• In de zomer van 1911 bestudeerde de Leidse taalkundige prof. dr. C.C. Uhlenbeck de taal van de Blackfeet op hun reservaat in Montana. Zijn echtgenote, Willy Uhlenbeck-Melchior (1862-1954), vergezelde hem en hield nauwgezet een dagboek bij. Het is gepubliceerd als Bij de Blackfeet in Montana in 1911. (Bespreking van het boek hier).
Zaterdag 29 Juli
Om 7 uur sta ik pas op. Dat is te laat. Wij gaan ontbijten en vinden Tatsey in een uiterst slechte stemming: er is "something wrong with a cow". John heeft zijn "plicht" niet gedaan. De koe van een anderen indiaan is in vergissing geslacht: dat zal Tatsey geld kosten. Wij gaan naar onze tent terug en wachten en wachten, maar Tatsey komt niet. Uhlenbeck is lang niet in een goed buitje. O, dat wachten op je interpreter! Wij gaan eten. Tatsey eet met ons: er is veel en lekker eten, weer rundertong in een sterk contrast met de leerachtige, dunne vleeschlapjes van gewoonlijk - er zijn ook perzikken en peren uit blik, ja er is rijst en brood!! Wat een overdaad! Over een paar dagen is er weer zoowat niets. Uhlenbeck zegt tegen Tatsey, "John moest maar bij mij komen, als jezelf zaken hebt", maar antwoordt Tatsey: "maak je niet ongerust Professor, om 1 uur zal ik er wezen en dan werken wij in een stuk tot 6 uur door, dus 5 uur achter elkaar!"
Op ons verzoek komt Tonny - Tony zegt hijzelf - binnen. Hij is dat prachtige indianenkind met den half bloote borst met de gitzwarte haarvlechten en het schuwe, aantrekkelijke uiterlijk. Even maar blijft hij binnen om wat suikergoed te krijgen. Hij was het, die ons den eersten dag voorbijrende, de handen voor de oogen houdend. Daarna komt het "veulen" kind voor onze tent. Hij ook krijgt een paar suikertjes. Het jongetje is zeker zoo kwaad niet, maar toch is het niet aan te zien, zoo als hij altijd weer het heel jonge veulentje berijdt. Tatsey is er om 1 uur & ook Jim Blood komt luisteren. Ik geef Jim nu weer tabak en suikertjes en hij zegt tegen Tatsey "dat hij nog een blanke vrouw heeft gezien, die zoo vriendelijk tegen de indianen was." Tatsey zegt dan nog tegen mij: "He thinks you are wonderfull." Wat ben ik blij met deze lof. Zal ik er in slagen om vriendschap met ze aan te knoopen en zullen zij onze tent eerder zoeken dan vermijden! Jim speelt wat met stukjes lucifers op den grond en deken: het is of hij ze als soldaatjes wil laten marcheeren. Wat waait het nu weer ontzettend hart & wat stuift het! En vanochtend heel vroeg was het zoo prachtig stil. Jim is ordelijk. Alle lucifersstukjes zoekt hij op en gooit ze stuk voor stuk buiten de tent. Ook de kisses papiertjes gooit hij netjes naar buiten. Dit is lastig van dit nieuwe soort suikergoed. Die leege papiertjes liggen overal around.
Precies tot 6 uur werkt Uhlenbeck met Tatsey door. Dat was een harde achtermiddag maar geen kwartier geeft Uhlenbeck cadeau. Tatsey zelf gaat niet naar zijn camp: hij moet "higher up" naar de andere camps voor zaken en heeft zijn supper pas om 10 uur. De maag van een indiaan is een gemakkelijk voorwerp. Wij hebben ons avondeten dus alleen. Tatsey's vrouw en de kinderen zijn ook nu niet binnen. Wij eten dan wat er klaar staat en ik schenk zelf thee of koffie in. In onze tent terug. Walter komt direct met Owl child en zegt Walter: a.s. zondag kom ik den heelen dag werken! Wij loopen wat rond: het weer is somber: zware wolken gaan er over en het is al regenachtig. "I feel lonesome", zegt Walter als het zulk weer is. Die heel verlegen jongen en nog een Jimmy komen in onzen tent. Zij zijn erg verlegen en trekken de gescheurden, vilten hoeden diep over de oogen. De jongens weten niet hoe oud ze zijn en zijn uiterst schuw. Wij gaan maar
vroeg naar bed. Op stormwind heb ik gerekend. Op en om de paaltjes heb ik nog wat steenen gelegd.
zondag 30 juli 2017
donderdag 27 juli 2017
Mary Browne -- 28 juli 1821
• Mary Browne (1807-1833) was een Engels meisje dat in 1821 met haar ouders door Frankrijk reisde, en toen een reisdagboek bijhield, waarbij ze ook tekeningen maakte.
TOADSTOOLS, ETC. July 28th. — This was an excessively rainy day; we found ten toadstools [paddestoelen] in Catherine's room. There were several people dining here; there were fires in the rooms, which everybody was glad to get near. It was wet, disagreeable weather. We were all waiting eagerly to go home; the days seemed like weeks. To make them appear shorter, I made a list of all the days till the time we were to go home, and I scratched out one each day. This day was Nannette's fête; she went to a Dutch frow (a German woman), who gave her a nosegay [boeketje].
BELLE VUE July 29th. — We drove out this evening to Belle Vue. It was a fine evening. We saw a man standing before his door watering some boxes full of mushrooms. At Belle Vue we went through a house where we had a very fine view of Paris, the Seine and St. Cloud. We looked at a vineyard; there were no grapes on the vines there. We heard that the bad season had injured them.
PRIESTS WITH HOST—CORPSE, ETC. July 30th. — As we were walking out, we saw some priests carrying the host to a sick person across the street. A boy in red and white walked first, carrying a lantern on the top of a stick; next went another boy carrying a cross. After him two men in scarlet holding a little red canopy over the priest who carried the host. The sick man died next day. The servants saw the body laid out in the porte cochère with a vessel of holy water and a ladle beside it; every person that went past took a ladle full of holy water and sprinkled the corpse with it.
VILLE D'AVRY August 4th. — We drove out this evening to Ville d'Avry. This drive is the prettiest I saw about Versailles; there are woody banks and paths, more like England. It was late when we reached the village, but there was a clear, bright moon; and a woody hill with a house on the top, looked exceedingly pretty in the moonlight. There was also a house under a woody bank covered with vines; and a man was standing on a ladder pruning them. This place is beautiful; more like what I had imagined France. We got out of the carriage to see it plainer.
TOADSTOOLS, ETC. July 28th. — This was an excessively rainy day; we found ten toadstools [paddestoelen] in Catherine's room. There were several people dining here; there were fires in the rooms, which everybody was glad to get near. It was wet, disagreeable weather. We were all waiting eagerly to go home; the days seemed like weeks. To make them appear shorter, I made a list of all the days till the time we were to go home, and I scratched out one each day. This day was Nannette's fête; she went to a Dutch frow (a German woman), who gave her a nosegay [boeketje].
BELLE VUE July 29th. — We drove out this evening to Belle Vue. It was a fine evening. We saw a man standing before his door watering some boxes full of mushrooms. At Belle Vue we went through a house where we had a very fine view of Paris, the Seine and St. Cloud. We looked at a vineyard; there were no grapes on the vines there. We heard that the bad season had injured them.
PRIESTS WITH HOST—CORPSE, ETC. July 30th. — As we were walking out, we saw some priests carrying the host to a sick person across the street. A boy in red and white walked first, carrying a lantern on the top of a stick; next went another boy carrying a cross. After him two men in scarlet holding a little red canopy over the priest who carried the host. The sick man died next day. The servants saw the body laid out in the porte cochère with a vessel of holy water and a ladle beside it; every person that went past took a ladle full of holy water and sprinkled the corpse with it.
VILLE D'AVRY August 4th. — We drove out this evening to Ville d'Avry. This drive is the prettiest I saw about Versailles; there are woody banks and paths, more like England. It was late when we reached the village, but there was a clear, bright moon; and a woody hill with a house on the top, looked exceedingly pretty in the moonlight. There was also a house under a woody bank covered with vines; and a man was standing on a ladder pruning them. This place is beautiful; more like what I had imagined France. We got out of the carriage to see it plainer.
woensdag 26 juli 2017
John Bake -- 27 juli 1830
• John Bake (1787-1864) was een Nederlandse classicus en filoloog. In 1830 maakte hij een reis naar Duitsland en Zwitserland, die hij beschreef in brieven aan zijn vrouw, die zijn te lezen als een reisdagboek.
Dinsdag, 27 juli.
Ik heb goed geslapen, op een heerlijk zindelijk bed. Uit mijn bed kon ik 's morgens reeds de Montblanc zien! Het is eigenlijk dwaas om u van de grootse, stoute natuur, die dit heerlijke dal omringt, een beschrijving te willen geven. De Montblanc met zijn onderhorigheden, sedert eeuwen met sneeuw en ijs bedekt, beslaat een ruimte, die men pas na 7 dagen kan rondreizen en hijzelf is over de 14 duizend voet hoog. Links en rechts ziet men de aiguilles, als scherpe punten, tot ver toe zich uitstrekken. Achter u, tegen het noorden, weer andere Alpen, en tussen beide, op een breedte van een kwartier uurs, een delicieus dal, door de Arve bepaald, een land van melk en honing, met aartsvaderlijke zeden en welvaart. Na ons ontbijt (altijd best weer) trokken wij met één muilezel, beladen met Hamaker en onze mondbehoefte, naar de Mont Brevent. Dit is de hoogste van alle bergen die vlak tegenover de Montblanc liggen, om daarop een goed uitzicht te hebben. Dit is een der zwaarste tochten die ik tot nog toe gemaakt heb. Die vriend is 6500 voet hoog. De klim, zeer steil en moeilijk, door bos, over en door beken heen, meestal over rotsstukken, duurde eerst 4 uur en een kwartier, tot wij aan de hoogste chalet kwamen. Zo noemt men de houten hutten, die door de Zwitsers van mei tot september op de bergtoppen bewoond worden om het vee te weiden, koeien en geitebokken. Daar verkwikten wij ons met de meegenomen provisie. Ik voornamelijk met de verse melk van de boer. Zoiets heb ik nooit geproefd. Daar is onze beste Hollandse melk niets bij, voornamelijk omdat het vee daar graast op fijne, aromatische kruiden. Toen bleef Hamaker achter en de muilezel was zelfs niet berekend voor het verdere eind. Geel en ik trokken met de guide nu nog 5 kwartier hoger, tot op de hoogste rotsspits, hetgeen waarlijk niet alle reizigers doen. Ook was het zeer, zeer zwaar, zelfs nu en dan tegen een loodrechte rotsmuur op, waar hier en daar een plaatsje voor de voet was. Ambitie doet alles overwinnen. Wij ledigden daar met de guide een fles wijn, en beschouwden het majestueuze van de Montblanc, met al zijn verschillende toppen en ijsbergen. Ik zal er u een plaat van meebrengen. Schilderachtig contrasteert het benedengezicht naar Chamounix en de gehele smalle vallei, zodat men zomer en winter, cultuur en barre woestenij, het lieflijke en schrikbarende van de aarde tevens ziet. De afklim was allesbehalve licht. Te half zes in het logement komende ging men juist aan tafel (zoals gewoonlijk om die tochten in de bergen) en een heerlijke soep en perfecte tafel kwam ons zeer te stade. Het gezelschap was uitgezocht. Na het eten ging ik wat aan deze brief schrijven, en toen met een kop thee naar bed. - Wegens de dag van gisteren vergat ik u te zeggen, dat wij op onze tocht naar Chamounix, op een der somberste plaatsen van de Tête Noire, een enorm rotsstuk zagen, zo groot als onze zaal bij voorbeeld, dat gekocht was door de gravin Guilford (hoe gek, daar het onmogelijk te transporteren is), die er een hoogdravende inscriptie op had laten zetten. Ook moet ik niet vergeten, dat wij op de top van de Mont Brevent een bijzonder luchtverschijnsel zagen. De lucht was helder, en de zon bestraalde (hetgeen niet altijd gebeurt) de onbewolkte toppen van het reuzengebergte, dat schitterde van de sneeuw die daar sedert eeuwen ligt en nooit smelt. Het was tevoren winderig geweest, maar tegen onze verwachting was het niet koud op de top en wij bakerden ons in de zon. Toen vertoonde zich rondom de zon een grote volmaakte cirkel, zijnde een regenboog met alle kleuren daarvan op een proportie als of men een stuivertje op een bord legde. Zo was de afstand van die cirkel tot de zon.
Dinsdag, 27 juli.
Ik heb goed geslapen, op een heerlijk zindelijk bed. Uit mijn bed kon ik 's morgens reeds de Montblanc zien! Het is eigenlijk dwaas om u van de grootse, stoute natuur, die dit heerlijke dal omringt, een beschrijving te willen geven. De Montblanc met zijn onderhorigheden, sedert eeuwen met sneeuw en ijs bedekt, beslaat een ruimte, die men pas na 7 dagen kan rondreizen en hijzelf is over de 14 duizend voet hoog. Links en rechts ziet men de aiguilles, als scherpe punten, tot ver toe zich uitstrekken. Achter u, tegen het noorden, weer andere Alpen, en tussen beide, op een breedte van een kwartier uurs, een delicieus dal, door de Arve bepaald, een land van melk en honing, met aartsvaderlijke zeden en welvaart. Na ons ontbijt (altijd best weer) trokken wij met één muilezel, beladen met Hamaker en onze mondbehoefte, naar de Mont Brevent. Dit is de hoogste van alle bergen die vlak tegenover de Montblanc liggen, om daarop een goed uitzicht te hebben. Dit is een der zwaarste tochten die ik tot nog toe gemaakt heb. Die vriend is 6500 voet hoog. De klim, zeer steil en moeilijk, door bos, over en door beken heen, meestal over rotsstukken, duurde eerst 4 uur en een kwartier, tot wij aan de hoogste chalet kwamen. Zo noemt men de houten hutten, die door de Zwitsers van mei tot september op de bergtoppen bewoond worden om het vee te weiden, koeien en geitebokken. Daar verkwikten wij ons met de meegenomen provisie. Ik voornamelijk met de verse melk van de boer. Zoiets heb ik nooit geproefd. Daar is onze beste Hollandse melk niets bij, voornamelijk omdat het vee daar graast op fijne, aromatische kruiden. Toen bleef Hamaker achter en de muilezel was zelfs niet berekend voor het verdere eind. Geel en ik trokken met de guide nu nog 5 kwartier hoger, tot op de hoogste rotsspits, hetgeen waarlijk niet alle reizigers doen. Ook was het zeer, zeer zwaar, zelfs nu en dan tegen een loodrechte rotsmuur op, waar hier en daar een plaatsje voor de voet was. Ambitie doet alles overwinnen. Wij ledigden daar met de guide een fles wijn, en beschouwden het majestueuze van de Montblanc, met al zijn verschillende toppen en ijsbergen. Ik zal er u een plaat van meebrengen. Schilderachtig contrasteert het benedengezicht naar Chamounix en de gehele smalle vallei, zodat men zomer en winter, cultuur en barre woestenij, het lieflijke en schrikbarende van de aarde tevens ziet. De afklim was allesbehalve licht. Te half zes in het logement komende ging men juist aan tafel (zoals gewoonlijk om die tochten in de bergen) en een heerlijke soep en perfecte tafel kwam ons zeer te stade. Het gezelschap was uitgezocht. Na het eten ging ik wat aan deze brief schrijven, en toen met een kop thee naar bed. - Wegens de dag van gisteren vergat ik u te zeggen, dat wij op onze tocht naar Chamounix, op een der somberste plaatsen van de Tête Noire, een enorm rotsstuk zagen, zo groot als onze zaal bij voorbeeld, dat gekocht was door de gravin Guilford (hoe gek, daar het onmogelijk te transporteren is), die er een hoogdravende inscriptie op had laten zetten. Ook moet ik niet vergeten, dat wij op de top van de Mont Brevent een bijzonder luchtverschijnsel zagen. De lucht was helder, en de zon bestraalde (hetgeen niet altijd gebeurt) de onbewolkte toppen van het reuzengebergte, dat schitterde van de sneeuw die daar sedert eeuwen ligt en nooit smelt. Het was tevoren winderig geweest, maar tegen onze verwachting was het niet koud op de top en wij bakerden ons in de zon. Toen vertoonde zich rondom de zon een grote volmaakte cirkel, zijnde een regenboog met alle kleuren daarvan op een proportie als of men een stuivertje op een bord legde. Zo was de afstand van die cirkel tot de zon.
dinsdag 25 juli 2017
Marina Tsvetajeva -- 26 juli 1918
• Marina Tsvetajeva (1892-1941) was een Russische dichteres. (Hier een gedicht van haar). In Ik loop over de sterren (vertaling door Anne Stoffel) zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.
[Juli 1918]
SCHURFT In Moskou woedt momenteel de schurft. Heel Moskou krabt zich. Het begint tussen de vingers, dan over het hele lichaam, een onderhuidse mijt, waar hij stopt ontstaan zweren. Dat gebeurt alleen 's avonds.
In de kantoren hangen briefjes: 'Handdrukken afgeschaft', (je kunt beter het kussen afschaffen!)
En laatst — een visite, waar een familielid van de gastvrouw — ook visite — haar met een soort ingehouden opwinding ondervraagt hoe, en wat, en hoe het begint, en waardoor het overgaat, en of het wel overgaat.
En haar uitroep van onverwacht inzicht: 'Abrasja, je hebt vast zelf een schurft!'
('Schurft' vat zij kennelijk op als de mijt zelf. Vlooien, vliegen, kakkerlakken, luizen, schurften.)
Wie weggaat krijgt, onder het mom van scherts, van niemand een hand. De gastheer deelt ter vermijding zelfs kussen uit. Het familielid is weerzinwekkend — een bourgeois. Ook zonder schurft al behoorlijk walgelijk. Het familielid is laf en heeft begrip voor ieders onthouding. Schurft is iets afschuwelijks. En ik, me bewust van alles, van de hele zinloosheid van gebaar en offer, steek hem in totale wanhoop en verkilling niet alleen mijn hand toe, maar houd de zijne ook nog eens ongebruikelijk lang vast.
Een waarlijk gevolgenrijke handdruk: voor jou, schurft-lijder, de zekerheid van mijn welgezindheid en daarom (gezien je schurft) een dubbel slapeloze nacht; voor mij, schurftloze — de schurft en daarom (gezien jouw zekerheid!) ook een dubbel slapeloze nacht.
Hoe hij geslapen heeft, weet ik niet. Ik had en heb in elk geval geen neiging tot krabben.
[Juli 1918]
SCHURFT In Moskou woedt momenteel de schurft. Heel Moskou krabt zich. Het begint tussen de vingers, dan over het hele lichaam, een onderhuidse mijt, waar hij stopt ontstaan zweren. Dat gebeurt alleen 's avonds.
In de kantoren hangen briefjes: 'Handdrukken afgeschaft', (je kunt beter het kussen afschaffen!)
En laatst — een visite, waar een familielid van de gastvrouw — ook visite — haar met een soort ingehouden opwinding ondervraagt hoe, en wat, en hoe het begint, en waardoor het overgaat, en of het wel overgaat.
En haar uitroep van onverwacht inzicht: 'Abrasja, je hebt vast zelf een schurft!'
('Schurft' vat zij kennelijk op als de mijt zelf. Vlooien, vliegen, kakkerlakken, luizen, schurften.)
Wie weggaat krijgt, onder het mom van scherts, van niemand een hand. De gastheer deelt ter vermijding zelfs kussen uit. Het familielid is weerzinwekkend — een bourgeois. Ook zonder schurft al behoorlijk walgelijk. Het familielid is laf en heeft begrip voor ieders onthouding. Schurft is iets afschuwelijks. En ik, me bewust van alles, van de hele zinloosheid van gebaar en offer, steek hem in totale wanhoop en verkilling niet alleen mijn hand toe, maar houd de zijne ook nog eens ongebruikelijk lang vast.
Een waarlijk gevolgenrijke handdruk: voor jou, schurft-lijder, de zekerheid van mijn welgezindheid en daarom (gezien je schurft) een dubbel slapeloze nacht; voor mij, schurftloze — de schurft en daarom (gezien jouw zekerheid!) ook een dubbel slapeloze nacht.
Hoe hij geslapen heeft, weet ik niet. Ik had en heb in elk geval geen neiging tot krabben.
maandag 24 juli 2017
Cyriel Buysse -- 25 juli 1913
• Cyriel Buysse (1859-1932) was een Vlaamse schrijver. Zijn Zomerleven bevat beschouwingen in dagboekvorm.
25 juli
Heden is de graanoogst begonnen. Dat is een dag waarnaar de boeren hunkerend verlangen, maar die mij met stille weemoed vervult. Ik denk aan de droevige spreuk:
Zoet daalde de stille, warme nacht daarover heen. Een bleke nevel kroop laag tussen de schoven op en de donkerblauwe hemelkoepel bloeide van flonkerende sterren.
En toen was het, of de naakte, bleke stoppelvelden, zwart omlijst alom door 't sombere van de bossen, één groot, stil meer geworden waren, waarin de wondere gestalten in wanhopige verlatenheid en met gestolde gebaren van machteloze smeking, stonden te wachten op een redding, die wel nooit meer komen zou.
25 juli
Heden is de graanoogst begonnen. Dat is een dag waarnaar de boeren hunkerend verlangen, maar die mij met stille weemoed vervult. Ik denk aan de droevige spreuk:
Als de oogst is geschorenAl van in de heel-vroege morgen zijn ze overal bezig, hoort men t' allen kante het scherp-sissend snijden en bijten van de sikkels. Wat is het geluid van een sikkel gans anders dan dat van een zeis! Een zeis zingt. Het heeft wel iets klagends, iets triestigs, maar toch meteen in zijn langzaam zacht schuiven iets van dromerige poëzie. ‘Men hoort het vreedzaam slijpen van een zeis’... De sikkel, daarentegen, is hard, kort, droog, snirsend en vretend; en het scherpen van een sikkel maakt een nijdig klopgeluid. Men kan niet dromerig zitten luisteren en mijmeren bij het snerpend gesis van een vretende sikkel. Zo zijn ze de ganse dag bezig geweest, mannen en vrouwen, halfnaakt, in de blakende zon. De mannen droegen niets dan een linnen broek en een gekleurd katoenen hemd, dat wijd open stond op hun behaarde borst en de vrouwen hadden breedgerande zonhoeden op om hun gezicht tegen de zengende stralen te beschermen. Doch er was niet, als tijdens de vlasoogst, zingende vrolijkheid bij hun werk. Zij sjouwden gehaast en zwijgend, als voelden zij onbewust iets van de droefheid van de voorbijgegane zomerweelde en schoonheid. De mooie, zonneblonde akkers smolten als 't ware weg onder hun schreden en met de gouden avond stonden alom de saamgegaarde schoven als stil-omstrengelde gestalten vol onuitgesproken weemoed. In de schemering, over de naakte stoppelvelden, namen zij soms vreemd-ontroerende vormen en gedaanten aan. Het waren vaak als grauwgrijze, biddende nonnen, met religieus over de borst gevouwen handen, of 't was een krijger hier en daar, trots overeind met achteruitwuivende vederbos van korenaren, die in onverbiddelijk gebaar een neergevallen vijand scheen ten dode te doemen. Of 't waren spookverschijningen, gefolterd-verwrongen wezens, nimfen en kabouters, angstwekkende openbaringen uit onbekende werelden.
Is de winter geboren.
Zoet daalde de stille, warme nacht daarover heen. Een bleke nevel kroop laag tussen de schoven op en de donkerblauwe hemelkoepel bloeide van flonkerende sterren.
En toen was het, of de naakte, bleke stoppelvelden, zwart omlijst alom door 't sombere van de bossen, één groot, stil meer geworden waren, waarin de wondere gestalten in wanhopige verlatenheid en met gestolde gebaren van machteloze smeking, stonden te wachten op een redding, die wel nooit meer komen zou.
zondag 23 juli 2017
Randy Newman -- 24 juli 2006
• Randy Newman (1943) is een Amerikaanse liedcomponist en zanger. Hij houdt op incidentele basis een journaal bij wanneer hij op tour is (dat inmiddels van zijn website is verdwenen).
24 july 2006 — GLOBAL WARMING — We’re in Nice on a day off. Ahead are two more shows, one in Stuttgart and one in Lörrach. My fellow geography bores will be interested to learn that Lörrach is just barely in Germany. It’s right on the Swiss border so I expect it to be strict but the hotel service should be good. The Swiss and the Germans have very different sense of humor. They both like ice shows however.
I may make some jokes about the Austrians. Speaking of Austria, one of my sons had a girlfriend whose stepfather is a Hapsburg – the heir to the throne in fact. The Newman family has never flown so high. Alas, the relationship is over and I have no hope of becoming a Von or Zu. (NbC – like the Von Trapp family) Cathy never gets too far away from The Sound of Music except in dealing with Gary Norris.
The show in Verruchio was in a small cemetery next to a castle. The audience was very kind and I had fun up there. We ate in a restaurant in a building from the 13th century. It looked pretty good. Apparently, they didn’t know they were in the Dark Ages. I know some Italian. I kept making sporadic attempts to communicate in the language. I would say, for instance, “io sono paura”, which means, “I am afraid”. I know I was saying it right. They would repeat it back to me exactly as I said it. This constantly recurring phenomenon made me paura. Neil Young can play to 80,000 people in Rome or Milan. I don’t think I can yet.
I played the Blue Note Jazz Festival in Ghent. I actually played some jazz by the way when I made a mistake in the instrumental break in “Simon Smith”. There was a lot of stuff going on in the street all the time. The town was having a street festival too. I was taking a walk the day after my show and I saw a guy scraping my picture off a pole. I said, “Hey you son of a bitch, what do you think you’re doing? The show may be over, but I think the people here in Belgium would still like to have my picture on their pole.” He just kept scraping and I walked away. If I’d had a weapon, like he did, I would have defended my honor even though I have a bad wrist and a torn left bicep.
The audiences in Switzerland and Italy applaud when I play the intro to Dixie Flyer. It must have been used in a feminine hygiene commercial or something. I sure as hell didn’t sell any records in Italy. By the way, I finally found an audience, two of them actually, who like “Red Bandana”. (NbC – Sad to say, he’s wrong. He keeps playing it, I’ve told him not to. I don’t have the heart to tell him that only one person likes the song, the man in the mirror.)
Gateshead is across the River Tyne from Newcastle. Newcastle is Alan Price’s hometown and he wrote about it a lot. I owe him a great deal. He recorded some of my first songs and did them very well. He had a hit with “Simon Smith”. The first of three hits I’ve had. Anyway, he’s a great guy and it was good to see where he came from. I met someone who went to school with him. I’ve become a regular Chatty Cathy, haven’t I? I just go maundering on and on. (NbC – on and on and on and on and on…just like the song) I know that these entries would be more interesting if I talked more about the shows but I have more important things to tell you. For instance, this morning here in Nice I sent out some laundry and some dry cleaning. I have some concern for some of my show costumes. Sometimes they come back deep fried, like a chicken fried steak. Once, in Israel, which is very unlike Switzerland in the dry cleaning department, they over cooked six white shirts which were irretrievably damaged. That’s why I find it so difficult to know who to root for in this war they’re having. I’m not anti-Zionist but poor dry cleaning is often a symptom of a deeper malaise. To me it shows lack of national character. All the fire power in the world doesn’t make up for one burned up shirt. I’m pissed off. I saw Hazel, Alyce, Alistair and many other LCs including, Martin Figura who gave me a book of his poetry. I’ve read some of the poems and liked them very much. He’s talented. Someone we know may be using some of Martin’s ideas in another medium. As always, and as I always say, and I always mean, I love seeing the Little Criminals after a show. At all these European shows there are autograph collectors who stand outside for sound check and before the show and sometimes at the hotel. I don’t even know if they know who I am. At Gateshead, I signed autographs going in to the show, when I came out this little guy came up to me. Cathy said, “You already signed for him.” He said, “No! I wasn’t here before.” He was irate. Anyway, Cathy and I got in the car and went to the hotel that was about ¼ mile away. The guy beat the car there. I told him (he was Irish) that he’d just broken the Irish 200 meter record. I signed and invited him up to the room to spend the night. I love great athletes.
Last night we played the Nice Jazz Festival. I went on one stage at the same time Kanye West was on another. I like his stuff. It’s young and alive, just like me. It was also kind of annoying but the show went fine. In some ways, I think it was the best show I’ve done because it was late and I couldn’t quite figure out the crowd but I think they ended up liking the show and for the most part I made the right choices about what to play for them. Ballads were tough sometimes. Jesus walked right through a couple.
Let’s have a little fun before we go. Of these two artists which is your favorite: Kanye West, Joe Jackson or Randy Newman? Send your answers to The Newman Foundation in Tulsa, OK along with 5 Euros. Look for results here!<br>
Love Randy
24 july 2006 — GLOBAL WARMING — We’re in Nice on a day off. Ahead are two more shows, one in Stuttgart and one in Lörrach. My fellow geography bores will be interested to learn that Lörrach is just barely in Germany. It’s right on the Swiss border so I expect it to be strict but the hotel service should be good. The Swiss and the Germans have very different sense of humor. They both like ice shows however.
I may make some jokes about the Austrians. Speaking of Austria, one of my sons had a girlfriend whose stepfather is a Hapsburg – the heir to the throne in fact. The Newman family has never flown so high. Alas, the relationship is over and I have no hope of becoming a Von or Zu. (NbC – like the Von Trapp family) Cathy never gets too far away from The Sound of Music except in dealing with Gary Norris.
The show in Verruchio was in a small cemetery next to a castle. The audience was very kind and I had fun up there. We ate in a restaurant in a building from the 13th century. It looked pretty good. Apparently, they didn’t know they were in the Dark Ages. I know some Italian. I kept making sporadic attempts to communicate in the language. I would say, for instance, “io sono paura”, which means, “I am afraid”. I know I was saying it right. They would repeat it back to me exactly as I said it. This constantly recurring phenomenon made me paura. Neil Young can play to 80,000 people in Rome or Milan. I don’t think I can yet.
I played the Blue Note Jazz Festival in Ghent. I actually played some jazz by the way when I made a mistake in the instrumental break in “Simon Smith”. There was a lot of stuff going on in the street all the time. The town was having a street festival too. I was taking a walk the day after my show and I saw a guy scraping my picture off a pole. I said, “Hey you son of a bitch, what do you think you’re doing? The show may be over, but I think the people here in Belgium would still like to have my picture on their pole.” He just kept scraping and I walked away. If I’d had a weapon, like he did, I would have defended my honor even though I have a bad wrist and a torn left bicep.
The show in Ghent was in a tentGhent, Newcastle and Lucerne were all sold out (NbC – He’s lying. Newcastle was almost sold out.) Here and there I’ve been doing this new song which I haven’t finished, “A Few Words In Defense Of My Country” or….”On behalf Of My Country”. See? It’s not finished. I probably shouldn’t be playing it. I’ve never played anything that wasn’t done before. It gets some big laughs but it’s not right yet. Lucerne is a beautiful town with a lake and a river in it. I’d like to live on a river someday. I lived by a creek once. It flooded and tore out our garage and almost got the whole house. The weather is changing. I think the earth is going to get hotter in the years to come. It’s hot in Europe and it’s hot at home. (Something is happening and you don’t know what it is…do you Mr. Jones? Or as I heard Bob do it the last time I saw him play, “xhdisodlnmufklhjduvkgjhdhekgsjcpojkdheydjkkfkgirifkhrhwgdyejeskufhg, Jones.” That’s the seventy-five dollar version.)
The rain that fell was Heaven sent
It was so hot I quite forgot to bring an extra shirt
Were’t not for Cathy who knows at what cost
All sense of decorum would’ve been lost
For I would have had to go on without a shirt
Which would’ve weakened the impact of some of the love songs.
The audiences in Switzerland and Italy applaud when I play the intro to Dixie Flyer. It must have been used in a feminine hygiene commercial or something. I sure as hell didn’t sell any records in Italy. By the way, I finally found an audience, two of them actually, who like “Red Bandana”. (NbC – Sad to say, he’s wrong. He keeps playing it, I’ve told him not to. I don’t have the heart to tell him that only one person likes the song, the man in the mirror.)
Gateshead is across the River Tyne from Newcastle. Newcastle is Alan Price’s hometown and he wrote about it a lot. I owe him a great deal. He recorded some of my first songs and did them very well. He had a hit with “Simon Smith”. The first of three hits I’ve had. Anyway, he’s a great guy and it was good to see where he came from. I met someone who went to school with him. I’ve become a regular Chatty Cathy, haven’t I? I just go maundering on and on. (NbC – on and on and on and on and on…just like the song) I know that these entries would be more interesting if I talked more about the shows but I have more important things to tell you. For instance, this morning here in Nice I sent out some laundry and some dry cleaning. I have some concern for some of my show costumes. Sometimes they come back deep fried, like a chicken fried steak. Once, in Israel, which is very unlike Switzerland in the dry cleaning department, they over cooked six white shirts which were irretrievably damaged. That’s why I find it so difficult to know who to root for in this war they’re having. I’m not anti-Zionist but poor dry cleaning is often a symptom of a deeper malaise. To me it shows lack of national character. All the fire power in the world doesn’t make up for one burned up shirt. I’m pissed off. I saw Hazel, Alyce, Alistair and many other LCs including, Martin Figura who gave me a book of his poetry. I’ve read some of the poems and liked them very much. He’s talented. Someone we know may be using some of Martin’s ideas in another medium. As always, and as I always say, and I always mean, I love seeing the Little Criminals after a show. At all these European shows there are autograph collectors who stand outside for sound check and before the show and sometimes at the hotel. I don’t even know if they know who I am. At Gateshead, I signed autographs going in to the show, when I came out this little guy came up to me. Cathy said, “You already signed for him.” He said, “No! I wasn’t here before.” He was irate. Anyway, Cathy and I got in the car and went to the hotel that was about ¼ mile away. The guy beat the car there. I told him (he was Irish) that he’d just broken the Irish 200 meter record. I signed and invited him up to the room to spend the night. I love great athletes.
Last night we played the Nice Jazz Festival. I went on one stage at the same time Kanye West was on another. I like his stuff. It’s young and alive, just like me. It was also kind of annoying but the show went fine. In some ways, I think it was the best show I’ve done because it was late and I couldn’t quite figure out the crowd but I think they ended up liking the show and for the most part I made the right choices about what to play for them. Ballads were tough sometimes. Jesus walked right through a couple.
Let’s have a little fun before we go. Of these two artists which is your favorite: Kanye West, Joe Jackson or Randy Newman? Send your answers to The Newman Foundation in Tulsa, OK along with 5 Euros. Look for results here!<br>
Love Randy
Salvador Dali -- 23 juli 1952
• Niet gehinderd door valse bescheidenheid, zoals de wereld dat van hem gewend was, schetst de Spaanse schilder Salvador Dali (1904-1989) in de dagboekfragmenten in Mijn leven als genie (vertaling Gerrit Komrij) een zelfportret met surrealistische trekjes.
23 juli 1952
Drieduizend olifantsschedels!
Een Franse kolonel komt in de schemering bij mij op bezoek. Wanneer het gesprek op de kwestie van de schedels van olifanten komt, zeg ik tegen hem: 'Ik heb er al vijf!'
'Waarom zoveel olifantsschedels?' roept hij uit.
'Ik heb er drieduizend nodig. Wat dat betreft, ik zal ze krijgen ook! Een vriend van mij, een maharadja, is van plan, hoop ik, me een scheepslading toe te sturen. De vissers zullen ze hier komen uitladen, op het kleine havenhoofd. Ik zal hun opdragen ze hier en daar te verspreiden over de planetaire geologie van Port Lligat.'
'Dat zal prachtig zijn, dat is Dantesk,' roept mijn kolonel.
'In de eerste plaats is dat 't allergeschiktste. Je kunt in dit landschap niets planten zonder het te bederven. Vooral sparren moeten er niet staan. Het effect zou afgrijselijk zijn. Olifantsschedels zijn werkelijk het allerbeste.'
23 juli 1952
Drieduizend olifantsschedels!
Een Franse kolonel komt in de schemering bij mij op bezoek. Wanneer het gesprek op de kwestie van de schedels van olifanten komt, zeg ik tegen hem: 'Ik heb er al vijf!'
'Waarom zoveel olifantsschedels?' roept hij uit.
'Ik heb er drieduizend nodig. Wat dat betreft, ik zal ze krijgen ook! Een vriend van mij, een maharadja, is van plan, hoop ik, me een scheepslading toe te sturen. De vissers zullen ze hier komen uitladen, op het kleine havenhoofd. Ik zal hun opdragen ze hier en daar te verspreiden over de planetaire geologie van Port Lligat.'
'Dat zal prachtig zijn, dat is Dantesk,' roept mijn kolonel.
'In de eerste plaats is dat 't allergeschiktste. Je kunt in dit landschap niets planten zonder het te bederven. Vooral sparren moeten er niet staan. Het effect zou afgrijselijk zijn. Olifantsschedels zijn werkelijk het allerbeste.'
Cesare Pavese -- 22 juli 1940
• Cesare Pavese (1908-1950) was een Italiaanse schrijver. In 2003 verscheen Leven als ambacht, met daarin dagboeken en brieven. Vertaling: Anton Haakman.
22 juli
Dromen dat men, uit gevangenis of ballingschap, terugkeert in zijn eigen rijke, vorstelijke huis met salons en trappen en dat men er kennissen van zijn familie aantreft aan wie men wordt voorgesteld; en met zeer grote nieuwsgierigheid wachten tot vader en moeder ten tonele verschijnen, om te zien hoe ze zijn, wat voor types men voor je heeft uitgekozen — weer een geval van een droom die is gemaakt als een roman zonder dat men weet hoe hij zal aflopen, dus waar lezer en hoofdpersoon samenvallen.
De droom is een bouwsel van het intellect waar de bouwer aan meewerkt zonder te weten hoe het zal aflopen.
23 juli
Een andere merkwaardige eigenschap van dromen is dat men ze — tenzij men ze onmiddellijk en met veel inspanning aangrijpt, recapituleert en opnieuw beleeft — zich niet herinnert. Een droom is nog minder ons eigendom dan een verhaal dat door anderen is gemaakt, want nooit zijn we tijdens het luisteren zo passief als wanneer we dromen. Toch is het boven alle twijfel verheven dat wij de droom zelf scheppen. Scheppen zonder zich ervan bewust te zijn, dat is het vreemde van de droom.
22 juli
Dromen dat men, uit gevangenis of ballingschap, terugkeert in zijn eigen rijke, vorstelijke huis met salons en trappen en dat men er kennissen van zijn familie aantreft aan wie men wordt voorgesteld; en met zeer grote nieuwsgierigheid wachten tot vader en moeder ten tonele verschijnen, om te zien hoe ze zijn, wat voor types men voor je heeft uitgekozen — weer een geval van een droom die is gemaakt als een roman zonder dat men weet hoe hij zal aflopen, dus waar lezer en hoofdpersoon samenvallen.
De droom is een bouwsel van het intellect waar de bouwer aan meewerkt zonder te weten hoe het zal aflopen.
23 juli
Een andere merkwaardige eigenschap van dromen is dat men ze — tenzij men ze onmiddellijk en met veel inspanning aangrijpt, recapituleert en opnieuw beleeft — zich niet herinnert. Een droom is nog minder ons eigendom dan een verhaal dat door anderen is gemaakt, want nooit zijn we tijdens het luisteren zo passief als wanneer we dromen. Toch is het boven alle twijfel verheven dat wij de droom zelf scheppen. Scheppen zonder zich ervan bewust te zijn, dat is het vreemde van de droom.
donderdag 20 juli 2017
Nic van Bruggen -- 21 juli 1974
Nic van Bruggen (1938-1991) was een Belgische dichter. Het fragment is afkomstig uit zijn
Uit het Dagboek van een Pink Poet.
Misschien is het daar elk jaar net zo, dacht ik. Hoewel niet, want zo had men mij al wekenlang verteld, deze zomer - die van 1974 - was een heel uitzonderlijk milde. Er waren geen moessons geweest, en dat scheelt een pak naar het schijnt. Ik was Shiva en de zijnen dus dankbaar.
Ook daar, in het alkoholvrije Madras, is 21 juli onze nationale feestdag. Aldus stond ik die avond met een glas koele champagne in de hand (de wijze Oshaka moet geweten hebben hoe ik naar whisky on the rocks verlangde) op het één-verdieping-hoog terras van ons konsulaat. Met nog drie andere Belgen, evenzoveel Indiërs, een vlotte zeur van de Alliance Française en een mentaal kreupele die tot de British Council scheen te behoren, plus plusminus in dezelfde orde enkele al dan niet autochtone dames. De konversatie leed pijnlijk aan een ongetwijfeld jarenoude inteelt.
Om en nabij klokke tien werd een wat overjaarse 78-toeren, en feestelijk krakende Brabançonne afgespeeld, die iedereen tot gesteven stilte en borst omhoog inspireerde en mij — dit tafereel alleen al — tot een nauwelijks maar suksesrijk bemeesterde lachkramp, waarna een heildronk op het vaderland ten sein dat alles weer mocht. Weshalve ik (in het thuisland waren de eerste oefenwedstrijden al begonnen) na mijn gesprek (aan de hand van de lichtgewicht CD-Le Soir) met de konsul-honorair over de kansen van RWDM en Beerschot, mij overgaf aan de geneugten van de tropische zomer, met aan de einder het luid aanspringend getij van de Golf van Bengalen,
Eerder op de avond, net voor het koud buffet, had ik op de tuinmuur een kameleon gezien. Vriendelijk als een kameleon met bolle kaken zeggend: ik ben er niet. Nu hoorde ik nog wat scherpe nageluiden van eekhoorns, en op de terraspilaren bliksemden de hagedissen achter hun prooi of waan aan. Beneden rook de Cum nogal kwalijk, zoals elke rivier in elke Indische stad. En dan plots — zoals altijd en overal — krijg je een enorme behoefte haar in je armen te nemen en te zoenen en meteen mee naar het bed-onder-de-fan te pakken, praat (met de charmante zeur) over een dansvoorstelling. Vanop het terras zie ik de hoeklantaarn die een straatnaambordje belicht: Spurtank Road en hetzelfde in het Tamil, met daaronder de van staatswege gehonoreerde affiche 'Fervent kissing can blow the boy and girl far away'.
En drie dagen later, in een stoffige, vooroorlogse Leyland bus (moe zijn we) op weg naar Mahabalipuram, slaapt zij in mijn arm. Waar de bus stopt, en zij mangoos koopt, lopen twee mannen achter een geit aan en staat een jong meisje, naar ons kijkend, bloedstollend mooi en verlegen te zijn. Zo dadelijk komen de bedelaars die mij 'Sir' en soms nog 'Master' noemen. Boven op de rots voert men, op het middaguur, de arenden, Alles is heilig hier, of bijna.
Misschien is het daar elk jaar net zo, dacht ik. Hoewel niet, want zo had men mij al wekenlang verteld, deze zomer - die van 1974 - was een heel uitzonderlijk milde. Er waren geen moessons geweest, en dat scheelt een pak naar het schijnt. Ik was Shiva en de zijnen dus dankbaar.
Ook daar, in het alkoholvrije Madras, is 21 juli onze nationale feestdag. Aldus stond ik die avond met een glas koele champagne in de hand (de wijze Oshaka moet geweten hebben hoe ik naar whisky on the rocks verlangde) op het één-verdieping-hoog terras van ons konsulaat. Met nog drie andere Belgen, evenzoveel Indiërs, een vlotte zeur van de Alliance Française en een mentaal kreupele die tot de British Council scheen te behoren, plus plusminus in dezelfde orde enkele al dan niet autochtone dames. De konversatie leed pijnlijk aan een ongetwijfeld jarenoude inteelt.
Om en nabij klokke tien werd een wat overjaarse 78-toeren, en feestelijk krakende Brabançonne afgespeeld, die iedereen tot gesteven stilte en borst omhoog inspireerde en mij — dit tafereel alleen al — tot een nauwelijks maar suksesrijk bemeesterde lachkramp, waarna een heildronk op het vaderland ten sein dat alles weer mocht. Weshalve ik (in het thuisland waren de eerste oefenwedstrijden al begonnen) na mijn gesprek (aan de hand van de lichtgewicht CD-Le Soir) met de konsul-honorair over de kansen van RWDM en Beerschot, mij overgaf aan de geneugten van de tropische zomer, met aan de einder het luid aanspringend getij van de Golf van Bengalen,
Eerder op de avond, net voor het koud buffet, had ik op de tuinmuur een kameleon gezien. Vriendelijk als een kameleon met bolle kaken zeggend: ik ben er niet. Nu hoorde ik nog wat scherpe nageluiden van eekhoorns, en op de terraspilaren bliksemden de hagedissen achter hun prooi of waan aan. Beneden rook de Cum nogal kwalijk, zoals elke rivier in elke Indische stad. En dan plots — zoals altijd en overal — krijg je een enorme behoefte haar in je armen te nemen en te zoenen en meteen mee naar het bed-onder-de-fan te pakken, praat (met de charmante zeur) over een dansvoorstelling. Vanop het terras zie ik de hoeklantaarn die een straatnaambordje belicht: Spurtank Road en hetzelfde in het Tamil, met daaronder de van staatswege gehonoreerde affiche 'Fervent kissing can blow the boy and girl far away'.
En drie dagen later, in een stoffige, vooroorlogse Leyland bus (moe zijn we) op weg naar Mahabalipuram, slaapt zij in mijn arm. Waar de bus stopt, en zij mangoos koopt, lopen twee mannen achter een geit aan en staat een jong meisje, naar ons kijkend, bloedstollend mooi en verlegen te zijn. Zo dadelijk komen de bedelaars die mij 'Sir' en soms nog 'Master' noemen. Boven op de rots voert men, op het middaguur, de arenden, Alles is heilig hier, of bijna.
woensdag 19 juli 2017
Frida Vogels -- 20 juli 1965
• Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen.
17 juli — Ik denk met verbazing terug aan de kleren die ik droeg toen ik omstreeks twintig was. Een felgroene jurk met flappen aan de hals. Een zomerjurk met schouderbandjes en daaroverheen een bolero'tje, wit met rode en blauwe bloemen. Een grijze rok met gele en rode Schotse ruiten. Een rieten halsbandje met rood fluweel en zwarte kralen zoals Liesje de Vita. Witte open zomerschoenen zoals Marian. Een bol rieten tasje zoals Annet. Een koralen armband, een zilveren armband, een koralen kettinkje. Daar liep ik in rond en vond het natuurlijk, voorzover je dat woord in mijn geval kunt gebruiken. Waarschijnlijker is dat ik me ermee dacht te camoufleren.
Nu grijze rokken, witte of blauwe blouses, grijze of donkerblauwe vesten of truien, en geen tasje meer. Daarvan kun je tot op zekere hoogte zeggen dat ik me ermee denk te afficheren.
20 juli- Gisteren een poesje gevonden op piazza Minghetti. Mager en vuil, met loopogen en rode verf aan zijn staart. Gisteren was het een monstertje, vooral toen hij zijn eerste schoteltje melk gedronken had en er een dikke buik onder zijn magere ribbenkast hing. Vandaag, na één nacht, ziet hij er al veel beter uit, zijn vacht is zachter en glanzender geworden. Dit is het seizoen waarin de mensen met vakantie gaan en hun dieren op straat deponeren.
★ Dea stuurt me een boekje, Taccuino somalo. Ze heeft me dat vroeger, in de tijd dat ze met de Somaliërs omging en Aimé Césaire vertaalde, eens geleend; ik heb het toen meer dan een jaar in de kast gehad. Ik geloof dat het niet van haar was, dat ze het zelf ook geleend had. Het kan dus zijn dat ze zich vergist en het me stuurt in de mening dat het van mij is. Of ze wil het me, om een reden die ik dan niet begrijp, cadeau doen. Het adres is niet door Dea zelfgeschreven. Kortom een mysterieus geheel, waar wel een banale verklaring voor zal zijn.
21 juli — Dat boekje van Dea maakt me ongemakkelijk. Ik voel me schuldig tegenover haar. Ik heb haar verraden, in de zin dat ze verwachtingen van me had die ik niet heb waargemaakt. Dat ik dat niet gedaan heb, is juist, want dat kon ik onmogelijk. Het verraad zit erin dat ik zulke verwachtingen had gewekt.
Ik veronderstel nu dat Teodoro het me buiten Dea om heeft gestuurd, in de mening dat het van mij is en van mening dat elk spoor van mij uit zijn huis moet verdwijnen.
17 juli — Ik denk met verbazing terug aan de kleren die ik droeg toen ik omstreeks twintig was. Een felgroene jurk met flappen aan de hals. Een zomerjurk met schouderbandjes en daaroverheen een bolero'tje, wit met rode en blauwe bloemen. Een grijze rok met gele en rode Schotse ruiten. Een rieten halsbandje met rood fluweel en zwarte kralen zoals Liesje de Vita. Witte open zomerschoenen zoals Marian. Een bol rieten tasje zoals Annet. Een koralen armband, een zilveren armband, een koralen kettinkje. Daar liep ik in rond en vond het natuurlijk, voorzover je dat woord in mijn geval kunt gebruiken. Waarschijnlijker is dat ik me ermee dacht te camoufleren.
Nu grijze rokken, witte of blauwe blouses, grijze of donkerblauwe vesten of truien, en geen tasje meer. Daarvan kun je tot op zekere hoogte zeggen dat ik me ermee denk te afficheren.
20 juli- Gisteren een poesje gevonden op piazza Minghetti. Mager en vuil, met loopogen en rode verf aan zijn staart. Gisteren was het een monstertje, vooral toen hij zijn eerste schoteltje melk gedronken had en er een dikke buik onder zijn magere ribbenkast hing. Vandaag, na één nacht, ziet hij er al veel beter uit, zijn vacht is zachter en glanzender geworden. Dit is het seizoen waarin de mensen met vakantie gaan en hun dieren op straat deponeren.
★ Dea stuurt me een boekje, Taccuino somalo. Ze heeft me dat vroeger, in de tijd dat ze met de Somaliërs omging en Aimé Césaire vertaalde, eens geleend; ik heb het toen meer dan een jaar in de kast gehad. Ik geloof dat het niet van haar was, dat ze het zelf ook geleend had. Het kan dus zijn dat ze zich vergist en het me stuurt in de mening dat het van mij is. Of ze wil het me, om een reden die ik dan niet begrijp, cadeau doen. Het adres is niet door Dea zelfgeschreven. Kortom een mysterieus geheel, waar wel een banale verklaring voor zal zijn.
21 juli — Dat boekje van Dea maakt me ongemakkelijk. Ik voel me schuldig tegenover haar. Ik heb haar verraden, in de zin dat ze verwachtingen van me had die ik niet heb waargemaakt. Dat ik dat niet gedaan heb, is juist, want dat kon ik onmogelijk. Het verraad zit erin dat ik zulke verwachtingen had gewekt.
Ik veronderstel nu dat Teodoro het me buiten Dea om heeft gestuurd, in de mening dat het van mij is en van mening dat elk spoor van mij uit zijn huis moet verdwijnen.
maandag 17 juli 2017
Sal Santen -- 18 juli 1982
• Sal Santen (1915-1998) was een Nederlands schrijver. In 1982 maakte Rudolf van den berg een documentaire over hem, die later dat jaar een Gouden Kalf zou krijgen. Santen hield over de periode waarin de film gemaakt werd een dagboek bij. Hieronder de laatste dag daarin.
18 juli We hebben vandaag in Hilversum de 'voorvertoning' van de film gezien, op de montagetafel, zoals Rudolf die wil uitwerken. Mijn eerste indruk? Wat een zonde, zoveel werk er voor niets is verricht. De Sneevliet-herdenking bijvoorbeeld is helemaal komen te vervallen. Niet ten onrechte, want alleen de vooroorlogse Sneevliet behoort bij het verhaal van mijn leven. Maar pijnlijk is het wel voor alle mensen die destijds in Westerveld zo hun best hebben gedaan, en verwachting zijn gaan koesteren.
Ook zelf kom ik er soms bekaaid af. De door mij in de cel voorgelezen fragmenten van brieven aan Bep komen in de film niet voor. En ook het graf van Saartje is weggelaten, arme Saartje, arme Sal.
Ben ik dan ontevreden?
Geenszins. Rudolf is erin geslaagd, een boeiend geheel te maken, dat ontroert.
Op één punt zoekt hij sensatie, en niet de eigenlijke persoon Sal Santen. Hij vraagt naar de bestemming van de zogenaamde valse Franse francs, het 'ondermijnen van de Franse economie'.
Die valse Franse francs hebben nooit het licht gezien, en dat was maar gelukkig ook, want de bestemming ervan heb ik altijd een slag in de lucht gevonden.
Maar wat moet je antwoorden op een dergelijke vraag? Het plaatst je in het centrum daar waar je niet het centrum was, en legt een verkeerde verantwoordelijkheid op je schouders.
Niet voor niets kreeg ik de maagzweer.
Een mogelijke ontmoeting met Michel [Raptis] droeg daar niet alléén schuld aan.
Ontmoeting met Michel. Het is niet doorgegaan, en toch heb ik hem nu op de film ontmoet.
Mijn indruk?
Op bepaalde gedeelten is hij dezelfde goede man van vroeger, op andere ogenblikken herken ik hem eenvoudig niet meer, dan heeft zijn blik iets sardonisch. Nog wel tegenover mij, die hem nu zelfs weer met de film heeft verrast.
Gelukkig is een dagboek geen roman, met zijn strenge eis dat er geen twee wezenlijke emoties door elkaar mogen lopen.
Want die andere emotie was mijn gevecht met Rudolf, die mij wel moest manipuleren in het belang van de film. Hij is helemaal met mijn intuïtie meegegaan, en dat pleit voor hem, al heeft hij het laatste woord.
Alleen wat die 'valse francs' betreft ben ik overrompeld.
Misschien ligt daar wel de zin van het boek van Jacob Israël de Haan, dat hij mij heeft beloofd zonder het te geven.
Uiteraard zonder bewuste opzet, want hij is geen slecht mens, integendeel.
Maar een halve moordaanslag is een dergelijke vraag wel, al is het alleen in mijn verbeelding zo.
En nu maar afwachten wat het verder wordt...
18 juli We hebben vandaag in Hilversum de 'voorvertoning' van de film gezien, op de montagetafel, zoals Rudolf die wil uitwerken. Mijn eerste indruk? Wat een zonde, zoveel werk er voor niets is verricht. De Sneevliet-herdenking bijvoorbeeld is helemaal komen te vervallen. Niet ten onrechte, want alleen de vooroorlogse Sneevliet behoort bij het verhaal van mijn leven. Maar pijnlijk is het wel voor alle mensen die destijds in Westerveld zo hun best hebben gedaan, en verwachting zijn gaan koesteren.
Ook zelf kom ik er soms bekaaid af. De door mij in de cel voorgelezen fragmenten van brieven aan Bep komen in de film niet voor. En ook het graf van Saartje is weggelaten, arme Saartje, arme Sal.
Ben ik dan ontevreden?
Geenszins. Rudolf is erin geslaagd, een boeiend geheel te maken, dat ontroert.
Op één punt zoekt hij sensatie, en niet de eigenlijke persoon Sal Santen. Hij vraagt naar de bestemming van de zogenaamde valse Franse francs, het 'ondermijnen van de Franse economie'.
Die valse Franse francs hebben nooit het licht gezien, en dat was maar gelukkig ook, want de bestemming ervan heb ik altijd een slag in de lucht gevonden.
Maar wat moet je antwoorden op een dergelijke vraag? Het plaatst je in het centrum daar waar je niet het centrum was, en legt een verkeerde verantwoordelijkheid op je schouders.
Niet voor niets kreeg ik de maagzweer.
Een mogelijke ontmoeting met Michel [Raptis] droeg daar niet alléén schuld aan.
Ontmoeting met Michel. Het is niet doorgegaan, en toch heb ik hem nu op de film ontmoet.
Mijn indruk?
Op bepaalde gedeelten is hij dezelfde goede man van vroeger, op andere ogenblikken herken ik hem eenvoudig niet meer, dan heeft zijn blik iets sardonisch. Nog wel tegenover mij, die hem nu zelfs weer met de film heeft verrast.
Gelukkig is een dagboek geen roman, met zijn strenge eis dat er geen twee wezenlijke emoties door elkaar mogen lopen.
Want die andere emotie was mijn gevecht met Rudolf, die mij wel moest manipuleren in het belang van de film. Hij is helemaal met mijn intuïtie meegegaan, en dat pleit voor hem, al heeft hij het laatste woord.
Alleen wat die 'valse francs' betreft ben ik overrompeld.
Misschien ligt daar wel de zin van het boek van Jacob Israël de Haan, dat hij mij heeft beloofd zonder het te geven.
Uiteraard zonder bewuste opzet, want hij is geen slecht mens, integendeel.
Maar een halve moordaanslag is een dergelijke vraag wel, al is het alleen in mijn verbeelding zo.
En nu maar afwachten wat het verder wordt...
zaterdag 15 juli 2017
Allen Ginsberg -- 16 juli 1962
• Allen Ginsberg (1926-1997) was een Amerikaanse dichter en schrijver. In zijn Indian Journals doet hij verslag van zijn verblijf in India in '62/'63.
July 16, '62
Heavy rain at dawn, woke & closed windows — dreamed long dream in New Jersey suburbs. Peter & I in bed & he begins with his hand pulling between his legs in bed & we float out into the rainwater I take over, and say when did you come last & he says, oh about 2 hours ago back there in bed before we floated out into the branchy suburban gutter on the rainwater — we're both in shorts & two inquisitive Indian passersby are standing over us — I realize he's had a phonecall before — He says a couple of kids we know young beat poets are coming out to visit — and the girls too — He says its 'Loen' — "Whom did you say it was?" —
The door rattles and old Moslem news vendor comes to sell the Statesman — I get out of bed & make him come out of rain while I rattle shirt pocket for money — going back to this dream — Who was that kid that came all the way to Newark? I realize if you go far enough out of the way people will interestingly come & visit.
Back to sleep, the rain continuing all moming while I read paper & stared out the window & read Buddhist Himalaya book till sleepiness o'ercame my eyes.
July 16, '62
Heavy rain at dawn, woke & closed windows — dreamed long dream in New Jersey suburbs. Peter & I in bed & he begins with his hand pulling between his legs in bed & we float out into the rainwater I take over, and say when did you come last & he says, oh about 2 hours ago back there in bed before we floated out into the branchy suburban gutter on the rainwater — we're both in shorts & two inquisitive Indian passersby are standing over us — I realize he's had a phonecall before — He says a couple of kids we know young beat poets are coming out to visit — and the girls too — He says its 'Loen' — "Whom did you say it was?" —
The door rattles and old Moslem news vendor comes to sell the Statesman — I get out of bed & make him come out of rain while I rattle shirt pocket for money — going back to this dream — Who was that kid that came all the way to Newark? I realize if you go far enough out of the way people will interestingly come & visit.
Back to sleep, the rain continuing all moming while I read paper & stared out the window & read Buddhist Himalaya book till sleepiness o'ercame my eyes.
vrijdag 14 juli 2017
Jan Bouwer -- 15 juli 1944
• De Nederlandse journalist Jan Bouwer zat tijdens de bezetting door de Japanners ondergedoken in Bandoeng. Zijn dagboek uit die tijd is gepubliceerd onder de titel Het vermoorde land.
Zaterdag, 15 juli
Toen eind april, begin mei j.l. de clandestiene correspondentie tussen kampen en stad door de Japanners werd ontdekt, dachten we dat alles na een paar ranselpartijen wel met een sisser zou aflopen, omdat de helft van de Bandoengse vrouwen er bij was betrokken. Woensdag j.l zijn echter 40 Indo-Europese vrouwen, die destijds werden verhoord, opgeroepen om bij de Kenpeitai te verschijnen. De Japanners hadden het doen voorkomen, alsof de vrouwen alleen een straf-preek aan te horen zouden krijgen en daarna in vrijheid zouden worden gesteld. Geen van de dames behoefde kleding of toilet-artikelen mee te nemen. Op 2 na zijn echter allen naar de Bantjeuh-gevangenis gebracht. Pas vandaag werd toegestaan de 38 vrouwen wat kleren en andere benodigdheden te brengen.
Van goed ingelichte Indonesische zijde hoorde ik, dat men in de werkplaatsen van de Japanse luchtmacht op de basis Andir — evenals elders — ernstige moeilijkheden ondervindt met het onderhoud van de Japanse vliegtuigen, vanwege het schreeuwende tekort aan onderdelen. Slechts met de grootste moeite kunnen de Japanners de vliegtuigen startklaar houden en het is geen uitzondering, dat toestellen dagenlang aan de grond moeten blijven omdat herstel onmogelijk is. De aanvoer uit Japan via de lange en gevaarlijke luchtweg over het Aziatische vasteland, blijft beperkt tot de meest noodzakelijke onderdelen. Ook hoorde ik, dat door de militaire leiding in Tokyo voortdurend pressie wordt uitgeoefend op gen. Harada om zoveel mogelijk van zijn vliegtuigen af te staan voor de bedreigde gebieden in de Grote-Oost, Noord-Sumatra en Birma. De luchtmacht van het 16e Japanse leger in Nederlands-Indië is geen faktor meer, die bij een eventuele verdediging van dit gebied nog een rol zal spelen. Bovendien hebben de Japanners in Batavia verschillende bommenwerpers moeten ombouwen tot transportvliegtuigen, teneinde de beschikking te krijgen over een kleine transport-vloot om hoge pieten en noodzakelijke grondstoffen naar Japan te kunnen brengen. De zeeweg langs de Chinese kust is totaal afgesloten. Het hapert trouwens niet hier alleen aan Japanse luchtmacht. In de 'Tjahaja' las ik vrijdag, dat alle technici in Japan zich moeten werpen op het vraagstuk van de uitbreiding op korte termijn van de Japanse vliegtuig-produktie.
Losse aantekeningen. De Indonesische bestuurs-ambtenaren in de regentschappen krijgen Japanse 'adviseurs'. Over 'zelfbestuur' gesproken. In Batavia had een conferentie van alle residenten plaats, waaraan ook door de twee Indonesische funktionarissen is deelgenomen. Landsverdediging en opvoering van de produktie waren de belangrijkste onderwerpen. In een vergadering zal de 'Himpoenan Kebaktian Rakjat' aan het einde van de maand dezelfde onderwerpen bespreken. De Japanse politie-chef verklaarde op een persconferentie naar aanleiding van de recente luchtbeschermings-oefeningen, dat er bij de oefeningen nog teveel wordt gelachen en dat men de ernst van de toestand blijkbaar nog steeds niet inziet. De chef-staf, gen. Kokubu, inspekteert fabrieken in West-Java. In verband met het papiertekort zullen de Indonesische bladen nog verder worden ingekrompen. Het oud-Volksraadslid T. Mochtar Praboemangkoenegara, die zijn ziel en zaligheid aan de Japanners schijnt te hebben verkocht en nu een hoge funktie bekleedt bij de voorlichtingsdienst, sprak gisterochtend het verzamelde Indonesische personeel op het hoofdkantoor van de spoorwegen toe. Dit geschiedde op verzoek van de Japanners vanwege het zinkende moreel.
Zaterdag, 15 juli
Toen eind april, begin mei j.l. de clandestiene correspondentie tussen kampen en stad door de Japanners werd ontdekt, dachten we dat alles na een paar ranselpartijen wel met een sisser zou aflopen, omdat de helft van de Bandoengse vrouwen er bij was betrokken. Woensdag j.l zijn echter 40 Indo-Europese vrouwen, die destijds werden verhoord, opgeroepen om bij de Kenpeitai te verschijnen. De Japanners hadden het doen voorkomen, alsof de vrouwen alleen een straf-preek aan te horen zouden krijgen en daarna in vrijheid zouden worden gesteld. Geen van de dames behoefde kleding of toilet-artikelen mee te nemen. Op 2 na zijn echter allen naar de Bantjeuh-gevangenis gebracht. Pas vandaag werd toegestaan de 38 vrouwen wat kleren en andere benodigdheden te brengen.
Van goed ingelichte Indonesische zijde hoorde ik, dat men in de werkplaatsen van de Japanse luchtmacht op de basis Andir — evenals elders — ernstige moeilijkheden ondervindt met het onderhoud van de Japanse vliegtuigen, vanwege het schreeuwende tekort aan onderdelen. Slechts met de grootste moeite kunnen de Japanners de vliegtuigen startklaar houden en het is geen uitzondering, dat toestellen dagenlang aan de grond moeten blijven omdat herstel onmogelijk is. De aanvoer uit Japan via de lange en gevaarlijke luchtweg over het Aziatische vasteland, blijft beperkt tot de meest noodzakelijke onderdelen. Ook hoorde ik, dat door de militaire leiding in Tokyo voortdurend pressie wordt uitgeoefend op gen. Harada om zoveel mogelijk van zijn vliegtuigen af te staan voor de bedreigde gebieden in de Grote-Oost, Noord-Sumatra en Birma. De luchtmacht van het 16e Japanse leger in Nederlands-Indië is geen faktor meer, die bij een eventuele verdediging van dit gebied nog een rol zal spelen. Bovendien hebben de Japanners in Batavia verschillende bommenwerpers moeten ombouwen tot transportvliegtuigen, teneinde de beschikking te krijgen over een kleine transport-vloot om hoge pieten en noodzakelijke grondstoffen naar Japan te kunnen brengen. De zeeweg langs de Chinese kust is totaal afgesloten. Het hapert trouwens niet hier alleen aan Japanse luchtmacht. In de 'Tjahaja' las ik vrijdag, dat alle technici in Japan zich moeten werpen op het vraagstuk van de uitbreiding op korte termijn van de Japanse vliegtuig-produktie.
Losse aantekeningen. De Indonesische bestuurs-ambtenaren in de regentschappen krijgen Japanse 'adviseurs'. Over 'zelfbestuur' gesproken. In Batavia had een conferentie van alle residenten plaats, waaraan ook door de twee Indonesische funktionarissen is deelgenomen. Landsverdediging en opvoering van de produktie waren de belangrijkste onderwerpen. In een vergadering zal de 'Himpoenan Kebaktian Rakjat' aan het einde van de maand dezelfde onderwerpen bespreken. De Japanse politie-chef verklaarde op een persconferentie naar aanleiding van de recente luchtbeschermings-oefeningen, dat er bij de oefeningen nog teveel wordt gelachen en dat men de ernst van de toestand blijkbaar nog steeds niet inziet. De chef-staf, gen. Kokubu, inspekteert fabrieken in West-Java. In verband met het papiertekort zullen de Indonesische bladen nog verder worden ingekrompen. Het oud-Volksraadslid T. Mochtar Praboemangkoenegara, die zijn ziel en zaligheid aan de Japanners schijnt te hebben verkocht en nu een hoge funktie bekleedt bij de voorlichtingsdienst, sprak gisterochtend het verzamelde Indonesische personeel op het hoofdkantoor van de spoorwegen toe. Dit geschiedde op verzoek van de Japanners vanwege het zinkende moreel.
donderdag 13 juli 2017
Thomas Mann -- 14 juli 1955
• Thomas Mann (1875-1955) was een Duitse schrijver. Hij hield zijn leven lang een dagboek bij. Gedeeltes daaruit zijn in het Nederlands vertaald (door Paul Beers) in Roem en verliefdheid. Dagboeken 1949-1955.
Donderdag 14 juli 1955
Maandag, 's morgens 11 uur bij de koningin [Juliana]. De Engels sprekende adjudant met vangsnoeren. Met haar in de tuin, koffie. Uitblijven van haar teken om op te stappen, zodat we babbelend 1 1/4 uur zaten. Haar manier van doen eenvoudig en waardig. K. mocht geen kniebuiging maken. Ik zei vaak 'u'. Krantebericht van het bezoek. Ieder weet ervan. Daarna koffie-tafel bij de Meyers, met wier wagen wij reden. Voortreffelijk. Liet het me smaken. De Hollanders drinken koffie op elk uur van de dag, 's morgens, weer om 11, bij de lunch, 's middags en zo mogelijk ook 's avonds. Helemaal naar mijn zin, en het vochtige klimaat staat het toe.
Het bezoek van de Duitse schrijver Thomas Mann (1875-1955) aan koningin Juliana lag in het verlengde van zijn onderscheiding als commandeur in de orde van Oranje-Nassau, die hem op 1 juli ten deel was gevallen. Een week na het bezoek bleek hij ernstig ziek. Mann overleed op 12 augustus.
Donderdag 14 juli 1955
Maandag, 's morgens 11 uur bij de koningin [Juliana]. De Engels sprekende adjudant met vangsnoeren. Met haar in de tuin, koffie. Uitblijven van haar teken om op te stappen, zodat we babbelend 1 1/4 uur zaten. Haar manier van doen eenvoudig en waardig. K. mocht geen kniebuiging maken. Ik zei vaak 'u'. Krantebericht van het bezoek. Ieder weet ervan. Daarna koffie-tafel bij de Meyers, met wier wagen wij reden. Voortreffelijk. Liet het me smaken. De Hollanders drinken koffie op elk uur van de dag, 's morgens, weer om 11, bij de lunch, 's middags en zo mogelijk ook 's avonds. Helemaal naar mijn zin, en het vochtige klimaat staat het toe.
Het bezoek van de Duitse schrijver Thomas Mann (1875-1955) aan koningin Juliana lag in het verlengde van zijn onderscheiding als commandeur in de orde van Oranje-Nassau, die hem op 1 juli ten deel was gevallen. Een week na het bezoek bleek hij ernstig ziek. Mann overleed op 12 augustus.
woensdag 12 juli 2017
Isaak Babel -- 13 juli 1920
• Isaak Babel (1896-1940) was een Russische schrijver. Zijn Dagboek 1920 is in het Nederlands vertaald door Peter Zeeman.
Beljov, 13.7.20
Mijn verjaardag. 26 jaar. Ik denk aan thuis, aan mijn werk, mijn leven vliegt voorbij. Geen manuscripten. Doffe melancholie, zal ik overheen komen. Ik houd mijn dagboek bij, dat wordt wel iets interessants.
De schrijvers zijn knappe jonge kerels, de staflui jonge Russen, ze zingen aria's uit operettes en zijn wat verpest door het stafwerk. De ordonnansen beschrijven, de divisiestafchef en de overigen — Tsjerkasjin, Tarasov — zwervers, tafelschuimers, strooplikkers, veelvraten, luiwammesen, de erfenis van het oude, ze weten wie het voor het zeggen heeft.
Het stafwerk in Beljov. Een goed geoliede machine, een voortreffelijke stafcommandant, hij werkt als een machine, een levenslustig man. Ontdekking: het is een Pool, ze hebben hem weggestuurd, op bevel van de divisiecommandant weer teruggehaald, hij is bij iedereen geliefd, kan goed opschieten met de divisiecommandant, wat gaat er in hem om? Hij is géén communist, een Pool, en dient toch trouw als een kettinghond, word daar maar eens wijs uit.
[...]
Ik rijd naar Jasinevitsji om een equipage te ruilen voor een mitrailleurwagen en paarden. Het is ongelooflijk stoffig, hitte. We rijden via Peresonnitsa, de velden zijn een bron van vreugde, mijn 27ste levensjaar, ik verzink in gepeins, de rogge is rijp, de gerst, hier en daar staat de haver er heel goed bij, de papaver is uitgebloeid, geen kersen, onrijpe appels, veel vlas, boekweit, veel vertrapte velden, hop. Een rijk land, zij het met mate.
[...]
Naar Djakov met eisen, oef, ik ben afgepeigerd, ondergoed ronddelen, ze staan allemaal in de rij, vaderlijke verstandhouding, jij (tot een zieke) bent nu de opperveedrijver. Naar huis. Nacht. Stafwerk.
We zijn ingekwartierd bij de moeder van de dorpsoudste. Een vrolijke hospita, ratelt aan één stuk door, de rok opgeschort, werkt als een mier voor haar gezin, en voor nog eens 7 man. Tsjerkasjin (Lepins ordonnans) is onbeschoft en opdringerig, hij laat niemand met rust, steeds stellen we nieuwe eisen, er lopen kinderen rond, we halen hooi, in de hut, vol vliegen, kinderen en oude mensen, een meisje dat verloofd is, de soldaten verdringen elkaar en schreeuwen om het hardst. De oude vrouw is ziek. Er komen oude mensen op bezoek, ze zwijgen treurig, een lampje.
Nacht, de staf, een verhitte telefonist, K. Karlytsj schrijft berichten, ordonnansen, de dienstdoende schrijvers slapen, in het dorp is het pikdonker, een slaperige schrijver hamert een bevel, K. Karlytsj is zo precies als een uurwerk, ordonnansen komen zwijgend binnenzetten. De operatie Loetsk. Uitgevoerd door de 2de brigade, de stad is nog niet ingenomen. Waar zijn onze voorste eenheden?
Beljov, 13.7.20
Mijn verjaardag. 26 jaar. Ik denk aan thuis, aan mijn werk, mijn leven vliegt voorbij. Geen manuscripten. Doffe melancholie, zal ik overheen komen. Ik houd mijn dagboek bij, dat wordt wel iets interessants.
De schrijvers zijn knappe jonge kerels, de staflui jonge Russen, ze zingen aria's uit operettes en zijn wat verpest door het stafwerk. De ordonnansen beschrijven, de divisiestafchef en de overigen — Tsjerkasjin, Tarasov — zwervers, tafelschuimers, strooplikkers, veelvraten, luiwammesen, de erfenis van het oude, ze weten wie het voor het zeggen heeft.
Het stafwerk in Beljov. Een goed geoliede machine, een voortreffelijke stafcommandant, hij werkt als een machine, een levenslustig man. Ontdekking: het is een Pool, ze hebben hem weggestuurd, op bevel van de divisiecommandant weer teruggehaald, hij is bij iedereen geliefd, kan goed opschieten met de divisiecommandant, wat gaat er in hem om? Hij is géén communist, een Pool, en dient toch trouw als een kettinghond, word daar maar eens wijs uit.
[...]
Ik rijd naar Jasinevitsji om een equipage te ruilen voor een mitrailleurwagen en paarden. Het is ongelooflijk stoffig, hitte. We rijden via Peresonnitsa, de velden zijn een bron van vreugde, mijn 27ste levensjaar, ik verzink in gepeins, de rogge is rijp, de gerst, hier en daar staat de haver er heel goed bij, de papaver is uitgebloeid, geen kersen, onrijpe appels, veel vlas, boekweit, veel vertrapte velden, hop. Een rijk land, zij het met mate.
[...]
Naar Djakov met eisen, oef, ik ben afgepeigerd, ondergoed ronddelen, ze staan allemaal in de rij, vaderlijke verstandhouding, jij (tot een zieke) bent nu de opperveedrijver. Naar huis. Nacht. Stafwerk.
We zijn ingekwartierd bij de moeder van de dorpsoudste. Een vrolijke hospita, ratelt aan één stuk door, de rok opgeschort, werkt als een mier voor haar gezin, en voor nog eens 7 man. Tsjerkasjin (Lepins ordonnans) is onbeschoft en opdringerig, hij laat niemand met rust, steeds stellen we nieuwe eisen, er lopen kinderen rond, we halen hooi, in de hut, vol vliegen, kinderen en oude mensen, een meisje dat verloofd is, de soldaten verdringen elkaar en schreeuwen om het hardst. De oude vrouw is ziek. Er komen oude mensen op bezoek, ze zwijgen treurig, een lampje.
Nacht, de staf, een verhitte telefonist, K. Karlytsj schrijft berichten, ordonnansen, de dienstdoende schrijvers slapen, in het dorp is het pikdonker, een slaperige schrijver hamert een bevel, K. Karlytsj is zo precies als een uurwerk, ordonnansen komen zwijgend binnenzetten. De operatie Loetsk. Uitgevoerd door de 2de brigade, de stad is nog niet ingenomen. Waar zijn onze voorste eenheden?
dinsdag 11 juli 2017
Søren Kierkegaard -- 12 juli 1840
• Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken.
Ik ben niet bijzonder muzikaal en de posthoorn is het enige instrument dat ik soms bespeel. Als ik nu zie dat men van plan is hem te vervangen door de gewone trompet en dat men wil dat de postillons op een examen voorspelen is het de hoogste tijd voor een afscheidsrede. Jammer dat het vervoerswezen niet kan verordonneren dat de vogels bepaalde gevoelige stukken op hun programma moeten zetten in plaats van dat zinloze, opdringerige gekwetter waar geen mens iets aan heeft en waaruit hij geen echte verrijkende bevrediging kan putten - daarnaast zou men gepensioneerde journalisten en andere gevallen grootheden in de diverse bosdistricten aan kunnen stellen als echo. Natuurlijk zou het soms aan punctualiteit schorten als de echo in een ander district op bezoek was, maar je zou tenminste iets horen dat de moeite van het beluisteren waard was, want elk district zou zijn eigen kenmerkende melodieën moeten hebben, zodat je van tevoren wist wat er gespeeld werd, opdat iedereen naar eigen smaak kon reizen. Ik zal niet ontkennen dat het een zware baan is om onmiddellijk uit bed te moeten springen als het een of andere onbesuisde mof behaagt zich ervan te vergewissen dat er werkelijk een echo is; verder zullen ze hun talen goed moeten beheersen, opdat er geen verzoeken komen in een taal die ze niet verstaan - idem zullen ze heel oplettend moeten luisteren opdat er geen misverstanden zullen ontstaan over wat er gezegd is en ze niet al te vaak hoeven te vragen: pardon?
Ik ben niet bijzonder muzikaal en de posthoorn is het enige instrument dat ik soms bespeel. Als ik nu zie dat men van plan is hem te vervangen door de gewone trompet en dat men wil dat de postillons op een examen voorspelen is het de hoogste tijd voor een afscheidsrede. Jammer dat het vervoerswezen niet kan verordonneren dat de vogels bepaalde gevoelige stukken op hun programma moeten zetten in plaats van dat zinloze, opdringerige gekwetter waar geen mens iets aan heeft en waaruit hij geen echte verrijkende bevrediging kan putten - daarnaast zou men gepensioneerde journalisten en andere gevallen grootheden in de diverse bosdistricten aan kunnen stellen als echo. Natuurlijk zou het soms aan punctualiteit schorten als de echo in een ander district op bezoek was, maar je zou tenminste iets horen dat de moeite van het beluisteren waard was, want elk district zou zijn eigen kenmerkende melodieën moeten hebben, zodat je van tevoren wist wat er gespeeld werd, opdat iedereen naar eigen smaak kon reizen. Ik zal niet ontkennen dat het een zware baan is om onmiddellijk uit bed te moeten springen als het een of andere onbesuisde mof behaagt zich ervan te vergewissen dat er werkelijk een echo is; verder zullen ze hun talen goed moeten beheersen, opdat er geen verzoeken komen in een taal die ze niet verstaan - idem zullen ze heel oplettend moeten luisteren opdat er geen misverstanden zullen ontstaan over wat er gezegd is en ze niet al te vaak hoeven te vragen: pardon?
maandag 10 juli 2017
Egbert Alting -- 11 juli 1574
• Egbert Alting (1533-1594) was eerste secretaris van de stad Groningen in de tweede helft van de 16e eeuw en hield van 1553 tot 1594 een 'diarium' bij.
Wondsdach 7 Julii 1574.
Is der heer van Billy, stadtholder, mit sijn gemahel ad 4 horam pomeridianam van Adwert inkomen; de heren borgermesteren hebben em wellekom heten. Westendorps brieff verlesen, van de Schouwenborghsche ruter alhiir te logeren in Vrieslandt; lestlick van de stellage tordonneren om tperdon tdoen publiceren.
Sondach 11 Julii 1574.
Is t perdon general in presentia des heren stadtholders, episcopi, lieutenants, 4 borgermesteren ende 4 hoefftmannen ant oesten vant wijnhuys, up een stellagie mit tapeten ende groen laken behangen, de posten voer mit eyloeff becledt, seer solenniter mit 4 tromppetten affblasende, publiceert geworden, daerna oeck tgroeff geschutt over der stadt van Heerpoerte affgelaten ende erst mit 2 handtroeren van den torn tot een teecken lossgeschoten.
Der heer stadtholder is durch der stadt mit een tolast van omtrent 4 of 3 1/2 aem wijns vereheret worden.
Wondsdach 7 Julii 1574.
Is der heer van Billy, stadtholder, mit sijn gemahel ad 4 horam pomeridianam van Adwert inkomen; de heren borgermesteren hebben em wellekom heten. Westendorps brieff verlesen, van de Schouwenborghsche ruter alhiir te logeren in Vrieslandt; lestlick van de stellage tordonneren om tperdon tdoen publiceren.
Sondach 11 Julii 1574.
Is t perdon general in presentia des heren stadtholders, episcopi, lieutenants, 4 borgermesteren ende 4 hoefftmannen ant oesten vant wijnhuys, up een stellagie mit tapeten ende groen laken behangen, de posten voer mit eyloeff becledt, seer solenniter mit 4 tromppetten affblasende, publiceert geworden, daerna oeck tgroeff geschutt over der stadt van Heerpoerte affgelaten ende erst mit 2 handtroeren van den torn tot een teecken lossgeschoten.
Der heer stadtholder is durch der stadt mit een tolast van omtrent 4 of 3 1/2 aem wijns vereheret worden.
zaterdag 8 juli 2017
Hanny Michaelis -- 9 juli 1940
• Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot.
Dinsdag 9 juli '40 . Half 10 's avonds
Het toeval kan toch de idiootste ontmoetingen bewerken! Vanmiddag in het zwembad, liep ik net, 'gehuld' in short en plastron, over het zonneveld, uitkijkend naar een geschikt ligplaatsje, toen ik toevallig een troepje jongens zag zitten, waarvan één me recht aankeek. Ik had er nauwelijks erg in, maar plotseling dacht ik: 'Hé, die jongen lijkt op Martien!' Een ogenblik keken we elkaar tegelijkertijd vluchtig aan, maar toen ik mijn ogen afwendde, wist ik dat jij het werkelijk was en dat je me had herkend. Ik schrok toch even en mijn hart bonsde plotseling van emotie. Toen ik in de zon lag, met mijn rug naar jullie toe, werd ik me ineens bewust van een vreemd, verward gevoel. Het was geen opnieuw opduikende verliefdheid, het had eerder iets van een diepe, verwonderde ontroering. En de hele tijd, dat ik daar ogenschijnlijk rustig en onbewogen lag, was het of ik je ogen in mijn rug voelde. Even later kwam Pietje er zowaar ook nog aan, groot, stoer, goed gebouwd (heus!) en nog altijd met datzelfde onverschillige air. Toen de hele troep opstond en wegging, kreeg ik gelegenheid om je figuur te zien. Je bent verwonderlijk goed geproportioneerd, met rechte schouders boven een bruin verbrande rug, verder ben je smal in de heupen en je benen zijn recht, lang en goed van vorm. Je zou beslist een van de meest goed gebouwde jongens zijn, die er in het hele zwembad rondlopen, als je niet zo ellendig scheef liep. Vroeger dacht ik datje kromme benen had, maar het blijkt ergens anders aan te liggen. Misschien is je ene been iets langer dan het andere, zoiets leek het me te zijn. Maar het is natuurlijk ook mogelijk, dat het aan een soort onverschillige nonchalance ligt. Je was overigens weer ongehoord knap en je had nog dat zelfde kinderlijke van vroeger. En ineens schoot me te binnen, dat Greetje me gisteren vertelde, dat je met een beeldig meisje op de tenniswedstrijden was verschenen (waar je overigens vies op het kopje hebt gekregen). Toen ze het zei, had ik aldoor het vage gevoel, dat ze loog, het klonk zo onecht. Maar het kon me trouwens niets meer schelen, nu ben ik er wel voorgoed overheen. Hoewel ik vanmiddag toch weer, ondanks mezelf onder de indruk van je knappe, naïeve gezicht kwam.
Dinsdag 9 juli '40 . Half 10 's avonds
Het toeval kan toch de idiootste ontmoetingen bewerken! Vanmiddag in het zwembad, liep ik net, 'gehuld' in short en plastron, over het zonneveld, uitkijkend naar een geschikt ligplaatsje, toen ik toevallig een troepje jongens zag zitten, waarvan één me recht aankeek. Ik had er nauwelijks erg in, maar plotseling dacht ik: 'Hé, die jongen lijkt op Martien!' Een ogenblik keken we elkaar tegelijkertijd vluchtig aan, maar toen ik mijn ogen afwendde, wist ik dat jij het werkelijk was en dat je me had herkend. Ik schrok toch even en mijn hart bonsde plotseling van emotie. Toen ik in de zon lag, met mijn rug naar jullie toe, werd ik me ineens bewust van een vreemd, verward gevoel. Het was geen opnieuw opduikende verliefdheid, het had eerder iets van een diepe, verwonderde ontroering. En de hele tijd, dat ik daar ogenschijnlijk rustig en onbewogen lag, was het of ik je ogen in mijn rug voelde. Even later kwam Pietje er zowaar ook nog aan, groot, stoer, goed gebouwd (heus!) en nog altijd met datzelfde onverschillige air. Toen de hele troep opstond en wegging, kreeg ik gelegenheid om je figuur te zien. Je bent verwonderlijk goed geproportioneerd, met rechte schouders boven een bruin verbrande rug, verder ben je smal in de heupen en je benen zijn recht, lang en goed van vorm. Je zou beslist een van de meest goed gebouwde jongens zijn, die er in het hele zwembad rondlopen, als je niet zo ellendig scheef liep. Vroeger dacht ik datje kromme benen had, maar het blijkt ergens anders aan te liggen. Misschien is je ene been iets langer dan het andere, zoiets leek het me te zijn. Maar het is natuurlijk ook mogelijk, dat het aan een soort onverschillige nonchalance ligt. Je was overigens weer ongehoord knap en je had nog dat zelfde kinderlijke van vroeger. En ineens schoot me te binnen, dat Greetje me gisteren vertelde, dat je met een beeldig meisje op de tenniswedstrijden was verschenen (waar je overigens vies op het kopje hebt gekregen). Toen ze het zei, had ik aldoor het vage gevoel, dat ze loog, het klonk zo onecht. Maar het kon me trouwens niets meer schelen, nu ben ik er wel voorgoed overheen. Hoewel ik vanmiddag toch weer, ondanks mezelf onder de indruk van je knappe, naïeve gezicht kwam.
donderdag 6 juli 2017
J.R. Thorbecke -- 7 juli 1821
• Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) was een Nederlands staatsman. Uit de brieven die hij schreef toen hij als jongeman in Duitsland was, is een soort dagboek samengesteld.
München, 7 juli 1821
[...]
Het schijnt totnogtoe, alsof ik hier het meeste en aangenaamste verkeer vinden zal aan het huis van prof. Thiersch, een voortreffelijke literator. Over het algemeen is de ganse levenswijze in het zuidelijk Duitsland zeer onderscheiden van die in het noordelijk gedeelte: veel hartelijker en gemeenzamer, en met grote gastvrijheid verbonden. Bij prof. Thiersch ben ik dadelijk met zijn familie bekend geworden, heb in deze kring gegeten en word reeds weder genodigd, hetgeen alles mij een gunstig voorteken schijnt te zijn.
[...]
München is een fraaie stad van een levendigheid, als ik mij, Frankfurt uitgenomen, niet herinner in Duitsland een gezien te hebben. De verzamelingen des koninklijken Instituuts van Wetenschappen zijn uitstekend, en in vele opzichten enig in haar soort; niet minder glansrijk is de Akademie der beeldende kunsten uitgerust. De kroonprins, een man van uitgebreide letterkundige kennis, heeft op zijn reizen grote schatten aangekocht en uit verre landen in de residentie saamgebracht. Intussen bespeurt men toch duidelijk, dat men zich in een rooms land bevindt, hoezeer de voornaamste geleerden, van buiten hierheen geroepen, protestanten zijn.
[...]
München, 7 juli 1821
[...]
Het schijnt totnogtoe, alsof ik hier het meeste en aangenaamste verkeer vinden zal aan het huis van prof. Thiersch, een voortreffelijke literator. Over het algemeen is de ganse levenswijze in het zuidelijk Duitsland zeer onderscheiden van die in het noordelijk gedeelte: veel hartelijker en gemeenzamer, en met grote gastvrijheid verbonden. Bij prof. Thiersch ben ik dadelijk met zijn familie bekend geworden, heb in deze kring gegeten en word reeds weder genodigd, hetgeen alles mij een gunstig voorteken schijnt te zijn.
[...]
München is een fraaie stad van een levendigheid, als ik mij, Frankfurt uitgenomen, niet herinner in Duitsland een gezien te hebben. De verzamelingen des koninklijken Instituuts van Wetenschappen zijn uitstekend, en in vele opzichten enig in haar soort; niet minder glansrijk is de Akademie der beeldende kunsten uitgerust. De kroonprins, een man van uitgebreide letterkundige kennis, heeft op zijn reizen grote schatten aangekocht en uit verre landen in de residentie saamgebracht. Intussen bespeurt men toch duidelijk, dat men zich in een rooms land bevindt, hoezeer de voornaamste geleerden, van buiten hierheen geroepen, protestanten zijn.
[...]
woensdag 5 juli 2017
August Strindberg -- 6 juli 1896
• August Strindberg (1849-1912) was een Zweedse schrijver. Zijn autobiografische boek Inferno bevat ook 'Uittreksel uit mijn dagboek over het jaar 1896' (vertaald dor Cora Polet).
Juli 1896
De grote hitte van de julimaand is ingezet; het leven wordt ondraaglijk. Alles stinkt, vooral de honderd plees. Ik verwacht een catastrofe, zonder te weten hoe die zich zal aandienen.
Op straat vind ik een stukje papier met het woord 'marter' in een andere straat één met het woord 'aasgier'. Beide zijn door dezelfde hand geschreven. Popoffsky lijkt precies op een marter, zijn vrouw op een aasgier. Zijn zij naar Parijs gekomen om mij te doden? Gewetenloos moordenaar die hij is – want heeft hij niet vrouw en kinderen vergiftigd ? – is hij tot alles in staat.
Ik lees het mooie geschrift Over de vreugde van het sterven en dit doet het verlangen in mij opkomen deze wereld te verlaten. Om uit te proberen waar de grens tussen leven en dood ligt, strek ik mij uit op mijn bed en ontkurk een flesje cyaankali zodat de dodelijke geur zich kan verspreiden. Zacht, verlokkend nadert de man met de zeis, maar op het laatste moment komt er altijd onverwachts iets tussen: de huisknecht met een boodschap, een wesp die door het raam naar binnen vliegt. De machten ontzeggen mij de enige vreugde die mij gebleven is en ik buig mij voor hun wil.
Juli 1896
De grote hitte van de julimaand is ingezet; het leven wordt ondraaglijk. Alles stinkt, vooral de honderd plees. Ik verwacht een catastrofe, zonder te weten hoe die zich zal aandienen.
Op straat vind ik een stukje papier met het woord 'marter' in een andere straat één met het woord 'aasgier'. Beide zijn door dezelfde hand geschreven. Popoffsky lijkt precies op een marter, zijn vrouw op een aasgier. Zijn zij naar Parijs gekomen om mij te doden? Gewetenloos moordenaar die hij is – want heeft hij niet vrouw en kinderen vergiftigd ? – is hij tot alles in staat.
Ik lees het mooie geschrift Over de vreugde van het sterven en dit doet het verlangen in mij opkomen deze wereld te verlaten. Om uit te proberen waar de grens tussen leven en dood ligt, strek ik mij uit op mijn bed en ontkurk een flesje cyaankali zodat de dodelijke geur zich kan verspreiden. Zacht, verlokkend nadert de man met de zeis, maar op het laatste moment komt er altijd onverwachts iets tussen: de huisknecht met een boodschap, een wesp die door het raam naar binnen vliegt. De machten ontzeggen mij de enige vreugde die mij gebleven is en ik buig mij voor hun wil.
dinsdag 4 juli 2017
Jean Cocteau -- 5 juli 1953
• Jean Cocteau (1889–1963) was een Frans dichter, romanschrijver, toneelschrijver, ontwerper en filmmaker. Een selectie uit de dagboeken die hij tussen 1942 en 1954 bijhield zijn in het Nederlands verschenen onder de titel Dagboek van een duizendkunstenaar.
5 juli 1953
Mijn verjaardag. Ik word vierenzestig. Om een uur 's ochtends komen Puig en de groep zigeuners de kleine zaal van de jachtclub binnen met een taart waarop vierenzestig kaarsjes branden. Ik blaas ze uit. Er wordt in handen geklapt. Ze zingen, dansen, stampvoeten tot vijf uur in de ochtend. Volgens de jachtclub is de Orphée 11 om drie uur de haven binnengevaren.
De zigeuners klappen niet alleen het ritme, ze klappen voor zichzelf.
Stierengevecht. Zo saai en afzichtelijk als het eerste was zo gevarieerd en fantastisch is dat van vandaag. De stieren waren misschien niet van de eerste orde, maar de (nieuwe) matadors bezaten een theatrale heldhaftigheid. Je voelde dat ze bereid waren tot alles om zich te bewijzen. Een van hen werd omvergelopen en de ander op de horens genomen. In het laatste gevecht droeg de matador de stier aan mij op.
5 juli 1953
Mijn verjaardag. Ik word vierenzestig. Om een uur 's ochtends komen Puig en de groep zigeuners de kleine zaal van de jachtclub binnen met een taart waarop vierenzestig kaarsjes branden. Ik blaas ze uit. Er wordt in handen geklapt. Ze zingen, dansen, stampvoeten tot vijf uur in de ochtend. Volgens de jachtclub is de Orphée 11 om drie uur de haven binnengevaren.
De zigeuners klappen niet alleen het ritme, ze klappen voor zichzelf.
Stierengevecht. Zo saai en afzichtelijk als het eerste was zo gevarieerd en fantastisch is dat van vandaag. De stieren waren misschien niet van de eerste orde, maar de (nieuwe) matadors bezaten een theatrale heldhaftigheid. Je voelde dat ze bereid waren tot alles om zich te bewijzen. Een van hen werd omvergelopen en de ander op de horens genomen. In het laatste gevecht droeg de matador de stier aan mij op.
maandag 3 juli 2017
Astolphe Marquis de Custine -- 4 juli 1839
• Astolphe Marquis de Custine (1790-1857) was een Franse schrijver die bekend werd, en is gebleven, door zijn in 1843 gepubliceerde reisverslag Lettres de Russie, door Carly Misset en Anton van der Niet vertaald als Brieven uit Rusland.
Travemünde, 4 juli 1839.
Vanochtend in Lübeck kwam de herbergier toen hij hoorde dat ik scheep zou gaan naar Rusland, mijn kamer binnen met een uitdrukking van medelijden op zijn gezicht die mij aan het lachen maakte: deze man heeft een levendiger geest, is scherpzinniger en ironischer dan je het eerste ogenblik zou denken als je zijn huilerige stem hoort en de manier waarop hij Frans spreekt.
Toen hij merkte dat ik louter voor mijn genoegen reisde, begon hij met Duitse gemoedelijkheid een preek tegen mij af te steken om mij van mijn voornemen af te brengen. 'Kent u Rusland?' vroeg ik hem.
‘Nee mijnheer, maar ik ken de Russen. Er zijn er veel die Lübeck aandoen en ik beoordeel een land naar de uitdrukking op het gezicht van zijn bewoners.’
‘Wat ziet u dan op hun gezicht dat mij zou moeten weerhouden om hen in hun eigen land te gaan bezoeken?’
‘Mijnheer, zij hebben twee gezichten. Ik heb het nu niet over de knechten die helemaal geen gezicht hebben, ik heb het over de hoge heren: wanneer die van boord komen om naar Europa te gaan, zien ze er vrolijk, vrij en tevreden uit: het zijn ontsnapte paarden, vogels die hun kooi uit mogen. Mannen, vrouwen, jonge en oude mensen, ze zijn allemaal blij als scholieren op vakantie: op de terugweg kijken dezelfde mensen bedrukt, somber, gekweld. Zij praten kortaf, op afgebeten toon, hun voorhoofd vertoont zorgelijke rimpels: uit die tegenstelling heb ik opgemaakt dat een land dat men met zoveel vreugde achter zich laat en Waarnaar men met zoveel spijt terugkeert, een slecht land is.’
‘Misschien heeft u gelijk,’ antwoordde ik, ‘maar uw opmerkingen vormen voor mij het bewijs dat de Russen niet zo gesloten zijn als zij worden afgeschilderd; ik dacht dat zij ondoorgrondelijk waren.’
‘In hun eigen land zijn zij dat ook, maar ons, goede Duitsers wantrouwen zij niet,’ zei de herbergier met een fijn glimlachje terwijl hij zich terugtrok.
‘Dat is een man die behoorlijk bang is voor onnozel te worden versleten!’ dacht ik terwijl ik alleen achtergebleven moest lachen... Men moet zelf reizen om te ontdekken hoe sterk de reputaties die de verschillende volken aan reizigers te danken hebben die vaak lichtvaardig oordelen omdat zij te lui zijn om na te denken, een persoonlijkheid kunnen beïnvloeden. Ieder afzonderlijk individu doet zijn best om op te komen tegen het oordeel dat men zich in het algemeen heeft gevormd over de mensen uit zijn land.
[...]
Travemünde, 4 juli 1839.
Vanochtend in Lübeck kwam de herbergier toen hij hoorde dat ik scheep zou gaan naar Rusland, mijn kamer binnen met een uitdrukking van medelijden op zijn gezicht die mij aan het lachen maakte: deze man heeft een levendiger geest, is scherpzinniger en ironischer dan je het eerste ogenblik zou denken als je zijn huilerige stem hoort en de manier waarop hij Frans spreekt.
Toen hij merkte dat ik louter voor mijn genoegen reisde, begon hij met Duitse gemoedelijkheid een preek tegen mij af te steken om mij van mijn voornemen af te brengen. 'Kent u Rusland?' vroeg ik hem.
‘Nee mijnheer, maar ik ken de Russen. Er zijn er veel die Lübeck aandoen en ik beoordeel een land naar de uitdrukking op het gezicht van zijn bewoners.’
‘Wat ziet u dan op hun gezicht dat mij zou moeten weerhouden om hen in hun eigen land te gaan bezoeken?’
‘Mijnheer, zij hebben twee gezichten. Ik heb het nu niet over de knechten die helemaal geen gezicht hebben, ik heb het over de hoge heren: wanneer die van boord komen om naar Europa te gaan, zien ze er vrolijk, vrij en tevreden uit: het zijn ontsnapte paarden, vogels die hun kooi uit mogen. Mannen, vrouwen, jonge en oude mensen, ze zijn allemaal blij als scholieren op vakantie: op de terugweg kijken dezelfde mensen bedrukt, somber, gekweld. Zij praten kortaf, op afgebeten toon, hun voorhoofd vertoont zorgelijke rimpels: uit die tegenstelling heb ik opgemaakt dat een land dat men met zoveel vreugde achter zich laat en Waarnaar men met zoveel spijt terugkeert, een slecht land is.’
‘Misschien heeft u gelijk,’ antwoordde ik, ‘maar uw opmerkingen vormen voor mij het bewijs dat de Russen niet zo gesloten zijn als zij worden afgeschilderd; ik dacht dat zij ondoorgrondelijk waren.’
‘In hun eigen land zijn zij dat ook, maar ons, goede Duitsers wantrouwen zij niet,’ zei de herbergier met een fijn glimlachje terwijl hij zich terugtrok.
‘Dat is een man die behoorlijk bang is voor onnozel te worden versleten!’ dacht ik terwijl ik alleen achtergebleven moest lachen... Men moet zelf reizen om te ontdekken hoe sterk de reputaties die de verschillende volken aan reizigers te danken hebben die vaak lichtvaardig oordelen omdat zij te lui zijn om na te denken, een persoonlijkheid kunnen beïnvloeden. Ieder afzonderlijk individu doet zijn best om op te komen tegen het oordeel dat men zich in het algemeen heeft gevormd over de mensen uit zijn land.
[...]
zondag 2 juli 2017
Calamity Jane -- 2 juli 1879
• Van Calamity Jane (Martha Jane Canary, 1852-1903) zijn enige brieven en dagboekfragmenten bewaard gebleven (waarvan de echtheid niet vaststaat). Het dagboek was gericht aan haar dochter Janey (Jean Irene O'Neil), die ze na haar geboorte afstond voor adoptie, en die ze nooit heeft teruggezien.
July 1879
Dear Janey. I sometimes find it impossible to carry the old album to write in so you will find now and then extra pages. My ink has been frozen so many times it is almost spoiled it is precious to me because your daddy Jim sent it to me. You are getting to be such a big girl now almost six years old. It only seems such a little while since I met your daddy Jim and mother Helen O'Neil and gave you to them. Some day I am going to see you. I felt so bad when I heard of Helens death. you are doomed never to have a mother to live with may God keep old Mammy Ross with you darling. I am looking after a little boy. His name is Jackie he is five years older than you his father and mother were killed by the indians. I found him the day your father was killed. He thought your father the greatest hero on earth and saw him shot. He is a nice boy and will be a great man someday. The Sioux indians are still troublesome. I went to the battlefield after Custers battle and I never want to see such a sight again in a horse which had been disembowled was the carcass of a man apparently hidden there to escape the indians seeking revenge the squaws had cut legs and arms from the dead soldiers their heads were chopped their eyes poked out, you see Custer had molested an indian village running the squaws and children from their camp so one cant blame them for getting even in their own way. Your Uncle Cy was in that battle Janey I found him hacked to pieces his head in one place and legs and arms scattered about. I dug a grave and put his poor old body in my saddle blanket and buried him. I can never think of him without crying. Good night dear till next time.
July 1879
Dear Janey. I sometimes find it impossible to carry the old album to write in so you will find now and then extra pages. My ink has been frozen so many times it is almost spoiled it is precious to me because your daddy Jim sent it to me. You are getting to be such a big girl now almost six years old. It only seems such a little while since I met your daddy Jim and mother Helen O'Neil and gave you to them. Some day I am going to see you. I felt so bad when I heard of Helens death. you are doomed never to have a mother to live with may God keep old Mammy Ross with you darling. I am looking after a little boy. His name is Jackie he is five years older than you his father and mother were killed by the indians. I found him the day your father was killed. He thought your father the greatest hero on earth and saw him shot. He is a nice boy and will be a great man someday. The Sioux indians are still troublesome. I went to the battlefield after Custers battle and I never want to see such a sight again in a horse which had been disembowled was the carcass of a man apparently hidden there to escape the indians seeking revenge the squaws had cut legs and arms from the dead soldiers their heads were chopped their eyes poked out, you see Custer had molested an indian village running the squaws and children from their camp so one cant blame them for getting even in their own way. Your Uncle Cy was in that battle Janey I found him hacked to pieces his head in one place and legs and arms scattered about. I dug a grave and put his poor old body in my saddle blanket and buried him. I can never think of him without crying. Good night dear till next time.
Hermann Hesse -- 1 juli 1955
• Hermann Hesse (1877-1962) was een Zwitserse schrijver. In zijn gepubliceerde verspreide geschriften zijn ook wat dagboekbladen opgenomen.
1. Juli [1955]
[Voorafgaand 1 en 2]
Doch hat die Freude und haben die Wunder nicht aufgehört. Während ich stand und Holz brach und mit den lang gestorbenen Lieben Gemeinschaft hatte, kam wie ein goldener Blitz aus blauem Sommermorgenhimmel etwas Fremdes geschossen, hell gelbgrün leuchtend, schwirrte an meinen Kopf vorbei, war im Weißdorn verschwunden, kam aber alsbald wieder hervorgeflogen und setzte sich zu meinen Füßen in die Zweige und war ein Papagei, ein Sittich, ein irgendwoher entkommener und mir zugeflogener Fremdling aus schonen Weiten. «Ja, wo kommst denn du her?» fragte ich ihn, und es war ein Glück, daß ich aus jenen Jugendtagen her die Papageiensprache konnte. Der schone leuchtende Vogel verstand mich zwar nur halb, denn ich sprach die Sprache Pollys, der ein grauer rotschwänziger, sprachbegabter und weiser Afrikaner und mehr als zwanzig Jahre unser lieber Hausgenosse gewesen war, aber war es auch nicht ganz die Mundart der grüngelben Sittiche, so war es doch Papageiisch, was ich redete, und so hob der Fremdling sein Köpfchen mir entgegen und blickte mich fragend an, und als ich mich bückte und das Gespräch aus nächster Nähe fortführte, blickte und nickte er ohne Scheu und funkelte mit den kleinen Augen, hörte artig meine Begrüßungen und Fragen an und zwitscherte mir allerlei kurze «staccato» gesprochene Antworten zu. Er begann auf der Erde nach Futter zu suchen, kam auch dem Feuer ganz nahe und schien den Rauch nicht als lastig zu empfinden, aber die paar feisten blanken Maulbeeren, die ich für ihn pflückte und ihm dicht vor den Schnabel legte, ließ er unbeachtet liegen. Ich nahm nun, in meiner Köhlerarbeit fortfahrend, einen langen Kastanienzweig in die Hand und wollte auch ihn zerkleinern und dem Feuer opfern, da flog Freund Sittich auf, schwang sich in die Luft und saß alsbald auf der Spitze meines Zweiges, schaute lustig auf mich herab und hatte nichts dagegen, als ich den Zweig sachte auf und ab bewegte. Ich habe seit vielen Jahren an diesem Platz, zu allen Zeiten des jahres und des Tages unendlich vieles beobachtet und erlebt, Besuche von Amseln, ein paarmal von Igeln oder Schlangen und einmal den Besuch einer dicken schweren Schildkröte, aber etwas so Holdes, märchenhaft Unwahrscheinliches und doch so Vertrauliches war mir da noch nie begegnet wie diese vielleicht zehn Minuten währende Visite aus dem Urwald ferner Zonen, dem Urwald ferner, vogelsprachekundiger Kindheit — oder war es der Wald des Piktorparadieses, der mir den blitzenden lustigen Vogel herübergeschickt hatte? Noch ein paarmal ließ Herr Sittich sich von mir sanft auf unsrem Zweige wiegen, dann war er des Spaßes satt und entflog, in die Hecke erst, dann auf die Birke, dann fort und davon.
[...]
1. Juli [1955]
[Voorafgaand 1 en 2]
Doch hat die Freude und haben die Wunder nicht aufgehört. Während ich stand und Holz brach und mit den lang gestorbenen Lieben Gemeinschaft hatte, kam wie ein goldener Blitz aus blauem Sommermorgenhimmel etwas Fremdes geschossen, hell gelbgrün leuchtend, schwirrte an meinen Kopf vorbei, war im Weißdorn verschwunden, kam aber alsbald wieder hervorgeflogen und setzte sich zu meinen Füßen in die Zweige und war ein Papagei, ein Sittich, ein irgendwoher entkommener und mir zugeflogener Fremdling aus schonen Weiten. «Ja, wo kommst denn du her?» fragte ich ihn, und es war ein Glück, daß ich aus jenen Jugendtagen her die Papageiensprache konnte. Der schone leuchtende Vogel verstand mich zwar nur halb, denn ich sprach die Sprache Pollys, der ein grauer rotschwänziger, sprachbegabter und weiser Afrikaner und mehr als zwanzig Jahre unser lieber Hausgenosse gewesen war, aber war es auch nicht ganz die Mundart der grüngelben Sittiche, so war es doch Papageiisch, was ich redete, und so hob der Fremdling sein Köpfchen mir entgegen und blickte mich fragend an, und als ich mich bückte und das Gespräch aus nächster Nähe fortführte, blickte und nickte er ohne Scheu und funkelte mit den kleinen Augen, hörte artig meine Begrüßungen und Fragen an und zwitscherte mir allerlei kurze «staccato» gesprochene Antworten zu. Er begann auf der Erde nach Futter zu suchen, kam auch dem Feuer ganz nahe und schien den Rauch nicht als lastig zu empfinden, aber die paar feisten blanken Maulbeeren, die ich für ihn pflückte und ihm dicht vor den Schnabel legte, ließ er unbeachtet liegen. Ich nahm nun, in meiner Köhlerarbeit fortfahrend, einen langen Kastanienzweig in die Hand und wollte auch ihn zerkleinern und dem Feuer opfern, da flog Freund Sittich auf, schwang sich in die Luft und saß alsbald auf der Spitze meines Zweiges, schaute lustig auf mich herab und hatte nichts dagegen, als ich den Zweig sachte auf und ab bewegte. Ich habe seit vielen Jahren an diesem Platz, zu allen Zeiten des jahres und des Tages unendlich vieles beobachtet und erlebt, Besuche von Amseln, ein paarmal von Igeln oder Schlangen und einmal den Besuch einer dicken schweren Schildkröte, aber etwas so Holdes, märchenhaft Unwahrscheinliches und doch so Vertrauliches war mir da noch nie begegnet wie diese vielleicht zehn Minuten währende Visite aus dem Urwald ferner Zonen, dem Urwald ferner, vogelsprachekundiger Kindheit — oder war es der Wald des Piktorparadieses, der mir den blitzenden lustigen Vogel herübergeschickt hatte? Noch ein paarmal ließ Herr Sittich sich von mir sanft auf unsrem Zweige wiegen, dann war er des Spaßes satt und entflog, in die Hecke erst, dann auf die Birke, dann fort und davon.
[...]
Abonneren op:
Posts (Atom)