maandag 30 november 2020

Virginie Loveling • 1 december 1914

Virginie Loveling (1836-1923), zus van schrijfster Rosalie Loveling en nicht van schrijver Cyriel Buysse, was een Vlaamse schrijfster en dichteres. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield ze een oorlogsdagboek bij.

1 December. Dinsdag '14.
Het waait hard, het regent bij poozen. Koud is het niet. Voor de eerste maal krijgen wij bij middel van kaarten 250 gram brood, dagelijks per persoon. Het is wit. Duitsch geld is hier in omloop.

Het kanon dondert vervaarlijk hoorbaar bij elken windstoot uit zuidwestelijke richting:
‘Het is aan den IJser,’ zegden de menschen luisterend tot elkander. Dat woord IJser was – hier ten minste – van geen beteekenis. Thans ligt het op ieders lippen:
‘Het gaat er op los aan den IJser – aan den IJser krijgen de Duitschen klop,’ zegt een ander. ‘Ze moeten volstrekt over den IJser tot den laatsten man,’ heeft de Keizer bevolen. Aldus geraakt men hier ook vertrouwd met duitsche woorden en plaatselijke namen uit Engeland en Frankrijk. Deze morgen vertelde mijn meid, wat ze van den melkboer had gehoord: ‘De Duitschers moeten over den IJser kunnen gaan en vandaar naar Calais om de kust van Engeland, Folkestone en Dover te beschieten.’ Andere dienstboden deelen mede dat Duitschers zeggen ‘Verzeihung’ of ‘Schade,’ als ze in een huis hebben aangebeld en geen logies krijgen kunnen.


Op bevel van den militairen Kommandant moeten morgen voor elf uur al de politieagenten aan de overheden de wapens indienen tot zelfs den witten schorsingsstok van 't straatgerij.
Elken morgen in de vroegte ruischen langs den Steenweg en de Leopoldlaan zware soldatenstappen. Gaan ze heen, komen ze binnen? Ge kunt het niet gissen... ze hebben gedood of gaan dooden.

Bertha von Suttner, die met ‘Die Waffen nieder,’ den nobelprijs voor den vrede behaalde, stierf dit jaar in de zalige overtuiging, dat ze tot het verspreiden der broedermin op aarde veel had mogen mede helpen...
Helaas!


Met het vooruitzicht op een plotseling alarm hebben de geestelijken meerendeels een wereldlijk costuum gereed liggen, naar verzekerd wordt.

zondag 29 november 2020

Elisabeth Bentinck • 30 november 1918

Gravin Elisabeth Bentinck (1892-1971) was de dochter van graaf Godard van Aldenburg Bentinck, die de Duitse keizer en keizerin na hun verbanning uit Duitsland enkele jaren onderdak bood in zijn kasteel in Amerongen. Elisabeth trouwde in 1920 met de adjudant van de keizer, Sigurd von Ilsemann. Zijn dagboeken zijn onlangs in het Nederlands vertaald. In het boek zijn ook dagboekfragmenten van Elisabeth Bentinck opgenomen.

30 november 1918.
's Middags reden wij met de majesteiten naar het bos. De keizer vertelde de keizerin velerlei over het bezit van papa. In aanmerking nemende, dat de keizerin een ernstige hartaanval gehad heeft, gaat het haar tamelijk goed. Gontard had gevreesd, dat de opwinding van de laatste tijd en ook het weerzien met de keizer onder zulke troosteloze omstandigheden haar dood zouden betekenen. Het is ongelooflijk hoe zij zich beheerst. Haar eerste en laatste gedachte is de keizer, hoe zij hem kan helpen zijn zware lot te dragen, zich zelf nooit sparend, steeds aanwezig voor hem. Ja, men kan zeggen: een bijna abnormale genegenheid tegenover de echtgenoot, die menigeen zou kunnen beschamen. Ik weet het niet, maar het schijnt een ideale echtverbintenis te zijn, die op mij in zekere zin de indruk maakt van iets hoogs en heiligs. Welhaast niemand kan begrijpen wat de keizerin innerlijk beleeft, in de eerste plaats ook door de scheiding van haar kinderen. Tot haar vele deugden behoort een overweldigende liefde tot haar kinderen, waardoor haar plicht de echtgenoot naar het vreemde land te volgen, bijzonder moeilijk werd. (Dit, evenals de voortdurende zorg over een mogelijke uitlevering van de keizer aan de vijanden, ondermijnde haar gezondheid en bracht haar vroegtijdig in het graf. Haar groot geloof hielp haar al deze lasten te dragen. Hoe vaak hoorde ik uit haar mond: 'De keizer mag niet merken, hoe ik lijd, hij heeft al zoveel te dragen.' In tegenwoordigheid van de keizer toonde zij zich altijd zorgeloos en vergenoegd, de sporen van zorg op haar gelaatstrekken verbergend. Hoe vaak gedurende haar verblijf in Amerongen vroeg zij papa bij haar te komen, die met zijn vaste geloof en rustige manier van doen haar dikwijls heeft getroost.)

zaterdag 28 november 2020

Mensje van Keulen • 29 november 1976

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. In 1976 hield ze een dagboek bij dat is gepubliceerd als Alle dagen laat (2006). Een fragment eruit verscheen in Maatstaf.

29 november, Sicilië
Een hostess wachtte acht mensen, onder wie haar oude moeder, op en al hadden we geen reis met accommodatie geboekt, we mochten met haar busje van Catania naar Taormina en kregen zodoende een haperende uitleg over wat we hadden kunnen zien als het niet donker was geweest. Het hotel waar het busje stopte was volgens de hostess 'best heel goed en Engels van binnen'. De hostess logeerde er zelf ook met haar moeder. Maar behalve dat het een mooi uitzicht bood, was het binnen niks dan een afstotelijke rommel, kitsch en vies eten. Na het ontbijt, waar de hostess met haar moeder aan het tafeltje naast ons gingen zitten, zeiden we de man aan de balie, die Duits tegen ons sprak en door zijn grote, rooie neus vervaarlijk sissend snoof, dan ook gedag en vonden al snel een nogal duur, maar bevallig hotel.
Evenals in Franse en Spaanse provinciestadjes stikt het van de winkels met waardeloze rommel, lelijke kleding en cadeaus. We kwamen de hostess met haar moeder nog twee keer tegen en zagen haar ook nog een keer verderop lopen. Maar de Ionische zee schittert, de Etna rookt en het stadje ligt beeldschoon aan de baai en is erg mooi met zijn steegjes, balkonnetjes vol planten, geraniumstruiken, rozen, palmen, cactussen, bomen vol grote sinaasappelen en citroenen. Ook in de paradijselijke tuin van het hotel hangen de vruchten voor het grijpen of ploffen voor je op de grond. Onze kamer is ouderwets ingericht, maar comfortabel en de badkamer heeft een verwarmde vloer en openslaande deuren naar een balkon.

Waar je ook eet of drinkt, de obers bedienen snel, ongeduldig. Vanavond waren we in een restaurant de enige gasten en werden geholpen door vier man personeel dat maar heen en weer liep om te zien of ons bord al leeg was. Het leek wel of ze schaatsten op de vreselijke achtergrondmuziek die van een 'glijdend' bandje, dus ook nog vals, kwam.
Vervelend is ook: 'Thunfisch'. 'Fünfzehntausend Lire'.

Ik hoop dat Lon het naar zijn zin heeft. Tot nu toe lijkt het goed te gaan, al liggen we voor ons doen erg vroeg in bed.

Dinsdag
De vis die we in La Buca aten, had een rij vraatzuchtige tandjes. Het personeel was weer ongeduldig, de taart kwam te snel en was te koud. Andere gasten na het lezen van hun rekening: 'C'est un absurdité.' 'Now this is a lot.'
In mijn benen zit, ondanks een lang, heet bad, nog de wandeling naar Castelmola. Het dorpje ligt niet ver van hier, maar langs de weg werd het bij iedere honderd meter armoediger. Ezels, schapen, geiten, zwervers, huisjes van golfplaten. Het dorpje leek op een doolhof, ik verwachtte telkens iemands balkon op te lopen. Mensen keken me na, ze lachten om me, kinderen renden gierend van de lach de donkere vertrekken in. Dat is in Taormina trouwens ook zo. Er mag dan een casino zijn, er mogen dan toeristen komen, de bevolking is weinig gewend.

vrijdag 27 november 2020

J.G. Kist • 28 november 1794

Joost Gerard Kist (1756-1815) was predikant van de Sint Maartens-kerk te Zaltbommel. Hij hield in 1794/'95 een dagboek bij. 

Den 28 November. - 's Morgens is onze cavallery onder commando van den major van Ermel, 20 man en 8 officieren, uitgetrokken.
Enige van de officieren wierden niet betreurd, wijl zij zich niet hadden bemind gemaakt. Onder anderen was het noch korte dagen te voren gebeurd, dat men den heer Geukema, die niet beleevd genoeg of in het geheel niet groete, den hoed afnam.
Dese officieren waren Schratzer, Hogeveen en Pellerijn. Slegte bravoure voorwaar! Twee jonge gewapende officieren enen ouden ongewapenden man brutaal te beledigen!

Schratzer, Pellerijn en de Mey zijn met het detachement vertrokken, de andere officiers zijn naar het depo gegaan. Er zijn enige dragonders van Byland binnengekomen.

Den 30 November. - 's Middags onder de kerktijd kwamen er Hollandsche en Zwitzersche guarde in, welke voor een nagt ingequartierd wierden in het huis van den jood in de Kerkstraat.

Den 1 December. - 's Morgens trokken de troepen wederom uit naar Rossum.

Den 4 December. - Er kwamen deze week vele vluchtelingen terug. Mevrouw Vermeulen van het Kerkhov met de kinderen, vrouw Warreman (van den Dodder), Mulkhuizen en vrouw, mevrouw Trumpy, vrouw Van de Vaarte etc.

Den 11 December, Donderdag. - Wierd 's morgens om vijv uure wakker door het allerzwaarst canonneren, zo het scheen langs de gehele Maaskand. - Ten agt uure duurt het noch. Er komen vele vluchtelingen in de stad.

Het verschrikkelijk schieten veroorzaakt zeer veel consternatie in de stad, zodat er maar weinig menschen in de kerk waren.

Men hoorde noch dien avond, dat er van St. Andries tot Wel toe een aanval scheen gedaan te worden; sommigen meenden om over te komen, anderen dagten, dat de Fransen slegs voorhadden de ligging, zwaarte en werking onzer batterijen te leren kennen.

Allerlij leugens wierden er verbreid van zwaar verlies der Fransen, van het gevangen nemen van 16 Fransen, van het in den grond schieten van schuiten. Naderhand bleek dit alles onwaar te wezen. De waarheid is, dat van onze zijde gesneuveld zijn een collonel der jagers, een luitenant Van der Meulen, onder de canonniers een cadet en vijv of zes gemene en ontrent zoveel gekwesten.

Het getal der Franse doden en gekweste kan niemand bepalen.

Te Hedel waren alle inwoners uit het dorp gevlucht na de Lugt, Kerkwijk en Delwijnen. 's Avonds was alles wederom in rust zowel als de volgende nacht.

donderdag 26 november 2020

Novalis • 27 november 1790

• Een dagboekblad van de Duitse dichter Novalis (1772-1801).

Weißenfels 1790

Von unsrer Wiege an vorfolgen uns Vorurtheile, Schwachheiten, und Mängel, die uns das Drückende des Lebens in seiner ganzen Schwere fühlen lassen. Alle unsre Wünsche bleiben unerfüllt, unsre Pläne scheitern, unsre schönsten Hoffnungen, unsre blühendsten Aussichten verschwinden. Oft schein ich mir allein in der Welt zu seyn, und um mich herum und in mir selbst scheinen mir nur Plaggöttinnen zu hausen, die mir das Vergnügen, das mir oft so herrlich, so wonnevoll meine Fantasie bildet, verscheuchen. Die traurigste Lage ist es gewiß, und ich weiß es aus einer leider jugendlichen Erfahrung: sich unterdrückt, mißhandelt und von Eigensinn und Laune gefesselt zu sehn, ohne Freund in dem Labyrinth trauriger Ideen und Gegenstände herum zu irren, seine Wißbegierde, das Drängen und Streben nach Ruhm und Belohnung gehemmt und gehindert und in elende, drukkende menschliche, bürgerliche Verhältnisse sich gespannt zu sehn — Skepticismus an Allen, trauriger Menschenhaß muß unmittelbar daraus entstehen. --- Die schönsten Jahre der Menschheit, die herrliche Jugend, wo nur Grazien und Blumen sich an unsre Fantasie drängen, wo ein gewisses, unaussprechbares Gefühl von Unsterblichkeit, ewiger Dauer uns vergöttert, können sie in dieser Lage genossen und gefühlt werden. Unglücklicher, dem dies Schicksal zu Theil ward - bin ich der Unglückliche? - Höhere Jugend, höhere Freuden - "Himmlische Luft, Freyheit, Freyheit - die Welt hienieden ist ein Gefängniß."

woensdag 25 november 2020

Sigurd von Ilsemann • 26 november 1918

Sigurd von Ilsemann (1884-1952) was vleugeladjudant van de Duitse keizer Wilhelm II. Hij schreef Der Kaiser in Holland. Aufzeichnungen des letzten Flügeladjutanten Kaiser Wilhelms II. In het Nederlands vertaald (door J. Bogerd) als Der Kaiser in Nederland.

26 november 1918
Steeds meer houden de Entente-gezinde Nederlandse kranten zich bezig met de persoon van de keizer. Zij spreken over intriges, teweeggebracht door de 'keizerkliek' hier ter plaatse, over uitlevering van de keizer en melden, dat hij nog steeds geen afstand heeft gedaan. De keizer heeft daarop Grünau nog gisteravond naar Den Haag gezonden, om er voor te zorgen, dat zijn abdicatie officieel wordt bekendgemaakt. Inderdaad is dat nog niet geschied. Tot nu toe had alleen prins Max buiten de keizer om radiografisch aan de wereld bekendgemaakt, dat de keizer afstand had gedaan. Een Hollandse krant schreef: 'Iedere Duitser weet van het aftreden, maar de keizer zelf nog niet.' De keizer is hier zonder twijfel aardig opgeknapt. De zorgelijke rimpels zijn verdwenen, het geestelijk evenwicht is weer hersteld, de gedachten zijn rustiger. Dit is zonder twijfel de grote verdienste van de Bentincks. Vader en kinderen zijn de keizer door hun beschaafde en vriendelijke manier van optreden zeer sympathiek.
Op 22 november reed de keizer met de Bentincks naar het bos, waar zij gingen wandelen. Moltke ontving het IJzeren Kruis eerste klasse, het laatste, dat de keizer heeft uitgereikt. Gontard gaat met graaf Bentinck het in de nabijheid gelegen slot Bellemonte bezichtigen, om het eventueel voor de keizer te kopen.
Iedere avond zitten wij in de rookkamer om de haard. Rantzau verstaat uitnemend de kunst de arme keizer door grappige verhalen wat op te monteren. Nu en dan bracht hij hem tot een schaterende lach. Gontard is daarover buiten zichzelf van woede en heeft Rantzau gezegd geen grappen meer te vertellen; tegen de heer des huizes zei hij: 'Ik herken de keizer gewoon niet, wat moet u wel van hem denken!' De graaf antwoordde, dat hij er zich alleen maar over verheugde, dat de keizer na die vreselijke dagen ook weer eens lachen kon.
Heden kwam het bericht, dat de Keizerin op 28 november hier zal aankomen.
Hirschfeld en Moltke zijn zeer in hun wiek geschoten omdat zij moeten vertrekken en willen daarom geen dienst meer doen.

dinsdag 24 november 2020

Wim Kan • 25 november 1968

Wim Kan (1911-1983) was cabaretier. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.

Maandag 25 november 5.20 uur. Keuken Kudelstaart
Zit aan mijn tweede biertje en mijn eerste slaaptablet. Gisteren Ol en ik om half vier samen helaas weg naar Seth [Gaaikema] in Amsterdam. In het donker op de Brouwersgracht naar binnen. Daar zat een (zijn) vriend? Een wat vreemde, vage, onopgeloste situatie. Hij zat daar midden in die kamer. Soms dacht ik: dat huis en die meubelen en alles plus Seth is van hem. Soms dacht ik ook weer: hij zit hier zo maar. In elk geval ontstond er geen enkele sfeer. Het bleef alles uiterlijk, correct, beleefd geïnteresseerd. Seth las een liedje voor dat hij samen met Michel van der Plas voor Ol had gemaakt. ‘Ik ben mevrouw pastoor, het is er eindelijk door...’ Vooral begin wel erg mooi, maar zoals steeds denk ik dan ook weer meteen: het is wat iel nog, wat dun en het zou leuker kunnen. Altijd weer denk ik dat, en als iemand dat dan zegt dan word ik meestal heel boos want... wij allen, genieën en halve grote geesten, wij zitten voortdurend tegen ons eigen plafond aan! En steeds roepen er middelmatige geesten: leuker! mooier! dieper! geëngageerder! Vooruit! Dat kan je best!
Zo zitten we daar dan in Seths nieuwe huis erg op visite, erg onwennig en erg met een gevoel van zakdoekje leggen niemand zeggen.

maandag 23 november 2020

Hugo Brems • 24 november 1982

Hugo Brems (1944) is emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de KU Leuven. In 1983 publiceerde hij Onze armoede is doorzichtig als glas Fragmenten uit een Pools dagboek, Warschau 14 tot 28 november 1982.

Woensdag 24
Wat er overblijft van Solidarnosc: ondergrondse krantjes en vlugschriften, soms op één exemplaar getypt en zo doorgegeven, met informatie over arrestaties en andere represailles, over geplande acties, manifestaties, stakingen. Of clandestiene bijeenkomsten onder het mom van verjaardagsfeestjes e.d. Al bij al maakt ook dit een wat miezerige indruk, de indruk van hopeloze achterhoedegevechten, van weinig realistische koestering van een droom. Het is zo goed als zeker dat dit allemaal oogluikend wordt toegestaan door het regime. De militairen begrijpen goed genoeg dat het niet meer is dan een onschadelijke uitlaatklep. Maar ondertussen wordt de terreur er op een andere manier wel flink in gehouden. Zo werden na de manifestaties van 10 november aan de universiteit enkele mensen - schijnbaar willekeurig gekozen - afgedankt: zo voelt iedereen zich bedreigd.
Na de middag loop ik even langs het cultuurcentrum van de DDR, op zoek naar boeken en platen. Zwaar beledigd sta ik er na twee minuten terug buiten: ik had verwaarloosd eerst aan te schuiven om een mandje te nemen. Dat blijkt een zware fout en ik word dan ook streng berispt. En ik was, nota bene, in ‘Das Kapital’ aan het bladeren!
Ik zal hun kapitaal echt niet afpakken!

Donderdag 25
De oude stad, de markt en de straatjes daarrond, zijn toch wel echt mooi. Volledig intact zou je zeggen, maar in 1945 stond hier geen steen meer op een andere. Na de oorlog is die hele stadskern terug opgebouwd, net zoals hij er vroeger uitzag, met decoratie, schildering van de gevels inbegrepen. Als model dienden vooral de schilderijen van de 18de-eeuwse Italiaan Canaletto. Ik geloof dat het nogal typerend is voor de romantisch-historische Polen dat dit nationale symbool het eerste was wat zij terug opbouwden. Zonder één seconde na te denken zouden zij eerder sterven voor hun eer, voor een vlag, dan voor een boterham.

zondag 22 november 2020

Ted Hughes • 23 november 1974

Ted Hughes (1930-1998) was een Britse dichter en echtgenoot van Sylvia Plath. Hieronder doet hij verslag aan zijn dochter Frieda (toen 14) van zijn bezoek aan koningin Elizabeth, die hem Queen’s Medal for Poetry uitreikte. John Betjeman (1906-1984) was als Poet Laureate voorzitter van de commissie die kandidaten voorstelde aan de koningin. Uit: Ik wil nooit vergeven worden (vertaald door Nelleke van Maaren).

Aan Frieda Hughes
23 november 1974

Lieve Frieda,
Om bij de koningin op bezoek te gaan moest ik een jacquet aan. Omdat ik dat nog nooit had gedragen, en het vermoedelijk ook nooit meer zal dragen, had ik niet zo’n soort pak, dus ik moest het huren. Dat betekende dat ik er zeker van moest zijn dat ik een pak kreeg dat paste, wat weer betekende dat ik op donderdagmorgen op tijd bij de winkel moest zijn die ze verhuurt, wat weer betekende dat we woensdagavond al naar Londen moesten.
Donderdagochtend stortregende het. We wilden om halfelf bij het verhuurbedrijf zijn – Moss Bros. Maar om halfelf probeerden we bij Olwyns huis nog steeds een taxi te krijgen. Er was gewoon geen lege taxi te vinden. Elke taxi in Londen zat boordevol mensen die voor de regen wilden schuilen. Dus Carol & ik liepen in de richting van het metrostation. Zonder hoed. Carol leende een Perzische sjaal van Olwyn, maar dat hielp eigenlijk weinig. Het regende pijpenstelen, afvoerputten gorgelden, goten gromden, verkeer siste & wij plensden. Toen goddank een taxi – geleid door een klein oranje engeltje in de gedaante van vier letters. Dus wij dachten ‘goed voorteken’ toen we er nat in zaten & probeerden ons haar te drogen.
Moss Bros is een grote modezaak – voor herenkleding, & hun verhuurbedrijf is helemaal achterin. Een Ierse man bracht me een pak waarvan we dachten dat het zou passen, en liet me achter in een paskamer om me te verkleden. Eerst trek je de broek aan, die grijs-zwart gestreept is. Die was aan de korte kant. Dan moet je het vest aantrekken – dat is een raar kledingstuk dat uit twee grijze vleugels bestaat die versierd zijn met knopen en wordt dichtgemaakt met twee stukjes grijze elastiek. De bedoeling is die elastieke bandjes op een of andere manier achter je rug en je nek te krijgen, en daarna de twee vleugels over je borst dicht te knopen, zodat het lijkt – als je ten slotte de jas aan hebt – of je een grijs vest draagt. Het mijne was te kort. Tussen de onderkant van het vest & en de bovenkant van de broek bolde zo’n acht centimeter wit overhemd op. Ik voorzag al dat ik mijn tijd bij de koningin, omgeven door lords en ladies, zou moeten doorbrengen met mijn broek naar beneden trekken om mijn sokken te bedekken, dan naar boven te trekken om de ruimte rond mijn middel te bedekken & mijn vest naar beneden te trekken om die van bovenaf aan het zicht te onttrekken, en ik dacht dat ik er werkelijk als een boer uit zou zien. Maar toen trok ik de zwarte jas aan, die aan de achterkant lange flappen had, tot mijn knieën, en maar één knoopje aan de voorkant, en ik zag meteen dat ik er totaal belachelijk uitzag. Daar stond ik dus te sjorren & te draaien – probeerde mijn benen in te korten & mijn schouders te laten krimpen – toen de Ier weer terugkwam. Hij begon te redderen, hij maakte een van de elastieken langer om het vest te laten zakken, hij graaide de broek weg & bracht een andere (te nauw), haalde die weer weg & bracht weer een nieuwe – ongeveer goed, maar van heel dun, onaangenaam materiaal. ‘Waar is het voor?’ informeerde hij al trekkend & sjorrend & kloppend. ‘Voor een bruiloft of zo?’ Dus ik zei: ‘Nou, over een uurtje ga ik bij de koningin op bezoek.’ Hij staarde me aan, hij kromp een centimeter of vijftien, zijn handen begonnen te trillen, zijn voeten raakten verstrikt in een broek die op de vloer lag. Toen rukte hij mijn jas uit. ‘Trek die broek uit,’ riep hij. ‘Al dat spul is rotzooi. Ik ga het allerbeste voor u halen.’ Dus hij verscheen weer met een nieuwe armvol kleren & kleedde me aan & aaide me & staarde me aan & knipte onzichtbare stofjes weg. Ten slotte produceerde hij een zilveren das & klaar was ik. Ik zag er werkelijk heel behoorlijk uit.
We namen weer een taxi naar het Grosvenor Hotel en dronken daar in een grote, sombere ruimte een glaasje totdat John Betjeman, de Poet Laureate, verscheen. Je hebt hem waarschijnlijk wel eens op tv gezien. Het is een bijzonder aardige man en we vonden elkaar alledrie meteen aardig, dus we zaten daar met onze glaasjes en werden ‘een beetje tipsy’ zoals hij het noemde, en bereidden ons voor op ons ritje naar Buckingham Palace.
Hij was heel zenuwachtig. ‘Het is zo enorm!’ mompelde hij steeds. ‘Zo’n uitgestrekt gebouw! Angstaanjagend!’
Ten slotte was het tijd, en we gingen naar buiten om in de stortregen een taxi aan te houden. Natuurlijk vond Carol er eentje, en we riepen: ‘Naar Buckingham Palace graag, hoofdingang.’
Toen we binnenreden door het hek, waar mensen met hun fototoestel staan, herkende de politie John Betjeman & wuifde ons door. We reden onder dat eerste hoofdgebouw door & stopten ergens – ik was zo druk bezig te kijken hoe het einde van de rode loper op de trap doornat van de regen werd dat ik het niet eens merkte. Daar stond de adjunct-Keeper of the Privy Purse om ons te verwelkomen en door de grote deur naar binnen te brengen. We liepen een paar rood beloperde treden op en kwamen in een enorme hal met rood tapijt die zich links en rechts in de verte verloor, dan de trap op weer uiterst links en uiterst rechts. We waren overdonderd door kroonluchters, gouden lambriseringen, reusachtige schilderijen, hoge plafonds & werden naar een kleine kamer gebracht – de kamer waar de koningin altijd op eerste kerstdag haar kersttoespraak houdt. Aan de wanden schilderijen van schepen en zeeslagen. We gingen zitten en de Keeper of the Privy Purse verscheen, een joviale vent die glaasjes sherry inschonk. Hij zei dat de koningin mijn boeken had gelezen en er woorden in had ontdekt waarvan ze niet wist dat ze in het Engels bestonden. En dat ze me daar wat over wilde vragen. ‘Heel goed,’ zei ik. We praatten over het boerenbedrijf. Hij wilde dat hij had geweten dat wij boeren zijn, dan had hij dat de koningin verteld, omdat zij zelf een enthousiaste fokker van vee & paarden is. ‘Ik vertel het haar wel,’ zei John Betjeman.
Plotseling kwam er een heel lange, magere jongeman met een scherpgesneden gezicht binnen, in een donkerblauw uniform. Hij was overdekt met gouden tressen & gouden koorden & gouden franjes, alsof er gewoon een grote bos verguldsel over hem heen gedrapeerd was. Hij had gouden sporen. En hij kondigde aan dat het nu werkelijk tijd was dat we meegingen en dat hij ons naar boven zou brengen.
Dus sir John & ik volgden hem & lieten Carol achter in gezelschap van de Keeper of the Privy Purse en diens adjunct.
We kwamen in een gang die vorstelijker was dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Het plafond van de hele gang bestond uit goudgeribde koepels. De loper was rood met gouden zijkanten. Aan de wanden hing een dikke korst schilderijen – op elke vierkante meter hing een schilderij – portretten & taferelen, groot & klein. Aan beide kanten van de hele gang stonden, misschien om de anderhalve meter, vitrines propvol juwelenkistjes, lange kistjes, korte kistjes, grote, kleine, ronde, hartvormige, ovale kistjes – goud, zilver, ivoor, ingelegd, agaat, jade, wat je maar wilt. Om de twee stappen weer een vitrine vol links, een andere rechts, dan weer twee stappen & weer een paar. Alles glanzend en glinsterend onder de kroonluchters.
We gingen naar boven met een lift die een miniatuur-paleis leek. We kwamen in een elegante, hoge kamer met een groot, breed raam dat uitkeek op de tuinen achter het paleis. Vol prachtig meubilair, nog meer schilderijen, ornamenten, alle hoeken en gaten ademden rijkdom. Een droefgeestig, vermoeid dametje ontving ons – de secretaresse van de koningin, gravin zus of zo. We moesten bij haar wachten totdat de koningin klaar was met de ambassadeur van Jemen – Jemen is een klein landje in de buurt van Israël. Daar zaten we dus te kletsen over van alles en nog wat, ook over het Hilton Hotel, dat ons vanaf halverwege de lucht boven de boomtoppen aanstaarde.
Na een tijdje ging de deur open en een gezicht fluisterde: ‘De ambassadeur vertrekt nu’, en ik ving in de gang erachter een glimp op van een woest gezicht dat ons even nieuwsgierig aanstaarde als wij hem. Nu waren wij dus aan de beurt. Sir John & ik stonden op en de adjudant – de lange jongeman – zei wat ik moest doen. ‘Eh, als u, eh, naast elkaar naar binnen gaat en, eh, stilstaat bij de deur en buigt, een klein buiginkje maar’ – hij deed het voor. ‘Een nekbuiging,’ zei sir John & hij deed het ook voor – trok zijn kin in en staarde naar zijn zilveren das. ‘Dan loopt u naar voren & de koningin zal u een hand geven,’ vervolgde de adjudant. ‘Dan gaat u zitten & als het gesprek ten einde is, belt ze met een klein belletje – schrik niet. Het betekent alleen dat het voorbij is. Ik sta hier te luisteren & als ik dat belletje hoor, doe ik de deur open. De koningin neemt dan afscheid van u, ze geeft u misschien een hand of niet & u maakt een buiging, u keert zich dan om naar de deur & bij de deur draait u zich weer om en buigt u opnieuw.’
‘Weer een nekbuiging,’ zei sir John en oefende even.

‘U spreekt haar de eerste keer aan met “Majesteit” & daarna met “mevrouw”. Zo, we zijn klaar.’
We troepten de gang in, waar plotseling wel twintig mensen aanwezig leken, al denk ik dat het er eigenlijk maar twee waren – behalve wij & de adjudant. Sir John en ik stelden ons naast elkaar op en we stapten die wijdopen deur door.
We keken in een grote kamer, ongeveer zo groot als de schuur en even hoog, maar heel licht, met dezelfde hoge, brede ramen als in de andere kamer. Een heleboel meubilair. Aan de rechterkant stond iets wat eruitzag als een vleugel, helemaal vol met foto’s van de koninklijke familie. En daar, ver weg aan de andere kant van die grote kamer, stond een klein figuurtje dat ik natuurlijk herkende. Verder helemaal niemand in de kamer. Alleen zij. Toen zag ik dat sir John in slaap leek te zijn gevallen, met zijn kin op zijn borst, dus ik liet mijn kin ook haastig zinken & we toonden de koningin de bovenkant van ons hoofd. Toen liepen we naar binnen en zij kwam ons stralend tegemoet. De deur ging achter ons dicht, en wij waren alleen met de koningin.
En het was een van de meest onderhoudende kwartiertjes. In de eerste plaats was ze een grote verrassing. Ik had me haar voorgesteld als vrij lang, vrij plechtig, vrij langzaam en vrij afstandelijk. Helemaal niet. Ze was heel klein. Ongeveer zo groot als Nicky. Ze had een heel levendig gezicht & praatte zo openhartig en vriendelijk dat ik meteen het idee kreeg dat ze mij even aardig vond als ik haar. ‘Hier is de medaille,’ zei ze en overhandigde hem, en wij slaakten uitroepen van verbazing en bewondering. De medaille is eigenlijk twee keer zo groot als ik verwachtte, en veel, veel mooier. Hij ligt op een satijnen kussentje in een roodleren doosje. Nadat we voldoende kreten van verbazing en verrukking hadden geslaakt, nodigde ze ons uit om te gaan zitten en liep zelf naar een stoel. Ze bood ons een stoel naast haar aan of een bank tegenover haar. Sir John en ik botsten tegen elkaar op toen we beiden naar de stoel naast haar op weg waren, dus we trokken ons beiden terug & gingen naast elkaar op de bank zitten en begonnen te praten. We hadden het werkelijk over van alles en nog wat. Ik was zo verrukt over haar & over onszelf, ik herinner me gewoon niet meer waar we het over hadden totdat ze zei dat ze mijn gedicht over de otter mooi vond. Over dat gedicht doen allerlei vreemde anekdotes de ronde, dus ik begon haar daarover te vertellen. Ze leek zo geïnteresseerd dat ik ze haar allemaal heb verteld. We vergaten sir John totaal. Maar uiteindelijk betrok zij hem op een of andere manier weer in het gesprek & praatten we over de architectuur van het paleis, en over het Hilton Hotel, dat ze afschuwelijk vindt. ‘Ik zou willen dat ze evenveel geld besteden aan de sloop ervan als ze hebben uitgegeven aan de bouw,’ zei ze. Ze was zo aardig en levendig dat ik heel teleurgesteld was toen het gesprek stokte en ze naar haar belletje reikte. Tingeling, & de deur aan de andere kant van de kamer ging open. We stonden op. We bogen, we namen afscheid, we begonnen achterwaarts te lopen – omdat de traditie wil dat je koninklijke personen nooit je rug toekeert – toen ze zei: ‘U vergeet uw medaille’ – ik had hem op de bank laten liggen. Ze overhandigde hem opnieuw & ik bewonderde hem opnieuw. ‘Ik hoop dat het echt goud is,’ zei ze. Dus almaar glimlachend geraakten we bij de deur & bogen & glimlachten opnieuw & toen was het helaas voorbij. De deur ging dicht. We werden weggebracht door een gang die ruim dertig meter lang was – vitrines aan beide kanten, boordevol schatten, wanden vol schilderijen. ‘Blijft u nooit eens staan om hiernaar te kijken?’ vroeg ik aan degene die ons wegbracht. ‘Dit is maar één gang,’ zei hij. ‘U hebt nog geen kwart gezien.’
Carol werd nog steeds beziggehouden. Liever gezegd, zij hield bezig. Ze nam een foto van sir John en mij bij de voordeur van het paleis – in de stortregen – en weg waren we. We gingen een fles champagne drinken met sir John.
En dat was het. Je had het fantastisch gevonden.
Alle liefs,
papa

zaterdag 21 november 2020

Jan Terlouw • 22 november 1981

• Voormalig politicus Jan Terlouw (1931) hield in 1981/1982 (hij was toen minister van Economische Zaken en vicepremier) een politiek dagboek bij dat is gepubliceerd als Naar zeventien zetels en terug.

Zondag 22 november [1981]
Gisteren hebben in Amsterdam 350 000 mensen gedemonstreerd tegen nieuwe kernwapens in Europa. Een indrukwekkende manifestatie van eensgezindheid over de mening dat het uit moet zijn met de wedloop in kernwapens. Moge het helpen. Er zijn een hele serie van dit soort manifestaties geweest in Europese hoofdsteden. Deze, aan de vooravond van de besprekingen in Genève, was de grootste. Het virus van de Hollanditis verspreidt zich hoe langer hoe meer. Mooi is dat.

Vannacht om halfdrie ging de telefoon. Ik nam hem slaapdronken op. Iemand meldde zich als dokter Verlaar, Anthonius Ziekenhuis in Utrecht. Ik moest niet schrikken, maar mijn vrouw was daar net met een hartinfarct binnengebracht, en of ik maar meteen wilde komen. In mijn slaapdronkenschap dacht ik dat ik in Den Haag overnachtte en het duurde minuten voor ik besefte dat Alexandra zich, gezond en wel, met mij in hetzelfde vertrek bevond. Minstens een uur lang daarna heeft mijn eigen hart gebonsd als een bezetene. Is dit de manier waarop Nederlanders proberen om via een hartinfarct van hun politici af te komen?

Volker Schlöndorff • 21 november 1978

Volker Schlöndorff (1939) is een Duitse regisseur. Zijn film Die Blechtrommel, naar het boek van Günter Grass, was een groot succes. Tijdens de opnames hield Schlöndorff een dagboek bij. Onderstaand het verslag van de allerlaatste draaidag.

De film staat in zijn geheel online. Op de foto Schlöndorff, hoofdrolspeler David Bennent en Grass.

21. November 
Auf dem Friedhof, am Nachmittag, drehte David [Bennent, het jongetje dat de hoofdrol speelde] seine letzte Einstellung: er wirft die Trommel ins Grab seines zweiten mutmaßlichen Vaters und beschließt zu wachsen. Gleich nach der Einstellung gehe ich zu ihm, umarme ihn und bedanke mich: »Jetzt mußt du ohne Oskar leben, bist wieder allein mit dir.« Er fängt schlagartig an zu weinen. Sein Vater nimmt ihn auf den Arm, er schluchzt immer lauter, bis es uns alle, das ganze abgebrühte Team, packt. Heute weint Lilo nicht allein.
Ali heitert uns bald wieder auf mit einem erdbraunen Totenschädel, auf den er beim Ausheben von Matzeraths Grab gestoßen ist. David möchte ihn mitnehmen. Wir fotografieren ihn damit und buddeln den Schädel wieder ein. David nimmt statt dessen Oskars Trommel mit nach Hause.
Abgedreht kurz nach acht mit dem Himmelflug der Nonnen: ein einfacher Filmtrick, etwa wie im »Wunder in Mailand«.
Abends gab's für alle Eisbein bei Handke. Uber dieses letzte Knöchelchen, das die Produktion ihnen zum Schluß nachwerfe, mokieren sich einige im Team, erscheinen dann aber doch. Wir kommen direkt aus dem Atelier, verschwitzt und erschöpft. Es wird auch keine Feier mehr, nur ein großes Abschlaffen, Umarmungen, Tränen und Vorwürfe, wie immer. Grass kommt zu uns und halt eine kurze Rede, an David und seine Eltern gerichtet. Er solle jetzt nicht dem Oskar nachtrauern und nicht auf eine neue Rolle warten. »So eine Rolle kommt nicht wieder. Es ist besser, du suchst dir eine andere Rolle - im Leben, nicht im Film.«
Warnung vor einer Schauspieler- oder Artisten-Karriere, die ich bisher als einzig mögliche für David sah. Sicher hat Grass recht. Nie wieder würde David den Blechtrommler erreichen. Wie Jackie Coogan müßte er ein Leben lang seinem Kindheitsbild nachtrauern. Wird er da nicht besser Jockey, meint Grass. Er kennt Davids Angst vor Pferden nicht. Der nächste Vorschlag ist Wissenschaftler. [Bennent zou later toch acteur worden].
David hört Gott sei Dank nicht zu und kritzelt mit unsicheren, großen Buchstaben seinen Namen in eine illustrierte »Blechtrommel«-Ausgabe. Er, der alles zu wissen scheint, mit dem wir vier Monate wie mit einem Erwachsenen umgegangen sind, ist auf einmal wieder ein Kind, das kaum essen und schreiben kann.
Morgen geht's weiter im Schneideraum. Der Film ist nur gedreht, noch lebt er nicht. Übrigens empfinde ich außer der wehmütigen Erleichterung, nichts mehr zu inszenieren zu haben, nichts besonderes. Kein »Es ist geschafft!«. Schritt für Schritt, Tag für Tag haben wir Oskars Abenteuer erzahlt. Es war nie so besonders anstrengend oder überwaltigend. Wir hatten so viel Zeit, daß Arbeit und Anstrengung zur Gewohnheit geworden sind. Aber es war auch nie langweilig, so daß es eigentlich weitergehen könnte. Ich brauchte nichts zu erzwingen, wie ich es mir vorgenommen hatte. Wie die verrücktesten Szenen beim Drehen ganz selbstverständlich wurden, sind auch die schwierigsten Aufnahmen irgendwann dann doch wie von selbst entstanden. Ich meine jezt das »künstlerischen« Teil, denn bei Produktion und Organisation gab's Probleme genug.


 

donderdag 19 november 2020

Margaretha Ferguson • 20 november 1978

Margaretha Ferguson (1920-1992) was een Nederlandse 'Indische' schrijfster. Dagboeknotities van haar zijn gepubliceerd onder de titel Brief aan niemand.

• portret: Bep Rietveld

20 november 1978
Het meest merkwaardige was datje het na zon minuut of twintig al niet vreemd meer vond het glas onder je wijsvinger te voelen bewegen. De volgende middag, op de vergadering van de Raad voor de Kunst, zei vice-voorzitter Andreas Burnier tegen me: 'Denkt u er ook zo over... mevrouw Ferguson?' Ik geloof dat ik bloosde van verlegenheid, 'ik zat inderdaad aan wat anders te denken,' zei ik. Ik was bezig geweest me weer te verdiepen in dat vreemde gevoel: je legt, samen met anderen, een vinger op de bodem van een glas dat omgekeerd op een gladgewreven tafel staat, en het begint te schuiven, soms heel langzaam, aanvankelijk werkelijk bijna onmerkbaar zodat je tegen jezelf zegt: verbeeld ik het me? Dan wordt het duidelijker, soms schuift het met een vaartje een eindje verder. Het houdt altijd op wanneer het aangekomen is bij een papiertje waarop of een woord staat geschreven, of een letter.
De geest manifesteerde zich wel, maar had weinig bijzonders te melden, zelfs samenhang was ver te zoeken.

woensdag 18 november 2020

Hans Warren • 19 november 1959

Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'.

19 nov. — 23.30 — Vandaag zijn Mabel en ik de hele dag (van 7 tot 22 u.) naar Utrecht geweest, naar de jongdierenshow 'Ornithophilia' in de Jaarbeurshallen. Glew had me verzocht de jonge duivin die ik van hem gekregen had in te schrijven om eens te kijken hoever die het in Nederland brengen zou. Ze had in haar klasse de eerste prijs, 1 ZZG. Ik geneerde me daar een beetje voor: de Ornithophiliashow is typisch een eigen-kweek show, en er met een eerste prijs gaan strijken wanneer je het dier niet zelf gefokt hebt, geldt als weinig sportief. Ik vind 'sport' toch al zo'n misplaatste term voor dit soort activiteiten. Ik zou het gebruik van het woord willen beperken tot bezigheden die lichamelijke inspanning en vaardigheid vereisen. Schaaksport, nee. Duivensport helemaal niet. Konijnensport, het wordt hoe langer hoe gekker. De aanduiding zal wel ontstaan zijn om een 'sportfokker' van een 'nutfokker' te onderscheiden: houd je een kip voor leg of vlees of enkel voor de liefhebberij, voor het mooi of voor een of andere bijzondere eigenschap.
Gefeliciteerd worden met een duif die je niet hebt gekweekt doet me geen lol. Trouwens: heel deze kant van dit wereldje is me ietwat vreemd. Gelukkig wisten de betrokkenen hoe de vork aan de steel zat - haast al de Dairy-Showbezoekers waren ook in Utrecht aanwezig.

20 nov. — De jonge wielewalen bleken een vrouwtje en een mannetje te zijn, maar ondanks alle goede zorgen is op 17 november het vrouwtje doodgegaan en vandaag het mannetje.

dinsdag 17 november 2020

Søren Kierkegaard • 18 november 1851

Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. In Dagboeken (vertaald door Cora Polet) is een selectie (gekozen door Sybren Polet) uit zijn dagboeken opgenomen. Maarten 't Hart vond de dagboeken geweldig.

[Zonder datum]
Onzin baart onzin
Als zich bij een gezelschap iemand voegt die veel afweet van het onderwerp waarover gesproken wordt, leidt dit niet tot een conversatie. De anderen zwijgen, laten hem praten, er ontstaat een zekere vijandigheid omdat ze zijn superioriteit voelen. Komt er daarentegen iemand binnen die al voor hij zijn mond opendoet verraadt dat hij niet meer weet dan de anderen, dan volgt wel een levendige conversatie.
Zo gaat het ook toe in wijder verband, in de literatuur: over een echte prestatie wordt nooit gesproken, er verschijnen geen recensies, maar stijgt iets niet uit boven de middelmaat dan wordt er in alle kranten heisa over gemaakt; de echte prestatie blijft alleen maar voorwerp van stille jaloezie.

maandag 16 november 2020

Gymnasiast, 15 jaar - Deventer • 17 november 1944

• Gymnasiast, 15 jaar - Deventer. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945, geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening

16 November 1944, Donderdag
- Op de OT [ Organisation Todt (Duitse organisatie voor het vervaardigen van versterkingswerken)] was 't vervelend. We moesten weer de hele dag plaggen dragen en ik had nogal last van m'n voeten. 't Eten kregen we vroeg maar 't was vrij goed, we hebben net als gisteren brood ingezameld voor de Rotterdamse brandweerlui. Deze krijgen slechts 1½ brood in de 4 dagen en 's middags een flinke portie warm eten van de centr keuken. [...]

Vrijdag 17 November
- De dag ging gauwer om dan gisteren omdat we elkaar moppen vertelden. We moesten weer de hele dag plaggen dragen en ik had weer last van m'n voeten. 's Middags werd een jongen geschopt en geslagen door de Obergruppenführer omdat hij niet direkt een nieuwe plag ging halen toen 't hem bevolen was omdat z'n plag te klein was. De jongen sloeg terug en eindelijk was 't een vechtpartij met schoppen van éen arbeider en twee jongens tegen de Obergruppenführer, Herr Brause, en éen of twee Gruppenführers. De arbeider werd een oor half afgeslagen. Herr Brause kreeg een klap in 't gezicht en Walter, een erge driftige Gruppenführer een harde klap met een schop op z'n hoofd. De beide jongens kregen natuurlijk ook flinke opstoppers. Herr Brause was zo ziedend van woede, dat hij z'n revolver niet uit z'n zak kon krijgen, gelukkig maar. 't Is echter voor de jongens nog goed afgelopen, Herr Brause bekende, dat hij niet zo driftig had moeten worden. Aan 't eind van de middag begon 't ook nog te regenen. We hebben twee V's horen overkomen Ze schijnen ook bij Okkenbroek afgeschoten te worden. Om half vier mochten we naar huis. Bij de ambachtsschool kregen we geld en ‘Verpflegung’. We hebben stroomloze uren gekregen. 's Morgens en 's Avonds van 6-12 uur is er alleen electriciteit. Metz is gevallen. De geallieerden zijn in een offensief begonnen bij Aken. 's Avonds heb ik gelezen in ‘Langs Bijbelse paden’. Mieke is ontzettend beweeglijk en als je haar laat zitten strekt ze haar benen zodat ze staat. Ze kijkt nu ook al echt de wereld in.

Zaterdag 18 November
- Ik ging niet naar de OT want ik moest 's middags met vader boerenkool van 't landje halen. Ik heb lekker uitgeslapen en daarna ging ik wat aan m'n verzameling doen. 's Middags ging ik op m'n kamer op de wit gekalkte muur met kleurkrijt 't uitzicht vanuit m'n kamer aan de Zandpoort tekenen. Ik wist 't nog vrij presies. Er kwamen plotseling een paar jagers, die een trein bij Twello beschoten en bombardeerden, 't Was weer 's een leuk gezicht na zoveel dagen rust. De mensen zijn na 't bombardement van laatst erg bang geworden. Om half vier gingen ik met vader, Dini en 't evacuatiewagentje boerenkool halen. Er waren veel Duitse auto's in de stad. 't Was er onrustig. Er schijnt hier SS te komen in plaats van weermacht Op de terugweg gingen we langs de IJsel omdat die zo mooi hoog was. In de Ankersmitlaan stonden rissen betonnen ringen om mitrailleursnesten van te maken. Op de Zutphenselaan stond een Duitse autobus. Naast de houtgasgenerator hadden ze een halfnaakte modepop met een hoge hoed vastgebonden. Zeker gestolen uit Arnhem. Alles wat de Duitsers nodig hebben halen ze uit Arnhem. De IJsel was prachtig. De uiterwaarden stonden voor 't grootste deel onder. Had ik nou m'n kamer op de Zandpoort maar, met z'n mooie uitzicht Ik kan er soms zo naar verlangen. De loopgraven op 't Pothoofd stonden tot de rand toe vol water en zo zal 't overal aan de IJsel wel zijn. Ik genoot van de IJsel. Bij de Duimpoort lag de schipbrug. Men zegt, dat hij erin komt als de Nieuwe brug alleen voor 't leger wordt. Van Bazel tot Arnhem is 't offensief begonnen. 't Front is in beweging. 's Avonds heb ik wat gelezen in ‘Langs Bijbelse paden’.
Op de Worp is 't huis v e zekere meneer Kleyboer die seinen gegeven zou hebben aan 't ondergrondse front, door de Duitsers in brand geschoten.

zondag 15 november 2020

Jacques Inbona • 15 november 1657

• De Brugse patriciër Jacques Inbona († 1714) had een open oog voor het vreemde en curieuze dat bijwijlen de eentonigheid van het dagelijkse leven in zijn stad kwam breken. Uit het Handschrift (Rare Geschriften) van Jacques Inbona.

Loosheid van veroordeelde. 1657
‘Opden 15 novembre 1657 wierter eene galge gherecht voort Brughsche [Vrije] om daer aen te hanghen eenen misdadighen maer ontrent den thien uren als hy ten twaelven moste sterven, soo wiert hy qualyck ende bleef alsoo ligghen thien a twaelf daeghen. Ende ten lesten siende de heeren dat het niet en veranderde ende dat hy sot was, alsoo het scheen, want sij lieten hem visiteeren van diversche doctooren ende chirurgiens ende en conden anders niet oordeelen ofte hij en was simpel met een specie van lammicheijt soo dat hij ten lesten wiert ghedaen tot Pijkaerts midts hij hem geneerde met sotten te houden. Maer op den 12 december anno ditto tsnachts is hij uutghebroken toonende daermede wel sijne gheconterfeijte sotticheijt ende is ontcommen alhoewel hij met trommelslagh te gelde wiert ghestelt, hebbende alsoo bedrooghen ofte gheabuseert het magistraet met de doctooren ende chirurgiens, want sij anders niet en hadden connen oordeelen ofte hi en was lam ende simpele, ende is alsoo ontcommen’.

woensdag 11 november 2020

Marguerite Yourcenar • 12 november 1977

• Uit een brief van Frans-Belgische Marguerite Yourcenar (Marguerite Cleenewerck de Crayencour, 1903-1987) aan Jeanne Carayon. In haar boek Archives du Nord haalt Yourcenar herinneringen op aan haar jeugd. Uit Nauwkeurig, met verbeten hartstocht (vertaald door Jan Versteeg).

12 november 1977
Het programma 'L'invité du Lundi' [besteedt aandacht aan] Archives du Nord. […] Wat het programma vooral sympathiek maakt is dat [men] eerst naar de Zwarteberg was geweest om gesprekken op de band op te nemen met een aantal belangrijke personen in het Dorp, de burgemeester, de directeur van de school, de vroegere huisbewaarster van het buitenverblijf, die er nog steeds in een huisje woont dat als enige aan de ramp van de beide oorlogen is ontsnapt [...], ene meneer Croquette, die zich mij herinnert toen ik ongeveer zes jaar oud was, en ook nog weet dat Michel appels aan de kinderen in het dorp uitdeelde... [...]
Ik heb trouwens een aantal brieven van mensen uit het dorp, soms ook uit Lille, ontvangen […]. Een gepensioneerd onderwijzer, wonend in wat vroeger het rustieke cafeetje 'De twee linden' op de heuvel was, laat me weten dat hij narcissenbollen in kluiten aarde van de Zwarteberg naar me heeft opgestuurd, maar ik ben heel bang dat de Amerikaanse douane zijn pakje zal onderscheppen, want in principe hebben alleen tuinders voorzien van een vergunning het recht planten in te voeren.
Dat alles heeft me ontroerd en aan het mijmeren gezet... Je merkt dat de onbeduidendste herinneringen aan het verleden voor al deze mensen uiterst belangrijk zijn, en dat het geringste vriendschapsbetoon (zoals het uitdelen van een versnapering aan de kinderen van het dorp) een diepe indruk heeft achtergelaten, en hoezeer je het betreurt dat zulke dingen verhoudingsgewijs maar zo zelden gebeurden...

dinsdag 10 november 2020

Hans Lodeizen • 11 november 1948

• De Nederlandse dichter Hans Lodeizen (1924-1950) studeerde twee jaar in de VS, waar hij bevriend raakte met en verliefd werd op Seldon James. Hij schreef erover in Mijn vriend Seldon.

11 November 1948
Mijn leven is voorbijgegaan via Seldon; net zo goed als ik voor hem niet geleefd heb, zo ben ik opgehouden met leven nadat ik afscheid van hem nam, dat is vandaag precies een maand geleden. Toen ik op die regenachtige middag eind September 1946 in Amherst aankwam lag er in de donkere lucht al een vreemd geheim dat ik later nog veel sterker terugvond in Seldons ogen, in Seldons haar. Ook was er een zekerheid in de lucht, een zekerheid dat ik verliefd zou raken, een zekerheid dat het zou blijven regenen, een zekerheid dat alles hier buiten steeds ongeluk zou zijn. En nu weet ik dat er buiten die regen en Seldons donkere handen geen geluk is geweest, geen geluk mogelijk. Dat geluk waarvan ik droomde schrijvend aan de Taal der Dieren wat een ander geluk was dat. De donkerte die in de schoolmiddagen was, wat een andere, lange donkerte was dat. En de zekerheid was een veroordeling, een veroordeling van mijn leven en van de mogelijkheid tot geluk. ‘Dit is alles maar onzin’ kletste de regen van toen, vele uren, vele middagen aaneen. Het vuurwerk dat ik vond was een ander. En nog weer anders was het plezier der avonden, zoals ik mijn eigen lichaam ontdekte en erin woonde als in een stad, lopend en hongerlijdend. Dikwijls uitgeput. Maar hierover niet.

maandag 9 november 2020

Eugène Delacroix • 10 november 1853

Eugène Delacroix (1798-1863) was een Franse schilder. Dagboekfragmenten en brieven van zijn hand zijn verzameld in Ik heb het niet over middelmatige mensen (vertaling: Joop van Helmond).

Donderdag 10 november 1853
Er is een Amerikaanse wetenschapper (in de Moniteur van vandaag) die, na op verschillende punten in de zee peilingen te hebben uitgevoerd, vaststelt dat de maan in geen enkel opzicht van invloed is op de getijden, waarvan de geleerden van diverse pluimage toch eensgezind overtuigd zijn. Wat een schandaal! Ik zie hen al met een hooghartige minachting hun schouders ophalen voor de theorie van deze verrader, die hun overtuigingen op losse schroeven zet en het geloof in de voorgangers schokt. Volgens de Amerikaan is de bodem van de zee net zo oneffen als de aardbodem, waar werkelijk niemand van zal opkijken; maar hij voegt eraan toe dat onderzeese vulkanen hier en daar bij tijd en wijle immense uithollingen doen ontstaan, waarin de wateren worden opgezogen en uitgestoten en zo de getijden veroorzaken. Ik ben voor noch tegen de maan, maar de nieuwe theorie lijkt me behoorlijk gewaagd. Hoe valt de regelmatigheid van de getijden te rijmen met deze diepten die worden uitgehold door onregelmatige verschijnselen, zoals de uitbar­stingen van vulkanen? Niettemin ben ik wel blij dat er af en toe een onverschrokken persoon opstaat om een openlijke aanval te doen op deze geleerde heren die zo zeker zijn van de doctrines die ze zelf niet hebben bedacht, omdat ze daartoe niet in staat zijn, en die blindelings zweren bij het woord van hun meester.


• Eugène Delacroix (1798-1863) was een van de grootste schilders van de Franse romantiek. Na zijn dood ging het gerucht dat Delacroix senior de befaamde politicus Talleyrand gevraagd had een kind bij zijn vrouw te verwekken, omdat hij een nakomeling ‘van geniale aanleg’ wilde. Talleyrand stemde in, waarna Eugène werd geboren.

zondag 8 november 2020

Hugo van Ryck • 9 november 1561

Journaal van Hugo en Cornelis van Ryck betreffende hun reis naar Jeruzalem is een reisdagboek van de Delftse bierbrouwer Hugo van Ryck, die op 10 mei 1561 met zijn zoon Cornelis uit Delft voor een pelgrimstocht naar Jeruzalem vertrok en op 26 maart 1562 in zijn vaderstad terugkeerde. 
Het genoemde plaatsje Salinis ligt op Cyprus.

[6 november 1561]
Den VIen novembry syn wy gegaen nae de cruysberch daermen seyt dattet cruys is vanden gueden moerdenaer, ende wy bleven tsavonts beneden an den berch want wy tsachternoens eerst uuyt ginghen. Den VIIen novembry ginghen wy smorgens vroech op den cruys berch [de huidige berg Olympus] daer wy vonden dat Cruys ende twaren Griexsse monicken die dat hadden in haer bewaeringhe. Daer stont een cappelle. Wy quamen weder tsavonts tSalinis inde herberge.

[9 november 1561]
Den IXen novembry op een sondach hebben wy syn [zien] monsteren tot Salinis opter plaetsse voor Sinte Marinis 75 boeren die alle ghewapent waren met helmetten opt hoeft ende hadden deen helft bussen ende dander helft spiessen. Ende sy hadden oyck onder haer luyden een vaentjen ende twe trommelen die haer geluyt al was ‘bom bom bom’ ende dat vaentjen was swart ende wit. Den Xen novembry hebben wy Sinte Maertens avont ghehouden.

Frances d'Arblay • 8 november 1786

Frances d'Arblay (1752-1840) was een Britse schrijfster. Haar dagboeken zijn gepubliceerd als The Diary and Letters of Madame D'Arblay.

Nov. 8.-This was the birth-day of the Princess Augusta, now eighteen. I could not resist this opportunity of presenting her one of my fairings, though I had some little fear she might think herself past the age for receiving birth-day gifts, except from the royal family: however they had arrived so seemingly à propos, and had been so much approved by the queen, that I determined to make the attempt. I took one of the work-boxes, and wrote with a pencil, round the middle ornament, "Est-il permis?"—and then I sent for Miss Makentomb, the princess's wardrobe woman, and begged her to place the box upon her royal highness's table.
At the queen's dressing-time, as I opened the door, her majesty said, " "O, here she is!—Est-il permis?—Come, come in to Augusta!" and made me follow her into the next room, the door of which was open, where the princess was seated at a writing-desk, probably answering some congratulatory letters.
Immediately, in a manner the most pleasing, she thanked me for the little cadeau, saying, "Only one thing I must beg, that you will write the motto with a pen."
The queen seconded this motion, smilingly repeating "Est-il permis?"
And afterwards, in the evening, the Princess Augusta came to the parlour, to fetch Mrs. Delany and Mrs. Smelt, and again said, "Now, will you, Miss Burney—will you write that for me with a pen?"

E. du Perron • 7 november 1936

• De Nederlandse schrijver E. du Perron (1899-1940) publiceerde in 1939 Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, een ietwat gefictionaliseerd journaal van een bootreis die hij maakte in 1936. Du Perron-biograaf Kees Snoek schrijft er hier meer over. Op 7 november deden ze Singapore aan.

7 November.
[...]
Jane en ik besluiten Singapore toch te zien en vinden een nogal karakterloze stad. De vloek van het engelse decorum heerst ook hier natuurlijk: nergens een terras. Om iets te drinken moet men de bovenverdieping op van een warenhuis, waar de bar dan nog niet eens uitziet op straat, maar ingekapseld werd tussen alle verkoopsartikelen; de bar is overigens propvol met deftig-kijkende burgers voor wie op een verhoging een mannequin paradeert, in een flodderige rose jurk waar men zich in Tarascon nog voor zou schamen, maar die hier onder muziek wordt voorgediend en uitbundig applaus veroorzaakt. Mistroostig verlaten wij het spektakel zonder aan zitten toegekomen te zijn. En nauwelijks op straat is het weer de geregelde aanval van de rickshaw-Chinezen, het loven-en-bieden met taxi's, de verzuchting van Jane: ‘Ze hebben gelijk dat ze ons Europeanen willen bedotten, maar het is toch ook onmogelijk sympathie te hebben voor mensen die op niets anders uit zijn!’
Daar wij koppig weigeren een europees restaurant binnen te gaan, eindigen wij in de Chinese wijk, op een terras op de bovenste etage van een groen-en-wit chinees hotel, met niets dan Chinezen om ons heen, het weggeworpen vuil en de morsigheid niet meegerekend. Op een houten tafel krijgen wij hier het uitstekende en toch spoedig vermoeiende eten dat wij uit Parijs al zo goed kennen; maar het is hier overdadiger; wij stellen ons voor dat het ook echter is, en het eindigt met letsji's op water met veel ijs erin; iets dat Jane om het tyfus-gevaar nu juist had willen vermijden.
[...]

donderdag 5 november 2020

Frederik van Eeden • 6 november 1904

• De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.

12 oktober 1904
Een heldere droom veel mooier en gelukkiger dan de laatsten tijd. Ik zag een landschap, met blauwe lucht en boomen. Ik was gelukkig en dankte. Maar er blijft altijd iets angstigs, en dat schuilt in het idee dat dit den doods toestand is. Een zekere vrees voor het sterven is in die heldere droomen.
Ik zag Truida diep onder me. Ik riep haar en er kwam een ander boven.
Ik zag een menigte schimmen. Allen gestorvenen. Ik vroeg wanneer ze gestorven waren. In 1897 hoorde ik. Ik vroeg ‘zijn er ook krankzinnigen onder?’ omdat ik mij bizonder interesseer voor den staat van krankzinnigen na den dood. Ik kreeg geen duidelijke aanwijzing, maar 't antwoord was bevestigend.

6 november 1904
Gister, vroeg in den nacht, een korte, mooie heldere droom. De slaap was niet bizonder aangenaam, en ik werd terstond na den droom wakker, in diepe nacht. Het was een stadsgezicht, met zonneschijn en blauwe lucht. Mooi en blij. Ik zag de Westertoren van Amsterdam, zeer duidelijk, hij leek er werkelijk op. En toen kwam vóór de toren een ander, die vrij nauwkeurig op die van Dordrecht geleek, òf Rotterdam. De torens waren door de zon beschenen en zeer duidelijk.

17 november 1904
Gister droomde ik dat ik praatte tegen Marie Offermans, onze vroegere huishoudster. Ik zeide nadrukkelijk dat ik nu tegen haar sprak in den droom, en ik bedoelde daarmee dat het zou worden geconstateerd als een bewijs van echtheid. Ik verwachtte dat zij het waarnemen zou. [Zij was min of meer clairvoyant, en ik heb in jaren niet van haar gehoord]

woensdag 4 november 2020

August von Platen • 5 november 1815

August von Platen (1796-1835) was een Duitse schrijver. Dagboeknotities van hem zijn verschenen als Memorandum meines Lebens, en in het Nederlands vertaald (door C.R. Vink) als Memorandum van mijn leven.

5 november 1816, Ansbach 
Nee, het is niet aan mij besteed, het druist tegen mijn aard in, ik ben niet geschapen voor het maatschappelijk verkeer. Waar anderen zich amuseren word ik door een verveling geteisterd, waarvan ik tot dusver nog geen idee had, zo erg is dat gevoel. Ik was gisteravond bij mijn tante, mevrouw von Lindenfels, uitgenodigd. De jongelui, waaronder ook Fritz Dörnberg (die ik sinds twee jaar niet had gezien) speelden twee partijtjes whist met elkaar. Ikzelf heb geen verstand van kaartspelen en wil het ook niet hebben, had dus helemaal niets te doen en verveelde me meer dan ik kan zeggen. Maar al gauw wist ik die vervelende situatie te ontvluchten door er stilletjes vandoor te gaan. Ik haastte me naar huis, naar mijn studeerkamer en wierp me met nieuw, vurig elan in de armen van de muze. Maar waar moet dat heen? Moet ik in dat strakke keurslijf van verplichtingen voortleven, waaraan ik me mijn leven lang nog steeds zoveel mogelijk heb onttrokken? Maar hoe kan ik de omgang met mensen ontlopen? Hoe kan ik hen zeggen dat ze geen moeite meer hoeven te doen? Ik had nooit gedacht dat dit flauwe, weerzinwekkende gedoe, dat ze het publieke leven noemen, me zo hevig zou gaan benauwen. Ik zou me graag opofferen door af en toe op te treden als noodhulp om een gezelschap compleet te maken, als ik maar ergens bruikbaar voor was. Maar ik kan geen speelkaart zien of ik moet al gapen. Ik ben overal het vijfde wiel aan de wagen. Voortdurend ben ik met mijn gedachten ergens anders, spreek nooit een woord uit mezelf en geef een verkeerd antwoord als me iets wordt gevraagd. Ik ben door het lot zo misdeeld dat ik noch door vlijt noch door inspanning noch door oefening me al datgene eigen kan maken wat anderen van nature meekregen. En met angst en beven zie ik dan ook de toekomst tegemoet. Wat moet er van me terecht komen als ik iedereen voor het hoofd stoot? Het zou beter voor me zijn om in eeuwige afzondering te leven, me aan mijn dromen over te geven en me aan de muzen te wijden. Ik vrees dat ik voor geen enkel ambacht echt deug. Ach, stond me maar een vriend terzijde, bij wie ik met mijn ellende terecht kon en die naar mijn klagen luisterde, mij met wijze raad hielp en mij vertelde hoe je kunt leren zonder problemen met anderen om te gaan.

maandag 2 november 2020

Willem Oltmans• 3 november 1975

Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. Zijn dagboeken (76 delen) zullen in hun geheel online worden gezet bij de dbnl. De papieren versie wordt uitgegeven onder de titel Memoires.

3 november 1976
[...] Intussen is Pier Paolo Pasolini (53), de Italiaanse filmmaker, door een zeventienjarige bakkersknecht op een voetbalveld nabij Ostia vermoord. Deze Giuseppe Pelosi werd na een achtervolging door de politie in de sportauto van Pasolini gearresteerd. De jongen was op straat in Rome opgepikt en naar de afgelegen plek gereden, zeker het plaatselijke Vondelpark voor homoseksuele activiteiten. Toen de jongen blijkbaar niet van de avances gediend was, onstond er een knokpartij en Giuseppe probeerde te vluchten. De bakkersknecht trok een plank van een hek en ging er Pasolini mee te lijf. De jongen had zelf ook een wond aan zijn hoofd. Wanneer een jongen niet vlot wil, ben ik altijd meteen vertrokken. Pasolini beëindigde in augustus de film 120 Days of Sodom, gebaseerd op de dikke duim van de Markies de Sade. Hij moet gedacht hebben een beschikbaar jongetje, zoals op de filmset, in zijn vingers te hebben gekregen. Fataal dus. Doodgaan voor een ragpartij?
[...]

zondag 1 november 2020

Jan Frans van der Straelen • 2 november 1798

Jan Frans van der Straelen (1731-1801) hield vele jaren een kroniek bij van de gebeurtensissen te Antwerpen. Na zijn dood zette zijn zoon zijn werkzaamheden voort. De kronijk van Antwerpen. Deel 6. 1797-1798. 

Den 2 November smorgens heel vroeg vertrok er crijgsvolk te voet en te peerd langs de St Joris- en Kipdorppoorten, naer Lier om tegens de boeren, die sij baenstroopers noemen, te gaen vegten. De boeren in de Luijthaghen, Mortsel, Edeghem, en daeromtrent liggende, waren intusschen opwaerts gegaen naer de kanten van Berlaer, en hooger naer het Kempenland. De soldaeten trokken binnen Lier en hadden onder den weg naementlijk te Borsbeek, eenige menschen sig nergens mede bemoeijende, jae selfs die in eenen stal den Rosenkrans leesde, geschoten en gekwetst en ook eenige huijzen geplondert.

Dezen morgent vielen de policiemeesters en eenige gendarmen in seker huijs in de Groendalstraet, wesende de werkschool daer in stilte misse gelesen wird, en daer vele menschen versamelt waren om dezelve te hooren en ook met den Alder Zielendag te communie te gaen. Sij doorsogten het huijs; dog de priester was seffens van den autaer gevlugt en had sig versteken. Zij hebben dan den missendiender mede genomen, en benevens de schoolmeesteresse Theresia Maes, op 't tugthuijs geset. Dit alles gaf grooten schrik onder degene zig aldaer bevonden, en ook onder alle welpijsende borgers, veele vreesden voor voordere rampen, dog had geen verder gevolg. De schooljouffe en den missendiender zijn eenige dagen daer naer onder causie losgelaeten.

Namiddag's gingen de policiemeesters en eenige gendarmen rond bij onse inwoonders welke naegelaeten hadden de geordonneerde matrassen, saergiën en hoofdpeulen te leveren, aenseggen, dat als dezelve dien dag niet gebrogt waren, sij met soldaeten sullen belijdt worden; veele voldeden wedrom uijt vreese.

Luise Rinser • 1 november 1944

• Luise Rinser (1911-2002) was een Duitse schrijfster en politiek activiste. Ze publiceerde verschillende boeken met dagboekaantekeningen.
In oktober 1944 werd ze gevangen genomen wegens Wehrkraftzersetzung ('ondermijning van de weerbaarheid'). Met kerstmis werd ze weer vrijgelaten. Ze hield tijdens haar gevangenschap een Gefängnistagebuch bij.

1. November 1944
Allerseelen. - Heute nacht war große Aufregung. Plötzlich lauteten Alarmglocken und Telefon. Gleich darauf hörte ich das Tuten ausfahrender Autos, und einige Zeit spater fielen Schüsse in allen Gegenden der Stadt. Ich zitterte vor Aufregung, denn ich dachte, die Russen oder die Alliierten seien gekommen. Bald darauf fuhren die Autos wieder vor, Türen gingen, Gitter schlugen zu, Stille. - Am Morgen erfuhr ich, daß zwei Polen einen Fluchtversuch gemacht hatten. Einer war entkommen, der andere war angeschossen und wieder gefangen worden. Seit dem Morgen bin ich von dem wahnwitzigen Gedanken erfüllt, ebenfalls zu fliehen. Vormittags wurde ich mit Frau P. und Frau M. zum Wäscheholen auf den Trockenboden geschickt. Wir waren allein. Wir kletterten auf die Heizungsrohre und schauten aus den Dachluken. Tief unten lag die Stadt im Nebel, weithin Hügel mit gelben und roten Laubwaldern, dahinter die Berge, schon beschneit. Ich roch die Freiheit. Frau P. mußte gespurt haben, was ich dachte, denn sie zog mich energisch herunter und sagte: »Das ist Gift. Herunter da. An die Arbeit.« Aber als ich einen Augenblick allein war, stieg ich noch einmal hinauf. Einige Meter unter dem Fenster lauft die Dachrinne. An der Dachkante liegt der starke Draht des Blitzableiters. Er führt an der Hausmauer entlang in den Hof. Über die Hofmauer neigt sich tief ein baum. Man könnte es versuchen. — Ich weiß, das ist Unsinn. Aber der Plan verfolgt mich. Heute nacht empfand ich plötzlich heftigen Groll gegen K., weil er nichts unternimmt, mich zu befreien. Er könnte beispielsweise ein Flugzeug mieten, tief über dem Hof kreisen, wenn wir Holgang haben, ein Tau herablassen, an das ich mich blitzschnell klammern würde, und fort mit mir. Ich lache mich aus, aber das gehört nun einmal, wie es scheint, zur 'Gefängnispsychose'; ein Wort, das man hier recht häufig hört. Wenn man krank ist beispielsweise und sich zum Arzt meldet: "Sie sind nicht krank, sie haben nur Gefängnispsychose.« Das Wort ist auch den Ungebildetsten hier geläufig.
[...]

Johan Goerée d'Overflacquée • 31 oktober 1918

• Onder het pseudoniem Johan Goerée d'Overflacquée schreef Haagsche Post-eigenaar/hoofdredacteur S.F. van Oss (1868-1949) gedurende twee jaar een dagboek, waarin de dagelijkse beslommeringen van een "welgekleede hagenaar van goeden huize" worden afgewisseld met diens visie op de wereldgebeurtenissen.

Donderdag 31 October. De scholen hier in Den Haag nu op last van de gemeente gesloten, van wege de Spaansche griep; en deze bezoeking hier nu al even erg als elders, en per dag in ons land 1000 lieden aan dezelve stervende, meestal tusschen de 30 en 40, doch kinderen alsook meer bejaarden doorgaans vrij uitgaande. Hetgeen mij, tot op zekere hoogte een troost; alhoewel tellende niet naar jaren, doch naar uiterlijk, mijzelf gerust tot de begin veertigers mag rekenen. Nochtans op raad van mijn vrouw per stoomtram naar Loosduinen ter groentemarkt; alwaar van iemand 30 roode bieten gekocht, ad ƒ 0,37 1/2 per stuk, en dezelve persoonlijk medegenomen, met overstapping op lijn 10, en vandaar een Belgisch soldaat naar mijn huis (ƒ 0,30). En heb nu Jaantje instructie gegeven dagelijks 1 biet te koken, zoodat voor 1 maand ben gedekt. En thuis boodschap van Notaris Vlek, met verzoek in zake hypotheek bij hem te komen; hetwelk doende, vernam hij 1e hyp. op prima pand voor 65 mille, ad 4 3/4 ten honderd; en aldus afgesproken. En wegens de resteerende 5 mille naar Mr. Willemse, denwelke gepolst over belegging in Marken of Kronen; doch hij mij zulks ontraden, zeggende de Marken naar 1 kwartje, en de Kronen zeker nog wel 1 dubbeltje; zullende de beide Keizers volgens Z. Ed. beslist weg moeten, en Bolsjewix op komst, vast en zeker. En wat Oostenrijk betreft op de Witte vernomen hetzelve reeds voor goed opgelost, zoodat mij afvraag wie nu de Kronen zal betalen; en is het een waar geluk mijn Julirente bijtijds van de hand gedaan, ofschoon mij niet ontveins zulks bloot toeval, en geen behendigheid mijnerzijds.

Vrijdag 1 November. [...] En mijn baard heden erg stoppelig; zijnde dit de derde dag van den barbier met absentie, wegens griep; en bedenkelijk grijs, zoodat mijn vrouw gezegd ik er uitzie als een oude vent, en zoo niet kan rondloopen. Maar geen lust gevoelende mij in barbierswinkels aan besmetting bloot te stellen; en ten slotte Amalia bij Marinus een veiligheidsmes gaan leenen. Doch moet van deze nieuwmodische Amerikaansche bedenkselen niets hebben, en stel ik scheren ten achter bij de regelen der gezondheid. Waarover sprekende aan ons tafeltje iedereen mij gelijk gaf; en Muffelmans van oordeel ik mijn baard dien te laten doorgroeien en zulks volgens hem de waardigheid mijns uiterlijks te verhoogen, en begint hetzelve te gelijken op een raadsheer, hem welbekend. [...]