maandag 31 oktober 2022

Johan Goerée d'Overflacquée • 1 november 1918

• Onder het pseudoniem Johan Goerée d'Overflacquée schreef Haagsche Post-eigenaar/hoofdredacteur S.F. van Oss (1868-1949) gedurende twee jaar een dagboek, waarin de dagelijkse beslommeringen van een "welgekleede hagenaar van goeden huize" worden afgewisseld met diens visie op de wereldgebeurtenissen.

Vrijdag 1 November. Japikse, de huisbaas, reeds te 1/2 10 ten mijnent met kwitantie voor de huur; en vischte tersluiks naar mijn gezindheid tot koopen, of anders tot minnelijke schikking met verhoogde huur; edoch gaf hem wat beide betreft nul op 't rekest; en 8 het wijs beleid in deze eerst de vredeskat uit den boom te kijken. En mijn baard heden erg stoppelig; zijnde dit de derde dag van den barbier met absentie, wegens griep; en bedenkelijk grijs, zoodat mijn vrouw gezegd ik er uitzie als een oude vent, en zoo niet kan rondloopen. Maar geen lust gevoelende mij in barbierswinkels aan besmetting [met de Spaanse griep] bloot te stellen; en ten slotte Amalia bij Marinus een veiligheidsmes gaan leenen. Doch moet van deze nieuwmodische Amerikaansche bedenkselen niets hebben, en stel ik scheren ten achter bij de regelen der gezondheid. Waarover sprekende aan ons tafeltje iedereen mij gelijk gaf; en Muffelmans van oordeel ik mijn baard dien te laten doorgroeien en zulks volgens hem de waardigheid mijns uiterlijks te verhoogen, en begint hetzelve te gelijken op een raadsheer, hem welbekend. Verder Blommerse, de journalist, hoog opgegeven van het 50-jarig jubilé van Mijnh. Haaxman van de Nieuwe Courant; en deze volgens allen een zeer vriendelijk en deugdzaam man, met welversneden pen; en de grootste autoriteit aangaande het Haagsche leven. En in zake de Politiek, Tisza doodgeschoten, en Turkije den wapenstilstand aangenomen; en daarbij alles toegegeven, incluis opening der Dardanellen. En Blabbers zeggende de Engelschen kwade kerels, dewelken nog altoos elken oorlog gewonnen, Kol. Bulders opgestoven, en beweerd Turkije verkocht en verraden door een Pacha, en hebben de Engelsche Ponden gewonnen, maar niet zijn soldaten.

zondag 30 oktober 2022

Koos van Zomeren • 31 oktober 2009

Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. Dit fragment komt uit Naar de natuur, een natuur- en mijmerdagboek ineen.

31 oktober • Met Gerrit Keizer op Einde Gooi. We liepen een beukenlaan in en hij attendeerde me op de littekens van blikseminslagen. 'En dat komt door dat weilandje daar,' zei hij.
Vroeger gold de regel dat je bij onweer gerust onder een beuk kon gaan staan. Omdat beuken rechtstreeks contact met het grondwater mijden, meed de bliksem beuken. Dat is veranderd door elektrolyse van nitraten en nitrieten die komen aanwaaien met meststoffen en neerslaan op de bast. De bast van een beuk is niet langer basisch. En fijnstof. Fijnstof op de bast ioniseert, wordt zuur, brandt naar binnen, tast de bast aan. Het kan zijn dat het daar ook mee te maken heeft, maar ik sluit evenmin niet uit dat Gerrit intussen op een ander onderwerp was overgegaan. In ieder geval, in zo'n laan zijn blikseminslagen nu schering en inslag.
Gerrit Keizer weet veel, ik denk weleens: te veel. Hij is gespecialiseerd in de relatie tussen bomen en zwammen. Verder is binnen mijn gezichtskring niemand in de relatie tussen bomen en zwammen gespecialiseerd, en er zijn bij mijn weten ook geen toegankelijke boeken over. Door bij Gerrit aan boord te gaan, raak ik dus verzeild op wateren die mij volstrekt onbekend zijn. En dan, met het oog op de horizon gericht, begint hij in zijn tempo te praten. Hij zegt iets en hij zegt nog iets en nog iets, en dan zie jij eindelijk kans er een vraag tussen te wringen. Deze vraag is bedoeld om hem het gezegde te laten verduidelijken, lees: vereenvoudigen. Maar zijn antwoord maakt de zaak nog dubbel zo gecompliceerd. En bij de volgende vraag herhaalt zich dat. Zo raken we verder en verder van het veilige haventje van mijn begripsvermogen verwijderd.
Ik ben een keer eerder met hem op pad geweest, bos bij Dieren, Koninginnedag dit jaar, opzienbarend maar in het begin nogal raadselachtig nieuws op de radio toen ik weer in de auto stapte. Toen heb ik hem mijn verslag van onze ontmoeting voor publicatie laten lezen. Elke zin van mij lokte er wel drie van hem uit. Het was net of je dunne honing op een lepeltje moest zien te krijgen. Uiteindelijk zei ik: 'Ik geloof best dat er méér over te zeggen valt. Maar wat er staat, klopt dat of klopt dat niet?' En door deze vraag met grote hardnekkigheid te herhalen, hebben we het toen tot een goed eind gebracht, goed genoeg in ieder geval om het nog eens te proberen. Maar nu heeft hij het stukje dat ik ga schrijven niet ter inzage gevraagd, en ik heb het hem ook niet toegezegd.

Charles Pooter • 30 oktober 1889

• Charles Pooter is de hoofdpersoon in het fictieve Diary of a nobody (1892), over de wederwaardigheden van een kantoorklerk, geschreven door George en Weedon Grossmith. Was destijds een zeer succesvol boek, en werd ook in het Nederlands vertaald.

October 30. I should very much like to know who has wilfully torn the last five or six weeks out of my diary. It is perfectly monstrous! Mine is a large scribbling diary, with plenty of space for the record of my everyday events, and in keeping up that record I take (with much pride) a great deal of pains.
I asked Carrie if she knew anything about it. She replied it was my own fault for leaving the diary about with a charwoman cleaning and the sweeps in the house. I said that was not an answer to my question. This retort of mine, which I thought extremely smart, would have been more effective had I not jogged my elbow against a vase on a table temporarily placed in the passage, knocked it over, and smashed it.
Carrie was dreadfully upset at this disaster, for it was one of a pair of vases which cannot be matched, given to us on our wedding-day by Mrs. Burtsett, an old friend of Carrie's cousins, the Pommertons, late of Dalston. I called to Sarah, and asked her about the diary. She said she had not been in the sitting-room at all; after the sweep had left, Mrs. Birrell (the charwoman) had cleaned the room and lighted the fire herself. Finding a burnt piece of paper in the grate, I examined it, and found it was a piece of my diary. So it was evident some one had torn my diary to light the fire. I requested Mrs. Birrell to be sent to me tomorrow.

Peter R. de Vries • 29 oktober 2005

Peter R. de Vries (1956-2021) was een Nederlandse misdaadverslaggever. In 2005, toen hij kortstondig lijsttrekker was van een door hem opgerichte politieke partij, hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.

Donderdag
Vroeg opgestaan en eerst stevig getraind in de sportschool. Ik sport al mijn hele leven. Ik heb nooit gerookt, nooit drugs gebruikt en drink voor een journalist (en politicus) zeer bescheiden. Ik hang de filosofie van een gezonde geest in een gezond lichaam aan. Ik train vijf keer – en soms meer – per week. Dat wil ik er ook in Den Haag inhouden. Mensen die zeggen dat ze geen tijd hebben om te sporten, bedoelen dat ze geen tijd willen maken. Als ik niet sport, voel ik me niet lekker. Als ik goed heb gesport kan ik daarentegen de hele wereld aan. In de sportschool vraagt iemand me of ik denk dat ik het allemaal kan, daar in Den Haag. Goede vraag. Soms vraag ik me dat ook wel eens af. Tegen Jacqueline heb ik onlangs nog gegrapt: ‘Stel je voor, sta ik daar straks op het bordes met mijn HAVO-diplomaatje…’. Balkenende is geloof ik professor, Pim was dat ook en Donner is een theoretisch genie. Maar goed, ik heb een journalistieke ‘praktijkopleiding’ van ruim 25 jaar gevolgd en veel gezien en bijgeleerd.


donderdag 27 oktober 2022

Gerrit de Veer • 28 oktober 1596

Gerrit de Veer (ca. 1570 - na 1598) was een bemanningslid van de expeditie onder leiding van Jacob van Heemskerk en Wiilem Barentsz, die vastraakte in het poolijs en moest overwinteren op Nova Zembla. Zijn reisjournalen werden gepubliceerd als Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598). Hertaald door Vibeke Roeper en Diederick Wildeman.

28 oktober
De wind was n.o. Een paar mannen waren vertrokken om brandhout te halen, maar er brak zo'n geweldige storm los met jachtsneeuw, dat ze snel terugkwamen. 's Avonds toen de storm was gaan liggen, gingen drie van ons naar de bevroren beer toe om hem de tanden uit zijn bek te breken. Het beest was echter bedolven onder een berg sneeuw en op hetzelfde moment begon het weer te stormen en te sneeuwen, zodat ze zich naar huis moesten haasten. Ze zagen geen hand voor ogen en het scheelde weinig of ze hadden de deur van het huis gemist.

29 oktober
De wind was n.o. We haalden stenen van het strand om die op het dak te strooien. We waren er door het slechte weer niet meer aan toe gekomen om de kieren tussen de planken van het dak dicht te maken, maar we hadden er alleen een zeil over gespannen. Met die stenen erop zou het dak dichter en warmer zijn.

30 oktober
De wind was nog steeds n.o. De zon kwam nog nauwelijks boven de horizon.

31 oktober
Er stond een n.o. storm met een felle sneeuwjacht. We durfden niet eens ons hoofd buiten de deur te steken.

1 november
De wind was n.o. Het was zo koud dat we niet naar buiten durfden.

2 november
De wind was west, maar 's avonds weer noord. De zon ging op in het z.o. en onder in het z.z.w. Hij kwam niet helemaal boven, maar schoof langs de horizon. Iemand gooide een vos dood met zijn bijl. We vilden en braadden hem, en aten hem op. We hadden eerder helemaal geen vossen gezien, maar pas nu de zon niet meer opkwam en de beren waren verdwenen, kwamen de vossen te voorschijn.

4 november
Stil weer. De zon kwam niet boven de horizon. Onze chirurgijn liet een bad maken van een wijnvat waar we om beurten in gingen zitten stoven. Het verkwikte ons en hielp ons gezond te blijven. We vingen een witte vos.


woensdag 26 oktober 2022

Luise Rinser • 27 oktober 1944

• Luise Rinser (1911-2002) was een Duitse schrijfster en politiek activiste. Ze publiceerde verschillende boeken met dagboekaantekeningen. In oktober 1944 werd ze gevangen genomen wegens Wehrkraftzersetzung ('ondermijning van de weerbaarheid'). Met kerstmis werd ze weer vrijgelaten. Ze hield tijdens haar gevangenschap een Gefängnistagebuch bij. Onderaan een machinevertaling van de Duitse tekst.

27. Oktober 1944
Die Polin in der Zelle nebenan, ein ganz junges Geschöpf, wurde verhaftet als Helferin bei einem Diebstahl. Ihr Geliebter und dessen Freund, zwei polnische Arbeiter, baten sie, bei den Bauern, in deren Dienst sie stand, zwei Fahrrader zu borgen, nur für den Sonntag. Sie waren wohl in ihre Heimat damit geflohen, und der Bauer klagte auf Diebstahl. Lioba, oder wie sie heißt, wurde ins Gefängnis gesteckt. Das arme Ding befindet sich hier in einer äußersten Verzweiflung. Ihr Geliebter hat sie im Stiche gelassen und sie noch dazu aus Leichtsinn in eine so abscheuliche Lage gebracht. Daß sie von dem Vorhaben der beiden nichts wußte, scheint mir klar zu sein. Gegen Morgen hatte ihre Qual den Höhepunkt erreicht. Sie schlug mit dem Kopf und den Fausten an Wände und Türen an und brüllte. Keine Aufseherin kam. Ich habe keine Minute geschlafen. Außerdem beginne ich zu hungern; die ersten Tage nach meiner Einlieferung habe ich nichts gegessen, teils aus Trotz, teils aus Zorn, teils aus Ekel vor dem rostigen Blechlöffel und den angeschlagenen Blechnapfen, in denen das Essen gebracht wird. Dann aber sagte ich mir, daß es sinnlos wäre, zu hungern. Um meinen passiven Widerstand kümmerte sich keiner. Fast alle Häftlinge versuchen es erst einmal instinktiv oder berechnend mit einem Hungerstreik, sagte mir Frau P., aber alle geben ihn eines Tages auf.
Das Essen ist wenig und schlecht. Es gibt hier einen Wochenspeisezettel, der sich immer wiederholt, so daß man schon monatelang voraussagen kann, was es etwa am 5. Januar geben wird. Sonntag: Eine Art Gulasch mit Kartoffeln zusammengekocht. Hin und wieder fïndet man eine Fleischfaser oder ein Knorpelstück. Als Delikatesse gelten uns die Wacholderbeeren, die darin schwimmen. Sie sind das einzige Gewürz, das man in der Küche benützt. Am Abend gibt es zwei kleine Stücke Brot, ein Stückchen Margarine und einen Löffel Marmelade, dazu ein wenig Fruchttee. Montag: Sauerkraut, Kartoffeln, abends einige Pellkartoffeln mit billigem Kase. Von den Kartoffeln ist meist die Hälfte schlecht, bisweilen sind sie noch hart. Dienstag: Kartoffeln mit ein paar Möhren zusammengekocht; abends Wassersuppe mit Brot.
Mittwoch: Eine Art von Haschee, ähnlich wie Sonntag, mit ein bis zwei Fleischfasern und hineingeschnittenen Kartoffelscheiben; abends Wassersuppe mit Brot. Donnerstag: Weißkraut mit Kartoffeln; abends Wassersuppe mit Brot.
Freitag: Graupensuppe, ein winziges Stück schlechter Wurst (Pferdewurst sagt man); abends Wassersuppe mit Brot. Samstag: Bratkartoffeln (natürlich in Wasser gebraten), dazu Wassersuppe; abends: Brot, eine Scheibe billige Wurst. Das alles hört sich ganz passabel an, aber es ist alles nur halbgekocht, kalt, ohne Würze, ohne Fett, versalzen oder gar nicht gesalzen, unappetitlich, in manchmal kaum gespülten Napfen, dazu der Blechlöffel, den man selbst in kaltem Wasser ohne einen Lappen und ohne Putzmittel spülen muß. Manchmal ist eine Mahlzeit auch bei größtem Hunger ungenießbar. Die Nahrung ist keinesfalls ausreichend. Der völlige Mangel an Fett und Zucker macht sich bemerkbar. Ich magere rasch ab. Die Kleider schlottern um meinen Körper, mein Gesicht ist eingefallen und alt; ich entdecke graue Haare an meinen Schlafen. Ich hungere. Frau M. sagte mir, ich könnte mir von zu Hause ein Paket schicken lassen. Wöchentlich seien ein Pfund Schwarzbrot, ein Pfund Weißbrot, ein Pfund Obst und etwas Marmelade erlaubt. Alles andere ist verboten. Ich darf alle vierzehn Tage nach Hause schreiben. Ich werde bitten, mir Essen zu schicken. Ich muß hier um jeden Preis durchhalten.br />br />br /> Machinevertaling met DeepL:

27 oktober 1944
De Poolse vrouw in de cel ernaast, een heel jong schepsel, werd gearresteerd als medeplichtige aan een diefstal. Haar minnaar en zijn vriend, twee Poolse arbeiders, vroegen haar twee fietsen te lenen van de boeren in wiens dienst ze was, alleen voor zondag. Ze waren waarschijnlijk mee naar hun vaderland gevlucht, en de boer klaagde aan voor diefstal. Lioba, of wat haar naam ook is, werd naar de gevangenis gestuurd. Het arme ding is in een staat van totale wanhoop hier. Haar minnaar heeft haar in de steek gelaten en haar bovendien uit onachtzaamheid in zo'n verachtelijke positie gebracht. Het lijkt me duidelijk dat ze niets wist van hun plan. Tegen de ochtend had haar lijdensweg zijn hoogtepunt bereikt. Ze sloeg met haar hoofd en vuisten op de muren en deuren en schreeuwde. Er kwam geen directeur. Ik heb geen minuut geslapen. Bovendien begon ik te verhongeren; de eerste dagen na mijn opname at ik niets, deels uit verzet, deels uit woede, deels uit afkeer van de roestige tinnen lepel en de gehavende tinnen bekers waarin het eten werd gebracht. Maar toen zei ik tegen mezelf dat het zinloos was om te verhongeren. Niemand gaf om mijn passieve verzet. Bijna alle gevangenen proberen eerst een hongerstaking, instinctief of berekenend, vertelde mevrouw P., maar ze geven het allemaal op een dag op.
Het eten is weinig en slecht. Er is hier een weekmenu dat steeds wordt herhaald, zodat men maandenlang kan voorspellen wat er op bijvoorbeeld 5 januari zal zijn.
Zondag: Een soort goulash gekookt met aardappelen. Af en toe vind je een vleesvezel of een stukje kraakbeen. De jeneverbessen die erin drijven worden beschouwd als een delicatesse. Sie sind das einzige Gewürz, das man in der Küche benützt. Am Abend gibt es zwei kleine Stücke Brot, ein Stückchen Margarine und einen Löffel Marmelade, dazu ein wenig Fruchttee.
Montag: Sauerkraut, Kartoffeln, abends einige Pellkartoffeln mit billigem Kase. De helft van de aardappelen is meestal slecht, soms zijn ze nog hard.
Dinsdag: Aardappelen gekookt samen met een paar wortelen; 's avonds watersoep met brood.
Woensdag: Een soort hasj, vergelijkbaar met zondag, met een of twee vleesvezels en aardappelschijfjes erin gesneden; 's avonds watersoep met brood. Donderdag: Witte kool met aardappelen; 's avonds watersoep met brood.
Vrijdag: gerstesoep, een klein stukje slechte worst (ze zeggen paardenworst); 's avonds watersoep met brood. Zaterdag: gebakken aardappelen (natuurlijk in water gebakken), met watersoep; 's avonds: brood, een plakje goedkope worst. Dit klinkt allemaal heel acceptabel, maar het is allemaal maar half gaar, koud, zonder kruiden, zonder vet, gezouten of helemaal niet gezouten, onsmakelijk, in soms nauwelijks omgespoelde schaaltjes, plus de tinnen lepel, die je zelfs zonder doekje en zonder schoonmaakmiddelen in koud water moet afspoelen. Soms is een maaltijd oneetbaar, zelfs met de grootste honger. Het eten is lang niet voldoende. Het totale gebrek aan vet en suiker laat zich voelen. Ik verlies snel gewicht. De kleren trillen om mijn lichaam, mijn gezicht is ingevallen en oud; ik ontdek grijze haren op mijn slapers. Ik ben uitgehongerd. Mevrouw M. zei dat ik een pakje van thuis kon laten opsturen. Een pond bruin brood, een pond wit brood, een pond fruit en wat jam zijn wekelijks toegestaan. Al het andere is verboden. Ik mag elke twee weken naar huis schrijven. Ik zal vragen of er eten naar mij gestuurd kan worden. Ik moet het hier koste wat kost uithouden. Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)

Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)

dinsdag 25 oktober 2022

Rogi Wieg • 26 oktober 1997

Rogi Wieg (1962-2015) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboek over het jaar 1997 is gepubliceerd als Liefde is een zwaar beroep.

25 oktober 1997
Aankomst in Budapest. Vanaf nu schrijf ik de naam van deze stad met een 'u', zoals de Hongaren dat doen. Eigen flat in een buitenwijk, in mijn koffer een pak met geld (van tevoren door de universiteit uitbetaald salaris + 'persoonlijk' geld). Het vliegtuig van de Hongaarse vliegtuigmaatschappij Malév was laat vannacht. Het was donker, zodat de piloot de luchthaven niet kon vinden. Ik ben nog niet eenzaam.
Goedemorgen! Er zijn tien uren verstreken. Mooi weer vanochtend, ik zie de bergen in de verte. Ik weet niet waar ik ben.

26 oktober
De stortbak van de wc heeft het begeven. Ik heb lekkage in mijn flatje. Wat kranen dichtgedraaid en met een emmer gewerkt. Soms valt het geluid van de televisie uit, of verdwijnt de kleur van het beeld. En van mijn telefoon was een paar keer de lijn dood.
Gegeten met vrienden van de Nederlandse faculteit in een straat die Duivelskuil heet. Deze naam is passend voor de plek waar het restaurant is gevestigd. Zondag in Budapest. G. heeft gebeld. En ik heb haar teruggebeld. Ik mag niet weer beginnen met de hele tijd naar G. te bellen, want daar heb ik niet genoeg geld voor. Bovendien is het de OCD [obsessieve compulsieve stoornis] die me drijft. Ik wil tientallen malen per dag controleren of G. nog van me houdt. Mijn hoofd barst van de dwanggedachten: moord en doodslag. Ik ben er niet meer zeker van of ik G. niet dood wens. Affectieve storingen binnen mij! Niet bellen is de beste oplossing.
Gisterennacht belandde ik bij toeval vlak in de buurt van het huis waar mijn grootmoeder, de moeder van mijn vader, meer dan veertig jaar heeft gewoond. Ze is anderhalf jaar geleden overleden. Niemand hield van haar. In mijn laatste twee boeken heb ik uitgebreid over haar geschreven. Ze woonde in de oude, joodse wijk, naast de grootste synagoge van Europa. Ik zocht een telefooncel om G. te kunnen bellen en was daar zo mee bezig dat ik niet de tijd nam om verbaasd te zijn over de plaats waar ik me bevond. Ik keek omhoog naar de ramen van het appartement waar mijn oma had gewoond en zag geen licht. Waren de rolluiken neergelaten? Ik voelde niets. Slechts dat ik iets had moeten voelen. Soms valt er aan de dood weinig te beleven. Niet eens ontroering.
G. heeft me gevraagd om mezelf een maand lang niet af te trekken. Ze is ervan overtuigd dat ik in haar klaar zal komen als we, na een maand orgastische onthouding, weer gaan neuken. Hoe kan ik in hemelsnaam een hele maand lang niet masturberen? Ik heb vanmiddag een lul als een vlaggenstok.
Vrijdag begin ik met het geven van colleges. Twee jaar geleden heb ik een essaybundel over poëzie voltooid. Het boek heet Wie is zo lief als een dichter? en beslaat bijna driehonderd bladzijden (zie mijn brief aan Wim Brands, ergens dit jaar). Het manuscript heb ik meegenomen uit Nederland: het bevat uitstekend lesmateriaal. Wouter van Oorschot wilde het boek graag uitgeven, maar toen ik 'overging' naar De Arbeiderspers kon ik die essaybundel mooi meenemen. Nu mag Ronald Dietz het boek, waaraan ik nog zeker tweehonderd bladzijden wil toevoegen, publiceren. Maar misschien zal Wie is zo lief als een dichter? nooit verschijnen. Ja, dat is een idee: ik laat het manuscript voor wat het is. Dan kan iemand het ooit nog eens ontdekken. Een mens hoeft niet alles wat hij heeft geschreven uit te laten geven. Het is charmant om een dikke, interessante pil over de dichtkunst achter de kast te verstoppen.


maandag 24 oktober 2022

Italo Svevo • 25 oktober 1910

• Italo Svevo (1861-1928) was een Italiaanse schrijver. In Autobiografisch profiel (vertaald door Yolanda Bloemen) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.

25 oktober 1910
Ik geloof dat de trouw van de hond op een misverstand berust. Hij houdt ons beslist voor een heel ander dier. Hij weet dat hij in Zuid-Amerika met de schapen wordt grootgebracht. Daarom gelooft hij wanneer hij door wilde dieren wordt aangevallen dat hij door 'zijns gelijken' wordt gesteund en vecht hij ook tegen een overmacht. In ieder geval is dit misverstand complexer dan men denkt, want in het schaap, dat 'zijns gelijke' is, ziet hij een dier dat hem gehoorzamen moet, in de hond, die 'zijns gelijke' is, ziet hij een dier waarmee hij moet vechten en in de mens een dier waaraan hij zich went te gehoorzamen. De wereld van de reuk moet even complex zijn als die van het leven. Het lichaamsdeel van de hond dat zich het duidelijkst uitdrukt is de staart en die zegt ons te weinig.
Het verwondert me altijd te zien dat de hond zich niet al te zeer verbaast wanneer de mens hem slaat of hem doodt.

Een zeer religieus man zei tegen me: De schoonheid van het hiernamaals zal in de eerste plaats gelegen zijn in de gerechtigheid. Alle wezens die er wonen moeten een gerechtigde opvatting hebben van zichzelf, van God en van alle anderen.
Kort daarna had ik een droom. Ik ging dood en vertrok naar het hiernamaals. Meteen bij de ingang kwam ik mijn neef Giacomo tegen die me zei: Voordat je naar binnen gaat moet ik je erop wijzen dat ik het paradijs helemaal heb opgeknapt. Toen ik hier aankwam viel hier niet te wonen.


zaterdag 22 oktober 2022

Joseph Pearce • 24 oktober 2009

Joseph Pearce (1951) is een Vlaamse schrijver. Marokkaans dagboek. Foto: Koen Broos.

Zaterdag 24 oktober
Glad to be back home, zoals altijd na een reis. Gelukkig had ik van begin tot eind het aangename gezelschap van Tom [Lanoye] en René [Los], een doorgewinterd reisduo. Vanmorgen aan een tafeltje op een caféterras in een ernstig gesprek verwikkeld geraakt met een vriendelijke oude heer. We dronken allebei gesuikerde muntthee. Hij vroeg waar ik vandaan kwam, waarom ik in Marokko was en wat ik van zijn land vond. Wat doet een beleefd mens dan? Complimenten uitdelen. Ik vroeg of er in Marokko de laatste tijd veel was veranderd. Er is nu meer vrijheid, zei hij. Op dat moment begon een kelner het tafeltje naast het onze af te ruimen. Hij wachtte tot de man weg was. Eigenlijk ben ik ongelovig, zei hij, maar ik mag dat niet luidop zeggen, dat is gevaarlijk, zelfs hier mag niemand dat horen, alles in Marokko moet via de islam gebeuren. Het voelt aan als een gevangenis, zei hij. La religion est une catastrophe pour le monde. Enerzijds stond ik versteld dat hij zo open was, anderzijds besefte ik dat mensen altijd open zijn als ze met vreemden aan de praat raken. De woorden van John Stuart Mill schoten me te binnen. Hij heeft het over sociale tirannie, een onderdrukking die de ziel zelf tot slaaf maakt, en die de tegenpool van vrijheid is. Ik vroeg de oude man of hij zich ooit uit zijn religieuze gevangenis zou kunnen bevrijden. Misschien zullen mijn kinderen dat kunnen, lachte hij. Aan boord van het vliegtuig naar Charleroi werden de passagiers verwelkomd met een potpourri van licht klassieke muziek. Vlak voor het opstijgen werd Tsjaikovski afgezet en bad de piloot tot Allah. Tijdens de vlucht in het Duits gekeuveld met twee studentes geneeskunde van Marokkaanse afkomst uit Düsseldorf. Ze bleken in hetzelfde dorp als Rachida te zijn geboren! Quelle bizarre coïncidence! zou madame Martin in La cantatrice chauve hebben uitgeroepen. De meisjes hielden niet van Düsseldorf. Je telde er enkel mee als je een dikke auto en een dikke villa had. Ze kenden Tom, ze hadden al een toneelvoorstelling van hem gezien. In de trein naar Antwerpen zaten we tegenover twee Nederlandse dames. Ze kenden Tom, ze hadden al een toneelvoorstelling van hem gezien. Ook de kaartjesknipper kende Tom. Alstublieft, Tom, zei hij toen hij het kaartje teruggaf. Tom lachte dankbaar. Er zijn ergere dingen dan door een frisse jongeman bij je voornaam te worden aangesproken, zal hij hebben gedacht. En nu een kop thee met twee chocoladekoekjes (nee, drie) en op teletekst checken of FC Vilvoorde heeft gewonnen. Of spelen ze pas morgen?

Wouter Jacobsz • 23 oktober 1573

Wouter Jacobsz (1521-1595) was een kloosterbroeder die tussen 1572 en 1579 verslag deed van de 'troebelen', oftewel de opstand van de geuzen. Zijn verslag is gepubliceerd als Dagboek van broeder Wouter Jacobsz 1572-1579.

[23 oktober] Over Bossu, die door de geuzen gevangen was genomen, vernamen we dat hij in Hoorn in een kamertje van een klooster zat opgesloten. Men had hem het Gulden Vlies en de opdracht van de koning afgenomen. Men zei ook dat de prins heel hooghartig over hem sprak, hij wilde die Bossu niet zien en hij noemde hem een schurk, een schelm en een verrader. Voorts vertelde men dat de edellieden van de graaf, die tegelijkertijd gevangen waren genomen, naar poorten en andere gevangenissen gebracht waren, in ijzeren boeien geklonken alsof het rabauwen of moordenaars waren. Dit gerucht hoorden we en we schrokken van een dergelijk grote opstandigheid tegen de landsheer.

[24 oktober] In deze tijd was er sprake van veranderingen in de opstand, zodat er mensen waren die om geld wilden wedden dat alles binnen drie maanden afgelopen zou zijn. En deze veronderstelling kwam voort uit de hoop die gewekt werd door de komst van de nieuwe landvoogd die eerdaags in het land zou aankomen.

[25 oktober] Rond deze tijd ontstond er in Amsterdam een grote angst voor opstand onder de bewoners door de dagelijks stijgende prijzen, door de algemene werkeloosheid en omdat de stad tot in alle hoeken vol zat met mensen, boeren en stedelingen, die uit alle windrichtingen voor het geuzengeweld op de loop waren gegaan en hier nu bijeenwaren. En wat het nog erger maakte waren de drommen kinderen die onderling ruzie maakten en grote schade bij andere mensen veroorzaakten omdat ze hun hooi in brand staken en andere dingen die ze te pakken konden krijgen stukmaakten.

vrijdag 21 oktober 2022

J. van Loo • 22 oktober 1777

• Uit Dagboek van J. van Loo, in leven predikant te Oostmarsum.

Den 22 October 1777.
De aanrading van den beroemden Herveij, en het gedurig lezen van het Tagebuch van den beroemden, en mij, in vele opzigten, onbeschrijfelijk nuttigen Lavater — God spare hem nog lang tot eenen zegen voor de wereld! — hebben in mij het besluit verwekt, om insgelijks mijn eigen leven te beschrijven, en nauwkeurige aanteekening te houden van alle, zelfs de geringde, ontmoetingen, die eenige betrekking op mijn zedelijk karakter hebben, en mij, of aan mij zelve, of aan anderen, van mijne goede of kwade zijde, hebben leeren kennen. — Gave God, dat ik, hier door, in de kennis van mijn hart vorderen, en het onontbeerlijke der genade van Hem in zijnen Zoon sterker gevoelen mag! — Maar laat mij, o God! ook opregt zijn; niets van mijne booze hoedanigheden en feilen verbergen, en het geringe goede, het gene Gij, in mij, gewrocht mogt hebben, niet, met Fariseeuwschen hoogmoed, uittrompetten. — Laat de waarheid mij dierbaar — heilig, heilig boven alles zijn — laat mij nimmer, door mijn boos hart, verleid worden, om dezelve op te offeren aan eene kwalijk geplaatste kieschheid of bedorvene eigenliefde! — Gij, Alwetende! kent immers mijn hart volkomen — mijne geheimste wenschen en verborgenste neigingen zijn, voor uw alles doorgrondend oog, niet verborgen. — Maak mij dan getrouw — opregt — ongeveinsd. — Laat mij waarheidsliefde bij strengheïd voelen, en een onverbiddelijke regter zijn omtrent mijne gebreken! —

Ik stond ten acht ure op, eenigzins ongesteld door kramp in de keel. Hier over ongeduldig, beschuldigde ik openbaar de Voorzienigheid van onregtvaardigheid, daar deze plaag mij gedurig zoo jammerlijk folterde, en tot mijn werk onbekwaam maakte. — Ik nam mijne droppels, en het ongemak verdween langzaam — mijne rust kwam weder: maar ik werd niet beschaamd over mijn ongeloof. — Neen — met de grootste onverschilligheid — de zorgelooste rust ging ik aan mijn werk.— Niets, niets van het hatelijke dier misdaad gevoelende.— Ach, God', hoe blind ben ik — hoe verhard is mijn hart! — Hoe nog vervuld met ongeloof! —
Ik kon niet naar genoegen slagen — wierp de boeken Weg en nam Bates.— Met smaak, goedkeuring en nut las ik het tafereel der menschelijke ellende. — Voor het eten schreef ik tot dus ver. —

Na het eten ging het tamelijk wel met mijne lees-rede, maar ik had geen gevoel, geene bevinding genoeg van de waarheden, die ik behandelde. — Ach, God! Wanneer zal mijn hart warm zijn en blijven, daar het warm zijn moet, en koud, daar het niets gevoelen moet ?
Ik las nog wat in Klopstock's Messias, Vde Gezang — at schielijk — sleet een vergenoegd half uur in Lavaters Tagebuch — onophoudelijk wordt het mij dierbarer — en ik ging naar bed.



donderdag 20 oktober 2022

Albert Camus • 21 oktober 1937

Albert Camus (1913-1960) was een Franse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeknotities 1935-1951 is in het Nederlands uitgegeven onder de titel Dagboek (vertaling Halbo C. Kool)

21 oktober
Er is merkwaardig veel meer energie voor nodig om pover te reizen dan om te spelen voor achtervolgde reiziger. Als dekpassagier na een bootreis moe en van binnen uitgehold aankomen, lange treinreizen in de derde klas, vaak volstaan met een enkele maaltijd per dag, je geld natellen en elk ogenblik in de rats zitten dat een onvoorziene omstandigheid oponthoud zal veroorzaken op een reis die toch al zo zwaar is, dit alles vergt een moed en een wilskracht die verbieden het gepreek over 'ontworteling' ernstig te nemen. Het is niet plezierig te reizen, noch gemakkelijk. En men moet al gaarne met moeilijkheden te kampen hebben en van het onbekende houden om zijn reizigersdromen te verwerkelijken wanneer men arm is en zonder geld. Maar alles welbeschouwd, is dit een bescherming tegen het dilettantisme en zeker zal ik niet beweren dat wat er aan Gide en aan Montherlant mankeert, is dat zij reduktie krijgen op de treinreizen die hen tegelijk dwingen zes dagen lang in eenzelfde stad te blijven. Maar ik weet wel dat ik de dingen niet zo grondig kan zien als Montherlant of Gide — vanwege de redukties op de treinreizen.

25 oktober
Het geleuter — wat daarvan het onuitstaanbare en het vernederende is.

woensdag 19 oktober 2022

Alice Ehrmann • 20 oktober 1944

Alice Ehrmann (1927-?) was een Joods meisje in het getto van Theresienstadt. Haar dagboek uit die tijd is bewaard gebleven.

18 oktober 1944
Transport. Treinwagons om negen uur 's avonds; vertrek om twee uur 's nachts. De laatste: een zeventienjarige doofstomme jongen. Zestienhonderd zieken, degenen die niet kunnen lopen. De keten verbroken: ongeveer twee wagonladingen bagage bleven achter. Het eerste transport waarbij [Rudolf] Haindl [plaatsvervangend kampcommandant] geen oorvegen uitdeelde.

20 oktober 1944
Orders. De laatste sectiehoofden (Elbert, Klapp, Gonda Redlich), 80 procent van de artsen, volslagen invaliden, dodelijke tuberculose, dodelijk zieke kinderen zonder ouders; de moeders van dodelijk zieke kinderen achtergebleven. Het is te erg om nog ongelukkig te zijn. Vader twee weken geleden (ongeveer) uit het [Kleine] Fort vertrokken; bestemming onbekend. Moeder zonder geregelde levenstekens - wasgoed - is ze ook niet in staat redelijk te denken, zoals wij? Of heeft haar lijdensproces zich anders ontwikkeld? Wie weet... Alleen, dat ik in deze verdomde muizenval — tachtig kilometer ver (in Midden-Europa) haar zelfs niet kan zeggen dat dit nog niet het einde is. Ik ben in al mijn ergernissen zo enorm evenwichtig, in een merkwaardige vooruitblik over dit alles heen, zelfs voel ik me gerechtigd te zeggen, over mijn dood heen. [...]
Ik volg een pad dat nu al niet te onderbreken is. Ik volg het pad van de verlossing. Ik heb het begrepen, en als ik morgen sterf, was mijn leven het leven van iemand die het begrepen heeft, zoals wanneer ik over zestig jaar zou sterven. Vandaag besef ik dat. Dit is hoe het is. En wanneer de gola me alles afneemt - en het zo moet zijn -, wanneer mijn ouders me op de afschuwelijkste manier worden afgenomen en mijn vrienden elkaar in de wereld kwijtraken, wanneer mijn huis is verwoest en het huis van mijn geboorte en jeugd in puin ligt en ik onder onbekenden moet zwerven met mijn kennis, wanneer het laatste boek in het vuur is verbrand en het laatste beeld dat is getekend, voor mijn ogen verdwijnt en er voor mij niets, niets op deze aarde overblijft, dan heb ik mijn duizendjarige zwerftocht afgelegd, het uur zal het uur van de Messias zijn - dan zal ik het land in gaan en zal ik kinderen ter wereld brengen. En een leven opbouwen, een leven, leven. Jij alleen weet dat ik rustig ben, dat ik rustig door mijn dagen ga, door ons lijden om te worden verlost. Om mezelf te verlossen. Plotseling heeft elk gebed, elke psalm, elk lied over Erets [Jisraël]zin. [...]

22 oktober 1944
De sluis (verzamelplaats voor te deporteren bewoners]: drommen kinderen van zes of zeven jaar alleen op transport. Zieke kinderen. Professor Lieben met open tuberculose. Hans Steckelmacher: volledig verlamd; enteritis. Geen geüniformeerden. Het is te troosteloos. Ik verlang naar je, en je wordt langzaam te onbereikbaar, je huidige bestaan te onbekend. Ik begin te knagen aan de zekerheid van onze hereniging. Ik doorsta verschrikkelijke angsten om jou. Alsjeblieft, blijf gezond. In deze apocalyps van de sluis verdwijnt voor mij elk geloof aan enige zin.

dinsdag 18 oktober 2022

Joseph Farington • 19 oktober 1802

Joseph Farington (1747-1821) was een Engelse kunstchilder en dagboekschrijver.

October 11. The Scotch then are a civil and obliging people to strangers and accomodate readily as far as they are able. There does not appear to be the least prejudice against the people of England, and whether at an Inn or on the road, a traveller is received with respect & answered with kindness. In Wales it is less so, many inconveniences are suffered from the people being disinclined to hold intercourse with the English and when able to answer questions & to give information they will avoid it by affecting not to speak English. The great objection to the Scotch is their want of cleanliness, of this they seem to have no feeling beyond what is forced upon them. At their Inns tolerable & often very good rooms will be found, and they so far comply with the customs in the South as to furnish their tables in a suitable manner, but whoever ventures to the kitchen if not very indifferent as to what is neat or dirty will have cause to retire quickly that the relish for his dinner may not be abated. In short where the Scotch may be said to be left to them- selves they live in a state of disorder, smoke & filth, most disgusting to those who are accustomed to the polished neatness and regularity which is so generally found in England.

October 19. Maid Servants are only hired at Glasgow for half a year, not as in England for twelve months. The usual times for making these engagements are on the 1 5th. of March and the nth. of November. The wages given are from 30 shillings to three pounds for the half year, which I was told is very high compared with wages formerly paid. The wages of men are from 14 to 18 a year.

The conclusion which I yesterday formed relative to the dress of the lower orders of women was this day proved to be erroneous. The generality of them were now moving about with only a white Cap or Mob on their Heads (& some bare-headed), and their legs naked. Several had shoes & many had not, but I found that it is only on Sundays & on particular occasions, that the Hat or Bonnet is worn or the legs & feet covered They shew that they consider it a luxury in dress but are still too great oeconomists to be at the expence of it as a common dress. [...]

Robert Burns
While looking at what I saw presented at the windows of the Book- sellers shops, I could not but remark how popular Burns, the Scotch Poet's works appear to be among His countrymen. Various editions of them seemed to be offered to the public both there & at Edinburgh, and in order to make the purchase easy one edition was proposed to be delivered in numbers. When I was in Scotland in 1792 I passed part of a day in His company at Dumfries, with my late friend Mr Riddle of Glen Riddle to whom He was much attached. A small print of him offered with one of the editions I think resembles his countenance. At Glasgow in the Shops there is a print a view of the House in which He was born.

October 24. I called at a Booksellers and a new & small edition of Burns Poems at 4 shillings being published this morning I bought it. As an additional recommendation of the edition it was stated in the advertisements that a view of the House in which He was born would be given with it. A proof to what a length they carry their admiration of him.

zondag 16 oktober 2022

Kees Willemen • 18 oktober 2016

• Al vele jaren doet Kees Willemen (1943), journalist en (politiek) tekenaar uit Onderdendam (Gr.) iedere ochtend tussen 04u00 en 07u00 een ‘Winkelhaakje’: een wandeling van 25 minuten met zijn hond Nantske (een Golden Retriever- jachtlijn) aan de oostkant van het Boterdiep in Onderdendam, een klein dorp van ongeveer 560 inwoners ten noorden van de stad Groningen. Hij doet daarvan dezelfde dag nog verslag op Facebook en bij Omroep Het Hogeland. Foto: Berto Merx.

Een mens anno 2016 kan maar beter niet buiten zijn. Die indruk krijg je tegenwoordig wanneer je naar sommige nieuwsberichten luistert. Het regent CODES ORANJE en GEEL wanneer het half oktober gewoon een beetje stormt en regent. Kom op zeg. Dat het hard waait in de herfst is dood normaal. Wat niet normaal is dat iedereen , inclusief het grote vrachtverkeer dan gewoon door rijdt alsof er niets aan de hand is. En dat is de gekte van onze tijd… [lees verder onder de afbeelding.]
















Dinsdag 18 Oktober 2016 , 06u45:
“ ZZW- wind. Windkracht 2. Het is voelbaar aan mijn hoofd. De wind speelt door mijn haren. Een regenkou-wind trouwens. Het is zuur weer. Mijn smartphone geeft acht graden aan. Dat klopt bijna als ik het zelf nog even controleer. Het beton van het pad is nog warm, in het gras zit een beetje dauw, niet overdreven veel. De blaadjes van de appelboom zijn nog warm. Dus toch warmer dan ik dacht. Conclusie: acht tot negen graden omgevingstemperatuur. Ik heb wel wat koude vingers na afloop. Maar het vervelende reumagevoel is beter te verdragen dan gisteren.

In zijn volle majesteit.
Het is donker. Zwaar bewolkt. De volle maan is nauwelijks te zien. Tussen daar waar de wolken een beetje dun zijn, zie ik hoe toch met veel moeite de maan aan de westelijke hemel er nauwelijks in slaagt door het wolkendek heen te breken. Lukt niet echt. Maar aan de andere kant van Onderdendam in het oosten wordt het toch iets lichter. Wat strepen lucht steken daar af tegen een verder antracietgrijze omgeving. Lastig om te benoemen wat voor kleur die lucht nu precies heeft. Ik zou zeggen een mix van grijs en groen. Gedurende mijn wandeling, wordt het sluipenderwijs licht. Maar dan, exact om één minuut over zeven lost de bewolking in het westen toch op. De maan staat ineens vrij in de lucht. En straalt majesteit uit. Onmiddellijk verandert alles totaal van aanzien.

Willekeurig graven
Ik kan weer meer dan een kilometer ver kijken. En zien wat precies die zwaailichten betekenen die eerst doorreden tot aan De Kerk, het in opbouw zijnd nieuw cultureel centrum van de regio Onderdendam aan de Bedumerweg. Dan rijdt de truck met zwaailichten achteruit, tot net voor het huis van Wieghert en Inge, vlak naast de bushalte KERK. Het is een tankauto van Van Gansewinkel die de nieuwe rioolput in het Tussendoortje schoonspoelt. Afgelopen tien dagen is daar onder de grond een nieuwe rioolbuis aangelegd. En kennelijk is daardoor de put verontreinigd geraakt. De riooljongens die er inmiddels halfgrijs van de modder uitzien, vertelden me dat vanochtend toen ik al hoog en breed thuis was. Uit mijn achtjarige Dorpsbelangen-periode weet ik dat zich onder de grond in ons dorp een ingewikkeld net van buizen en draden ligt. Zo kris-kras onder en boven elkaar heen dat mensen wanneer ze willekeurig gaan graven voor hun huis zonder een leidingenkaart, nog wel eens een en ander kunnen beschadigen met alle desastreuze gevolgen van dien.

Toenemende scheurvorming
Ondanks het feit dat het herfstvakantie is, rijdt het verkeer af en aan op de Bedumerweg. In de 36 minuten tussen 6u45 en 7u19 tel ik aan de hand van de koplampen die ik kan zien langs flitsen, 147 vervoersbewegingen richting Bedum. Dat is iets meer dan vier auto’s per minuut. In totaal zo heb ik viavia vernomen rijden er dagelijks vierduizend auto’s door het dorp. Het aantal is waarschijnlijk moeilijk terug te dringen maar aan de snelheid van het veelal zware verkeer moet echts iets fundamenteels gebeuren. Anders kunnen we op termijn alle oude huizen langs de Bedumerweg wegens toenemende scheurvorming afbreken. Terwijl die juist de karakteristiek van Onderdendam vormen.

Zomerse temperatuur
Voor de rest is het een ochtend als iedere morgen. Een lichte vleug suikerbietenlucht herinnert me nog maar eens er aan dat het nu echt herfst is. En dat de bietencampagne op stoom komt. Hoewel, herfst hoezo? Gisternamiddag zag ik nog vanaf het Betonpad dat op de uitgebreide landerijen van Willem Wijlhuizen aan de overkant van het Boterdiep de zoveelste snee gras werd gemaaid, opgehaald en ingekuild. En dat gebeurde in een stofwolk alsof we ergens in juli zaten. Net als de temperatuur deed dat beeld heel zomers aan.

‘Woest en ledig’
Toen ik vanochtend me stond te wassen om 06u00 werd op de radio alweer vanwege de te verwachte stormachtige wind CODE GEEL afgekondigd. Het lijkt wel of de mensen in dit land geen idee meer hebben wat voor weer het in de herfst is. Alles wordt tot calamiteitsniveau uitvergroot. Jullie vinden me vast een wijsneus maar het lijkt wel of iedereen steeds meer vervreemd raakt van wat er buiten ons huis, achter onze laptops en voor de koplampen van onze auto’s gebeurt. Alsof űberhaupt het betreden van de ruimte búiten al een risico op leven en dood oplevert. Buiten is alles ‘woest en ledig’, zogenaamd. Het lijkt Genesis wel. Een mens anno 2016 heeft buitenshuis schijnbaar niets meer te zoeken.

Arthur Lehning • 17 oktober 1936

Arthur Lehning (1899-2000) was een Nederlandse anarchist, publicist en vertaler. Toen in 1936 de Spaanse burgeroorlog begon, sloot hij zich aan bij de Catalaanse anarchisten. Hij hield over die tijd een dagboek bij, en schreef brieven. 

17 oktober
p.s. Zaterdagmorgen ■ Ik had dit epistel aan iemand willen meegeven, maar het is niet gelukt. Gisteren, eindelijk je eerste brief, d.w.z de tweede die je hebt verstuurd. Erg blij eindelijk van je te horen, maar maak me ongerust over wat je schrijft. Wat is dat voor onzin over bombardementen hier? Nada de este! Dit zijn fantastische leugenberichten.
Dagboek schrijf ik verder. Ik hoop het manuscript van Ruvarebohni heb je, met mijn lange brief, uit Parijs ontvangen. Hier sliep ik heerlijk. Prachtig uitzicht op de Tibidabo, en de zee. Maar wel ver van het centrum. Het is nu goed weer. En ik kom wat op m'n verhaal. Maar het is een geagiteerd leven. Ik zie niets van de stad. En heb geen tijd om iets anders te doen.

Zaterdagmiddag 17.10.36 ■ Ik eet weer, alleen, in de oude stad! — Het is te ver om met Helmut mee te gaan. Ik heb hier te veel te doen. Zoo juist een lang gesprek met Martin Gudell, ook over de Duitse groep, over Justizpalast en mijn privé-aangelegenheid. Daarover alles mondeling. Ik ga nu verder me hier te dokumenteren. Misschien ga ik nog naar Valencia. — De hele ochtend verloor ik weer met naar het Paleis van Justitie te gaan. In Madrid is ws. wel een en ander te vinden - maar ik beloofde immers: voorzichtig te zijn, en daarom ga ik maar niet. In Valencia is misschien niet alles verbrand; maar het is zeker niet zo belangrijk wat daar te vinden is.
Deze Duitse groep is overigens hopeloos. Enfin, je kent de vrienden. Maar er zijn grote gevaren. Ik zou mij liever niet met dit alles bezig houden. En doe dat ook zo weinig mogelijk. Er zijn lieden uit Holland, die naar hier willen komen. Ik ken ze niet. Twijfelachtige typen zijn hier al genoeg!
Emma is van het front terug. Ze is zéér te spreken over onze generaal Durruti." Met recht. Alles wat ik van hem hoor is gunstig. Jammer, dat hij niet hier is om enige orde te scheppen! Ik zou hem graag willen zien. Maar het is ver naar zijn hoofdkwartier.

Het is gunstig dat ik bij Helmut en Dora woon. Ik rust iets uit - hoewel het zeer ver is. Een prachtig huis! Van Erich, de Tischler, niets meer gehoord. Arme kerel. Morgen zie ik misschien Don Carlos. Naar Las Planas te gaan, was absoluut onmogelijk tot nu toe. Maar ik zal toch zien er heen te gaan.

Zaterdagavond ■ Ik ga nu vlug slapen. De hele dag onderweg. Eerst weer Paleis van Justitie vanmorgen. Vanmiddag eerst een kolonne Duitsers begeleid, die naar het front gingen, maar eerst bij het gedenkteken van Ascaso halt maakten. Daar worden iedere dag nieuwe bloemen gebracht ...
Morgen ga ik eens niet naar de Casa ... alleen 's avonds moet ik weer voor de radio spreken. Er is groepsvergadering van de DAS, maar ik ga er niet heen. Morgen een grote meeting met Sébastien Faure, maar daar ga ik ook niet heen, denk ik.

M.C. • 16 oktober 1915

• De anonieme Nederlandse vrouw M.C. beschrijft in het tijdschrift Groot Nederland van 1917 een reis (door oorlogsgebied) naar het Zwitserse Bern, omwille van haar gezondheid. Ze ontmoet veel mensen.

16 Oct.
Nog een Engelsche is gekomen en werkt den heelen dag van 's morgens negen tot 's avonds zeven tenbehoeve der Engelsche krijgsgevangenen in Duitschland, een knap meisje, naar de laatste mode gekleed, onberispelijk, zonder overdrijving, alsof ze zoo uit de hand van den Schepper kwam: met grijs-zwarte laarsjes, een wijd-uitstaand waaierrokje en hoog-opgekapt haar met al de krulletjes, die daar bij hooren, elk op de juiste plaats. Innerlijk is ze als uiterlijk: bewonderenswaardig matter-of-fact, vol orde in boven- en binnenkamer. Zij heeft niet van die verdwaalde gedachten - dat is zeker - die onverwachts om het hoekje glurend, ons op de ongelegenste tijden, het licht voor den neus uitblazen.
Daarentegen de Hongaarsche... Ik houd van Hongaren... Ze hebben een oneindige, een grenzenlooze weekheid. Hun stem is, als van Russen en Polen ook, vol diepten van onbewustheid. Ze stroomen over van leven, dat zich zelf nog niet kent. Hebben ze lang geslapen en gedroomd?... Ze zijn rijk. Maar ze weten het zelf niet. Ze werpen hun schatten om zich. Wat doet het er toe?

Franz Kafka • 15 oktober 1917

Franz Kafka (1883-1924) was een Tsjechische schrijver. Zijn dagboeken 1910-1923 zijn te lezen bij Gutenberg. Machinevertaling door DeepL onderaan.

9. Oktober. Beim Bauer Lüftner. Die große Diele. Theatralisch das Ganze. Er nervös mit Hihi und Haha und Auf-den-Tisch-Schlagen und Armheben und Achselzucken und Bierglasheben wie ein Wallensteiner. Daneben die Frau, eine Greisin, die er als ihr Knecht vor zehn Jahren geheiratet hat. Ist leidenschaftlicher Jäger, vernachlässigte die Wirtschaft. Riesige zwei Pferde im Stall, homerische Gestalten, in einem flüchtigen Sonnenschein, der durch das Stallfenster kam.

14. Oktober. Ein achtzehnjähriger Junge kommt, sich von uns zu verabschieden, er rückt morgen ein: »Indem ich morgen einrücke, komme ich mich von Ihnen beurlauben.«

15. Oktober. Auf der Landstraße gegen Oberklee am Abend; ging deshalb, weil in der Küche der Schaffer und zwei ungarische Soldaten saßen. Die Aussicht auf Ottlas Fenster in der Dämmerung, drüben ein Haus und hinter ihm schon freies Feld. K. und Frau, auf ihren Feldern, auf dem Abhang gegenüber meinem Fenster.

21. Oktober. Schöner Tag, sonnig, warm, windstill. Die meisten Hunde bellen sinnlos, schon wenn in der Ferne jemand herunterkommt, manche aber, vielleicht nicht die besten Wachhunde, aber vernünftige Wesen, nähern sich ruhig dem Fremden, beschnuppern ihn und bellen erst bei verdächtigem Geruch.

6. November. Glattes Unvermögen


Vertaald met www.DeepL.com/Translator (met excuses aan Kafka).

9 oktober. Bij boer Lüftner. De grote hal. Het geheel is theatraal. Hij is nerveus met hihi's en haha's en bonzen op de tafel en armen heffen en schouders ophalen en bierglazen heffen als een Wallensteiner. Naast hem staat de vrouw, een oude vrouw, die hij tien jaar geleden trouwde, toen nog haar knecht. Is gepassioneerd over de jacht, verwaarloosde de bedrijfsvoering. Twee enorme paarden in de stal, Homerische figuren, in een vluchtig zonnetje dat door het stalraam kwam.

14 oktober. Een achttienjarige jongen komt afscheid van ons nemen, hij vertrekt morgen: "Omdat ik morgen vertrek, kom ik afscheid van jullie nemen."

15 oktober. Op de landweg richting Oberklee in de avond; ging omdat de Schaffer en twee Hongaarse soldaten in de keuken zaten. Het uitzicht van Ottla's raam in de schemering, daar een huis en achter hem al een open veld. K. en vrouw, in hun velden, op de helling tegenover mijn raam.

21 oktober. Mooie dag, zonnig, warm, geen wind. De meeste honden blaffen zinloos, zelfs als er iemand in de verte neerkomt, maar sommige, misschien niet de beste waakhonden, maar verstandige wezens, benaderen de vreemdeling rustig, besnuffelen hem en blaffen alleen als ze iets verdachts ruiken.

6 november. Vlot onvermogen


donderdag 13 oktober 2022

Garmt Stuiveling • 14 oktober 1950

Garmt Stuiveling (1907-1985) was een Nederlandse dichter en letterkundige. Het onderstaande fragment komt uit een dagboek, dat in de vorm van een brieven aan (dichter-criticus) Jan Greshoff tussen 14 October 1940 en 22 Juli 1941 werd geschreven.

Hilversum, 14 October 1940.
Beste Jan,

Telkens in de loop van de laatste maanden heb ik een haast onbedwingbare lust gevoeld, je te schrijven. Ik wist wel, dat mijn brief je toch niet zou kunnen bereiken, nu ik in bezet gebied woon en jij in een vijandelijk, oorlogvoerend land. Nog afgezien van het feit, dat wàt ik je zou willen zeggen de censuur wel niet zou ontgaan, en ikzelf daarna de gevangenis al evenmin. Het was, naar ik dacht, zelfs niet vertrouwd het te notéren en op te bergen tot beter tijd. Een goed geheugen is thans de enige veilige bewaarplaats. Zo bleef het er dus bij, al had ik van week tot week meer spijt om wat aan mijn herinnering ging ontglippen, en meer behoefte om zwart op wit vast te leggen wat ik zag en vooral, hoorde, en wat ik van de dingen vind.

Misschien zul je dit nooit lezen: God weet of er ooit een dag komt, dat wij weer hardop kunnen zeggen, wat wij nu alleen maar fluisteren en nog vaker verzwijgen. Maar nu ik in het Diakonessenhuis een betrouwbare plek heb gevonden, waar mijn papieren even veilig zullen rusten als de duitse soldaten in het Katholieke ziekenhuis hier - schrijf ik je tóch. Toen Ant ter Braak mij enkele maanden geleden vertelde, dat Menno tot aan zijn dood een oorlogsboek had bijgehouden, wist ik dat ik eigenlijk de plicht had een dagboek van de bezetting te maken. Maar ik durfde het niet. Al is mijn moed nauwelijks gegroeid, de kansen zijn gunstiger; daarom zal ik proberen je zo geregeld mogelijk te vertellen, wat wij hier totnutoe hebben beleefd.

In de eerste week van Mei verloofde mijn schoonzusje zich, en na dat feestje bleef mijn vrouw met de twee kinderen in Rotterdam, waar ik dan met Pinksteren terug zou komen, om daarna gezamenlijk naar huis te gaan. Ik was dus een dag of vijf alleen hier. In die tijd viel de intrekking van de verloven, van álle verloven. Al zag dat er zorgwekkend genoeg uit, toch realiseerde van de burgerbevolking zich bijna niemand het nabije gevaar. Wellicht heeft men zelfs in officiële kringen de ernst onderschat.

Donderdagavond, 9 Mei, had ik een jongere collega hier, die over zijn dissertatie-onderwerp kwam praten, en lang bleef. Ik lag kort na middernacht in bed en sliep nauwelijks, toen het lege huis ineens vol lawaai was. Er werd gebeld, op de voordeur gebonsd, wéér gebeld, en bij de tuindeur onder mijn venster riep iemand enige keren mijn naam. Het was mijn zwager, die in Hilversum lag als officier van gezondheid, en vlak tevoren groot alarm had gekregen. Op zijn motor reed hij nu de ziekenhuizen langs waar hij patiënten had liggen, om de dokters en zusters te waarschuwen; en daar hij natuurlijk wist dat mijn vrouw in Rotterdam zat, waarschuwde hij ook mij. Half slaperig opende ik het luikje van de deur. Hij had een strak gezicht, maar was zeer beheerst. Hij zei: ‘'t Is donderen. Om half vijf wordt de aanval verwacht. Als je naar Rotterdam wilt, moet je dadelijk gaan.’

Ik was natuurlijk de komende dag, Vrijdags voor Pinksteren, niet vrij. Maar ik wilde ook niet alléén hier zijn, in het gevaarlijk geachte Hilversum, met alle anderen in Rotterdam. Mijn zwager ging even een ander nachtelijk bezoek afsteken en keerde daarna terug; ik had mij intussen aangekleed. Achter op zijn motor reden wij naar de Rector, die nog van niets wist en, in een badjas over zijn pyama, pas helder wakker werd van de schrik. Het was half drie; de gemeentelijke radio gaf geen geluid; maar mensen met een eigen ontvangtoestel luisterden blijkbaar veel, of waren ook door militaire kennissen gewekt: want op onze tocht hadden we vrij wat verlichte ruiten gezien. Ook de Baas vond dat ik moest gaan. Maar hoe? Van mijn fiets was op Hemelvaart de voorband met een luide knal gebarsten: een taxi bleek al nergens meer verkrijgbaar; treinen zouden er stellig niet meer lopen; een autorijdende vriend die ik nog vroeg, kon om familieredenen moeilijk van huis. Tegen half vier, toen het al schemerig werd, wist ik dat er geen ander vervoermiddel zou wezen dan het ouderwetse en ongemakkelijke damesrijwiel van mijn vrouw, aan wie ik juist een nieuw en beter exemplaar in uitzicht had gesteld, zodra zij na de geboorte van onze derde weer zou mogen fietsen.

Alleen in huis, liep ik nog eens alle kamers rond, nam mijn spaarbankboekje, mijn pas, mijn bewijs van Nederlanderschap, mijn polissen en al het aanwezige geld bijeen - het was ongeveer vijftig gulden; maar ik miste de moed om uit mijn boeken een keuze te doen. Ik dacht dat ik alles voor de laatste maal zag, de paar schilderijen, het oude tin, de eigengemaakte stoelen, het Erasmusbeeldje op mijn bureau, het bonte speelgoed van de kinderen. Ons huis, zo dicht bij de waterlinie, zou wel in puin geschoten worden, en de kans van zelf onderweg of anders later door een granaatscherf te worden getroffen, scheen mij ook nogal groot. Mijn scheergerei ging mét de papieren in één der fietstassen; in de andere stopte ik een tweede paar schoenen voor 't geval dat ik nog een eind zou moeten lopen. In de zak van mijn regenjas had ik alle vindbare biscuitjes gedaan en ook een aangebroken rolletje pepermunt; voor de tocht naar Rotterdam. Het was precies vier uur toen ik achterom keek naar de Vitus; zijn wijzers glansden in het eerste licht. Ik had hetzelfde strakke gevoel van onherroepelijkheid, als toen ik een half jaar tevoren naar de operatiezaal was gegaan. Op de grens van leven en dood verliezen de meeste dingen hun zin.

woensdag 12 oktober 2022

E. du Perron • 13 oktober 1936

• De Nederlandse schrijver E. du Perron (1899-1940) publiceerde in 1939 Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, een ietwat gefictionaliseerd journaal van een bootreis die hij maakte in 1936. Du Perron-biograaf Kees Snoek schrijft er hier meer over.

13 October '36.
Marseille. Onze boot lag niet aan de pier die men ons had opgegeven, maar in een buitenhaven; want, zei de chauffeur, il prend de la poudre. ‘De la poudre? Een argot-term voor meel?’ vraagt Jane zich af, en ik: ‘misschien voor zand?’ Volstrekt niet, het is correct frans; van de eerste stuurman horen wij dat men wel degelijk kruit aan boord heeft, plus wat torpedo's, voor Siam. ‘They consider it dangerous’, zei hij er lachend bij; om dezelfde reden zullen wij deze reis niet Djibouti aandoen, maar Port Soudan.

Het vertrek is pas om vijf uur; wij gaan de stad weer in voor onze laatste stappen in Europa. De Cannebière onder een motregentje, provincialer dan ooit. Het begrip restaurant schijnt hier onbekend, men drinkt wat in een café, maar als men wil eten moet men naar een hotel. Na Parijs lijkt dit een inleiding tot alle koloniën; en hier heb ik 15 jaar geleden voor het eerst de europese huizenrijen gezien, tot dan alleen bekend uit de bioscoop. Hier, in het Hôtel de Noailles, kon de oude baboe van mijn moeder haar stralende verbouwereerdheid niet op, bediend te worden door heren met gefriseerd haar en in rok, prinsen gelijk, maar hier ook lukte het mijzelf niet ‘garçon’ te zeggen en liet ik mijn bestellingen volgen door een schroomvallig ‘monsieur’. Hoe zou een jongen uit de koloniën ook anders spreken tegen een blanke? In dezelfde winkel waar ik toen, de dag van aankomst, Ma Vie de Boxeur kocht van Carpentier, verlangde ik nu een jeugdwerk van Montherlant; men scheen er nooit van gehoord te hebben en ik nam een ander boek van dezelfde, in een gekartonneerd uitgaafje op krantenpapier. Dit aandenken, als zodanig aangekocht, verloor ieder karakter zodra het in de hut lag.

...Nu, Jane, nu zijn we er. Zogoed als onderweg. Al het praten dat we over Indië hebben gedaan; de enkele tranen toen je opeens beslissen moest; het ligt achter je: je zult Indië uit eigen aanschouwing kennen. Ik zal het terugzien. Ons zoontje zal sinjootje genoemd worden, enz.

Toen Parijs door te veel politiek zijn charme verloor, kwam het idee naar Indië te gaan weer echt boven. In een bootje van Hyères naar Port-Cros, even voor wij landden, bedierf ik het uitstapje voor Jane door daarover te beginnen. Waarom? Port-Cros met zijn stekelige plantengroei, zijn quasi-landelijk hotel, het kleine kerkje en alles wat sommige Fransen aan de Antillen doet denken, leek mij onbewoonbaar, tot niets inspirerend, herinnerde in niets aan Indië. Maar het noodlot van gesprekken woont in de lucht om ons hoofd, en het onze werd die dag opeens onvruchtbaar en pijnlijk, spitste zich in twee punten van methodisch onbegrijpen. Jane wilde, als wij ooit op Java zouden wonen, daar vooral niemand zien (niemand slaat op de Europeanen), en alleen Claudel en Saint-Léger lezen onder een boom (een waringin vermoedelijk). Het stak mij als met een eigen angel: ‘Zijn wij dan werkelijk zó tot niets-dan-intellectuelen verworden dat wij niet meer met gewone mensen kunnen omgaan?’ Ik blies vurige wolken uit, over de goedheid, de hulpvaardigheid, het aangeboren fijn gevoel van juist de ‘gewoonste’ indische mensen. Ik sprak van pittoreske oude zonderlingen, van boeiende geleerden, van rijke harten, die ons heel wat minder dan de parijse causeurs zouden doorzagen. Dat vervloekte praten, praten, praten, van Parijs! Het was of opeens Jane alleen ervan hield, alsof ik nooit medeplichtige, al tijd slachtoffer was geweest! Wonderlijke onbillijkheid: het natuurschoon van Port-Cros werd erdoor ontglansd. Dat was April 1936.

Eind Juni verscheen Taco Odinga in Parijs. Ik had hem in geen 10 jaar gezien, en 6 daarvan was hij nu al tuinemployé in het Bandungse. Hij was maar ièts ouder geworden: zijn jongensgezicht vertoonde een paar kleine groefjes meer, zijn kin en keel waren iets minder rond en glad, maar hij was haast nog slanker dan vroeger en even hoogblond, en even vlug in zijn bewegingen. Al dadelijk - het was 's morgens heel vroeg, hij was met de nachttrein gekomen - in Le Murat, terwijl de kellners de tafels nog schoonpoetsten, sprak ik hem van mijn behoefte om weg te gaan. Hij zei met kracht: ‘Waarom niet naar Indië?’ en vertelde hoe goedkoop het daar tegenwoordig was, en van een klein huis in de bergen. Het was eens pavillon d'amour geweest van een administrateur, nu overleden; zij die er zijn liefde was, bejaard nu, had het geërfd, maar zonder geld om het te onderhouden. Het stond in een heerlijke verwilderde tuin, en bovendien, in Indië staan de tuinen van je buren immers ook voor je open. Hij kon het huisje laten opknappen; de vrouw kon ons ‘en pension’ nemen; de prijzen die hij noemde waren angstwekkend laag; het was het paradijs voor niets en dan nog ver van alle Europeanen. Daar en die morgen werd de kiem gelegd voor het serieuze plan van: naar Indië. Om er mij nog van te weerhouden, had Europa een minder moorddadig gezicht moeten vertonen.

dinsdag 11 oktober 2022

Salvador Dali • 12 oktober 1920

Salvador Dalí was een Spaanse schilder (1904-1989). Na zijn dood werden zijn dagboeken uit 1919-1920 gepubliceerd. 

Dinsdag 12 oktober
Ik sta heel laat op, ontbijt en ga uit verveling de deur uit. Automatisch, en ook uit verveling, beland ik in de winkel van Batet. Nieuwe werken van Baroja en een paar uitgaven van (...), ik koop España en ga zitten op een bank van de Rambla. Achter de groene bladeren laat zich een blauwe hemel zien... En ik begin te lezen... En zo breng ik de tijd zoek terwijl de wijzers van de klok op de Rambla loom vooruit kruipen.
Dan komt Sala en hij haalt herinneringen op aan avonturen van vroeger. De tijd gaat nu sneller, er komen nog meer makkers bij ons zitten en men klept dat het een aard heeft, en dat gaat zo door tot het etenstijd is... Aangezien ik geen vrij heb van Gallego, ga ik naar hem toe en daarna studeer ik en praat ik zoals altijd met Met... Later, wanneer het donker is en de vuren van de kastanjekraampjes gloeien, gaan we naar de Rambla en daar, ook zoals altijd, kleppen we en bestuderen we 'putrefactes', onderwijl discussiërend over het communisme. Daarbij kijk ik om de haverklap in een stel melancholieke ogen die naar mij kijken... en zo breekt het uur voor het avondeten aan.
Ook zoals altijd wil de burgemeester van Cork maar niet dood, die man komt er nog eens helemaal bovenop! Nog steeds laat La Publicitat Lenin en Trotski om de haverklap doodgaan, terwijl die twee vrolijk door blijven leven! In Barcelona hebben (zoals altijd) de werkgevers na een lange staking de verbeterde arbeidsomstandigheden geaccepteerd waar de wagenbestuurders om vroegen, arbeidsomstandigheden die ze, zo zeiden ze in eerste instantie, onmogelijk konden accepteren.
In alle socialistische partijen van de wereld zijn ernstige scheuringen ontstaan naar aanleiding van de voorwaarden die de sovjets stelden om toe te mogen treden tot de derde Internationale. Ook leidde het tot uitzetting uit de communistische gelederen van talrijke socialistische verraders. Lenin ziet het heel duidelijk, de wereldrevolutie moet worden uitgeroepen. De arbeiderspartijen moeten worden gezuiverd. Voor het revolutionaire werk heb je meer aan een paar mensen die oprecht geloven in de communistische beginselen dan aan grote massa's schijnheilige reformisten en democratische socialisten die op het beslissende moment overlopen naar de reactionaire gelederen.

maandag 10 oktober 2022

Marie Bashkirtseff • 11 oktober 1877

Marie Bashkirtseff (1858-1884) was een Oekraïense schilderes, die na haar dood - ze overleed aan tbc - vooral bekend is geworden door haar dagboek, dat als Waarom zou ik liegen in het Nederlands vertaald is (door Marianne Kaas).

Dinsdag 11 oktober. – Ik heb gedroomd dat me werd uitgelegd wat ik in de rechterlong had; in sommige gedeelten kan de lucht niet komen... waardoor... Maar dat is te onsmakelijk om te vertellen, ik ben niet in orde, daarmee is alles wel gezegd. Oh, ik weet het, want al een poosje voel ik een soort malaise, een lichte, ondefinieerbare zwakte. Maar ik ben niet meer zoals vroeger, ik voel me niet zoals de anderen; een soort verzwakkende damp omhult me, ik spreek in overdrachtelijke zin natuurlijk. Het is of ik iets vreemds in mijn borst heb en ik heb... Maar waartoe dient al die onzin? We zullen wel zien.

Woensdag 19 oktober. – Het valt niet te ontkennen, ik hoest zo erg dat alles vanbinnen er wel door beschadigd moet worden. En daarbij word ik mager, of eigenlijk... ja, ik word mager, als ik naar mijn armen kijk, bijvoorbeeld. Wanneer ik mijn arm strek, ziet hij er aangetast uit in plaats van onbeschaamd zoals vroeger. Het is zelfs mooi, ik klaag nog niet. Nu is het het interessante stadium, je wordt dun zonder mager te zijn, en krijgt iets ondefinieerbaar kwijnends dat flatteert. Maar als het zo doorgaat zal ik over een jaar als skelet eindigen.

zondag 9 oktober 2022

Alan Rickman • 10 oktober 2000

• (1946-2016) was een Britse acteur (met een memorabele stem), die vooral bekend is geworden door zijn rol van Snape in de Harry Potter-films. Zijn showbizz diaries zijn onlangs verschenen. Onderstaand fragment gaat over de aanloop naar de eerste HP-film.

23 August
6.30pm Pile into the car and drive to Siena to get to Il Campo before dark. To the Patio Bar where, around 8pm, I called LA and said OK to HP [Harry Potter].

24 August
Around the pool and feeling a bit nothing about HP which really disturbs me – or is it because I’m reading Martin Amis’s Experience which charts A Life …

6 September
A day by the pool. Talking to Judy [Hofflund, Rickman’s manager] – the bargaining goes on … (HP).
Lightning in the mountains.

10 September
Perfect day. Still, sunny. To the pool. Finish [reading] HP 1, start 2.

21 September
HARRY P TAKES OFF.
10.30am Car to costume fitting/discussion. Measurements from hell after a month in Italy. Waltz around each other – higher collar? Blue fabric? Thinner arms? And off to Leavesden Studios. Chris Columbus [director], David Heyman [producer], Makeup dept waiting. Wig? Nose?

6 October
First conversation with Joanne Rowling. Her sister answers – “She’s not here – can I leave a message?” [There is] cackling in the background … “Sorry about that! … ” [I tell her:] “There are things that only Snape & you know – I need to know … ” “You’re right [she replies] – call me tomorrow; no one else knows these things.”

7 October
Talk to Joanne Rowling again and she nervously lets me in on a few glimpses of Snape’s background. Talking to her is talking to someone who lives these stories, not invents them. She’s a channel – bubbling over with, “Well, when he was young, you see, this, that and the other happened” – never, “I wanted so & so … “

8 October
2pm Ruby [Wax], [husband and film/TV producer] Ed [Bye] & kids, Harbour Club. One of [Ruby’s son] Max’s friends is an indication of what’s to come. “Are you Snape?”

10 October
HARRY POTTER BEGINS.
11am Kings X for train to Newcastle, and then car to Alnwick Castle [AKA Hogwarts] and a (three-hour … ) makeup for camera test. Criss-crossing of pluses and minuses – pale face = v ageing; false nose-piece needs heavy makeup etc. General atmosphere is friendly and a mite chaotic.
7.45pm To the tapas restaurant with Sean [Biggerstaff] and Robbie Coltrane for many plates of deep-fried indulgences before going to the hotel for red wine and a bag of chocolates from the mini-bar. Hopeless …

Frida Vogels • 9 oktober 1970

Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen. Het onderstaande fragment komt uit Tirade

9 oct.
- Gistermiddag vertelde vader me het verhaal van de streek die hij ooit een HBS-leraar geleverd heeft en waar hij zijn leven lang spijt van heeft gehad; hij herinnerde zich dat hij daar in Urbino op gezinspeeld had en me toen beloofd had me het verhaal te vertellen. Het bleek geen bijster interessante, voornamelijk kinderachtige kwajongensstreek te zijn die hij met een aantal vrienden, onder wie oom Bram, had uitgehaald: omdat die leraar hun in de klas ‘beledigd’ had en hun ‘een stelletje stomme stinkerds’ had genoemd, hadden ze, ‘na het nuttigen van een aantal grocjes’ een ‘naar, hatelijk document’ opgesteld en dat vervolgens, ‘besmeurd met een stinkende materie’, bij die leraar in de bus gedaan. Maar hij had anderhalf uur nodig om me dat te vertellen, zo'n spijt had hij er nog altijd van; hij verzekerde me nadrukkelijk dat die leraar ‘helemaal geen rotvent’ was geweest (en even nadrukkelijk dat oom Bram dat wél had gevonden en tot de dag van vandaag is blijven vinden) en de clou van het verhaal was eigenlijk, dat hij vorig jaar op een reünie van de Haagse HBS die leraar had ontmoet en hem toen alsnog zijn spijt had betuigd over het gebeurde. Daar was zelfs een correspondentie uit ontstaan: die leraar had hem zijn curriculum vitae gestuurd en hij had zijn eigen curriculum vitae teruggestuurd, ‘om te laten zien dat ik ook wel wat met mijn leven gedaan heb’.

Ik kreeg nog meer verhalen te horen. Vaders grootvader, mijn overgrootvader dus, was directeur van het Kurhaus in Scheveningen. Als kleine jongen ging hij met zijn vader naar concerten daar. Wat hem dan vooral fascineerde, was de dirigent, die bij zijn verschijnen door de hele zaal werd toegeklapt en vervolgens met niets dan zijn stokje al die muziek liet klinken. Dus toen zijn grootvader hem vroeg wat hij voor zijn verjaardag wilde hebben, zei hij ‘een dirimaatstokje’. Dat kreeg hij ook, en hij werd met dat dirimaatstokje tussen de knieën van zijn grootvader gefotografeerd.

‘Mijn grootmoeder verwende me verschrikkelijk,’ zei hij. ‘Toen ik eens zou komen eten, vroeg ze me wat ik het liefst wilde eten. Erwtensoep! zei ik. Het was hartje augustus en gloeiend heet, maar er werd erwtensoep gegeten.’

De grootmoeder was streng calvinistisch, maar de grootvader kwam uit een Limburgs rooms gezin met negen broers en zusters, dat hij door zijn huwelijk radicaal van zich vervreemdde; alleen oom Michel, ‘een goeiige, dikke vrijgezel’, ging nog wel met hem om. Zijn oudste zoon, mijn opa dus, werd kort na zijn geboorte door zijn roomse grootmoeder en tante gekidnapt en in een tobbe rooms gedoopt, een sacramentale handeling die zijn calvinistische moeder, van wier verblijf in het ziekenhuis listig gebruik was gemaakt, ‘op haar hart trapte’; van een verzoening kon toen natuurlijk nooit meer sprake zijn.

Hij vertelde nog veel meer verhalen, maar ik heb nu geen zin meer die op te schrijven.
- De hevige spanning van de laatste dagen in Urbino is verdwenen. Stefano's aanwezigheid werkt neutraliserend. Of misschien ben ik gewoon te moe.

vrijdag 7 oktober 2022

John Adams • 8 oktober 1782

John Adams (1735-1826) was een Amerikaanse staatsman en de tweede president van de VS. Hij hield gedurende een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

[John Adams kwam in 1780 naar Amsterdam om in de Republiek der Verenigde Nederlanden politieke en financiële steun te vinden voor de Amerikaanse opstand tegen de Engelsen. Dat resulteerde in een vriendschaps- en handelsverdrag, dat werd ondertekend op 8 oktober 1782.]

OCT. 8. TUESDAY.
Mr. D. is indefatigable in his Way. He visits, every Day, the French Am. [Ambassador], Mr. G., Mr. V. -- and occasionally Mr. K. and sometimes the Prince de Gallitzin, Mr. D'Asp, &c.
No American Minister could do this. It would ruin his Character. I dont know whether it would do for a Secretary of Legation to do this. I can, however, make an excellent Use of him in this Way. I can get or communicate Intelligence this Way, better than any other, from and to various Persons and Places.
I have been indirectly put upon my Guard against "un Chien puant," made Use of as a Tool, in the Friesland Affair, which I read of, in C. S.s journal. -- He now makes his Court to both Sides. Llano the other day made a grand Eloge, of the Man and his Wife, of their peaceable amiable Character, and excellent Reputation. Thus it is when Parties run high. One Side crys crucify, and the other hozanna.
At Breakfast Comte Sarsefield came in, and put into my Hand, more of his Speculations. -- I have read through his journal of his journeys to Holland in 1777 and in 1780 and he has promised me that of 1782. The Piece he lent me to day is on Slavery. He has assembled every Appearance of Argument in favour of the Slavery of the Glebe. (Villenage) or domestic Slavery, and has refuted them all.
At twelve went to the State House, was received as usual, at the head of the Stairs by Mr. De Santheuvel, and Mr. De Linden, Deputies from Holland and Zealand, and conducted into the Truce Chamber where We signed and sealed the Treaty of Commerce and the Convention concerning Recaptures.
Waited on the Duke de la Vauguion, to inform him, as I did, and also that I had received a Letter from Mr. Jay, 28 Septr., informing me that the Day before, Mr. Oswald received a Commission to treat of Peace with the Commissioners of the United States of America, and that I believed I should set out, according to Mr. Jays earnest desire, for Paris the latter End of next Weeks The Duke was pleased to say, and with a warmth that proved him sincere, that he rejoiced to hear it, for it seemed by it, that Mr. Jay and I were cordial, and he thought further it was absolutely necessary I should be there, for that the immoveable Firmness that Heaven had given me, would be usefull and necessary upon this Occasion. I could not help laughing at this and replying, that I had often occasion however for cooler Blood than had fallen to my Share, to regulate that same Firmness. The Duke then entered into an History of his Negotiations with the States and the Prince to get the Fleet to Brest. He thinks there has been a secret Communication between Prince and Officers to represent the Fleet destitute of Sails, and Provisions &c.
While the Clerks were sealing the Treaties to day I cast an Eye on the Collection of Pictures of Claudius Civilis, and asked the Gentlemen who was the Painter. Secretary Fagel answered me that it was Otto Oevenius a Dutch Painter, Author of the Emblemata Horatiana. That each of those Pictures was formed upon some Passage of Tacitus. That his Father had been at the Pains to transcribe all those Passages and affix them to the back of the Picture. Upon this I turned one of them round, and found a Paragraph.

donderdag 6 oktober 2022

Robert Craft • 7 oktober 1968

Robert Craft (1923-2015) is een Amerikaans dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap (vertaald door C.E. van Amerongen-van Straten).

7 oktober 1968
We horen hoe een Amerikaan in de bar een metgezel vertelt over een van Zürichs gnomentempels. ']e komt binnen door een speciale deur,' zegt hij, waar een bewaker je paspoort inneemt en je het nummer van je rekening op een papier laat schrijven; daarmee verdwijnt hij dan naar binnen, waar je handschrift wordt vergeleken en je gezicht aan de hand van een foto geïdentificeerd wordt. Een andere bewaker begeleidt je dan naar een spreekkamer, of liever, daar word je gevangen gezet, want hij houdt de wacht bij de deur; de bank wil de privacy van haar gevierde cliënten waarborgen en hen gênante ontmoetingen besparen, zodat de sjah niet tegen generaal Franco opbotst, of Truman Capote tegen Gore Vidal. Je krijgt het gevoel dat de kamer 's avonds verhuurd wordt aan aborteurs of psychoanalytici — tenzij de woekerbrigade van de Zwitserse monetaire politie dan vergadert. Als je dan ontdekt dat de kamer geluid-dicht is — rinkelende ketenen in de aangrenzende kamer, of zelfs een moord, zou je niet horen — realiseer je je dat het hier na sluitingstijd sinister kan toegaan: hier zou men topmisdadigers tot een bekentenis kunnen brengen.
Er zijn maar weinig meubelen: een leren bank, een leren fauteuil, een tafel waarop stapels tijdschriften met foto's van Zwitserlands fraaie natuur en ski-oorden, gestencilde lijsten met beursnoteringen en een telefoon — die vast en zeker niet aangesloten is, of afgestemd op een grammofoonplaat die zegt: "de normale dienstverlening is voor altijd opgeheven". Op een gegeven moment ruik je een vreemde geur — geld natuurlijk, al wijst niets in de bank, behalve die beursnoteringen, op zo iets vulgairs. Pas op het eind krijg je de tralies voor het raam in de gaten, als je ze al ziet, want ze zijn zo discreet dat je ze nauwelijks waarneemt. Alleen daardoor moet je denken aan de staven goud ergens in de diepte, en aan alle nestjes vol gouden en zilveren eieren, die de rijken en superrijken hebben gebouwd.
Je bankier komt ten slotte opdagen — ijskoude ogen, kleren keurig als pas gemunt geld — en hij laat je het nummer van je rekening opzeggen als een wachtwoord voor een clandestiene kroeg of de combinatie van een brandkast. Hij is hoffelijk, zijn stem is mannelijk maar geslachtsloos, en de assistente in minirok, die verschijnt nadat je geloofsbrieven zijn geïnspecteerd, is zo koel dat je er adiabatisch mee zou kunnen copuleren. Ze brengt een map waarin de genummerde maar naamloze lijsten zitten van je investeringen, die je mag bekijken, maar niet meenemen. Men wisselt geen enkel document uit. Per post ontvang je bericht van de financiële administratie, ongetekend, maar vergezeld van een visitekaartje: "Met de complimenten van de Schweizerische Bank Verein." Zodra je zaken zijn afgehandeld wordt je een achterdeur gewezen, nadat een bewaker het sein op veilig heeft gezet, zodat je op dat moment niet Harold Wilson tegen het lijf loopt.'