dinsdag 31 maart 2015

Cor Inja -- 1 april 1925

Cor Inja (1903-1989) weigerde dienst op principiële gronden, en moest daarvoor de gevangenis in. Tijdens zijn opsluiting hield hij een dagboek bij, dat is gepubliceerd als Geen cel ketent deze dromen.

1 april
Een week zit ik hier nu. Vandaag nogal afwisseling. Na het luchten 's morgens het gewone werkprogramma afgemaakt. Toen kreeg ik ds. Nauta op bezoek. Hij maakte ons doopsgezinden uit voor anarchisten met een stralenkrans om. In dat geval was Jezus ook anarchist. Overigens wel een woord om over door te denken. Ik vraag me dan ook af: vertrouwt die ds. Nauta nu op God, of niet?
Wel zette hij me weer voor het probleem waar ik nog niet precies de weg mee wist. Hij begon weer over de overheid die het zwaard niet tevergeefs droeg. Ik had me daar [in] niet ingewerkt, maar wist na het gesprek met F. Kuiper wel een goed antwoord te geven. Ik zei dat het in zo'n geval toch zeker was, dat God boven de overheid ging en dat ik het met Frits Kuiper had besproken. Ergerlijk vond ik het feit dat hij dit aan de kapitein zou melden, opdat deze me niet langer tegen de staat zou opzetten. Waarom een dergelijke waakzaamheid. Dacht ds. Nauta nu werkelijk dat ik me niet in dit probleem zou gaan inwerken? Waarom mag zo'n zaak alleen van één kant worden bezien?
Wij konden het dan ook niet eens worden. Ik moet de Romeinen 13 toch wel eens goed gaan onderzoeken. De punten werden bij de punten [gezet], de komma's waar zij hoorden. Alles werd uitgezocht en gewogen.
Na al het gepraat met de dominee, dacht ik terug aan een onbezorgde jeugd, aan het spel dat we vaak speelden op het z.g. blauwe zand; en toch ook wel aan de middagen dat de jongens vergeefs zochten en ik heerlijk lag te staren naar een blauwe lucht aan het kanaal, tussen het riet. Ik weet nog hoe ik genoot van de stilte, van het gekabbel van de golfjes. Dromen, ja, ik was, geloof ik, wel een dromer. Dat leven lijkt me nu zorgeloos toe en ver - heel ver weg denk ik alleen over wat mooi is. Wel komt dan mijn klasseonderwijzer, die me onverwachts door elkaar schudt en me dringend zei, dat ik moest ophouden met dat gedroom. Maar ik zie de jongens: onze klas heeft gewonnen met het voetballen, groot feest, gejuich.
Natuurlijk zijn er zorgen geweest in je jeugd, maar besef je dat wel?
'Afdeling halt!' stoort me in dit gedroom. Ik denk aan een lied van De Génestet:

Hij stoort me soms in 't zaligst uur.
Bij lust, en feest en lied.
Als in de weelde der natuur
mijn dromend hart geniet.

Hij baart mij strijd, hij geeft mij rust
In zorg of zweet verdiend;
Hij is mijn last, hij is mijn lust
mijn plaag en toch, mijn vriend.

Want volg ik hem, dan rondom mij
Schept hij in mij vrede en licht.
En stemt mijn hart ruim, zo vrij.
Hoe is zijn naam: de Plicht.


Buiten riep de officier: 'Afdeling halt.' Hij leerde de jongens hun plicht pal te staan op zijn bevel voor 't Vaderland. Diezelfde plicht gebood mij andere dingen. Diezelfde plicht gebood dat de officier commissaris mijn zaak naar de krijgsraad zal verwijzen. Morgen moet ik voorkomen bij de officier-commissaris.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten