schrijver kan toezwaaien is aan te nemen dat hij een ander inhuurt om het schrijfwerk voor hem te doen. De meeste Engelsen houden niet van werken en mopperen op hun baan, en schrijvers leggen het er zó dik op dat zij een hekel hebben aan schrijven, dat het begrijpelijk is als hun publiek medelijden met hen zou krijgen en hen aanspoort eens wat anders te proberen. Ik heb zelden een romanschrijver ontmoet die zijn werk graag deed en ik heb nog nooit gehoord dat eentje er de brui aan gaf en zich ging wijden aan iets dat beter bij hem paste. Ik denk dat het beter voor het vak was geweest als schrijvers aan het voorwendsel van de inspiratie hadden vastgehouden. Men heeft nu de neiging te overdrijven in de tegenovergestelde richting en ons allemaal te beschouwen als op geld beluste werkezels. Volgens mij is de waarheid deze, dat, hoewel de meesten van ons niet zouden schrijven als het niet betaald werd, wij niet anders zouden schrijven dan we doen als het beter betaald werd. In zekere zin vormt dit alles een apologie voor het boek dat ik in deze ellendige weken ga schrijven. Het moet een beschrijving worden van de wijze waarop ik de afgelopen winter heb doorgebracht en aangezien er geen sprake is geweest van ontsnappingen aan de dood, romances of ontdekkingen lijkt het op het eerste gezicht nogal aanmatigend te veronderstellen dat ik wie dan ook zal kunnen boeien. Welk verstandig mens gaat nou een reisboek lezen, laat staan kopen, dat geen wetenschappelijke waarde heeft en dat gaat over een gebied waar hij niet van plan is ooit naartoe te gaan? (Deze zin geef ik cadeau aan recensenten met slechte plannen.) Welnu, ik denk dat het antwoord is dat de mens een communicatief dier is; dat er waarschijnlijk een aantal mensen bestaat dat van dezelfde soort dingen houdt als ik en dat een ervaring waarvoor ik zes maanden van mijn tijd, een behoorlijk bedrag aan geld en heel wat inspanning over heb gehad, anderen misschien wel een paar uur lezen waard is. Net als een timmerman, die, naar ik veronderstel, bij het zien van een stuk ruw timmerhout de opwelling heeft om eraan te gaan schaven, het rechthoekig te maken en het zijn vorm te geven, zo is een schrijver er niet echt tevreden mee zijn ervaringen in de vormloze en toevallige gedaante te laten bestaan als waarin het leven die aanbiedt. En aan ervaringen vormgeven betekent voor een schrijver dat hij ze communiceerbaar maakt.
Als iemand hoort dat een schrijver iets gaat doen dat ongewoon lijkt, zoals een reis naar Brits-Guyana maken, dan volgt altijd de opmerking: 'Ik neem aan dat u materiaal voor een boek gaat verzamelen', en aangezien je wel een erg verwaande kwast moet zijn om steeds weer de moeite te nemen je motieven uiteen te zetten, is het maar het gemakkelijkste hierop 'Ja' te zeggen en het daarbij te laten. Maar de waarheid is dat zichzelf respecterende schrijvers geen 'materiaal verzamelen' voor hun boeken, of liever gezegd, dat zij daarmee tijdens hun leven voortdurend bezig zijn. Je gaat niet reizen, net zo min als dat je verliefd wordt, om materiaal te verzamelen. Het maakt gewoon deel uit van je leven. Sommige schrijvers hebben een liefde voor het Engelse platteland; zij vestigen zich in Sussex, identificeren zich met het dorp, de boerderij en de heg en het kan niet missen of zij gaan daarover schrijven; anderen treden toe tot de hogere kringen; voor mijzelf en velen die beter zijn dan ik, zijn verre en onbeschaafde streken fascinerend en wel in het bijzonder gebieden waar culturen met elkaar in conflict zijn, en waar ontwikkelingsstadia aan elkaar grenzen, waar denkbeelden losgeraakt zijn van hun achtergrond en vreemde veranderingen ondergaan als zij worden overgeplant. Op die plaatsen tref ik de ervaringen aan die zo krachtig zijn dat zij omzetting in een literaire vorm verlangen.
Dus zal ik in de komende een a twee maanden mijn reis door Guyana en Brazilië opnieuw beleven. Niet dat die reis ooit uit mijn gedachten is geweest. Hij was steeds aanwezig, een hele, drukke en gemelijke zomer lang en hij drong zich bij stukjes en beetjes op ongeregelde momenten aan me op. En nu, in deze kinderkamer aan de kust, zal de reis in zijn geheel uiteengelegd worden, net als de landkaarten, de foto's en de tekeningen op de schrijftafel, terwijl de vallende bladeren in de herfstzon me eraan herinneren dat het spoedig weer tijd wordt er op uit te trekken naar een ander gebied.
zondag 9 oktober 2016
Italo Svevo -- 10 oktober 1899
• Italo Svevo (1861-1928) was een Italiaanse schrijver. In Autobiografisch profiel (vertaald door Yolanda Bloemen) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.
10.10.99
Vreemd dat het feit van de geboorte smart en dood impliceert en nog vreemder is het dat ik, bijna veertig jaar oud, me daarover verwonder. Het is een bewijs dat er in mij nog steeds iets van kinderlijke onbevangenheid is en daar ben ik blij om. Gisteravond was ik op het punt van inslapen toen dit macabere idee me trof. Met een gevoel van beklemming ging ik in mezelf na of die plotselinge sensatie van smart en dood er al eerder was. Ik slaagde erin me een sombere, brandende, voortdurende smart voor te stellen, onherstelbaar, zonder verlichting en zonder respijt. Ik begreep hoezeer het vermogen een beetje lucht in te ademen een goed is dat niet betaald kan worden met goederen die ons ter beschikking staan. Vervolgens stelde ik me de dood van het oog voor. Kijk! De sombere nacht sluit de spiegel waarin tot dusverre het licht en de kleuren werden weerspiegeld en erachter heeft het leven, dat zich terugtrekt, nog kracht, die minder wordt weliswaar, maar die de laatste kwelling zou moeten brengen van de vergeefse sensatie. En ik stelde me voor dat het leven, door de dood van de uitwendige zintuigen, voordat het lichaam in de aarde begraven wordt, in het lichaam begraven ligt, een leven dat zich alleen manifesteert in smart, in niets anders dan smart, onbeweeglijk want het gaat om een organisme dat volledig berust aangezien de delen die tevoren in opstand konden komen reeds dood zijn. Geen armen meer om ten hemel te heffen, geen voeten om te vluchten, geen ogen om te huilen, noch enige uitdrukking op het gelaat. Smart in volkomen eenzaamheid zonder het bewustzijn om haar te ziften, zonder hoop. Zij nestelt zich triomfantelijk in de verslapte zintuigen en de verlichting- de dood van het beest- komt onverwacht. Laatste herinnering van het leven blijft de eenzame smart.
10.10.99
Vreemd dat het feit van de geboorte smart en dood impliceert en nog vreemder is het dat ik, bijna veertig jaar oud, me daarover verwonder. Het is een bewijs dat er in mij nog steeds iets van kinderlijke onbevangenheid is en daar ben ik blij om. Gisteravond was ik op het punt van inslapen toen dit macabere idee me trof. Met een gevoel van beklemming ging ik in mezelf na of die plotselinge sensatie van smart en dood er al eerder was. Ik slaagde erin me een sombere, brandende, voortdurende smart voor te stellen, onherstelbaar, zonder verlichting en zonder respijt. Ik begreep hoezeer het vermogen een beetje lucht in te ademen een goed is dat niet betaald kan worden met goederen die ons ter beschikking staan. Vervolgens stelde ik me de dood van het oog voor. Kijk! De sombere nacht sluit de spiegel waarin tot dusverre het licht en de kleuren werden weerspiegeld en erachter heeft het leven, dat zich terugtrekt, nog kracht, die minder wordt weliswaar, maar die de laatste kwelling zou moeten brengen van de vergeefse sensatie. En ik stelde me voor dat het leven, door de dood van de uitwendige zintuigen, voordat het lichaam in de aarde begraven wordt, in het lichaam begraven ligt, een leven dat zich alleen manifesteert in smart, in niets anders dan smart, onbeweeglijk want het gaat om een organisme dat volledig berust aangezien de delen die tevoren in opstand konden komen reeds dood zijn. Geen armen meer om ten hemel te heffen, geen voeten om te vluchten, geen ogen om te huilen, noch enige uitdrukking op het gelaat. Smart in volkomen eenzaamheid zonder het bewustzijn om haar te ziften, zonder hoop. Zij nestelt zich triomfantelijk in de verslapte zintuigen en de verlichting- de dood van het beest- komt onverwacht. Laatste herinnering van het leven blijft de eenzame smart.
Riverbend -- 9 oktober 2003
• Riverbend is de schuilnaam van een Irakese blogster die van 2003-2007 verslag deed van de toestand in Bagdad en Irak. Het blog staat nog steeds online. De inhoud werd gepubliceerd als boek, dat in het Nederlands werd vertaald als Bagdad onder vuur.
Thursday, October 09, 2003
[...]
There, pulled up to the side of the road, with one armored car in front and one behind, was a huge, beige-green tank. My aunt moaned and clutched at her handbag possessively, “Is this a checkpoint? What are they searching for? Are they going to check us?” She was carrying all of her gold jewelry in the black, leather bag which, every time she reached inside to rummage for something, I imagined would swallow her up into its depths.
Iraqi people don’t own gold because they are either spectacularly wealthy, or they have recently been on a looting spree... Gold is a part of our culture and the roll it plays in ‘family savings’ has increased since 1990 when the Iraqi Dinar (which was $3) began fluctuating crazily. People began converting their money to gold- earrings, bracelets, necklaces- because the value of gold didn’t change. People pulled their money out of banks before the war, and bought gold instead. Women here call gold “zeeneh ou 7*azeeneh (khazeeneh)” which means, “ornaments and savings”. Gold can be shown off and worn, but in times of economical trouble, a few pieces can be sold to tide the family over.
Many troops claimed that they took gold from houses because they couldn't believe people like *that* could own gold... what they don't know is that when two Iraqis get married- regardless of religion- the man often gives the woman a 'mahar' or dowry, composed of gold jewelry. When a couple has a child, the gifts are often little gold trinkets that the parents can sell or keep... this was especially popular before the blockade.
“They might be checking houses…” E. said. We traveled the last kilometer home in a thoughtful silence, each lost in their own worries. I was worried about the computer. In areas where they claimed to have gotten a ‘tip’, the computers were often confiscated for checking, never to be seen again. I practiced various phrases in my head, “Take the money, gold and gun, leave the computer…”
At home, my mother was anxiously clearing up the kitchen. We told her about the tank ‘parked’ on the main road, “I know,” she said, rubbing at a stubborn stain on the counter, “It’s been there for the last hour… they might check the area tonight.” My aunt went into a tirade against raids, troops, and looting, then calmed down and decided that she wouldn’t hide her gold tonight: her daughter and I would wear it. I stood there with my mouth hanging open- who is to stop anyone from taking it off of us? Was she crazy? No, she wasn’t crazy. We would wear the necklaces, tucking them in under our shirts and the rest would go into our pockets. There would be ‘abayas’ or robes on standby- if they decided to check the house, we would throw on the abayas and leave the house calmly, waiting for the raid to end.
My mother had hidden our not-particularly-impressive valuables in a few ingenious places. It was a game for days, during May, when the raids began and we started hearing tales of the ‘confiscation’ of valuables like gold and dollars during the raids. Everyone started thinking up creative hiding places to hide the money and jewelry. Neighbors and relatives would trade tips on the best hiding places and the ones that were checked right away… the guns were a little bit more difficult. They were necessary for protection against gangs and armed militias. People were allowed to have one pistol and one rifle. If the troops walk into your home, armed to the eyeballs, guns pointed and tense with fear, and find an extra rifle or gun, it is considered ‘terrorism’ and the family may find itself on the evening news as a potential terrorist cell.
[...]
We went to sleep early… except no one slept. E. kept checking for cars or tanks and I sat listening to the night and trying to sleep around the jewelry, thinking of all the pictures I had seen of Elizabeth Taylor and Marilyn Monroe sleeping in diamonds and emeralds. At 3 am, I decided I wasn’t Elizabeth Taylor, took off the rings and bracelet and stuffed them in my pillowcase.
The morning eventually came, with no tanks- only some distant shots in the background and something that sounded vaguely like an explosion. E. said that they weren’t even on the main road anymore… apparently they had left during the night. I returned the jewelry, relieved, but my cousin kept it on, deciding she had grown accustomed to seeing a ‘wealthy-looking reflection’ in the mirror.
Thursday, October 09, 2003
[...]
There, pulled up to the side of the road, with one armored car in front and one behind, was a huge, beige-green tank. My aunt moaned and clutched at her handbag possessively, “Is this a checkpoint? What are they searching for? Are they going to check us?” She was carrying all of her gold jewelry in the black, leather bag which, every time she reached inside to rummage for something, I imagined would swallow her up into its depths.
Iraqi people don’t own gold because they are either spectacularly wealthy, or they have recently been on a looting spree... Gold is a part of our culture and the roll it plays in ‘family savings’ has increased since 1990 when the Iraqi Dinar (which was $3) began fluctuating crazily. People began converting their money to gold- earrings, bracelets, necklaces- because the value of gold didn’t change. People pulled their money out of banks before the war, and bought gold instead. Women here call gold “zeeneh ou 7*azeeneh (khazeeneh)” which means, “ornaments and savings”. Gold can be shown off and worn, but in times of economical trouble, a few pieces can be sold to tide the family over.
Many troops claimed that they took gold from houses because they couldn't believe people like *that* could own gold... what they don't know is that when two Iraqis get married- regardless of religion- the man often gives the woman a 'mahar' or dowry, composed of gold jewelry. When a couple has a child, the gifts are often little gold trinkets that the parents can sell or keep... this was especially popular before the blockade.
“They might be checking houses…” E. said. We traveled the last kilometer home in a thoughtful silence, each lost in their own worries. I was worried about the computer. In areas where they claimed to have gotten a ‘tip’, the computers were often confiscated for checking, never to be seen again. I practiced various phrases in my head, “Take the money, gold and gun, leave the computer…”
At home, my mother was anxiously clearing up the kitchen. We told her about the tank ‘parked’ on the main road, “I know,” she said, rubbing at a stubborn stain on the counter, “It’s been there for the last hour… they might check the area tonight.” My aunt went into a tirade against raids, troops, and looting, then calmed down and decided that she wouldn’t hide her gold tonight: her daughter and I would wear it. I stood there with my mouth hanging open- who is to stop anyone from taking it off of us? Was she crazy? No, she wasn’t crazy. We would wear the necklaces, tucking them in under our shirts and the rest would go into our pockets. There would be ‘abayas’ or robes on standby- if they decided to check the house, we would throw on the abayas and leave the house calmly, waiting for the raid to end.
My mother had hidden our not-particularly-impressive valuables in a few ingenious places. It was a game for days, during May, when the raids began and we started hearing tales of the ‘confiscation’ of valuables like gold and dollars during the raids. Everyone started thinking up creative hiding places to hide the money and jewelry. Neighbors and relatives would trade tips on the best hiding places and the ones that were checked right away… the guns were a little bit more difficult. They were necessary for protection against gangs and armed militias. People were allowed to have one pistol and one rifle. If the troops walk into your home, armed to the eyeballs, guns pointed and tense with fear, and find an extra rifle or gun, it is considered ‘terrorism’ and the family may find itself on the evening news as a potential terrorist cell.
[...]
We went to sleep early… except no one slept. E. kept checking for cars or tanks and I sat listening to the night and trying to sleep around the jewelry, thinking of all the pictures I had seen of Elizabeth Taylor and Marilyn Monroe sleeping in diamonds and emeralds. At 3 am, I decided I wasn’t Elizabeth Taylor, took off the rings and bracelet and stuffed them in my pillowcase.
The morning eventually came, with no tanks- only some distant shots in the background and something that sounded vaguely like an explosion. E. said that they weren’t even on the main road anymore… apparently they had left during the night. I returned the jewelry, relieved, but my cousin kept it on, deciding she had grown accustomed to seeing a ‘wealthy-looking reflection’ in the mirror.
E.J. Rudsdale -- 8 oktober 1944
• E.J. Rudsdale (1910-1951) was een Britse museumcurator die in de oorlog een dagboek bijhield. Het geeft een beeld van het leven in een klein stadje gedurende die jaren.
[8th October 1944 - Struan]
Sunday
Glorious morning. No breakfast. Across Grampians. Managed to get a loaf at Edendon, from a very slatterly ill mannered young woman!
Sheep. Herd of goats near Dalwhinnie. Top of Drumochter down into Invernessshire. Got cup of tea at lorry drivers’ place towards Newtonmore. Tea bad. First place I saw open since leaving Perth, over 60 miles back. By now just gone.
Clouds but no rain. Saw mill working on Sabbath.
Sometimes saw nothing in an hour. Mountains a wonderful indigo.
[9th October 1944 - Aviemore to Inverness]
Monday
Glorious sunny morning. Sun came creeping over the mountains straight into the window. The breakfast good. Left 10.30. Trees and gorse beginning to turn yellow, brown, grey. Wonderful colouring. To Carrbridge easily, magnificent arch of the ancient bridge still standing, a great semi-circle. Much forestry work along here mostly Newfoundlanders.
Saw the place where the fire was last year, near the Slochd. Then Tomatin, where I had left Meg MacDougall [wartime curator of Inverness Museum] last year, and so Slochd summit, then down swiftly easily pleasantly to Moy, the island burial ground never to be used again, still and silent in the water. Then Daviot, carting oats on little tumbrels, a girl loading, just below the church. Sound of machine gun firing away in the hills. Row of “fairy hills”, little tumuli near Culloden Moor. Then far and deep blue was Moray Firth. Long swift easy run down to Culcaback, past King David’s well and so to Inverness. Surprised to find it on 2pm. Had v. expensive lunch of sausages for 2/6, then to see Meg. Glad to see me, but wanted to talk politics all the time. Mad on Labour Party affairs. Yet she has no despondency and looks forward eagerly. Heard that a Jerry had been shot down off the Firth that morning, and that full blackout remains here.
Had tea, cinema for 2 hours then to ARP and Police station to see Meg on duty. Introduced to Insp. Chisholm. Heard that 3 Germans have escaped from a camp in N. Riding.
Got room through Mrs G. at top of high building in Church St. Felt rather ill tonight.
NB Cinema Attendant aged 60, German wife gave birth at 51 about 2 yrs ago.
[8th October 1944 - Struan]
Sunday
Glorious morning. No breakfast. Across Grampians. Managed to get a loaf at Edendon, from a very slatterly ill mannered young woman!
Sheep. Herd of goats near Dalwhinnie. Top of Drumochter down into Invernessshire. Got cup of tea at lorry drivers’ place towards Newtonmore. Tea bad. First place I saw open since leaving Perth, over 60 miles back. By now just gone.
Clouds but no rain. Saw mill working on Sabbath.
Sometimes saw nothing in an hour. Mountains a wonderful indigo.
[9th October 1944 - Aviemore to Inverness]
Monday
Glorious sunny morning. Sun came creeping over the mountains straight into the window. The breakfast good. Left 10.30. Trees and gorse beginning to turn yellow, brown, grey. Wonderful colouring. To Carrbridge easily, magnificent arch of the ancient bridge still standing, a great semi-circle. Much forestry work along here mostly Newfoundlanders.
Saw the place where the fire was last year, near the Slochd. Then Tomatin, where I had left Meg MacDougall [wartime curator of Inverness Museum] last year, and so Slochd summit, then down swiftly easily pleasantly to Moy, the island burial ground never to be used again, still and silent in the water. Then Daviot, carting oats on little tumbrels, a girl loading, just below the church. Sound of machine gun firing away in the hills. Row of “fairy hills”, little tumuli near Culloden Moor. Then far and deep blue was Moray Firth. Long swift easy run down to Culcaback, past King David’s well and so to Inverness. Surprised to find it on 2pm. Had v. expensive lunch of sausages for 2/6, then to see Meg. Glad to see me, but wanted to talk politics all the time. Mad on Labour Party affairs. Yet she has no despondency and looks forward eagerly. Heard that a Jerry had been shot down off the Firth that morning, and that full blackout remains here.
Had tea, cinema for 2 hours then to ARP and Police station to see Meg on duty. Introduced to Insp. Chisholm. Heard that 3 Germans have escaped from a camp in N. Riding.
Got room through Mrs G. at top of high building in Church St. Felt rather ill tonight.
NB Cinema Attendant aged 60, German wife gave birth at 51 about 2 yrs ago.
donderdag 6 oktober 2016
Marjan Berk -- 7 oktober 1983
• Marjan Berk (1932) is een Nederlandse actrice en schrijfster. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Vrijdag [7 oktober]
Verheugd de mooie kritiek op de Goochempagina in Het Parool gelezen. Wel erg gegiecheld bij de passage 'duurst gemonteerde kindermusical hier ooit vertoond!' Low budget werken en er dan black-light opzetten, dat was het geheim! Nog helemaal vergeten te vertellen, dat onze nieuwe burgemeester na de voorstelling op woensdagmiddag op prima en gelukkig niet te lange manier toespraak hield, de kinderen reikten zelf de griffels en penselen uit, niet gehinderd door volwassenen; en stamporkest van eigen samenstelling verzorgde de muzikale omlijsting.
Zaterdag
In bed gebleven. Stapels boeken, kranten, achterstallig leeswerk naast bed, helaas door medicijnen niet in staat meer dan drie zinnen achter elkaar te lezen, zodat droom van dagje niksen en lezen inkromp tot slapen!
Zondag
Gewekt door tante uit de Betuwe, die raar medisch verhaal vertelde. Ze werd voor kleine operatieve ingreep twee dagen opgenomen in zo'n modern gammapaleis. Na 24 uur in bed te hebben gelegen, mocht ze er even uit. 'Ik voel mij wat zweverig, zuster!'
'Ja mevrouw, dat komt ervan als je 24 uur verticaal hebt gelegen!'
Maandag
Het tikken van een dagboek is voor zieke arm geen pretje! Moet toch oppassen, dat dit geen zielig verhaal wordt! Hoewel een verslagje van de toestand van de medische ethiek in het weekend en het krijgen van adekwate hulp op juiste moment wel een snoezig dagboek apart zou opleveren! Enfin, Jan Blokker heeft op identieke wijze dat al schitterend gedaan in het behandelen van zijn Brandende Kwestie in Vrij Nederland, daarmee het waterhoofdachtige apparaat van hulpverlening, dat op het moment dat je het nodig hebt, niet functioneert, stevig aan de kaak stellend! Maar gelukkig bestaat dokter V., wiens bedside-manners impeccable zijn en zijn hulp bij gruwelijke pijn zeer afdoend. Maak voor de verandering maar weer eens lekker eten klaar, heb het de laatste weken behoorlijk vaak laten afweten met iets tè eenvoudig voedsel waarbij tomaten en gehakt de hoofdrol speelden. Zelfgemaakte appelmoes en prei in de oven, dat is vandaag de goedmaker voor enige weken slonzig eten.
Vrijdag [7 oktober]
Verheugd de mooie kritiek op de Goochempagina in Het Parool gelezen. Wel erg gegiecheld bij de passage 'duurst gemonteerde kindermusical hier ooit vertoond!' Low budget werken en er dan black-light opzetten, dat was het geheim! Nog helemaal vergeten te vertellen, dat onze nieuwe burgemeester na de voorstelling op woensdagmiddag op prima en gelukkig niet te lange manier toespraak hield, de kinderen reikten zelf de griffels en penselen uit, niet gehinderd door volwassenen; en stamporkest van eigen samenstelling verzorgde de muzikale omlijsting.
Zaterdag
In bed gebleven. Stapels boeken, kranten, achterstallig leeswerk naast bed, helaas door medicijnen niet in staat meer dan drie zinnen achter elkaar te lezen, zodat droom van dagje niksen en lezen inkromp tot slapen!
Zondag
Gewekt door tante uit de Betuwe, die raar medisch verhaal vertelde. Ze werd voor kleine operatieve ingreep twee dagen opgenomen in zo'n modern gammapaleis. Na 24 uur in bed te hebben gelegen, mocht ze er even uit. 'Ik voel mij wat zweverig, zuster!'
'Ja mevrouw, dat komt ervan als je 24 uur verticaal hebt gelegen!'
Maandag
Het tikken van een dagboek is voor zieke arm geen pretje! Moet toch oppassen, dat dit geen zielig verhaal wordt! Hoewel een verslagje van de toestand van de medische ethiek in het weekend en het krijgen van adekwate hulp op juiste moment wel een snoezig dagboek apart zou opleveren! Enfin, Jan Blokker heeft op identieke wijze dat al schitterend gedaan in het behandelen van zijn Brandende Kwestie in Vrij Nederland, daarmee het waterhoofdachtige apparaat van hulpverlening, dat op het moment dat je het nodig hebt, niet functioneert, stevig aan de kaak stellend! Maar gelukkig bestaat dokter V., wiens bedside-manners impeccable zijn en zijn hulp bij gruwelijke pijn zeer afdoend. Maak voor de verandering maar weer eens lekker eten klaar, heb het de laatste weken behoorlijk vaak laten afweten met iets tè eenvoudig voedsel waarbij tomaten en gehakt de hoofdrol speelden. Zelfgemaakte appelmoes en prei in de oven, dat is vandaag de goedmaker voor enige weken slonzig eten.
woensdag 5 oktober 2016
Mary Dresselhuys -- 6 oktober 1979
• Mary Dresselhuys (1907-2004) was een Nederlandse actrice. In 1979 hield ze op verzoek van NRC Handelsblad korte tijd een 'Hollands dagboek'bij.
Zaterdag [6 oktober]
'Kom eens even langs bij Karel Prior.' Even! Dat duurt vijf kwartier. Daar had ik dus ook alweer tegenop gezien. Maar als iemand zijn vak zo verstaat als hij en bij een vlug kopje koffie vooraf zegt: 'Nee, laten we maar nergens over praten, laten we het allemaal spontaan houden,' dan krijg je meteen een scheut van zijn zelfvertrouwen. En dan vliegt de tijd om. En wie vindt het niet zalig om maar over zichzelf te zitten praten tegen een ademloze luisteraar? En van die mensen thuis die eventueel de knop omdraaien merk je niets. Een zaal gaat schuifelen of hoesten, maar de tactvolle radio en TV kunnen ons niet kwetsen.
Toen ik thuis was ging de telefoon. De boodschappendienst: 'Bent u het zelf? Ik heb een boodschap voor u van Ramses Shaffy.' 'Zegt u het maar.' 'Hij houdt van u.' 'Dank u wel.' 'Hebt u het begrepen?' 'Ja, zeker. Het is helemaal Ramses. Ik ben er erg blij mee. Dank u zeer!'
Ramses die om kwart over negen 's morgens aan de radio zat! En, zo bleek een half uur later toen hij zelf opbelde, vijf kwartier geluisterd had. Ramses, een zeer, zeer dierbare, 't Is zes uur. Auto naar Sliedrecht.
Zaterdag [6 oktober]
'Kom eens even langs bij Karel Prior.' Even! Dat duurt vijf kwartier. Daar had ik dus ook alweer tegenop gezien. Maar als iemand zijn vak zo verstaat als hij en bij een vlug kopje koffie vooraf zegt: 'Nee, laten we maar nergens over praten, laten we het allemaal spontaan houden,' dan krijg je meteen een scheut van zijn zelfvertrouwen. En dan vliegt de tijd om. En wie vindt het niet zalig om maar over zichzelf te zitten praten tegen een ademloze luisteraar? En van die mensen thuis die eventueel de knop omdraaien merk je niets. Een zaal gaat schuifelen of hoesten, maar de tactvolle radio en TV kunnen ons niet kwetsen.
Toen ik thuis was ging de telefoon. De boodschappendienst: 'Bent u het zelf? Ik heb een boodschap voor u van Ramses Shaffy.' 'Zegt u het maar.' 'Hij houdt van u.' 'Dank u wel.' 'Hebt u het begrepen?' 'Ja, zeker. Het is helemaal Ramses. Ik ben er erg blij mee. Dank u zeer!'
Ramses die om kwart over negen 's morgens aan de radio zat! En, zo bleek een half uur later toen hij zelf opbelde, vijf kwartier geluisterd had. Ramses, een zeer, zeer dierbare, 't Is zes uur. Auto naar Sliedrecht.
dinsdag 4 oktober 2016
Joseph Banks -- 5 oktober 1769
• Joseph Banks (1743-1820) was een Engelse natuuronderzoeker en botanicus. Hij maakte deel uit van de eerste expeditie (1768-1771) van James Cook, en hield van die reis een dagboek bij.
1769 October 4.
Several small peices of sea weed are seen today but no heaps; weather pleasant, breeze rather of the gentlest. Towards evening we were entertaind by a large shoal of Porpoises like those of the 30th of last month; they came up to the ship in prodigious circl[in]g action leaping out of the water sometimes 2 or 3 feet high as nimbly as Bonetos; immediately after them came a number of a larger sort quite black who movd very heavy in the water; both these troops kept their course by the ship without taking much notice of her probably in pursuit of some prey.
1769 October 5.
Our old enemy Cape fly away entertaind us for three hours this morn all which time there were many opinions in the ship, some said it was land and others Clouds which at last however plainly appeard. 2 Seals passd the ship asleep and 3 of the birds which Mr Gore calls Port Egmont hens, Larus Catarrhactes, and says are a sure sign of our being near land. They are something larger than a crow, in flight much like one, flapping their wings often with a slow motion; their bodies and wings of a dark chocolate or soot colour, under each wing a small broadish bar of dirty white which makes them so remarkable that it is hardly possible to mistake them. They are seen as he says all along the Coast of America and in Faulklands Isles; I myself remember to have seen them at Terra del Fuego but by some accident did not note them down. Just before sun set we were much entertaind by a shoal of Porpoises like those seen yesterday; they kept in sight of the ship for near an hour, all that while as if in hot pursuit of some prey, leaping out of the water almost over each other; they might be very justly compard to a pack of hounds in full cry only their numbers which were some thousands made them a much more considerable object; sometimes they formd a line near ¼ of a mile in lengh, sometimes contracted them selves into a much smaller compass, keeping the water wherever they went in a foam so that when they were so far from the ship that their bodys could not be distinguishd any man would have taken them for breakers.
1769 October 6.
This morn a Port Egmont hen and a seal were seen pretty early. At ½ past one a small boy who was at the mast head Calld out Land. I was luckyly upon deck and well I was entertaind, within a few minutes the cry circulated and up came all hands, this land could not then be seen even from the tops yet few were there who did not plainly see it from the deck till it appeard that they had lookd at least 5 points wrong. Weather most moderate. We came up with it very slowly; at sun set myself was at the masthead, land appeard much like an Island or Islands but seemd to be large. Just before a small shark was seen who had a very piked nose something like our dog fish in England.
1769 October 4.
Several small peices of sea weed are seen today but no heaps; weather pleasant, breeze rather of the gentlest. Towards evening we were entertaind by a large shoal of Porpoises like those of the 30th of last month; they came up to the ship in prodigious circl[in]g action leaping out of the water sometimes 2 or 3 feet high as nimbly as Bonetos; immediately after them came a number of a larger sort quite black who movd very heavy in the water; both these troops kept their course by the ship without taking much notice of her probably in pursuit of some prey.
1769 October 5.
Our old enemy Cape fly away entertaind us for three hours this morn all which time there were many opinions in the ship, some said it was land and others Clouds which at last however plainly appeard. 2 Seals passd the ship asleep and 3 of the birds which Mr Gore calls Port Egmont hens, Larus Catarrhactes, and says are a sure sign of our being near land. They are something larger than a crow, in flight much like one, flapping their wings often with a slow motion; their bodies and wings of a dark chocolate or soot colour, under each wing a small broadish bar of dirty white which makes them so remarkable that it is hardly possible to mistake them. They are seen as he says all along the Coast of America and in Faulklands Isles; I myself remember to have seen them at Terra del Fuego but by some accident did not note them down. Just before sun set we were much entertaind by a shoal of Porpoises like those seen yesterday; they kept in sight of the ship for near an hour, all that while as if in hot pursuit of some prey, leaping out of the water almost over each other; they might be very justly compard to a pack of hounds in full cry only their numbers which were some thousands made them a much more considerable object; sometimes they formd a line near ¼ of a mile in lengh, sometimes contracted them selves into a much smaller compass, keeping the water wherever they went in a foam so that when they were so far from the ship that their bodys could not be distinguishd any man would have taken them for breakers.
1769 October 6.
This morn a Port Egmont hen and a seal were seen pretty early. At ½ past one a small boy who was at the mast head Calld out Land. I was luckyly upon deck and well I was entertaind, within a few minutes the cry circulated and up came all hands, this land could not then be seen even from the tops yet few were there who did not plainly see it from the deck till it appeard that they had lookd at least 5 points wrong. Weather most moderate. We came up with it very slowly; at sun set myself was at the masthead, land appeard much like an Island or Islands but seemd to be large. Just before a small shark was seen who had a very piked nose something like our dog fish in England.
Abonneren op:
Posts (Atom)