maandag 20 augustus 2012

Adriaan Morriën -- 21 augustus 1943

21 augustus. Ik vraag mij nu en dan met verbazing af hoe het komt dat het mij zo lang heeft ontbroken aan bewuste kennis van de tegenstrijdigheden in mijn karakter. Vroeger dacht ik, misschien toch vooral door mijn ziekte, aan een rustig leven dat met lesgeven, studie, lectuur en literaire journalistiek zou zijn gevuld. Wanneer ik nu aan een dergelijk bestaan denk en er ook naar verlang, verlang ik tegelijk naar een leven dat niet alleen het tegenovergestelde maar vrijwel de ontkenning van dat alles is. Evenzo is het gesteld met mijn verlangen naar een gelukkig huwelijksleven en het bezielende bezit van kinderen, die ik mij vaak al als levend en spelend voorstel. Ook dat verlangen gaat nooit zonder zijn tegenstelling, zijn volslagen ontkenning gepaard: lust om alles op te geven, uit de band te springen, met een hoer te leven, kinderhaat. Vergeefs zoek ik naar een verklaring voor de tegengestelde neigingen die mij teisteren, mijn geestkracht verlammen. Soms denk ik aan erfelijke invloeden. Ik bedenk dan hoe sterk ik in het vage, onbeheerste op mijn vader lijk, zoals ook mijn broers dat doen, terwijl mijn gevoel, of beter: mijn gevoeligheid, mijn vatbaarheid voor indrukken van mijn moeder afkomstig schijnen te zijn. Ik heb, goddank, een duidelijk vrouwelijke trek.

Ik zie mijn jeugdliefde voor J. K., die onder de meest hopeloze omstandigheden van mijn zestiende tot mijn achttiende jaar duurde, als een moeizame bevrijding van de invloed van mijn christelijke opvoeding, een bevrijding die met pijn en zelfkwelling ging gepaard. Mijn trouw aan J. K. als een verplaatste trouw die ik allengs en hoe langer hoe meer aan mijn naaste omgeving onthield. Maar het lag misschien ook aan de onontwikkeldheid van mijn karakter, mijn onervarenheid wat Liefde en erotiek betreft, dat ik ermee begon haar trouw te zijn hoewel zij mij niet de minste gunst toestond en bij voorkomende gelegenheden heel duidelijk liet blijken niet van mijn onhandige attenties gediend te zijn. Maar afgezien van dat alles was zij toch ook mijn Muze, een vrouwelijk droombeeld dat mij inspireerde en, zelfs zonder de minste toenadering van haar kant, een belangrijke rol vervulde in de ontwikkeling en verfijning van mijn gevoel, mijn voorstellingsvermogen. Tenslotte was mijn trouw niet onbeperkt. Ik dacht zelden of, als ik het al deed, met een gevoel van schaamte aan een toekomstige vereniging, aan bepaalde al te lichamelijke handelingen, aan een huwelijk, aan haar ouders, haar jongere broertje. Hoewel mijn liefde heel zinnelijk was, had zij tegelijk een idealiserende kant. ik voelde vooral een behoefte haar te bewonderen. Met afschuw dacht ik aan bepaalde dingen, zekere vernederende lichaamsfuncties, sommige beschamende gebruiksvoorwerpen. Ik herinner mij dat ik haar eens geld uit haar portemonnee zag nemen om het aan een ander meisje te geven, waarschijnlijk een contributie. Het was alsof ik iets zag wat ik niet zou mogen zien, alsof ik haar betrapte en verraad pleegde. Ik had een gevoel van weerzin en ontlediging, waarvan tegelijk een overweldigende seksuele verleidelijkheid uitging. Wanneer ik gelovig was geweest zou ik dat gevoel als zondig en onrein hebben omschreven. De opwinding was er niet minder om.

Ik heb vandaag mijn kamer gedaan alsof ik een ordelijk mens ben.

Nu en dan, wanneer ik aan Guus denk, een gevoel van ontroering, vertedering, anders dan in de eerste tijd van onze omgang, met een warmte waartoe ik al te zelden in staat ben. Ook medelijden.


Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Ik heb nu weer de tijd zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten