Zondag, 15 augustus 1982. 19.00 uur
De tenten staan naast de ruïnes van een verlaten klooster. Buiten sneeuwt het licht. Voor het eerst!
De komende twee maanden zal alles tot een hoogte van 7000 meter ‘Rongbuk-’ heten: Rongbukklooster, -gletsjer, -dal, en -rivier. De Tibetaanse naam voor de laatste is ‘Dsjakar Tsju’, maar de Chinezen noemen haar voor het gemak Rongbukrivier.
Vandaag vond de eerste slachting onder de expeditieleden plaats. Meer dan de helft heeft blessures, is kapot door de inspanning of heeft door de hoogte vreselijke hoofdpijn. Sommigen reden daarom met de vrachtwagen mee. Xander liep wel het hele stuk (ongeveer 25 kilometer, 700 meter langzaam stijgend langs de rivier), maar ziet er nu uit als de Dood van Pierlala. Tien dagen geleden lag hij in Peking nog op bed. Spit! Het zag er even naar uit dat voor hem de expeditie vroegtijdig was beëindigd, maar Chinese artsen hielpen hem met acupunctuur weer op de been. Het lijkt erop dat hij ondanks jaren ervaring met het maken van trektochten zijn krachten niet weet te doseren.
We vertrokken om 8.45 uur. Willem ten Barge weer als eerste. Willem, voormalig commando, is sportinstructeur bij de Nijmeegse politie. Hij ergert zich aan ons losse wandeltempo. Hij vertrekt als eerste, komt overal als eerste aan. Willem lijkt een wielrenner die te vroeg demarreert. Vandaag zaten Rob en ik hem op de hielen en passeerden hem rond het middaguur. Later ging ik alleen vooruit. Terwijl ik me had voorgenomen niet mee te doen aan die zinloze wedstrijdjes, me in te houden;
om langzaam en ontspannen aan de hoogte te wennen en te genieten van het nauwe Rongbukdal.
Vlak voor het klooster werd het dal wijder. Voor me de ruïnes, in het zuiden een grauwe wolkensluier. Terwijl ik aan de rivier op de anderen wachtte, werden de wolken weggeblazen en toonde de Everest zich weer. Nog ver weg, maar ik zag dat hij echt heel hoog was. De berg was gehuld in witte moessonsneeuw. Een paar minuten was het zicht op de Everest voor mij alleen en daarmee was alle nodeloze inspanning gerechtvaardigd.
De twee Karakorumtoppen K2 en Nanga Parbat zagen we vanuit het vliegtuig. Dat was een sensationeel gezicht. Net als de Mont Blanc toen ik die tien jaar geleden voor het eerst hoog boven Chamonix zag uitrijzen. Een hoge en onbereikbare wereld.
Vandaag probeerde ik de Everest indrukwekkend te vinden. Het lukte niet. Hij was niet meer dan een uitvergroting van de vele foto's die ik de afgelopen twee jaar heb bestudeerd.
Het eerste ‘klim’-boek dat ik ooit las was Ik stond op de Everest van Edmund Hillary. Dat was in 1977 tijdens een vakantie in Clambin, een bergdorpje in het Franstalige gedeelte van Zwitserland. Jet had het boek in de boekenkast ontdekt. Op kinderlijke wijze beschrijft Hillary de expeditie van 1953. Het was een goed voorbereide en groot opgezette onderneming, geleid door een heuse kolonel. Hillary en de Sherpa Tensing bereikten als eersten de top. ‘Na een zwaar maar edel gevecht met tegenstander Everest.’
Dagenlang praatten Jet en ik Hillary-taal: ‘Ik stiet de geduldige Tensing aan, mompelde iets over de primus en trok me nog dieper in de slaapzak terug. Diep en luidruchtig ademend rekte Tensing zich uit en ging aan het werk met de primus, die langzaam op stoot kwam.’
‘Tensing, met gekruiste benen op de grond zittend, bezette het laatste vrije plaatsje en staarde met een ondoorgrondelijk gezicht naar de metershoge vlam van de petroleum-vergasser, die tussen zijn knieën stond. (Geen Sherpa was ooit aan het verstand te brengen, dat zo'n toestel eerst met spiritus moet worden voorverhit.)’
Jet en ik wandelden veel. Steeds hoger, maar waar de sneeuw begon hield het voor ons op. Tijdens een trektocht ontmoetten we een Nederlands echtpaar op Col Ferret, een pas ten zuiden van de Mont Blanc. De vrouw maakte zich zorgen over haar klimmende zoon, die het jaar ervoor door een val een been had gebroken. De man vertelde trots over de prestaties van zijn kinderen en van zichzelf. Hij vertelde dat er in Nederland drie verenigingen waren waarbinnen men zich met de bergsport bezighield. Die verzuiling bij een sport die in Nederland niet eens beoefend kan worden, verraste me.
Om voortaan ook over gletsjers te kunnen trekken volgde ik in 1978 een bergsportcursus en ik merkte dat ik plezier had in het klimmen. Niet zozeer het bereiken van een top, maar de inspanning, de berekening en het gefriemel met touwen vond ik leuk. In het najaar ben ik met een vriend die ik tijdens de cursus had leren kennen zelfstandig gaan klimmen. Daarna is het snel gegaan.
Nadat we vanmiddag de tenten hadden opgezet heb ik Gert Reijmerink, de avro-cameraman geholpen met het filmen. Het lopen was voor hem al de eerste dagen te zwaar. Hij heeft nu een ontstoken achillespees en schuifelt op pantoffels rond in het kamp. Ook vandaag heeft hij het hele stuk liggend en zittend achterin de vrachtwagen afgelegd.
20.45 uur. Terwijl ik schreef merkte ik opeens dat het buiten stiller was, geen lawaai van de anderen. Ik kroop uit de tent. Iedereen was aan het eten. Het was bijna op; niemand had eraan gedacht me te roepen.
Bart Vos (1951) is een Nederlandse bergbeklimmer. Zijn Himalaya-dagboek bevat dagboeken van drie beklimmingen in de Himalaya.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten