• De Zwitserse Helene Siegfried (1886-1918) was aan het eind van de Eerste Wereldoorlog Rode Kruis-zuster in Duitsland, maar overleed al vrij snel aan de Spaanse griep. Fragmenten uit haar dagboek zijn destijds in het Nederlands vertaald.
21 September 1918.
Van morgen vroeg af zal ik in barak I werken, waarvoor ik van het begin af bestemd was. Het spijt mij van mijn eerste soldaten, die al zeer aan mij gehecht zijn, weg te gaan. Maar zoo is het nu eenmaal bij ons. Altijd wisselen. Ik voel weer zoo sterk hoe ik van dit beroep houd. Nu ik zoo goed uitgerust ben is het eenvoudig heerlijk weer te werken en is men eenmaal zelfstandig, dan is het iets heel anders als in het begin. Onder mekaar zijn we zeer vroolijk. We musiceeren en naast ons werk hebben wij ook plezier in het leven. 't Is niet te vergelijken met het ziekenhuisbedrijf. Men voelt zoo goed het onderscheid tusschen oorlogsverpleging en den ernstigen gewone dienst. Ik geniet er dubbel van bij het terugdenken aan vroeger, nu ook nog eens de mooie kant van het beroep mee te maken.
27 September 1918.
Nachtwaak op barak I en II, ieder met 40 man. 's Avonds bij de vorstin voor het souper gevraagd. Zeer interessante avond. Goede nacht met weinig arbeid.
29 September 1918.
[...] Het is hier werkelijk heerlijk. Alleen zusters, die iets kunnen, heelemaal geen hulppersoneel. Het eten is voor de tegenwoordige tijden buitengewoon goed. De vorstin is heel aardig voor mij. Met de hoofdverpleegster kan ik goed overweg, we zijn bijna vriendschappelijk. Wat kan men meer verlangen?
14 October 1918.
Veel werk, geen vrij uur. Pakket van huis. Veel brieven. (Voor mijn verjaardag, morgen den 15den). Alle zusters hebben de griep.
[Den 15den October, haar 23sten geboortedag, was Helene's laatste gezonde levensdag. 't Was nog een dag van onvermengde vreugde, waarop ze, gelukkig door de geschenken en brieven van huis, bedankte. ‘Pas goed op voor de griep mijn geliefd Vadertje,’ voegde ze erbij. ‘Hier heerscht ze heel erg. Mij gaat het nog steeds uitstekend, en ik pas er erg voor op.’
Spoedig daarna deden zich de kenteekenen der ziekte ook bij haar voor. Toch dwong ze zich nog twee dagen lang op den been te blijven, om de van het front aangekomen zwaargewonden te verzorgen. Want uit Berlijn kon men geen hulpkrachten krijgen en de koortsige lazaretzusters waren niet in staat iets te doen.
De derde morgen maakte een dubbelzijdige longontsteking ook aan haar werk een einde. De dokters en de Vorstin Donnersmark deden al het mogelijke om haar te redden. Te vergeefs. Den 25sten October, toen buiten het avondrood in de Marksche dennentoppen vergloeide, gaf zij den geest, hand in hand met haar vader, die haar nog slechts bewusteloos teruggezien had.]
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten