• Op vrijdag 10 mei 1940 begon de 57-jarige directeur van de Rijkskweekschool in Amersfoort, Honoré Blijdenstijn, in een eenvoudig schriftje, dagelijks te noteren wat hem bezighield. Vijf jaar en 23 schriftjes later hield hij daar mee op.
5 maart 1941 (woensdag)
Een brief van Linneweber, een rector, verbonden aan ’t Dept. v. Opv. W. en C. en inspirator voor Duitse ideeën „an höchster Stelle”. Gerard had hem over mij gesproken als man die van de opleiding wat af wist. Ik had G. gezegd, dat ik graag eens met hem zou willen spreken. Nu kondigt hij mij zijn komst aan of, juister gezegd, vraagt mij mij in de Kweekschool te kunnen bezoeken tussen 10 en 15 Maart „Besuch rein privater Art und daher Bedenken politischer Art so gut wie ausgeschlössen”.
Natuurlijk is zo iets nooit mijn bedoeling geweest. Bij de tegenwoordige stemming tegen de Duitsers, die door de gebeurtenissen te Amsterdam tot kookhitte is gestegen, kan men een bezoek van een Duitser niet goed praten; in mijn functie zou ik in ieders ogen een landverrader zijn.
Evenwel er is nog een andere reden, die de kennismaking belet. De Secretaris-generaal V Dam heeft een paar weken geleden zijn reorganisatie - plan der Kweekscholen bekend gemaakt. Ik mag nu alleen nog in ambtelijk verband handelen. Ik heb Linneweber in dien geest geschreven; ik hoop, dat hij het inziet. Wij leven snel; 3 maanden geleden was loyale samenwerking nog iets, waarover gesproken kon worden.
Albert en Greet Polak komen bridgen. Zij vertellen: „De Kattenburgers in Amsterdam voegden de Duitsers toe: Wat jullie met je eigen joden doet, moet je zelf weten, maar van onze smousjes blijf je af.” Dat tekent de gevoelens van ’t ogenblik; als men er maar niet uit concludeert, dat de Amsterdammers thans pro-semiet zijn!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten