• SP-senator Tiny Kox (1953) leidde in 2011 voor de Raad van Europa de waarneming van de Russische verkiezingen van 4 december. Voor sp.nl hield hij in die periode een dagboek bij.
De leden van mijn delegatie druppelen binnen. Tegen elven zijn we met voldoende mensen om de eerste bijeenkomst te openen. Ik zeg dat we het als een hele eer moeten beschouwen dat we zijn uitgenodigd om de verkiezingen in het grootste land van de wereld te observeren. Maar ik waarschuw ook dat het een hele klus wordt. Zowel de voorbereidende gesprekken komende dagen als de verkiezingsdag zelf. Wie van plan was om een week vakantie te houden, is aan het verkeerde adres. Iedereen zegt er zin in te hebben. We hebben vervolgens een kennismaking met de waarnemers van de OVSE, de Organisatie Voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Rusland is lid van die verdragsorganisatie alsook van de Raad van Europa. En daarmee verplicht het land zich om verkiezingen te houden die voldoen aan internationale standaarden. Aan ons om dat te gaan bekijken. De OVSE-delegatie wordt geleid door Petros Eftimiou uit Griekenland. Hij is de president van de parlementaire assemblee van de OVSE. Ik neem later op de dag de tijd om goed met hem door te praten hoe we onze samenwerking concreet vorm kunnen geven. Spreken met één stem lijkt ons voor iedereen beter. Dat geldt ook voor de samenwerking met Heidi Tagliavini, de speciale ambassadeur van de OVSE, die belast is met de lange termijnwaarneming. Ik trof haar al in Moskou begin november. Ze is uiterst deskundig, was actief in veel Europese landen, spreekt vloeiend Russisch en maakte veel indruk met haar diplomatieke doch openhartige rapport voor de Europese Unie over de oorlog tussen Georgië en Rusland. Vandaag neem ik de kans om opnieuw met haar bij te praten.
Tussen dat alles in ontmoet ik de vertegenwoordigers van de partijen die op 4 december op de kieslijst staan en dus kans maken op een of meer zetels in de Staatsdoema. Die telt in totaal 450 zetels, met een kiesdrempel van 7%. Nieuw is dat partijen die 5 of 6% scoren, één of twee zetels krijgen. Na deze verkiezingen wordt de kiesdrempel, met steun van alle partijen, verlaagd naar 5%, zoals in Duitsland. Nu nog niet dus. De laatste opiniepeilingen zeggen dat er vier partijen de kiesdrempel zullen halen: Verenigd Rusland, de Communistische Partij,de Liberaal-Democratische Partij en Eerlijk Rusland. Maar Jabloko, de Russische Patriotten en Rechtvaardige Zaak staan ook op de lijst, dus wie weet? Ik zit samen met mijn Griekse OVSE-collega de bijeenkomst voor. Een hele klus. Net als alle politici praten onze gasten graag en veel. En de parlementariërs in onze delegaties kunnen er ook wat van. Ik probeer iedereen ertoe te bewegen vooral het verkiezingsproces onder de loep te nemen. Wat er allemaal in de verkiezingsprogramma's staat is voor ons op dit moment minder relevant – hoewel het lezen ervan zeker interessant is, heb ik gemerkt. Ik hou nauwgezet in de gaten dat elke partij evenveel spreektijd krijgt. Er wordt op ons gelet, en dat is terecht. Na de politici is het woord aan een aantal vertegenwoordigers van de media. Die heb je in alle maten en soorten, pro en contra regering, publiek en privaat, met tegenstrijdige opvattingen en tegenstrijdige informatie. We moeten er gaandeweg maar wijs uit zien te worden. Daarvoor zijn we ook hier. Iedereen lijkt het er over eens dat voor de eerste keer het internet een rol van betekenis speelt bij de verkiezingen. Waartoe dat zal leiden, is minder duidelijk. De geplande ontmoeting met de voorzitter van de Kiesraad wordt zonder verdere verklaring afgezegd. Het lijkt een herhaling van mijn missie begin november. Ook toen verviel de vastgelegde afspraak. Pas na het einde van het officiële programma had ik toen een informeel gesprek met voorzitter Churov. Drie dagen later diende hij zijn klacht over mijn missie in. We zullen zien of er nu nog nader contact komt.
Aan avondeten kom ik niet toe. Niet erg want tussen de middag wordt hier al voldoende opgeschept, hoewel voor steeds meer Russen het avondeten nu ook het hoofdmaal aan het worden is, hoor ik van Tatiana van de Russische Doemadelegatie in de Raad van Europa. Gaandeweg gaan we overal wat meer op elkaar lijken. Kijken of dat ook voor de verkiezingen geldt.
zondag 30 november 2014
Anja Meulenbelt -- 30 november 2005
• Anja Meulenbelt (1945) is een Nederlandse schrijfster. Op haar website houdt ze een dagboek bij.
woensdag 30 november 2005
Oef wat een dag gisteren. Vergaderen, intense gesprekken, commissie, bellen met Bob van de asbest, afspraken maken, overleg over duizend dingen. Dus vol. En dat ondanks dat de fotograaf ziek was en ik zomaar een uurtje cadeau kreeg. Dat meteen weer vol liep. Maar vanochtend heb ik het even rustig want de koning van Jordanie komt niet.
Dus tijd voor de post. En even bedenken wat ik prioriteit geef voor het weblog. Ik wil nog graag terugkomen op de discussie over de Ontwikkelingssamenwerking, maar ga eerst de boeken lezen, Theo de Ruyter, Requiem voor de hulp, en het boek van Francine Mestrum, die ik in de discussie heel verhelderend en inspirerend vond De rattenvanger van Hameln. Dan kom ik iets beter beslagen ten ijs. Hierbij wel de foto’s. Ik herinner me vooral de jonge vrouw die zei: zijn we nu niet precies dezelfde fout aan het maken? Eerst vroegen we ons niet af of de mensen in het Zuiden onze hulp wel nodig hadden, en nu besluiten we zonder hen dat het maar afgelopen moet zijn?
In de werkgroep buitenland over Palestina. Tiny gaat niet als observator in december naar de gebieden vanwege de verkiezingen, die reis is uitgesteld. Ik ben er straks eerder, kan ik horen hoe het gaat met de voorbereidingen. Er is vooral veel gedoe binnen de grootste partij Fatah, omdat de bevolking wil dat die de oude, corrupte leiders met pensioen sturen, en er ruimte komt voor de jongere generatie die vooral locaal actief is geweest. Zoals overal laten oude machthebbers zich niet graag wegsturen. In de Tweede Kamer zou gisterenmiddag een motie aangenomen worden, waarschijnlijk, waarin Bot als mededeling meekrijgt dat Hamas niet als partner in de verkiezingen geaccepteerd zou mogen worden. Volstrekte flauwekul, want als je voor democratie bent dan accepteer je dat een volk zijn eigen vertegenwoordigers kiest, en bovendien is het voor iedereen die de situatie een beetje kent duidelijk dat Hamas in het parlement een stuk minder gevaarlijk is dan Hamas daarbuiten. Hebben weer een paar half-geinformeerde kamerleden te veel naar Sharon geluisterd, die ze wijs maakt dat er met de Palestijnen niet te praten valt als Hamas plaats neemt in het parlement. Harry gaat zijn best doen, maar die domme motie zal wel worden aangenomen.
Vanochtend bij de ontbijtkoffie tijd voor de post. Eens per jaar krijg ik een overzichtje van Lira, de leenrechtenvergoeding voor het jaar 2005. Hartstikke rijk word ik daarvan, ik krijg dit jaar wel 324,05 euri voor die dertig titels die in de bibliotheken van me worden uitgeleend. (Bij elkaar heb ik 40 titels op mijn naam staan) Maar het leukste is om naar de cijfertjes te kijken. De schaamte voorbij, uit 1976, straks dertig jaar oud, 460 uitleningen. Krijg ik toch nog 26,05 eurietjes voor. En dan mijn alleralleroudste boekje, Feminisme en socialisme, 36 uitleningen. 0.96 cent. Ik vraag me dan af wie die 36 mensen zijn.
In het Parool een hele goeie column van Karin Spaink over ‘illegalen’. Ga ik integraal overnemen.
woensdag 30 november 2005
Oef wat een dag gisteren. Vergaderen, intense gesprekken, commissie, bellen met Bob van de asbest, afspraken maken, overleg over duizend dingen. Dus vol. En dat ondanks dat de fotograaf ziek was en ik zomaar een uurtje cadeau kreeg. Dat meteen weer vol liep. Maar vanochtend heb ik het even rustig want de koning van Jordanie komt niet.
Dus tijd voor de post. En even bedenken wat ik prioriteit geef voor het weblog. Ik wil nog graag terugkomen op de discussie over de Ontwikkelingssamenwerking, maar ga eerst de boeken lezen, Theo de Ruyter, Requiem voor de hulp, en het boek van Francine Mestrum, die ik in de discussie heel verhelderend en inspirerend vond De rattenvanger van Hameln. Dan kom ik iets beter beslagen ten ijs. Hierbij wel de foto’s. Ik herinner me vooral de jonge vrouw die zei: zijn we nu niet precies dezelfde fout aan het maken? Eerst vroegen we ons niet af of de mensen in het Zuiden onze hulp wel nodig hadden, en nu besluiten we zonder hen dat het maar afgelopen moet zijn?
In de werkgroep buitenland over Palestina. Tiny gaat niet als observator in december naar de gebieden vanwege de verkiezingen, die reis is uitgesteld. Ik ben er straks eerder, kan ik horen hoe het gaat met de voorbereidingen. Er is vooral veel gedoe binnen de grootste partij Fatah, omdat de bevolking wil dat die de oude, corrupte leiders met pensioen sturen, en er ruimte komt voor de jongere generatie die vooral locaal actief is geweest. Zoals overal laten oude machthebbers zich niet graag wegsturen. In de Tweede Kamer zou gisterenmiddag een motie aangenomen worden, waarschijnlijk, waarin Bot als mededeling meekrijgt dat Hamas niet als partner in de verkiezingen geaccepteerd zou mogen worden. Volstrekte flauwekul, want als je voor democratie bent dan accepteer je dat een volk zijn eigen vertegenwoordigers kiest, en bovendien is het voor iedereen die de situatie een beetje kent duidelijk dat Hamas in het parlement een stuk minder gevaarlijk is dan Hamas daarbuiten. Hebben weer een paar half-geinformeerde kamerleden te veel naar Sharon geluisterd, die ze wijs maakt dat er met de Palestijnen niet te praten valt als Hamas plaats neemt in het parlement. Harry gaat zijn best doen, maar die domme motie zal wel worden aangenomen.
Vanochtend bij de ontbijtkoffie tijd voor de post. Eens per jaar krijg ik een overzichtje van Lira, de leenrechtenvergoeding voor het jaar 2005. Hartstikke rijk word ik daarvan, ik krijg dit jaar wel 324,05 euri voor die dertig titels die in de bibliotheken van me worden uitgeleend. (Bij elkaar heb ik 40 titels op mijn naam staan) Maar het leukste is om naar de cijfertjes te kijken. De schaamte voorbij, uit 1976, straks dertig jaar oud, 460 uitleningen. Krijg ik toch nog 26,05 eurietjes voor. En dan mijn alleralleroudste boekje, Feminisme en socialisme, 36 uitleningen. 0.96 cent. Ik vraag me dan af wie die 36 mensen zijn.
In het Parool een hele goeie column van Karin Spaink over ‘illegalen’. Ga ik integraal overnemen.
vrijdag 28 november 2014
Frank De Winne -- 29 november 2009
• Frank De Winne (1961) is een Belgische astronaut die in 2009 een half jaar in een ruimtestation doorbracht. Hij hield daar een onregelmatig dagboek bij.
My space mission is about to end. On 1 December, I will return to Earth with Bob Thirsk and Roman Romanenko aboard the Soyuz TMA-15 spacecraft. I also had also a chance for one more visit by a Space Shuttle crew, the third during my spaceflight.
In fact, I have seen all three Space Shuttles. After a visit of Endeavour in July and Discovery in August, this time it was Atlantis that came to dock with the Space Station and bring some cargo. For the Belgians, the Shuttle Atlantis is especially dear: it was Atlantis that flew the first Belgian astronaut Dirk Frimount around the Earth for nine days in 1992 on a mission to conduct atmospheric observations.
Atlantis left Cape Canaveral in Florida on 16 November for a 11-day-long flight. The mission was to fly supplies and spares to the Space Station. This time the crew of the Shuttle did not include the usual seven astronauts on the way up, only when it returned to Earth. It flew back my Expedition 21 colleague Nicole Stott. Thus for the last moments of my mission, the ISS had only five crew instead of the normal six.
After my return with Bob and Roman, the rest of the crew, American Jeffrey Williams and Russian Maxim Surayev will stay aboard all alone for some weeks before a new trio arrives. We have to wait until next April until the ISS again has a full crew of six.
In the future, all members of the ISS permanent crews will fly to the Station with the Russian Soyuz spacecraft, just like I did. Only five Space Shuttle missions remain before the Shuttle retires at the end of next year, according to current planning.
I did transfer the command of the ISS to Jeffrey Williams. Being a commander of the ISS was a great privilege for me as an ESA astronaut.
This is the last entry in my flight diary from space. During this OasISS long-duration mission, I had many moving moments and it was a very special experience.
I hope that my space mission has been an inspiration for young people in particular, encouraging them towards working in science or technology. They will go even further into space, to the Moon and towards the planet Mars. It is this deep desire to explore that makes us human beings.
My space mission is about to end. On 1 December, I will return to Earth with Bob Thirsk and Roman Romanenko aboard the Soyuz TMA-15 spacecraft. I also had also a chance for one more visit by a Space Shuttle crew, the third during my spaceflight.
In fact, I have seen all three Space Shuttles. After a visit of Endeavour in July and Discovery in August, this time it was Atlantis that came to dock with the Space Station and bring some cargo. For the Belgians, the Shuttle Atlantis is especially dear: it was Atlantis that flew the first Belgian astronaut Dirk Frimount around the Earth for nine days in 1992 on a mission to conduct atmospheric observations.
Atlantis left Cape Canaveral in Florida on 16 November for a 11-day-long flight. The mission was to fly supplies and spares to the Space Station. This time the crew of the Shuttle did not include the usual seven astronauts on the way up, only when it returned to Earth. It flew back my Expedition 21 colleague Nicole Stott. Thus for the last moments of my mission, the ISS had only five crew instead of the normal six.
After my return with Bob and Roman, the rest of the crew, American Jeffrey Williams and Russian Maxim Surayev will stay aboard all alone for some weeks before a new trio arrives. We have to wait until next April until the ISS again has a full crew of six.
In the future, all members of the ISS permanent crews will fly to the Station with the Russian Soyuz spacecraft, just like I did. Only five Space Shuttle missions remain before the Shuttle retires at the end of next year, according to current planning.
I did transfer the command of the ISS to Jeffrey Williams. Being a commander of the ISS was a great privilege for me as an ESA astronaut.
This is the last entry in my flight diary from space. During this OasISS long-duration mission, I had many moving moments and it was a very special experience.
I hope that my space mission has been an inspiration for young people in particular, encouraging them towards working in science or technology. They will go even further into space, to the Moon and towards the planet Mars. It is this deep desire to explore that makes us human beings.
donderdag 27 november 2014
Karel van de Woestijne -- 28 november 1914
• Karel van de Woestijne (1878-1929) was een Vlaamse schrijver. In de Eerste Wereldoorlog hield hij een dagboek bij, dat hier te lezen is.
28 November.
In geen acht dagen heb ik nog in dit dagboek geschreven: acht dagen die ik in Holland heb doorgebracht. - Wat ik er ben gaan doen? Ach, niet veel: alleen wat herinneringen opfrisschen; mij gaan verzekeren dat sommige verbeeldingen van thans wel degelijk berusten op werkelijkheden, die voor ons tot het verleden behooren.
En nu kan ik aan mijne Belgische lezers mededeelen: stelt u dat eens voor, in Holland kan men zich, van bij de grens, nog oefenen in het opzenden van een telegram. Op afstanden, die met het bloote oog onberekenbaar zijn, kan men er in betrekking komen met telefoonjuffrouwen. Had ik van Antwerpen tot in Rosendaal anderhalf uur met bevroren voeten Siberische ondervindingen opgedaan: het Hollandsche grondgebied bezorgde mij onverwijld een zorgvuldig-verwarmde spoorweg-coupé. Ik was nauwelijks aangekomen, of ik kon een brief posten, een gesloten brief nogal, naar een verafgelegen werelddeel, waar hij vermoedelijk vlugger aankomt dan een bericht, dat ik van Brussel naar Brussel zou hebben verzonden. En er was ook - innigste herinnering aan het meest-gemiste comfort - er was dat, wanneer ik met den ‘Neutral’-trein voorbij zeker schildwachthuisje reed, waar een Nederlandsche vlag aan wapperde, ik daar het onzichtbaar-astrale lichaam bevond te staan van een valet de chambre, die mij een jasje van vóós jaren, toen ik nog zoo mager was (ik ben in den laatsten tijd veel verdikt) en dat ik sedert een paar maanden, bij gebrek aan beters, weer dragen moest, ontknoopen en uittrekken kwam, hetgeen ineens mijn hart en overig ingewand van eene danige beklemming mocht bevrijden. (Gij begrijpt, wat ik bedoel.)
Ik trof in Holland nog andere souvenirs aan van mijn zeer gevuld verleden: zoo mocht ik er onder meer een strijkje van Weensche dames ondervinden: eene geneuchte die wij, in hare mij wat pijnlijk-aandoende, voor sommigen echter hoogst-verlokkelijke morbidezza, tegenwoordig in Brussel missen. Zand echter over deze blanke verschijningen. Want daar waren in Holland menschen, Vlaamsche en Hollandsche, waar nog mijn hart vol van is, als ik er aan denk, - oneindig meer dan van ‘Dichter und Bauer’-krassende Wiener-kapellen...
Weer iets dat de oorlog in ons tot hoogeren en dieperen bloei ontwikkelen zou: het waardebegrip der vriendschap. Wij kennen nu vaderlandsliefde en de beteekenis van onafhankelijkheid, beschouwd als collectief gevoel. De haast-physische gewaarwording der samenhoorigheid, de ontreddering vooral die onze secure zelfgenoegzaamheid onderging, verhoogden, verruimden ineens den zin der vriendschap. Nooit meer dan in Holland zou ik dit met eene oneindige vreugde, als bij eene verlossing, bevroeden.
Vlaamsche vrienden, van wier lot men zoo goed als niets wist, buiten het vaderland terug te vinden: het opent schatkameren van genegenheid. Of de eigen geboortegrond, de gemeenschappelijke geboortegrond ineens verplaatst was geworden in veiliger, vrijer oorden, vindt men elkander terug met de wederzijdsch aangedragen weelden van al wat ons binden kan, gezuiverd van al wat kon scheiden. Het is als een verzoening na een geschil dat nooit heeft bestaan, maar dat, vanwege een vertroeteld egoïsme, steeds scheen te dreigen. En dan, wij gevoelen, daar op vreemden bodem, wat wij, onafscheidbaar van ons, meedragen uit het vaderland. Want: niet allen weten het, maar allen loopen, als Uilenspiegel, met aarde van de geboortestreek in hunne schoenen.
Op vreemden bodem. Is Holland dan wel vreemde bodem? Staatkundig: ja. Maar hoe heb ik in mijn bonzend hart ervaren, dat ik weet niet welk atavisme, ik weet niet welke verwantschap, waar de taalgemeenschap maar een deel van is, mij bond aan die menschen, die voor onze landgenooten zoo enorm veel hebben gedaan, met toch nog iets anders dan het plichtbesef van een naburig land, iets meer dan de theoretische naastenliefde, die in de practijk anders nogal gemakkelijk in het licht der eigen belangen verduistert. Eene zekere ‘pudeur’ weêrhoudt mij, van Belgische erkentelijkheid te spreken: men maakt soms schulden, waarvan men weet dat men ze nooit zal kunnen betalen en die langs uw leven loopen als eene weldoende vermaning. Maar dit kan ik toch zeggen, niet alleen om de innig-warme ontvangst, die ik van mijne eigene Hollandsche vrienden genoot - daar hebben zij mij allang aan gewoon gemaakt! -, maar van de bejegening, waar mijne landgenooten, zoo Walen als Vlamingen, zich benoorden-Moerdijk in mochten verheugen: dat de leuze van ‘Noorderbroeders’ voortaan niet louter nog congressengrootspraak is...
- Weêr naar huis terug, eerst per spoor tot in Antwerpen, daarna op een karretje naar Brussel.
In den trein, duizenden, een dringende drom, vol gejaagdheid en angst en hoop, die naar Antwerpen terug gaan wonen. Het nazien der passen wordt er niet makkelijker op. Onder die menigte zijn er velen, die nog geen Duitsch soldaat van heel den tijd dat de oorlog duurt gezien hebben, en ze nu gaan bekijken met iets als verbijsterde nieuwsgierigheid. Eene dame, die slechts eenige dagen in Holland geweest was, er de waarde der vrijheid voor 't eerst bevroedde, en thans heel goed beseft wat de onderscheiden Duitsche uniformen beteekenen, barst in tranen los als wij weer over de pseudo-Belgische grens rijden...
- Het karretje, dat zich noemt: ‘train-bloc Anvers-Bruxelles. Chauffage central’.
Wij zitten onder een huifje, de voeten in het stroo, dat de beloofde verwarming uitmaakt, en trouwens zijne rol uitnemend vervult. Het is een zachte, zachte middag. Komt de lollige drukte van het echt-Brusselsche gezelschap de teeder-weemoedige stemming ook breken: het tochtje is mij niet onaangenaam langs dien breeden steenweg, waarvan alle boomen tot stompjes zijn afgezaagd, en die te breeder uitzicht geeft op de naakte, maar nog groene vlakten. Wij naderen Waelhem. Hoog bovenop de regelmatige karteling van het bolwerk, de zwarte silhouet van een soldaat. Beneden de wriemeling van andere soldaten, volop aan het werk. Eindelijk de afzichtelijk-geteisterde dorpsstraat, waar alleen nog enkele muren recht staan...
Landschappen des oogenbliks: velden van prikkeldraad; plantages van afgehakte sparretjes. Ik heb ineens het visioen: duizenden zwarte armen met gebalde vuisten, die uit den grond opsteken. Wat weer uiterstsubjectief is.
Bij valavond rijden wij Mechelen binnen. Sint-Rombaut heb ik nooit zoo grandioos gezien, zoo tragisch-machtig, met den reuzig-sterken, van kartets-schroot beketsten en doorpokten toren, met die diepe, ronde wonden, die de houwitsers boorden, en al de ramen wijde gaten. Sint-Rombaut is geen blijde kerk meer, als nog kort geleden. Maar is mij thans liever dan ooit. En was het mij te doen, ik zou er zeer zeker te gepaster ure zoo weinig mogelijk aan restaureeren...
De nacht is ingetreden, en de koude, als wij rijden door Eppeghem, of wat er van overschiet. Een laatste schildwacht aan den ingang van Vilvoorde, en een laatste onderzoek naar de passen: wij zijn weldra te Brussel, en rond den familiehaard.
Vertellen, vertellen, - tot er gescheld wordt. Een onbekende komt mij den plotsen dood melden van mijn vriend Lodewijk de Raet, den Vlaamschen oeconomist: het eerste nieuws bij de terugkomst in het vaderland.
28 November.
In geen acht dagen heb ik nog in dit dagboek geschreven: acht dagen die ik in Holland heb doorgebracht. - Wat ik er ben gaan doen? Ach, niet veel: alleen wat herinneringen opfrisschen; mij gaan verzekeren dat sommige verbeeldingen van thans wel degelijk berusten op werkelijkheden, die voor ons tot het verleden behooren.
En nu kan ik aan mijne Belgische lezers mededeelen: stelt u dat eens voor, in Holland kan men zich, van bij de grens, nog oefenen in het opzenden van een telegram. Op afstanden, die met het bloote oog onberekenbaar zijn, kan men er in betrekking komen met telefoonjuffrouwen. Had ik van Antwerpen tot in Rosendaal anderhalf uur met bevroren voeten Siberische ondervindingen opgedaan: het Hollandsche grondgebied bezorgde mij onverwijld een zorgvuldig-verwarmde spoorweg-coupé. Ik was nauwelijks aangekomen, of ik kon een brief posten, een gesloten brief nogal, naar een verafgelegen werelddeel, waar hij vermoedelijk vlugger aankomt dan een bericht, dat ik van Brussel naar Brussel zou hebben verzonden. En er was ook - innigste herinnering aan het meest-gemiste comfort - er was dat, wanneer ik met den ‘Neutral’-trein voorbij zeker schildwachthuisje reed, waar een Nederlandsche vlag aan wapperde, ik daar het onzichtbaar-astrale lichaam bevond te staan van een valet de chambre, die mij een jasje van vóós jaren, toen ik nog zoo mager was (ik ben in den laatsten tijd veel verdikt) en dat ik sedert een paar maanden, bij gebrek aan beters, weer dragen moest, ontknoopen en uittrekken kwam, hetgeen ineens mijn hart en overig ingewand van eene danige beklemming mocht bevrijden. (Gij begrijpt, wat ik bedoel.)
Ik trof in Holland nog andere souvenirs aan van mijn zeer gevuld verleden: zoo mocht ik er onder meer een strijkje van Weensche dames ondervinden: eene geneuchte die wij, in hare mij wat pijnlijk-aandoende, voor sommigen echter hoogst-verlokkelijke morbidezza, tegenwoordig in Brussel missen. Zand echter over deze blanke verschijningen. Want daar waren in Holland menschen, Vlaamsche en Hollandsche, waar nog mijn hart vol van is, als ik er aan denk, - oneindig meer dan van ‘Dichter und Bauer’-krassende Wiener-kapellen...
Weer iets dat de oorlog in ons tot hoogeren en dieperen bloei ontwikkelen zou: het waardebegrip der vriendschap. Wij kennen nu vaderlandsliefde en de beteekenis van onafhankelijkheid, beschouwd als collectief gevoel. De haast-physische gewaarwording der samenhoorigheid, de ontreddering vooral die onze secure zelfgenoegzaamheid onderging, verhoogden, verruimden ineens den zin der vriendschap. Nooit meer dan in Holland zou ik dit met eene oneindige vreugde, als bij eene verlossing, bevroeden.
Vlaamsche vrienden, van wier lot men zoo goed als niets wist, buiten het vaderland terug te vinden: het opent schatkameren van genegenheid. Of de eigen geboortegrond, de gemeenschappelijke geboortegrond ineens verplaatst was geworden in veiliger, vrijer oorden, vindt men elkander terug met de wederzijdsch aangedragen weelden van al wat ons binden kan, gezuiverd van al wat kon scheiden. Het is als een verzoening na een geschil dat nooit heeft bestaan, maar dat, vanwege een vertroeteld egoïsme, steeds scheen te dreigen. En dan, wij gevoelen, daar op vreemden bodem, wat wij, onafscheidbaar van ons, meedragen uit het vaderland. Want: niet allen weten het, maar allen loopen, als Uilenspiegel, met aarde van de geboortestreek in hunne schoenen.
Op vreemden bodem. Is Holland dan wel vreemde bodem? Staatkundig: ja. Maar hoe heb ik in mijn bonzend hart ervaren, dat ik weet niet welk atavisme, ik weet niet welke verwantschap, waar de taalgemeenschap maar een deel van is, mij bond aan die menschen, die voor onze landgenooten zoo enorm veel hebben gedaan, met toch nog iets anders dan het plichtbesef van een naburig land, iets meer dan de theoretische naastenliefde, die in de practijk anders nogal gemakkelijk in het licht der eigen belangen verduistert. Eene zekere ‘pudeur’ weêrhoudt mij, van Belgische erkentelijkheid te spreken: men maakt soms schulden, waarvan men weet dat men ze nooit zal kunnen betalen en die langs uw leven loopen als eene weldoende vermaning. Maar dit kan ik toch zeggen, niet alleen om de innig-warme ontvangst, die ik van mijne eigene Hollandsche vrienden genoot - daar hebben zij mij allang aan gewoon gemaakt! -, maar van de bejegening, waar mijne landgenooten, zoo Walen als Vlamingen, zich benoorden-Moerdijk in mochten verheugen: dat de leuze van ‘Noorderbroeders’ voortaan niet louter nog congressengrootspraak is...
- Weêr naar huis terug, eerst per spoor tot in Antwerpen, daarna op een karretje naar Brussel.
In den trein, duizenden, een dringende drom, vol gejaagdheid en angst en hoop, die naar Antwerpen terug gaan wonen. Het nazien der passen wordt er niet makkelijker op. Onder die menigte zijn er velen, die nog geen Duitsch soldaat van heel den tijd dat de oorlog duurt gezien hebben, en ze nu gaan bekijken met iets als verbijsterde nieuwsgierigheid. Eene dame, die slechts eenige dagen in Holland geweest was, er de waarde der vrijheid voor 't eerst bevroedde, en thans heel goed beseft wat de onderscheiden Duitsche uniformen beteekenen, barst in tranen los als wij weer over de pseudo-Belgische grens rijden...
- Het karretje, dat zich noemt: ‘train-bloc Anvers-Bruxelles. Chauffage central’.
Wij zitten onder een huifje, de voeten in het stroo, dat de beloofde verwarming uitmaakt, en trouwens zijne rol uitnemend vervult. Het is een zachte, zachte middag. Komt de lollige drukte van het echt-Brusselsche gezelschap de teeder-weemoedige stemming ook breken: het tochtje is mij niet onaangenaam langs dien breeden steenweg, waarvan alle boomen tot stompjes zijn afgezaagd, en die te breeder uitzicht geeft op de naakte, maar nog groene vlakten. Wij naderen Waelhem. Hoog bovenop de regelmatige karteling van het bolwerk, de zwarte silhouet van een soldaat. Beneden de wriemeling van andere soldaten, volop aan het werk. Eindelijk de afzichtelijk-geteisterde dorpsstraat, waar alleen nog enkele muren recht staan...
Landschappen des oogenbliks: velden van prikkeldraad; plantages van afgehakte sparretjes. Ik heb ineens het visioen: duizenden zwarte armen met gebalde vuisten, die uit den grond opsteken. Wat weer uiterstsubjectief is.
Bij valavond rijden wij Mechelen binnen. Sint-Rombaut heb ik nooit zoo grandioos gezien, zoo tragisch-machtig, met den reuzig-sterken, van kartets-schroot beketsten en doorpokten toren, met die diepe, ronde wonden, die de houwitsers boorden, en al de ramen wijde gaten. Sint-Rombaut is geen blijde kerk meer, als nog kort geleden. Maar is mij thans liever dan ooit. En was het mij te doen, ik zou er zeer zeker te gepaster ure zoo weinig mogelijk aan restaureeren...
De nacht is ingetreden, en de koude, als wij rijden door Eppeghem, of wat er van overschiet. Een laatste schildwacht aan den ingang van Vilvoorde, en een laatste onderzoek naar de passen: wij zijn weldra te Brussel, en rond den familiehaard.
Vertellen, vertellen, - tot er gescheld wordt. Een onbekende komt mij den plotsen dood melden van mijn vriend Lodewijk de Raet, den Vlaamschen oeconomist: het eerste nieuws bij de terugkomst in het vaderland.
woensdag 26 november 2014
Louis van Gasteren -- 27 november 1997
• Louis van Gasteren (1922) is een Nederlandse regisseur. In 1997 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollnds Dagboek' bij.
Donderdag
's Middags weer naar de Baba-montage met zijn ijzersterke tekst: “I Iove you more than you can ever love yourself.” Ik probeer te telefoneren met mijn Amerikaanse uitgever van de tape, maar kom in een callcenter terecht met eindeloze verwijzingen naar knoppen die moeten worden ingedrukt. Ik haat deze contactgestoorde communicatie en hang meteen weer op. Een van de leveranciers van callsystemen in Nederland behoort tot mijn beste vrienden en ik heb hem al gewaarschuwd dat ik alle enquêteurs en telefonische verkopers doorverwijs naar zijn privénummer.
's Avonds een redactievergadering voor het boek van de Nederlandse ingenieurs in Japan met de vier auteurs en eindredacteur Ton van Luin. Een boek maken is net als een film maken, er zijn handelende personen met eigen inhoudslijnen.
Om half negen naar de buurtvergadering van de Bewonersraad Nieuwmarkt om de vergadering een toelichting te geven op de notulen van ons gesprek met Testa, directeur van het GVB te Amsterdam. Met Jan Sierhuis en Bert Griepink hebben we eind jaren zeventig de kunstwerken in het metrostation Nieuwmarkt gerealiseerd. De fotopanelen zien er nu verschrikkelijk uit, onder de graffiti, en vragen om volledige restauratie. En dan te bedenken dat dit station zowel op de Nederlandse televisie als de Duitse uitvoerige aandacht heeft gehad als voorbeeldstation.
Ontroerd neem ik een verjaardagsapplaus in ontvangst van een volle zaal en bewonder weer de ernst van de buurtbewoners, die hun lokale problemen opgelost willen zien. Een unieke zaak, de Nieuwmarkt in Amsterdam.
En dan weer omschakelen. De vergadering met de auteurs loopt op zijn eind. Ik kom net op tijd om met de conclusies en de voortgang in te stemmen, ben dan weer terug in de vorige eeuw in Japan. Wat is het toch, vraag ik me af, dat ik zoveel bijzondere mensen om me heen heb?
Donderdag
's Middags weer naar de Baba-montage met zijn ijzersterke tekst: “I Iove you more than you can ever love yourself.” Ik probeer te telefoneren met mijn Amerikaanse uitgever van de tape, maar kom in een callcenter terecht met eindeloze verwijzingen naar knoppen die moeten worden ingedrukt. Ik haat deze contactgestoorde communicatie en hang meteen weer op. Een van de leveranciers van callsystemen in Nederland behoort tot mijn beste vrienden en ik heb hem al gewaarschuwd dat ik alle enquêteurs en telefonische verkopers doorverwijs naar zijn privénummer.
's Avonds een redactievergadering voor het boek van de Nederlandse ingenieurs in Japan met de vier auteurs en eindredacteur Ton van Luin. Een boek maken is net als een film maken, er zijn handelende personen met eigen inhoudslijnen.
Om half negen naar de buurtvergadering van de Bewonersraad Nieuwmarkt om de vergadering een toelichting te geven op de notulen van ons gesprek met Testa, directeur van het GVB te Amsterdam. Met Jan Sierhuis en Bert Griepink hebben we eind jaren zeventig de kunstwerken in het metrostation Nieuwmarkt gerealiseerd. De fotopanelen zien er nu verschrikkelijk uit, onder de graffiti, en vragen om volledige restauratie. En dan te bedenken dat dit station zowel op de Nederlandse televisie als de Duitse uitvoerige aandacht heeft gehad als voorbeeldstation.
Ontroerd neem ik een verjaardagsapplaus in ontvangst van een volle zaal en bewonder weer de ernst van de buurtbewoners, die hun lokale problemen opgelost willen zien. Een unieke zaak, de Nieuwmarkt in Amsterdam.
En dan weer omschakelen. De vergadering met de auteurs loopt op zijn eind. Ik kom net op tijd om met de conclusies en de voortgang in te stemmen, ben dan weer terug in de vorige eeuw in Japan. Wat is het toch, vraag ik me af, dat ik zoveel bijzondere mensen om me heen heb?
dinsdag 25 november 2014
Theodor von Papet -- 26 november 1812
Tagebuch des Capitains Theodor von Papet (1791-1818) über den Feldzug in Russland 1812
d. 26.
Mittags kam auf einmal das Geschrei in das Dorf, dass Kosacken im Anzuge wären. Sogleich machten sich alle im Dorf sich befindenden und also auch ich uns auf und eilten mit beflügelten Schritten der Brücke zu. Hier war ich auch kaum angelangt, so zeigten sich auf einer hinter uns befindlichen Anhöhe einige Pulks mit 3 Kanonen, worunter eine Haubitze, womit sie auch sogleich dem Chaos von Menschen, der sich in der schrecklichsten Unordnung vor der Brücke gehäuft hatte, beschossen. Dass hier wenige Kugeln [ihr Ziel ver-]fehlten, lässt sich denken. Welch einen schrecklichen Tod hatten nicht die armen blessirten, die aufs elendigste zertreten wurden. Durch die viele Passage der Pferde war der vor der Brücke befindliche Platz, der morastig war, beinah aufgethaut, sodass die meisten Pferde hier einsanken, die dann durch die Anstrengungen, sich empor zu arbeiten, mehrere Menschen umwarfen, die, da von allen Seiten gedrängt wurde, meistentheils verlohren waren. So musste man also, um nach der Brücke zu gelangen, von einem Pferd aufs andere springen. Wer ausglitschte und unter ein Pferd zu liegen kam, wurde von den nachfolgenden zertreten. Wer unglücklicherweise die Brücke verfehlte, denn da man in diesen Haufen eingesperrt nicht wissen konnte, in welcher Direction dieselbe war, und sich also vom Ohngefähr leiten lassen musste, [der] wurde ins Wasser gedrängt und musste also, da der Fluss nicht zugefroren war und Hülfe unmöglich, ertrinken. Auf der Brücke selbst war die Gefahr nicht gross. Ich war so glücklich, diese Brücke, die so vielen ihr Leben kostete, nachmittags 4 Uhr hinter mir zu haben. Das diesseitige Ufer ist mit Holz besetzt.
d. 26.
Mittags kam auf einmal das Geschrei in das Dorf, dass Kosacken im Anzuge wären. Sogleich machten sich alle im Dorf sich befindenden und also auch ich uns auf und eilten mit beflügelten Schritten der Brücke zu. Hier war ich auch kaum angelangt, so zeigten sich auf einer hinter uns befindlichen Anhöhe einige Pulks mit 3 Kanonen, worunter eine Haubitze, womit sie auch sogleich dem Chaos von Menschen, der sich in der schrecklichsten Unordnung vor der Brücke gehäuft hatte, beschossen. Dass hier wenige Kugeln [ihr Ziel ver-]fehlten, lässt sich denken. Welch einen schrecklichen Tod hatten nicht die armen blessirten, die aufs elendigste zertreten wurden. Durch die viele Passage der Pferde war der vor der Brücke befindliche Platz, der morastig war, beinah aufgethaut, sodass die meisten Pferde hier einsanken, die dann durch die Anstrengungen, sich empor zu arbeiten, mehrere Menschen umwarfen, die, da von allen Seiten gedrängt wurde, meistentheils verlohren waren. So musste man also, um nach der Brücke zu gelangen, von einem Pferd aufs andere springen. Wer ausglitschte und unter ein Pferd zu liegen kam, wurde von den nachfolgenden zertreten. Wer unglücklicherweise die Brücke verfehlte, denn da man in diesen Haufen eingesperrt nicht wissen konnte, in welcher Direction dieselbe war, und sich also vom Ohngefähr leiten lassen musste, [der] wurde ins Wasser gedrängt und musste also, da der Fluss nicht zugefroren war und Hülfe unmöglich, ertrinken. Auf der Brücke selbst war die Gefahr nicht gross. Ich war so glücklich, diese Brücke, die so vielen ihr Leben kostete, nachmittags 4 Uhr hinter mir zu haben. Das diesseitige Ufer ist mit Holz besetzt.
zondag 23 november 2014
Martine Bijl -- 24 november 1983
• Martine Bijl (1948) is een Nederlands zangeres, actrice, schrijfster en cabaretière. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Donderdag 24 november
Mijn kleinschaligheid staat me nauwelijks toe een dagboek bij te houden. Ik ken geen enkele dwingende noodzaak mijn kleine belevenissen op papier te zetten - voor nu, noch voor later. Maar wie jarenlang overwegend benaderd is door zeer licht verteerbare periodieken, raakt ernstig van slag wanneer zich geheel onverwacht, toch nog, de kwaliteitskrant meldt. Ik ben zeer gevleid. Mijn belevenissen mogen gering zijn, mijn ijdelheid is dat niet en dus wint ze het in dit geval van mijn gêne.
Het is van weinig belang, maar ik ben vanmorgen te vroeg opgestaan. Vroeg is voor mij negen uur. Op geen enkel tijdstip daarvóór kan ik het ochtendlicht verdragen. Maar mijn dagindeling is afhankelijk van verschillende disciplines van vraag en aanbod. Door een matineus optredentje voor de NCRV-microfoon ligt mijn dag al meteen aan scherven. Liedje zingen, praatje maken voor de theatershow die Henk en mij vier keer per week noopt tot het bestuderen van de Nederlandse wegenkaart.
Radiostudio's zijn gebouwd om je het laatste restje hoop uitje lijf te persen. TL-buizen. Kleurloze wanden met akoestisch verantwoorde uitsteeksels. Ik loop er Henk Molenberg tegen het lijf, bij wie men altijd naar mijn gezondheid informeert, zoals men Henkvan der Molen altijd zal blijven verzoeken om een smakelijk recept. Molenberg antwoordt steevast dat Martine het uitstekend maakt en Van der Molen kan óók heel lekker koken. Zo zijn er nooit problemen.
Ik ga vroegtijdig weg, want in een oud schoolgebouw in de Amsterdamse Nassaubuurt wacht Hans van Willigenburg. Tapschoenen aan en een paar uur samen zweten op vervormde klanken uit een cassetterecorder. De muren in het oude leslokaal hebben geen uitsteeksels, er is alleen een menshoge spiegel langs de hele breedte van de wand, om je te tonen datje dansprestaties voorlopig beneden de middelmaat zullen blijven. Aan de overkant van de straat schijnt de zon langs stille gevels met fantasierijke vitrages. Als we buiten komen mept een kennelijk Turks meisje van een jaar of vijf met een speelgoedautootje op de gemillimeterde borstelkop van haar nog kleinere broertje. We gaan naar huis. Henk staat klaar met de auto, een des te groter privilege nu het openbaar vervoer het iedere dag op de een of andere manier laat afweten.
Boodschappen doen in het dorp. 's Avonds zuurkool met spek. De avondkrant. De commentaren op het dagelijkse nieuws. Vrije commentaren in een land waar de rechter de regering in het ongelijk kan stellen.
Vanavond geen voorstelling. Ik ga mijn verzameling sinaasappelvloeitjes bijwerken, en misschien kijk ik ook nog wel naar Derrick en Shogun. Ik vlij me knorrend in de armen van mijn kleinschaligheid.
Donderdag 24 november
Mijn kleinschaligheid staat me nauwelijks toe een dagboek bij te houden. Ik ken geen enkele dwingende noodzaak mijn kleine belevenissen op papier te zetten - voor nu, noch voor later. Maar wie jarenlang overwegend benaderd is door zeer licht verteerbare periodieken, raakt ernstig van slag wanneer zich geheel onverwacht, toch nog, de kwaliteitskrant meldt. Ik ben zeer gevleid. Mijn belevenissen mogen gering zijn, mijn ijdelheid is dat niet en dus wint ze het in dit geval van mijn gêne.
Het is van weinig belang, maar ik ben vanmorgen te vroeg opgestaan. Vroeg is voor mij negen uur. Op geen enkel tijdstip daarvóór kan ik het ochtendlicht verdragen. Maar mijn dagindeling is afhankelijk van verschillende disciplines van vraag en aanbod. Door een matineus optredentje voor de NCRV-microfoon ligt mijn dag al meteen aan scherven. Liedje zingen, praatje maken voor de theatershow die Henk en mij vier keer per week noopt tot het bestuderen van de Nederlandse wegenkaart.
Radiostudio's zijn gebouwd om je het laatste restje hoop uitje lijf te persen. TL-buizen. Kleurloze wanden met akoestisch verantwoorde uitsteeksels. Ik loop er Henk Molenberg tegen het lijf, bij wie men altijd naar mijn gezondheid informeert, zoals men Henkvan der Molen altijd zal blijven verzoeken om een smakelijk recept. Molenberg antwoordt steevast dat Martine het uitstekend maakt en Van der Molen kan óók heel lekker koken. Zo zijn er nooit problemen.
Ik ga vroegtijdig weg, want in een oud schoolgebouw in de Amsterdamse Nassaubuurt wacht Hans van Willigenburg. Tapschoenen aan en een paar uur samen zweten op vervormde klanken uit een cassetterecorder. De muren in het oude leslokaal hebben geen uitsteeksels, er is alleen een menshoge spiegel langs de hele breedte van de wand, om je te tonen datje dansprestaties voorlopig beneden de middelmaat zullen blijven. Aan de overkant van de straat schijnt de zon langs stille gevels met fantasierijke vitrages. Als we buiten komen mept een kennelijk Turks meisje van een jaar of vijf met een speelgoedautootje op de gemillimeterde borstelkop van haar nog kleinere broertje. We gaan naar huis. Henk staat klaar met de auto, een des te groter privilege nu het openbaar vervoer het iedere dag op de een of andere manier laat afweten.
Boodschappen doen in het dorp. 's Avonds zuurkool met spek. De avondkrant. De commentaren op het dagelijkse nieuws. Vrije commentaren in een land waar de rechter de regering in het ongelijk kan stellen.
Vanavond geen voorstelling. Ik ga mijn verzameling sinaasappelvloeitjes bijwerken, en misschien kijk ik ook nog wel naar Derrick en Shogun. Ik vlij me knorrend in de armen van mijn kleinschaligheid.
Caroline Barnes Crosby -- 23 november 1854
• Caroline Barnes Crosby (1807-1884) was een mormoonse Amerikaanse vrouw, die in haar dagboeken (gepubliceerd in No Place To Call Home) veel heeft vastgelegd over het leven in een mormonengemeenschap in de 19de eeuw.
Thurs 23rd Very foggy and unpleasant. Sister Horner went to the city, and invited F, and me, to accompany her, but I was quite unwell, and F did not feel in the spirit of going. It was the day appointed by the Gov, for prayer, and thanksgiving. And as it was also our weekly prayer meeting day, br Morris went in, and held a meeting. They returned quite late. Mr C—— Alma, and myself are complaining of a billious disease. Evening passed very agreeably. Br Ira lecturing on phrenology. I read some in Moore’s poems. Br Blackwell and Jonson spent evening with us. Mr C and br Morris read several anecdotes from newspapers &C.
Frid 24th foggy again. Sister H called in, said she was going to Union city, that Wm Horners child was very sick, and also Mrs Forbes. Isaac Horner has lately buried a child, about 20 months old. She informed us that sister Woodbury came down yesterday, and went to sister Sargent’s to work, Near 9 oclock the sun shines very clear and bright. My health is much improved. Read Shakespeare. This evening Alma is complaining of his bowels.
Sat 25th Quite pleasant. Br Horner, and Wm went over the bay. Br Blackwell went to the city. F—— sent letter to Lois. I fi nished my dress, aired my clothes, &C.
Sun 26th Very pleasant day. None of us went to church. F, and myself took a walk, over to neighbor Lovlands. Carried her a boquet of fl owers, found her bathing. Her babe is much better, than it has been. We had a pleasant time. She took a short walk with us, promised to visit us in the course of the week. I felt very unwell, and lay down awhile after we reached home. Evening I read Moore and Biron. Found it injured my eyes, they pained me considerably, untill 12 oclock. It was near one before I slept any.
Mon 27th Also pleasant. F and I washed. I felt quite as well as usual. Higgins boarding with us, Mr Thair called in the evening.
Thurs 23rd Very foggy and unpleasant. Sister Horner went to the city, and invited F, and me, to accompany her, but I was quite unwell, and F did not feel in the spirit of going. It was the day appointed by the Gov, for prayer, and thanksgiving. And as it was also our weekly prayer meeting day, br Morris went in, and held a meeting. They returned quite late. Mr C—— Alma, and myself are complaining of a billious disease. Evening passed very agreeably. Br Ira lecturing on phrenology. I read some in Moore’s poems. Br Blackwell and Jonson spent evening with us. Mr C and br Morris read several anecdotes from newspapers &C.
Frid 24th foggy again. Sister H called in, said she was going to Union city, that Wm Horners child was very sick, and also Mrs Forbes. Isaac Horner has lately buried a child, about 20 months old. She informed us that sister Woodbury came down yesterday, and went to sister Sargent’s to work, Near 9 oclock the sun shines very clear and bright. My health is much improved. Read Shakespeare. This evening Alma is complaining of his bowels.
Sat 25th Quite pleasant. Br Horner, and Wm went over the bay. Br Blackwell went to the city. F—— sent letter to Lois. I fi nished my dress, aired my clothes, &C.
Sun 26th Very pleasant day. None of us went to church. F, and myself took a walk, over to neighbor Lovlands. Carried her a boquet of fl owers, found her bathing. Her babe is much better, than it has been. We had a pleasant time. She took a short walk with us, promised to visit us in the course of the week. I felt very unwell, and lay down awhile after we reached home. Evening I read Moore and Biron. Found it injured my eyes, they pained me considerably, untill 12 oclock. It was near one before I slept any.
Mon 27th Also pleasant. F and I washed. I felt quite as well as usual. Higgins boarding with us, Mr Thair called in the evening.
zaterdag 22 november 2014
Koos van Zomeren -- 22 november 2004
• Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. In Nog in morgens gemeten werkt hij dagboekaantekeningen uit 2003/2004 uit.
22 november Milan Kundera: 'De onzichtbare reuzenbezem die landschappen verandert, misvormt en wegvaagt is al duizenden jaren aan het werk, maar zijn bewegingen die vroeger langzaam, nauwelijks waarneembaar waren zijn dusdanig versneld dat ik me afvraag: zou de Odyssee tegenwoordig denkbaar zijn? Is het epos van de terugkeer nog wel van deze tijd?'
Jammer dat ik deze passage niet een maand of twee eerder ben tegengekomen. Ze was beslist van pas gekomen voor Groningen. Alles, alles wordt achter je rug verwoest. En voor je ogen trouwens ook. Dat is de gesel van onze tijd dat je niet meer om je heen en al helemaal niet meer achterom kunt kijken. Je kunt maar één kant op: blind vooruit.
22 november Milan Kundera: 'De onzichtbare reuzenbezem die landschappen verandert, misvormt en wegvaagt is al duizenden jaren aan het werk, maar zijn bewegingen die vroeger langzaam, nauwelijks waarneembaar waren zijn dusdanig versneld dat ik me afvraag: zou de Odyssee tegenwoordig denkbaar zijn? Is het epos van de terugkeer nog wel van deze tijd?'
Jammer dat ik deze passage niet een maand of twee eerder ben tegengekomen. Ze was beslist van pas gekomen voor Groningen. Alles, alles wordt achter je rug verwoest. En voor je ogen trouwens ook. Dat is de gesel van onze tijd dat je niet meer om je heen en al helemaal niet meer achterom kunt kijken. Je kunt maar één kant op: blind vooruit.
donderdag 20 november 2014
Ernest Claes -- 21 november 1956
• Ernest Claes (1885-1968) was een Belgische schrijver. Gedeelten uit zijn dagboeken werden gepubliceerd in Uit de dagboeken van Ernest Claes en Uit de dagboeken van Ernest Claes: het afscheid.
21.11.56 : 't Is winterweer. De aanval van Engeland en Frankrijk, die het Suez-kanaal uit Egyptische handen wilden houden, heeft tot gevolg gehad dat het kanaal nu verstopt is door gezonken schepen, dat een belangrijke pipe-line is verwoest en de toevoer van benzine ontzaglijk verminderd is. Dat is het enige resultaat van die onbekookte aanval, om van de doden en de verwoesting niet eens te spreken. In Europa wordt nu overal het benzineverbruik gerantsoeneerd. In België mogen de auto's zondags niet meer rijden en in ons huis hier, waar met mazout voor de centrale verwarming wordt gestookt, is het te koud. Van af 9 uur 's avonds wordt er niet meer gestookt. Ik laat het elektrische kacheltje branden. Gisteren is Sté een gaskachel gaan kopen. Volgens de krant gaat Amerika ons bezine leveren voor Kerstmis. De wereld is zot.
21.11.56 : 't Is winterweer. De aanval van Engeland en Frankrijk, die het Suez-kanaal uit Egyptische handen wilden houden, heeft tot gevolg gehad dat het kanaal nu verstopt is door gezonken schepen, dat een belangrijke pipe-line is verwoest en de toevoer van benzine ontzaglijk verminderd is. Dat is het enige resultaat van die onbekookte aanval, om van de doden en de verwoesting niet eens te spreken. In Europa wordt nu overal het benzineverbruik gerantsoeneerd. In België mogen de auto's zondags niet meer rijden en in ons huis hier, waar met mazout voor de centrale verwarming wordt gestookt, is het te koud. Van af 9 uur 's avonds wordt er niet meer gestookt. Ik laat het elektrische kacheltje branden. Gisteren is Sté een gaskachel gaan kopen. Volgens de krant gaat Amerika ons bezine leveren voor Kerstmis. De wereld is zot.
woensdag 19 november 2014
Ursula von Kardorff -- 20 november 1942
• Ursula von Kardorff (1911-1988) was een Duits schrijfster en journaliste. Gedurende de oorlogsjaren hield ze een dagboek bij, dat in het Nederlands is vertaald als Gebombardeerd dagboek. Vertaling Tinke Davids.
20 november 1942 -- Gisteren, toen het schemerde, werd er gebeld. Buiten twee gedaanten die aarzelend binnenkomen, in het licht van de gang zie ik dat ze de jodenster dragen. Het zijn familieleden van een koopman in Breslau, die een schilderij van Papa had dat ze nu willen verkopen omdat ze geld nodig hebben. We geven ze eerst maar eens te eten. Langzaam ontdooien ze. Het is onbeschrijflijk wat die mensen moeten doormaken. Ze willen, vlak voordat ze opgehaald worden, onderduiken, hun ster afdoen en als slachtoffers van bombardementen in het Rijnland onderdak zoeken. Natuurlijk koopt Papa dat schilderij, ik geloof dat ze niet alleen de materiële hulp nodig hebben, maar ook een zekere troost. Wij geven hun Engelse boeken te leen. Mensonwaardig dat je alleen in het verborgene kunt helpen, dat je niet openlijk met hen mag rondlopen, als je vrijheid je lief is. Ben blij dat al onze joodse vrienden al jaren geleden zijn geëmigreerd en zich in veiligheid bevinden. Papa zou dat op den duur niet hebben verdragen.
22 november 1942 -- Op de redactie een sombere bespreking over Afrika. Pogingen van de afdeling politiek om in hun commentaren iets te laten doorschemeren hebben meestal een averechts effect. De lezer merkt er niets van, maar het Promi eens te meer. Jürgen schrijft uit Perpignan: De bevolking had zijn soldaten vriendelijk ontvangen. Aan een jonge boer had hij gevraagd of hij liever door de Engelsen bezet was, of door de Duitsers: `Pourvu qu'on nous donne du pain, ça m'est bien égal. Zo wijs als de Grootinquisiteur bij Dostojevski toch is!
's Avonds gegeten bij een Zwitserse diplomaat. De laatste keer dat ik daar nog aan meedoe, hoezeer het materiële genot ook lokt. Het gevaar voor spionnen bij ontvangsten ten huize van buitenlanders is te groot, en voor louter conversatie ben ik niet meer bruikbaar.
Op de redactie is Dettmann terug uit Afrika. Zijn nieuws is uiterst pessimistisch. De landing van de geallieerden is op vier plaatsen gelukt. Bovendien in Rusland een doorbraak aan de Don. Zou het nu sneller gaan?
23 november 1942 -- Martin Raschke las me zijn jongste manuscript voor. `Dialogen in het Oosten', intelligent, koel, tot in het kleinste detail bijgevijld -- maar waarom doet het me niets?
Tot in de nacht veldpostpakjes voor Kerstmis ingepakt. Aan Jürgen en Eberhard Urach doosjes sigaretten gestuurd waar ik van binnen een foto van mezelf in heb geplakt. Misschien dat ze dat leuk vinden omdat ze het niet verwachten. Eberhard zal het zwaar hebben, bij de Kaukasus, want daar schijnt het gevaarlijk te worden.
In Das Reich een artikel, `Gespräche, Gerüchte, Urteile', dat over die avond bij ons gaat, zonder ons met name te noemen.
De gouwleiders staan nu rechtstreeks onder bevel van Bormann en hebben de pathetische titel `Reichsverteidigungs-Kommissare' gekregen.
20 november 1942 -- Gisteren, toen het schemerde, werd er gebeld. Buiten twee gedaanten die aarzelend binnenkomen, in het licht van de gang zie ik dat ze de jodenster dragen. Het zijn familieleden van een koopman in Breslau, die een schilderij van Papa had dat ze nu willen verkopen omdat ze geld nodig hebben. We geven ze eerst maar eens te eten. Langzaam ontdooien ze. Het is onbeschrijflijk wat die mensen moeten doormaken. Ze willen, vlak voordat ze opgehaald worden, onderduiken, hun ster afdoen en als slachtoffers van bombardementen in het Rijnland onderdak zoeken. Natuurlijk koopt Papa dat schilderij, ik geloof dat ze niet alleen de materiële hulp nodig hebben, maar ook een zekere troost. Wij geven hun Engelse boeken te leen. Mensonwaardig dat je alleen in het verborgene kunt helpen, dat je niet openlijk met hen mag rondlopen, als je vrijheid je lief is. Ben blij dat al onze joodse vrienden al jaren geleden zijn geëmigreerd en zich in veiligheid bevinden. Papa zou dat op den duur niet hebben verdragen.
22 november 1942 -- Op de redactie een sombere bespreking over Afrika. Pogingen van de afdeling politiek om in hun commentaren iets te laten doorschemeren hebben meestal een averechts effect. De lezer merkt er niets van, maar het Promi eens te meer. Jürgen schrijft uit Perpignan: De bevolking had zijn soldaten vriendelijk ontvangen. Aan een jonge boer had hij gevraagd of hij liever door de Engelsen bezet was, of door de Duitsers: `Pourvu qu'on nous donne du pain, ça m'est bien égal. Zo wijs als de Grootinquisiteur bij Dostojevski toch is!
's Avonds gegeten bij een Zwitserse diplomaat. De laatste keer dat ik daar nog aan meedoe, hoezeer het materiële genot ook lokt. Het gevaar voor spionnen bij ontvangsten ten huize van buitenlanders is te groot, en voor louter conversatie ben ik niet meer bruikbaar.
Op de redactie is Dettmann terug uit Afrika. Zijn nieuws is uiterst pessimistisch. De landing van de geallieerden is op vier plaatsen gelukt. Bovendien in Rusland een doorbraak aan de Don. Zou het nu sneller gaan?
23 november 1942 -- Martin Raschke las me zijn jongste manuscript voor. `Dialogen in het Oosten', intelligent, koel, tot in het kleinste detail bijgevijld -- maar waarom doet het me niets?
Tot in de nacht veldpostpakjes voor Kerstmis ingepakt. Aan Jürgen en Eberhard Urach doosjes sigaretten gestuurd waar ik van binnen een foto van mezelf in heb geplakt. Misschien dat ze dat leuk vinden omdat ze het niet verwachten. Eberhard zal het zwaar hebben, bij de Kaukasus, want daar schijnt het gevaarlijk te worden.
In Das Reich een artikel, `Gespräche, Gerüchte, Urteile', dat over die avond bij ons gaat, zonder ons met name te noemen.
De gouwleiders staan nu rechtstreeks onder bevel van Bormann en hebben de pathetische titel `Reichsverteidigungs-Kommissare' gekregen.
Antonie Duyck -- 19 november 1601
• Anthonie Duyck (1560-1926) was raadpensionaris van Holland van 1621-1629. Hij hield een dagboek bij over de veldtochten van Prins Maurits. In november 1601 belegerde Maurits 's Hertogenbosch.
Den xixen Novembris vroost noch vuytermaten seer, soedat men alomme over t'ijs liep, twelcke geen cleine becommeringe en gaff, soe omdattet den wech opende om van alle canten in stadt te konnen commen soe dickmaels als sij souden willen op dese lange nachten, als omdat den wech ende toevoert vande vivres alle dagen meer benaut werde, soe verre, dat men van dage op moste doen bijten om naer Creveceur, daer alle de schepen lagen, te mogen commen, dan omdat de vorst soe vrouch int jaer quam, hoipte men altoos dat se nyet continueren en soude. Aende Vuchtse sijde dede men de sappe met twee armen van een scheyden ende daeraen seer arbeyden om aende halve mane te commen, daerop Sijn Excie beraemde morgen vrouch een aenval te doen doen bij de capiteynen Galvart ende Anthoine Mahu, elcx met 60 mannen, omdat hij niet veel volcx en dorste hasarderen, dewijle sijn leger swack was, ende daertoe laste hij te nacht in de naeste ofte vje batterie te planten 2 heele, 2 halve ende 2 France canons om den aenval daermede te seconderen. Dese stueken werden snachts ingebracht, maer daer wesende en werde niet geraden gevonden die te ontdecken, omdat de batterie niet geacht en werde genouch gewapent ende bewaert te wesen. Anders brande snachts een huys te Vucht, daer veel officiers vande compagnien van Hohenloe, Solms, Tijmpel ende Wingaerden innelagen, ende noch een huys, daer een deel ruyteren van Sijn Excie lagen, daeraf velen sadelen ende pistolen in den brant lieten. Aende Hintemse sijde brande desen dach t'halve clooster te Eyckendonck ende snachts werden in de batterie op de grachte aldaer geplant 2 heele canons om de gaelderie te defenderen ende favoriseren.
T'Oisteynde werde de gabionade op de oostgeule soe naer gebracht, dat men bestondt te vresen, dat se dat gat daarmede geheel t'ongebruyck maecken souden. Dit werck gelijck meer anderen werde met lange rijs ende groote bosschen aen een gehecht, soe starck tsamen gevlochten net steenen daerin, dattet sincken ende tegen de cracht van twater staen conde. Echter quamen desen dach noch 5 schepen binnen Ostende met groot pericule.
Den xixen Novembris vroost noch vuytermaten seer, soedat men alomme over t'ijs liep, twelcke geen cleine becommeringe en gaff, soe omdattet den wech opende om van alle canten in stadt te konnen commen soe dickmaels als sij souden willen op dese lange nachten, als omdat den wech ende toevoert vande vivres alle dagen meer benaut werde, soe verre, dat men van dage op moste doen bijten om naer Creveceur, daer alle de schepen lagen, te mogen commen, dan omdat de vorst soe vrouch int jaer quam, hoipte men altoos dat se nyet continueren en soude. Aende Vuchtse sijde dede men de sappe met twee armen van een scheyden ende daeraen seer arbeyden om aende halve mane te commen, daerop Sijn Excie beraemde morgen vrouch een aenval te doen doen bij de capiteynen Galvart ende Anthoine Mahu, elcx met 60 mannen, omdat hij niet veel volcx en dorste hasarderen, dewijle sijn leger swack was, ende daertoe laste hij te nacht in de naeste ofte vje batterie te planten 2 heele, 2 halve ende 2 France canons om den aenval daermede te seconderen. Dese stueken werden snachts ingebracht, maer daer wesende en werde niet geraden gevonden die te ontdecken, omdat de batterie niet geacht en werde genouch gewapent ende bewaert te wesen. Anders brande snachts een huys te Vucht, daer veel officiers vande compagnien van Hohenloe, Solms, Tijmpel ende Wingaerden innelagen, ende noch een huys, daer een deel ruyteren van Sijn Excie lagen, daeraf velen sadelen ende pistolen in den brant lieten. Aende Hintemse sijde brande desen dach t'halve clooster te Eyckendonck ende snachts werden in de batterie op de grachte aldaer geplant 2 heele canons om de gaelderie te defenderen ende favoriseren.
T'Oisteynde werde de gabionade op de oostgeule soe naer gebracht, dat men bestondt te vresen, dat se dat gat daarmede geheel t'ongebruyck maecken souden. Dit werck gelijck meer anderen werde met lange rijs ende groote bosschen aen een gehecht, soe starck tsamen gevlochten net steenen daerin, dattet sincken ende tegen de cracht van twater staen conde. Echter quamen desen dach noch 5 schepen binnen Ostende met groot pericule.
zondag 16 november 2014
George Orwell -- 17 november 1939
• George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. gedeeltes eruit zijn hier te lezen.
11.17.39: Still, overcast but not more than a few spots of rain. Transplanted the remaining currant bushes except 2, which still have their leaves rather green. One of the bushes had layered itself. Cut the layer off & planted it experimentally. Limed another strip. There will be just enough lime for the remainder of the vacant patch but not for where the bushes have been. To do the whole garden would need a cwt. [centum weight, ca. 50 kilo] or somewhat over. Collected another sack of dead leaves. Added a little to compost heap.
7 eggs (actually 8 but one broken).
11.18.39: Rather rainy. Went into Baldock but failed to get any rose bushes. Bought a peony root which perhaps I can plant at the corner instead of a rose. Clarke's say the shortage of grains, or difficulty of sending them to & fro, is actually much greater than the papers make out. Saw a bird which I think must have been a golden plover, though so far as I know they are not found round here. Slightly larger than a snipe (it was certainly not a snipe), redshank type of flight, but its back was brownish. Too far away to see its beak. The only thing that makes me doubtful is that its belly was almost white.
9 eggs. Sold 1 score @ 4/4. (According to Clarke's the Gov.t are controlling the price at 4/-). Total this week 46.
11.19.39: Some rain last night. Today still, fairly fine. Winter time (deferred 2 months owing to the war) starts today so have to give the hens their evening meal about 3 pm. Dug one trench, transplanted the little rose (the one that was overgrown by the lavender) & planted peony (price of root 6d). These don't generally bloom the following year. Afraid I may have put the 3 peonies too close together.
5 eggs. (Notice nearly always a bad lay after a wet day, as yesterday).
11.20.39: Fine, still, reasonably warm. Planted 6 lupins (paid 9d), said to he mixed colours. NB. that Titley says that with lupins one should spread their roots out & not insert them too deep. Limed & began digging the final strip. This will need more doing than the rest as the ground is very sour & full of weeds. Cut down the remaining phloxes, tied up some of the chrysanthemums which had been blown over. Difficult to do much these afternoons now it is winter-time. The chrysanths now in full flower, mostly dark reddy-brown, & few ugly purple & white ones which I shan't keep. Roses still attempting to flower, otherwise no flowers in the garden now. Michaelmas daisies are over & I have cut some of them down. The 2nd lot of Brussels sprouts (planted as little plants 8.19.39) sprouting up, also some of the savoys planted at the same time beginning to hearten up a little. All that lot are small kinds. None of my broccoli yet heading to any extent, though the plants have grown well. T. says oak leaves make the best mould, & then beech.
8 eggs. Sold 8 @ 2d each (a mistake - price miscalculated).
11.17.39: Still, overcast but not more than a few spots of rain. Transplanted the remaining currant bushes except 2, which still have their leaves rather green. One of the bushes had layered itself. Cut the layer off & planted it experimentally. Limed another strip. There will be just enough lime for the remainder of the vacant patch but not for where the bushes have been. To do the whole garden would need a cwt. [centum weight, ca. 50 kilo] or somewhat over. Collected another sack of dead leaves. Added a little to compost heap.
7 eggs (actually 8 but one broken).
11.18.39: Rather rainy. Went into Baldock but failed to get any rose bushes. Bought a peony root which perhaps I can plant at the corner instead of a rose. Clarke's say the shortage of grains, or difficulty of sending them to & fro, is actually much greater than the papers make out. Saw a bird which I think must have been a golden plover, though so far as I know they are not found round here. Slightly larger than a snipe (it was certainly not a snipe), redshank type of flight, but its back was brownish. Too far away to see its beak. The only thing that makes me doubtful is that its belly was almost white.
9 eggs. Sold 1 score @ 4/4. (According to Clarke's the Gov.t are controlling the price at 4/-). Total this week 46.
11.19.39: Some rain last night. Today still, fairly fine. Winter time (deferred 2 months owing to the war) starts today so have to give the hens their evening meal about 3 pm. Dug one trench, transplanted the little rose (the one that was overgrown by the lavender) & planted peony (price of root 6d). These don't generally bloom the following year. Afraid I may have put the 3 peonies too close together.
5 eggs. (Notice nearly always a bad lay after a wet day, as yesterday).
11.20.39: Fine, still, reasonably warm. Planted 6 lupins (paid 9d), said to he mixed colours. NB. that Titley says that with lupins one should spread their roots out & not insert them too deep. Limed & began digging the final strip. This will need more doing than the rest as the ground is very sour & full of weeds. Cut down the remaining phloxes, tied up some of the chrysanthemums which had been blown over. Difficult to do much these afternoons now it is winter-time. The chrysanths now in full flower, mostly dark reddy-brown, & few ugly purple & white ones which I shan't keep. Roses still attempting to flower, otherwise no flowers in the garden now. Michaelmas daisies are over & I have cut some of them down. The 2nd lot of Brussels sprouts (planted as little plants 8.19.39) sprouting up, also some of the savoys planted at the same time beginning to hearten up a little. All that lot are small kinds. None of my broccoli yet heading to any extent, though the plants have grown well. T. says oak leaves make the best mould, & then beech.
8 eggs. Sold 8 @ 2d each (a mistake - price miscalculated).
Youp van 't Hek -- 16 november 1983
• Youp van 't Hek (1954) is een Nederlandse cabaretier. In 1983 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Woensdag
Van elf tot drie gerepeteerd. Voor het eerst in het decor en in mijn pak. Kors van Bennekom schoot een fotoreportage voor de vitrine van het theater.
Verder met Hans de liedjes nog eens extra doorgenomen. Hij heeft voor het toneelstuk voor twee liedjes hele mooie muziek gemaakt. Teksten kan ik altijd goed onthouden, maar melodieën zijn voor mij een ramp.
's Middags op vuilniszakken gezeten voor de foto bij dit dagboek. Langs mijn kamer in Amsterdam. Veel telefoon in verband met de 'echtscheidingselpee' en de platenmaatschappij meldt de eerste zeer optimistische aantallen en alle uitbundige reacties. Ik word er bijna verlegen van.
Het verhaal van John le Noble in het Algemeen Dagblad (een krant die ik niet dagelijks koop) gelezen en ik vind dat hij het gesprek meer dan goed heeft weergegeven. De voorstelling in Hillegom is uitgesteld naar februari in verband met Nederland-Spanje. (Zo gaat dat!!)
Met veel plezier naar de voetbalwedstrijd gekeken en nu is het nacht. Morgen Delfzijl. Vrijdag Apeldoorn en zaterdag Hilversum. Als u dit op zondag leest dan sta ik in een klein zaaltje te repeteren voor een speciale voorstelling op maandag a.s. Verder zal ik komende week elke avond ergens anders staan, maar laat niemand zich zorgen maken dat ik te hard werk. Ik wil dan ook besluiten met de woorden van mijn neef Benjamin. Hij zei kortgeleden tegen mij: 'Ik weet best waarom jij elke avond moppen vertelt... Dan hoefje niet naar kantoor.'
Woensdag
Van elf tot drie gerepeteerd. Voor het eerst in het decor en in mijn pak. Kors van Bennekom schoot een fotoreportage voor de vitrine van het theater.
Verder met Hans de liedjes nog eens extra doorgenomen. Hij heeft voor het toneelstuk voor twee liedjes hele mooie muziek gemaakt. Teksten kan ik altijd goed onthouden, maar melodieën zijn voor mij een ramp.
's Middags op vuilniszakken gezeten voor de foto bij dit dagboek. Langs mijn kamer in Amsterdam. Veel telefoon in verband met de 'echtscheidingselpee' en de platenmaatschappij meldt de eerste zeer optimistische aantallen en alle uitbundige reacties. Ik word er bijna verlegen van.
Het verhaal van John le Noble in het Algemeen Dagblad (een krant die ik niet dagelijks koop) gelezen en ik vind dat hij het gesprek meer dan goed heeft weergegeven. De voorstelling in Hillegom is uitgesteld naar februari in verband met Nederland-Spanje. (Zo gaat dat!!)
Met veel plezier naar de voetbalwedstrijd gekeken en nu is het nacht. Morgen Delfzijl. Vrijdag Apeldoorn en zaterdag Hilversum. Als u dit op zondag leest dan sta ik in een klein zaaltje te repeteren voor een speciale voorstelling op maandag a.s. Verder zal ik komende week elke avond ergens anders staan, maar laat niemand zich zorgen maken dat ik te hard werk. Ik wil dan ook besluiten met de woorden van mijn neef Benjamin. Hij zei kortgeleden tegen mij: 'Ik weet best waarom jij elke avond moppen vertelt... Dan hoefje niet naar kantoor.'
Walter Kempowski u.a. -- 15 november 1989
• "Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989: Auszügen aus einem unveröffentlichten Manuskript des Schriftstellers Walter Kempowski. Bekannte Persönlichkeiten gewähren Einblicke in ihre Gedankenwelt während der bewegenden November-Tage von 1989."
Christoph Hein, Ostberlin
Der Untersuchungsausschuß tagt zum dritten Mal. Die Zusammensetzung der Mitglieder war anfangs stark umstritten, da mehrere Mitglieder des Ausschusses keine Vertreter der beteiligten und verantwortlichen Organe am Tisch haben wollten. Zwei Polizeioffiziere mußten den Ausschuß verlassen.
Der Generalstaatsanwalt von Berlin war in der vorigen Woche geladen. Seine Ausführungen und Antworten waren derart unbefriedigend, daß der Ausschuß seine Anhörung abbrach, ihm eine Viertelstunde lang Fragen stellte, die er sich zu notieren hatte, um diese bei einem neuen Termin der Vorladung zu beantworten.
Heute ist der Polizeipräsident von Berlin vorgeladen und der Chef der Berliner Staatssicherheit.
Eva-Maria Alves, Hamburg
W'nachten 89: für Marek: frz. Buch
Graham Greene: "The quiet american"
Hans Blumenberg: Matthäus-Passion, Suhrkamp
Mozart-Platten
Kerstin: "Madame Bovary" frz.
Hanns-Christian Catenhusen, NVA, Ostberlin Das Unerwartete: Armeeangehörige können ohne besonderen Anlaß in das Ausland reisen. Weihnachten im Westen?
Vormittags "Bewegung im Gelände" - Robben, Kriechen und Springen über den Acker. Der Leutnant ein Indianer mit Stoppuhr, der als Pfadfinder besser aufgehoben wäre.
Armin Mueller-Stahl, Baltimore
In der Politik. Walesa wird in Amerika gefeiert, auf ein Podest gehievt, hoch, vielleicht zu hoch, aber die Helden werden gefeiert. Sogar die einäugigen Helden werden gefeiert und die Blinden? Werden sie das Sagen haben? Honecker ist krank, kann nicht verhört werden, das sagt Margot Honecker der Jungen Welt. Warum auch! So wie mein Schulfreund jeden Morgen von seinem Vater Senge bezog, für das, was er im Laufe des Tages ausfressen wird, hat Honecker seine Vergehen im voraus abgesessen. Vorschlag: Man sollte allen jenen, die schuldlos in den Zuchthäusern der DDR saßen, ein Guthaben für Delikte einräumen. Bei fünf Jahren käme einiges zusammen, Steuerhinterziehung, Autodiebstahl, Flugzeugentführung müssten durchaus drin sein, wenn für zehn Jahre die Mauer abzusitzen ist; denn so lang war Honecker in Brandenburg-Görden.
Walter Kempowski, Amsterdam/Nartum
Lesung im Goethe-Institut, die zum Schluß ins Eklatoide abdriftete. Einige Holländer äußerten ihre Besorgnis über eine eventuelle Wiedervereinigung.
Eine Jüdin: "Ich freue mich darüber, aber ich packe meine Koffer."
Nach all dem, was geschehen ist, kann ich das verstehen, und das habe ich dann auch gesagt, wodurch die Luft raus war. Ein derber Mann versuchte mich auf primitivere Weise zu provozieren, auch er konnte beruhigt werden. - Hinterher entschuldigten sich jüngere Menschen für seine Ausfälle. Es kam auch noch ein Herr Schindel, Suhrkamp-Lyriker, dessen Familie ermordet worden ist in Österreich, und der erforschte meine Mentalität. Ob ich nicht auch meinte, daß die Nazi-Verbrechen nicht mit den sowjetischen Untaten zu vergleichen wären? Nun vergleichen kann man sie schon, aber nicht gleichsetzen. Jeder Völkermord hat sein eigenes Gesicht.
12 Uhr. Amsterdam, Flughafen
Gott sei Dank bin ich eine Stunde zu früh gekommen zum Abflug. Die Abfertigung hier ist skandalös. Ich stehe tatsächlich schon eine dreiviertel Stunde am Schalter, habe nun beschlossen, das als Beruhigungsübung aufzufassen. Es ist unglaublich! Jedesmal wieder sagt man sich: Nie wieder fliegen. Und dann tut man's doch.
Gestern erzählte ein Korrespondent der "Süddeutschen", daß es schon passieren kann, daß man hier als Deutscher ein Glas Bier ins Gesicht bekommt. Das ist ja nicht weiter wichtig. Man sollte sich dem eben nicht aussetzen. Kein Bier trinken und vor allem: Zu Hause bleiben! Sich nicht unters Volk mischen.
Ich kaufte im Ramsch einige holländische Kempowski-Titel billig, fürs Archiv: 87,60 Gulden. Und auch Tagebücher bzw. Biographien, vornehmlich flandrischer SS-Männer, dafür gibt es hier wohl einen Markt. Leider vergaß ich, mir eine Quittung geben zu lassen. Dies muß nachgeholt werden. Die brutalisierte Art der Holländer ist an sich ganz sympathisch. Bei Rot ohne weiteres über die Kreuzung. Ruppig und etwas ordinär. Einer nahm es mir übel, daß ich gesagt habe, ich könne holländisch lesen, das sei für mich als Norddeutschen nicht weiter problematisch. Die Holländer hätten doch überhaupt nichts mit den Deutschen zu tun. Als er mich zur Rede stellte, gab ich dann vor, ihn nicht zu verstehen.
Ich stehe immer noch in der Schlange, nun schon eine ganze Stunde! Abfertigung "handbaggage only" ist geschlossen. Ich scheine sogar noch Glück gehabt zu haben, denn hinter mir ist es schwarz von Menschen. Einzelne versuchen, sich vorzudrängen. Sie geben sich ahnungslos. Es gibt ja auch immer Leute, die ihr Zeug nicht in Ordnung haben. Die Erste-Klasse-Passagiere beobachtet. Geschäftsonkels, eine Diva, ein Amerika-Ehepaar. Inzwischen habe ich auch am Paßschalter noch gestanden, eine wilde Gruppe von Rifkabylen, mit deren Papieren was nicht stimmte. Ich werde als "Geschäftsmann" gleich durchgewunken.
Jeder sollte Schuld bei sich suchen, sagte ein Holländer. Damit meinte er mich. Was tue ich denn den ganzen Tag? Im ganzen ein sinnloses Unternehmen, diese Holland-Sache.
Inzwischen wieder eine halbe Stunde gewartet bei der "Boarding control". Nun ist meine Geduld tatsächlich am Ende. Eine Frau im Rollstuhl weigert sich, ihre Handtasche herzugeben, zur Kontrolle. Ihr mußte lange zugeredet werden. Und als sie sie wiederbekommt, kontrolliert sie, ob alles drin ist.
Flughäfen. An diesen neuralgischen Punkten begreift man, daß es zu Ende geht. Dies kann nicht mehr lange dauern.
Die Begrüßungsfeten in Berlin, der Taumel, das alles ist vielleicht ein Mißverständnis? Die drüben jubeln, weil sie reisen dürfen, die hier jubeln wegen der Wiedervereinigung?
Christoph Hein, Ostberlin
Der Untersuchungsausschuß tagt zum dritten Mal. Die Zusammensetzung der Mitglieder war anfangs stark umstritten, da mehrere Mitglieder des Ausschusses keine Vertreter der beteiligten und verantwortlichen Organe am Tisch haben wollten. Zwei Polizeioffiziere mußten den Ausschuß verlassen.
Der Generalstaatsanwalt von Berlin war in der vorigen Woche geladen. Seine Ausführungen und Antworten waren derart unbefriedigend, daß der Ausschuß seine Anhörung abbrach, ihm eine Viertelstunde lang Fragen stellte, die er sich zu notieren hatte, um diese bei einem neuen Termin der Vorladung zu beantworten.
Heute ist der Polizeipräsident von Berlin vorgeladen und der Chef der Berliner Staatssicherheit.
Eva-Maria Alves, Hamburg
W'nachten 89: für Marek: frz. Buch
Graham Greene: "The quiet american"
Hans Blumenberg: Matthäus-Passion, Suhrkamp
Mozart-Platten
Kerstin: "Madame Bovary" frz.
Hanns-Christian Catenhusen, NVA, Ostberlin Das Unerwartete: Armeeangehörige können ohne besonderen Anlaß in das Ausland reisen. Weihnachten im Westen?
Vormittags "Bewegung im Gelände" - Robben, Kriechen und Springen über den Acker. Der Leutnant ein Indianer mit Stoppuhr, der als Pfadfinder besser aufgehoben wäre.
Armin Mueller-Stahl, Baltimore
In der Politik. Walesa wird in Amerika gefeiert, auf ein Podest gehievt, hoch, vielleicht zu hoch, aber die Helden werden gefeiert. Sogar die einäugigen Helden werden gefeiert und die Blinden? Werden sie das Sagen haben? Honecker ist krank, kann nicht verhört werden, das sagt Margot Honecker der Jungen Welt. Warum auch! So wie mein Schulfreund jeden Morgen von seinem Vater Senge bezog, für das, was er im Laufe des Tages ausfressen wird, hat Honecker seine Vergehen im voraus abgesessen. Vorschlag: Man sollte allen jenen, die schuldlos in den Zuchthäusern der DDR saßen, ein Guthaben für Delikte einräumen. Bei fünf Jahren käme einiges zusammen, Steuerhinterziehung, Autodiebstahl, Flugzeugentführung müssten durchaus drin sein, wenn für zehn Jahre die Mauer abzusitzen ist; denn so lang war Honecker in Brandenburg-Görden.
Walter Kempowski, Amsterdam/Nartum
Lesung im Goethe-Institut, die zum Schluß ins Eklatoide abdriftete. Einige Holländer äußerten ihre Besorgnis über eine eventuelle Wiedervereinigung.
Eine Jüdin: "Ich freue mich darüber, aber ich packe meine Koffer."
Nach all dem, was geschehen ist, kann ich das verstehen, und das habe ich dann auch gesagt, wodurch die Luft raus war. Ein derber Mann versuchte mich auf primitivere Weise zu provozieren, auch er konnte beruhigt werden. - Hinterher entschuldigten sich jüngere Menschen für seine Ausfälle. Es kam auch noch ein Herr Schindel, Suhrkamp-Lyriker, dessen Familie ermordet worden ist in Österreich, und der erforschte meine Mentalität. Ob ich nicht auch meinte, daß die Nazi-Verbrechen nicht mit den sowjetischen Untaten zu vergleichen wären? Nun vergleichen kann man sie schon, aber nicht gleichsetzen. Jeder Völkermord hat sein eigenes Gesicht.
12 Uhr. Amsterdam, Flughafen
Gott sei Dank bin ich eine Stunde zu früh gekommen zum Abflug. Die Abfertigung hier ist skandalös. Ich stehe tatsächlich schon eine dreiviertel Stunde am Schalter, habe nun beschlossen, das als Beruhigungsübung aufzufassen. Es ist unglaublich! Jedesmal wieder sagt man sich: Nie wieder fliegen. Und dann tut man's doch.
Gestern erzählte ein Korrespondent der "Süddeutschen", daß es schon passieren kann, daß man hier als Deutscher ein Glas Bier ins Gesicht bekommt. Das ist ja nicht weiter wichtig. Man sollte sich dem eben nicht aussetzen. Kein Bier trinken und vor allem: Zu Hause bleiben! Sich nicht unters Volk mischen.
Ich kaufte im Ramsch einige holländische Kempowski-Titel billig, fürs Archiv: 87,60 Gulden. Und auch Tagebücher bzw. Biographien, vornehmlich flandrischer SS-Männer, dafür gibt es hier wohl einen Markt. Leider vergaß ich, mir eine Quittung geben zu lassen. Dies muß nachgeholt werden. Die brutalisierte Art der Holländer ist an sich ganz sympathisch. Bei Rot ohne weiteres über die Kreuzung. Ruppig und etwas ordinär. Einer nahm es mir übel, daß ich gesagt habe, ich könne holländisch lesen, das sei für mich als Norddeutschen nicht weiter problematisch. Die Holländer hätten doch überhaupt nichts mit den Deutschen zu tun. Als er mich zur Rede stellte, gab ich dann vor, ihn nicht zu verstehen.
Ich stehe immer noch in der Schlange, nun schon eine ganze Stunde! Abfertigung "handbaggage only" ist geschlossen. Ich scheine sogar noch Glück gehabt zu haben, denn hinter mir ist es schwarz von Menschen. Einzelne versuchen, sich vorzudrängen. Sie geben sich ahnungslos. Es gibt ja auch immer Leute, die ihr Zeug nicht in Ordnung haben. Die Erste-Klasse-Passagiere beobachtet. Geschäftsonkels, eine Diva, ein Amerika-Ehepaar. Inzwischen habe ich auch am Paßschalter noch gestanden, eine wilde Gruppe von Rifkabylen, mit deren Papieren was nicht stimmte. Ich werde als "Geschäftsmann" gleich durchgewunken.
Jeder sollte Schuld bei sich suchen, sagte ein Holländer. Damit meinte er mich. Was tue ich denn den ganzen Tag? Im ganzen ein sinnloses Unternehmen, diese Holland-Sache.
Inzwischen wieder eine halbe Stunde gewartet bei der "Boarding control". Nun ist meine Geduld tatsächlich am Ende. Eine Frau im Rollstuhl weigert sich, ihre Handtasche herzugeben, zur Kontrolle. Ihr mußte lange zugeredet werden. Und als sie sie wiederbekommt, kontrolliert sie, ob alles drin ist.
Flughäfen. An diesen neuralgischen Punkten begreift man, daß es zu Ende geht. Dies kann nicht mehr lange dauern.
Die Begrüßungsfeten in Berlin, der Taumel, das alles ist vielleicht ein Mißverständnis? Die drüben jubeln, weil sie reisen dürfen, die hier jubeln wegen der Wiedervereinigung?
donderdag 13 november 2014
P.J.M. Aalberse -- 14 november 1918
• Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.
Donderdag 14 november 1918. Weer ministerraad, donderdag half een. Heemskerk en Ruijs waren naar de koningin geweest. Deze wilde absoluut nog den eigen dag een proclamatie tot haar volk richten. Wij moesten de tekst vaststellen, en om vier uur zou Kan bij haar ontvangen worden, om haar de proclamatie te laten teekenen, die dan terstond gedrukt, en ’s nachts overal heengezonden kon worden.
Ik was er woest tegen. Vooreerst, omdat ’t als een bewijs van zwakheid bij de regeering zou beschouwd worden: men zou meenen, dat wij den toestand niet meer meester waren en nu, als noodschot, de koningin naar voren brachten. Vervolgens: ik zag er iets onridderlijks in. Niet de koningin moest hier optreden – wij moesten vóór de koningin staan, en de slagen opvangen. Tenslotte: een dynastiek gevaar: de koningin kwam in ’t centrum der beweging te staan. De beweging tegen ‘de regeering’ zou zich nu concentreeren tegen haar persoonlijk. Dat zou haar positie later schaden – ze moest boven de partijen blijven staan, ook thans.
Ik vond bij velen instemming, en ook Heemskerk en Ruijs wankelden. Maar ze hadden ’t de koningin ’s morgens beloofd! Ik moest dan maar om vier uur naar haar toegaan en zien, haar van meening te doen veranderen. Goed zei ik, maar laat dan een der oudste leden van ’t kabinet met me meegaan, bijvoorbeeld Idenburg.
Aldus werd besloten. Maar ik had geen hoogen hoed, en maar ’n gewoon jasje aan! En onmogelijk tijd, om me te gaan verkleeden. Idenburg zou dus ook met ’n deukhoedje op komen. Zoo kwamen we om vier uur in ’t Noordeinde aan. De lakeien zullen ’t wel ’t begin der revolutie gevonden hebben, dat twee ministers met ’n deukhoedje op, en ’n gewoon pakkie aan, in het paleis ter audiëntie kwamen!
We werden terstond ontvangen. De koningin was ernstig, maar vriendelijk. Wel leek ze me wat geagiteerd; ze had een hoogroode kleur. Ik hield een vrij lang, maar – naar Idenburg later in den ministerraad meedeelde: heel duidelijk en klemmend – betoog, om aan te toonen, waarom een proclamatie thans een fout was. Mijns inziens moest de koningin eerst met een proclamatie komen, als de toestand zóódanig was, dat ’t voor iedereen vaststond, dat de regeering de toestand volkomen meester was. Dan had een proclamatie zin: een rustig koninklijk woord, om aan te sporen eendrachtig de nieuwe toekomst in te gaan.
H.M. hoorde mij zwijgend aan. Toen ik uitgesproken had, bleek zij zeer onder den indruk mijner argumenten te zijn gekomen. Ze stribbelde nog een weinig tegen. Ik begon toen den inhoud der proclamatie te critiseeren: het was een stuk van de secretaris-generaal, niet het woord der koningin in een gewichtig oogenblik. Dat sloeg in! De koningin nam toen ’t stuk van me over – ’t ligt nog in mijn aanteekeningen van den ministerraad van dien dag: een merkwaardig stuk: een door mij tegengehouden en nooit verschenen proclamatie! Ze ging toen ook aan ’t critiseeren, veel scherper nog dan ik ’t gedaan had. En wat ze ervoor in de plaats stelde, was telkens véél en véél beter: werkelijk ’t juiste woord, en koninklijk! Zij heeft blijkbaar veel taal- en stijlbegrip.
Vooral had ik aanmerking gemaakt op deze derde alinea: ‘Thans is het oogenblik gekomen, om een nieuw huis boven ons hoofd op te bouwen. De tijden zijn rijp voor ingrijpende hervormingen zoo op wetgevend als sociaal gebied tot stand te brengen, om te verwezenlijken wat in de diepste lagen van ons volk leeft’. Dat ‘nieuwe huis’ riekt naar geslaagde revolutie. De ‘ingrijpende hervormingen’ zouden op dit moment concessie aan de revolutionaire beweging schijnen. ‘Zoo op wetgevend als sociaal gebied’ was geen tegenstelling. Bedoeld was wellicht: politiek als sociaal. Dit scheen een concessie aan Troelstra’s eisch: afschaffing van de Eerste Kamer. Die ‘diepste lagen’ waren hier onzin: klinkt bolsjewikisch! De koningin was ’t heelemaal met me eens.
Zelf viel zij vooral op de volgende alinea, waarin stond, dat de Oranjevorsten altijd op de bres stonden voor de bestaande vrijheden. Dat is helemaal onjuist, zei ze. ‘Wij hebben de vrijheid gebracht.’ Het eind was, dat zij zei: die proclamatie deugt heelemaal niet, en wat ’t tijdstip aangaat, ik zal maar geduldig en rustig afwachten, tot de heeren van meening zijn, dat ’t goede moment gekomen is. Ik zei: ‘Majesteit, mag ik ’t eerlijk zeggen? Ik ga met een veel geruster hart van u heen, dan ik gekomen was.’ De koningin stond op, en gaf ons beiden een hand. Het onderhoud had juist een uur geduurd. Idenburg was opgetogen. In de ministerraad ’s avonds bracht hij verslag uit en kamde me geweldig op, omdat ik de zaak zoo krachtig en toch zoo taktvol behandeld had.
’s Avonds vergaderden we weer met de afgevaardigden der rechterzijde. De stemming was veel kalmer. ’t Liep nu vooral over de sociale hervormingen, bij welk debat ik vooral veel te vertellen had. Algemeen was de aandrang, krachtig in te grijpen. Ik zei tot slot: ‘Ik hoor met genoegen, dat alle heeren voor krachtige sociale hervormingen zijn. Ik verheug me erover en wil niets liever. Doch op deze ééne voorwaarde: dat als de toestand weer rustig is, en ik er mee kom, de heeren niet terugkrabbelen! De arbeiders vertrouwen ons thans ten volle. Als wij later dat vertrouwen beschamen, is dat erger, dan wanneer nu de revolutie tijdelijk zegepralen zou.’ Daar waren [ze] ’t mee eens. Ik zal ze er later nog wel eens aan herinneren!
Bij tienen ’s avonds kwam de bode binnen en zei me: ‘Excellentie, ’t Kabinet van de Koningin is voor u aan de telefoon.’ Ik zat tusschen Ruijs en Heemskerk in. Alle drie dachten we: de proclamatie! De koningin heeft er spijt van! Ik ging naar de telefoon: H.M. heeft me opgedragen, u te verzoeken, morgenochtend kwart voor tien bij haar te komen; doch zij vernam, dat u hedenavond een vergadering had, en vreest dat ’t wellicht erg laat voor u zal worden. Wanneer u dus liever morgen wat later wilt komen moet u ’t gerust zeggen, dan zal H.M. een later uur bepalen.’ Ik zei, dat ik geen bezwaar had, en om kwart voor tien present zou zijn.
Donderdag 14 november 1918. Weer ministerraad, donderdag half een. Heemskerk en Ruijs waren naar de koningin geweest. Deze wilde absoluut nog den eigen dag een proclamatie tot haar volk richten. Wij moesten de tekst vaststellen, en om vier uur zou Kan bij haar ontvangen worden, om haar de proclamatie te laten teekenen, die dan terstond gedrukt, en ’s nachts overal heengezonden kon worden.
Ik was er woest tegen. Vooreerst, omdat ’t als een bewijs van zwakheid bij de regeering zou beschouwd worden: men zou meenen, dat wij den toestand niet meer meester waren en nu, als noodschot, de koningin naar voren brachten. Vervolgens: ik zag er iets onridderlijks in. Niet de koningin moest hier optreden – wij moesten vóór de koningin staan, en de slagen opvangen. Tenslotte: een dynastiek gevaar: de koningin kwam in ’t centrum der beweging te staan. De beweging tegen ‘de regeering’ zou zich nu concentreeren tegen haar persoonlijk. Dat zou haar positie later schaden – ze moest boven de partijen blijven staan, ook thans.
Ik vond bij velen instemming, en ook Heemskerk en Ruijs wankelden. Maar ze hadden ’t de koningin ’s morgens beloofd! Ik moest dan maar om vier uur naar haar toegaan en zien, haar van meening te doen veranderen. Goed zei ik, maar laat dan een der oudste leden van ’t kabinet met me meegaan, bijvoorbeeld Idenburg.
Aldus werd besloten. Maar ik had geen hoogen hoed, en maar ’n gewoon jasje aan! En onmogelijk tijd, om me te gaan verkleeden. Idenburg zou dus ook met ’n deukhoedje op komen. Zoo kwamen we om vier uur in ’t Noordeinde aan. De lakeien zullen ’t wel ’t begin der revolutie gevonden hebben, dat twee ministers met ’n deukhoedje op, en ’n gewoon pakkie aan, in het paleis ter audiëntie kwamen!
We werden terstond ontvangen. De koningin was ernstig, maar vriendelijk. Wel leek ze me wat geagiteerd; ze had een hoogroode kleur. Ik hield een vrij lang, maar – naar Idenburg later in den ministerraad meedeelde: heel duidelijk en klemmend – betoog, om aan te toonen, waarom een proclamatie thans een fout was. Mijns inziens moest de koningin eerst met een proclamatie komen, als de toestand zóódanig was, dat ’t voor iedereen vaststond, dat de regeering de toestand volkomen meester was. Dan had een proclamatie zin: een rustig koninklijk woord, om aan te sporen eendrachtig de nieuwe toekomst in te gaan.
H.M. hoorde mij zwijgend aan. Toen ik uitgesproken had, bleek zij zeer onder den indruk mijner argumenten te zijn gekomen. Ze stribbelde nog een weinig tegen. Ik begon toen den inhoud der proclamatie te critiseeren: het was een stuk van de secretaris-generaal, niet het woord der koningin in een gewichtig oogenblik. Dat sloeg in! De koningin nam toen ’t stuk van me over – ’t ligt nog in mijn aanteekeningen van den ministerraad van dien dag: een merkwaardig stuk: een door mij tegengehouden en nooit verschenen proclamatie! Ze ging toen ook aan ’t critiseeren, veel scherper nog dan ik ’t gedaan had. En wat ze ervoor in de plaats stelde, was telkens véél en véél beter: werkelijk ’t juiste woord, en koninklijk! Zij heeft blijkbaar veel taal- en stijlbegrip.
Vooral had ik aanmerking gemaakt op deze derde alinea: ‘Thans is het oogenblik gekomen, om een nieuw huis boven ons hoofd op te bouwen. De tijden zijn rijp voor ingrijpende hervormingen zoo op wetgevend als sociaal gebied tot stand te brengen, om te verwezenlijken wat in de diepste lagen van ons volk leeft’. Dat ‘nieuwe huis’ riekt naar geslaagde revolutie. De ‘ingrijpende hervormingen’ zouden op dit moment concessie aan de revolutionaire beweging schijnen. ‘Zoo op wetgevend als sociaal gebied’ was geen tegenstelling. Bedoeld was wellicht: politiek als sociaal. Dit scheen een concessie aan Troelstra’s eisch: afschaffing van de Eerste Kamer. Die ‘diepste lagen’ waren hier onzin: klinkt bolsjewikisch! De koningin was ’t heelemaal met me eens.
Zelf viel zij vooral op de volgende alinea, waarin stond, dat de Oranjevorsten altijd op de bres stonden voor de bestaande vrijheden. Dat is helemaal onjuist, zei ze. ‘Wij hebben de vrijheid gebracht.’ Het eind was, dat zij zei: die proclamatie deugt heelemaal niet, en wat ’t tijdstip aangaat, ik zal maar geduldig en rustig afwachten, tot de heeren van meening zijn, dat ’t goede moment gekomen is. Ik zei: ‘Majesteit, mag ik ’t eerlijk zeggen? Ik ga met een veel geruster hart van u heen, dan ik gekomen was.’ De koningin stond op, en gaf ons beiden een hand. Het onderhoud had juist een uur geduurd. Idenburg was opgetogen. In de ministerraad ’s avonds bracht hij verslag uit en kamde me geweldig op, omdat ik de zaak zoo krachtig en toch zoo taktvol behandeld had.
’s Avonds vergaderden we weer met de afgevaardigden der rechterzijde. De stemming was veel kalmer. ’t Liep nu vooral over de sociale hervormingen, bij welk debat ik vooral veel te vertellen had. Algemeen was de aandrang, krachtig in te grijpen. Ik zei tot slot: ‘Ik hoor met genoegen, dat alle heeren voor krachtige sociale hervormingen zijn. Ik verheug me erover en wil niets liever. Doch op deze ééne voorwaarde: dat als de toestand weer rustig is, en ik er mee kom, de heeren niet terugkrabbelen! De arbeiders vertrouwen ons thans ten volle. Als wij later dat vertrouwen beschamen, is dat erger, dan wanneer nu de revolutie tijdelijk zegepralen zou.’ Daar waren [ze] ’t mee eens. Ik zal ze er later nog wel eens aan herinneren!
Bij tienen ’s avonds kwam de bode binnen en zei me: ‘Excellentie, ’t Kabinet van de Koningin is voor u aan de telefoon.’ Ik zat tusschen Ruijs en Heemskerk in. Alle drie dachten we: de proclamatie! De koningin heeft er spijt van! Ik ging naar de telefoon: H.M. heeft me opgedragen, u te verzoeken, morgenochtend kwart voor tien bij haar te komen; doch zij vernam, dat u hedenavond een vergadering had, en vreest dat ’t wellicht erg laat voor u zal worden. Wanneer u dus liever morgen wat later wilt komen moet u ’t gerust zeggen, dan zal H.M. een later uur bepalen.’ Ik zei, dat ik geen bezwaar had, en om kwart voor tien present zou zijn.
woensdag 12 november 2014
P.J.M. Aalberse -- 13 november 1918
• Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.
Woensdag 13 november 1918. Om half een weer ministerraad, ter bespreking van de toestand. De departementen waren bewaakt. We moesten rekening houden met ’t mogelijk optreden van een soldatenraad, die de ministeries zou overrompelen en ons gevangen nemen. De soldaatjes zaten naast mijn kamer rustig kaart te spelen en sigaretten te rooken!
Ruijs wilde een verklaring in de Kamer afleggen over ’t vrouwenkiesrecht. Behalve Heemskerk waren we daar allen tegen. Zou opgevat worden als ’n concessie, dus als ’n bewijs van zwakheid. Helaas, tegen deze afspraak in, deed Ruijs ’t toch! Dat is de eenige fout, die in deze ernstige week door ons gemaakt is. En ze werd ook terstond door Het Volk als een concessie uitgebazuind. Met vette letters stond erboven: ‘De regeering doet concessies’.
’s Morgens had ik bezoek ontvangen van het bestuur van ’t R.K. Vakbureau, die me allerlei vragen stelden, over de arbeidswetgeving. Ik heb alleen die vragen beantwoord, waarop het antwoord reeds te vinden was in de memorie van antwoord op hoofdstuk I der staatsbegrooting. Dat kòn niet als een concessie worden uitgelegd, omdat de memorie al vóór 10 november verschenen was. ’s Avonds stond ’t geheele onderhoud – door mij gedicteerd – in de bladen, en werkte zeer op de goede stemming onder de katholieke en christelijke arbeiders. Ook gaf ik hun ’t parool uit, waaronder de actie tegen de sociaal-democraten moest worden gevoerd: een protest tegen hun voorstelling, als zouden zij namens de arbeiders spreken. Dat is ook de hoofdtoon geweest. Schitterend is de actie geweest, welke door de katholieke vereenigingen, speciaal de arbeidersvakvereenigingen werd gevoerd. Aan hen heeft Nederland zijn behoud te danken. Dit werd openlijk zelfs door liberalen erkend. Op één dag werd op de Rotterdamsche beurs, voor ondersteuning van de katholieke vereeniging, een ton bijeengebracht! In den ministerraad kon ik mededeelen, dat ik via een mijner ambtenaren berichten kreeg van De Zoete, de secretaris van Kolthek, sociaal-revolutionair Kamerlid. Zoo vernam ik, dat Troelstra cum suis zich van ’t spoorwegpersoneel zeker achtten; St. Raphaël zou ook wel meedoen; de christelijk protestanten niet, doch dezen hadden niets te beteekenen. De stadstrams in de groote steden hadden ze ook in handen. Het geheele verkeer zou stopgezet worden zaterdag a.s.; alleen een beperkte dienstregeling zoude er zijn: enkele personentreinen en treinen voor levensmiddelenvoorziening. Troepen zouden reeds eer[der] geweigerd worden te vervoeren. Ze hadden vertrouwde mannen langs de lijnen gezonden, om na te gaan, of ze van de meerderheid zeker zouden zijn. De minister van Waterstaat telegrafeerde onmiddellijk de spoorwegdirecties, dat ze ’s avonds in Den Haag moesten komen. Toen werden de noodige maatregelen getroffen. De stations werden extra bewaakt.
Onderwijl zaten we met den ex-keizer en den kroonprins in ons maag. Besloten werd, dat de keizer voorloopig op kasteel Amerongen zou verblijven – de kroonprins zou naar ’t eiland Wieringen worden gebracht.
Nog een andere moeilijkheid dreigde: tienduizenden in Duitschland vrijgelaten Russische, Fransche, Engelsche en Belgische krijgsgevangenen stonden aan onze grens. Alleen Engelsche 150.000! Wat met hen te doen? Met de Entente-gezanten zou overlegd worden, ze via ons land naar België en Engeland te voeren.
Woensdag 13 november 1918. Om half een weer ministerraad, ter bespreking van de toestand. De departementen waren bewaakt. We moesten rekening houden met ’t mogelijk optreden van een soldatenraad, die de ministeries zou overrompelen en ons gevangen nemen. De soldaatjes zaten naast mijn kamer rustig kaart te spelen en sigaretten te rooken!
Ruijs wilde een verklaring in de Kamer afleggen over ’t vrouwenkiesrecht. Behalve Heemskerk waren we daar allen tegen. Zou opgevat worden als ’n concessie, dus als ’n bewijs van zwakheid. Helaas, tegen deze afspraak in, deed Ruijs ’t toch! Dat is de eenige fout, die in deze ernstige week door ons gemaakt is. En ze werd ook terstond door Het Volk als een concessie uitgebazuind. Met vette letters stond erboven: ‘De regeering doet concessies’.
’s Morgens had ik bezoek ontvangen van het bestuur van ’t R.K. Vakbureau, die me allerlei vragen stelden, over de arbeidswetgeving. Ik heb alleen die vragen beantwoord, waarop het antwoord reeds te vinden was in de memorie van antwoord op hoofdstuk I der staatsbegrooting. Dat kòn niet als een concessie worden uitgelegd, omdat de memorie al vóór 10 november verschenen was. ’s Avonds stond ’t geheele onderhoud – door mij gedicteerd – in de bladen, en werkte zeer op de goede stemming onder de katholieke en christelijke arbeiders. Ook gaf ik hun ’t parool uit, waaronder de actie tegen de sociaal-democraten moest worden gevoerd: een protest tegen hun voorstelling, als zouden zij namens de arbeiders spreken. Dat is ook de hoofdtoon geweest. Schitterend is de actie geweest, welke door de katholieke vereenigingen, speciaal de arbeidersvakvereenigingen werd gevoerd. Aan hen heeft Nederland zijn behoud te danken. Dit werd openlijk zelfs door liberalen erkend. Op één dag werd op de Rotterdamsche beurs, voor ondersteuning van de katholieke vereeniging, een ton bijeengebracht! In den ministerraad kon ik mededeelen, dat ik via een mijner ambtenaren berichten kreeg van De Zoete, de secretaris van Kolthek, sociaal-revolutionair Kamerlid. Zoo vernam ik, dat Troelstra cum suis zich van ’t spoorwegpersoneel zeker achtten; St. Raphaël zou ook wel meedoen; de christelijk protestanten niet, doch dezen hadden niets te beteekenen. De stadstrams in de groote steden hadden ze ook in handen. Het geheele verkeer zou stopgezet worden zaterdag a.s.; alleen een beperkte dienstregeling zoude er zijn: enkele personentreinen en treinen voor levensmiddelenvoorziening. Troepen zouden reeds eer[der] geweigerd worden te vervoeren. Ze hadden vertrouwde mannen langs de lijnen gezonden, om na te gaan, of ze van de meerderheid zeker zouden zijn. De minister van Waterstaat telegrafeerde onmiddellijk de spoorwegdirecties, dat ze ’s avonds in Den Haag moesten komen. Toen werden de noodige maatregelen getroffen. De stations werden extra bewaakt.
Onderwijl zaten we met den ex-keizer en den kroonprins in ons maag. Besloten werd, dat de keizer voorloopig op kasteel Amerongen zou verblijven – de kroonprins zou naar ’t eiland Wieringen worden gebracht.
Nog een andere moeilijkheid dreigde: tienduizenden in Duitschland vrijgelaten Russische, Fransche, Engelsche en Belgische krijgsgevangenen stonden aan onze grens. Alleen Engelsche 150.000! Wat met hen te doen? Met de Entente-gezanten zou overlegd worden, ze via ons land naar België en Engeland te voeren.
dinsdag 11 november 2014
P.J.M. Aalberse -- 12 november 1918
• Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.
Dinsdag 12 november. Onze kleine Joke, de jongste, werd die dag zes jaar. Ik ging om half tien van huis en kwam eerst over twaalven thuis! Wat een dag is dat geweest. Ik vergeet hem nooit, zoolang ik leef.
Op de vergadering, maandagavond, te Rotterdam, had Troelstra een zeer revolutionaire rede gehouden. Het proletariaat greep naar de macht. Er zouden soldatenraden worden opgericht en deze zouden een oppersten raad kiezen die ’t gezag in handen zou nemen. De Eerste Kamer moest worden afgeschaft, maar zonder Grondwetsherziening. Daar was nu geen tijd voor. Enz. Dezelfde rede, behalve ’t slot over de soldatenraden, hield hij ’s middags ook in de Tweede Kamer.
’s Middags ministerraad. Over ’t algemeen waren we kalm. Alleen Heemskerk was zeer zenuwachtig en onder zijn invloed Ruijs ook een weinig. Ik heb ’t sterkst tegenover Heemskerk gestaan. Hij wilde concessies doen: een volksreferendum toezeggen, bijvoorbeeld, later: vrouwenkiesrecht invoeren, daarna kamerontbinding. Ik was daar fel tegen, ook in de volgende dagen. De historie leert dat alle revoluties die slaagden, geslaagd zijn door de vrees der regeerders die begonnen met toegeven. Dan ben je weg. Je toont zwakheid. Het groote publiek verlaat je en je komt van kwaad tot erger. Vooral Idenburg, Van IJsselstein en Van Karnebeek steunden me. We hebben ’t gewonnen en daarmee, ik ben er vast van overtuigd, ons land gered.
Generaal Pop, waarnemend opperbevelhebber, kwam ter vergadering. Hij zag de toestand zoo: kans op onlusten in verschillende plaatsen tegelijk, terwijl ons leger aanzienlijk verzwakt was door de begonnen demobilisatie. Wij voerden daar tegen aan dat we alleen onlusten verwachtten in de groote gemeenten, vooral Rotterdam, Amsterdam, Den Haag. Op die drie plaatsen moesten dus alle krachten worden saamgetrokken. De groote meerderheid der bevolking staat aan onze zij. ’s Morgens hadden de katholieke arbeiders al een krachtig manifest tegen de revolutie verspreid. Op een groot deel van het leger konden we rekenen. We moesten veel troepenmacht vertoonen, zoo spoedig mogelijk. Alle regeeringsgebouwen, stations, gas- en electriciteitsfabrieken moesten door militairen worden bewaakt, terstond. Dit zou de oproermakers afschrikken, die zouden zien dat van een onbloedige revolutie geen sprake zou zijn en de goed gezinden zouden worden gesterkt. Aldus werd besloten.
Van de burgemeester van Rotterdam hadden wij vernomen dat hij, wanneer er een soldatenraad zou worden opgericht, zich te hunner beschikking zou stellen, ‘in ’t belang van de stad’. De Vries was per auto naar hem toegezonden om hem aan te zeggen met geweld de revolutie keeren. Troepen uit Breda zouden den volgenden dag reeds arriveeren.
Een andere verwikkeling dreigde tegelijkertijd. Vooreerst was den vorigen dag ook de Duitsche kroonprins ’t land binnengekomen. Hem dirigeerden we naar ’t eiland Wieringen. Maar bovendien: tienduizenden Duitschers stonden aan onze grens en wilden over ons land naar Duitschland trekken. ’t Best was ze door het smalst van Limburg te laten marcheeren na ze eerst ontwapend te hebben. Van Karnebeek deelde dit voornemen den volgenden dag aan de Ententegezanten mede die geen enkele aanmerking maakten. De ezels, die hebben later van hun regeeringen op hun kop gehad en beweerden nu dat ze eenvoudig voor ’n fait accompli waren gesteld! Ook vele Engelsche krijgsgevangenen kwamen uit Duitschland naar onze grens.
Dinsdag 12 november. Onze kleine Joke, de jongste, werd die dag zes jaar. Ik ging om half tien van huis en kwam eerst over twaalven thuis! Wat een dag is dat geweest. Ik vergeet hem nooit, zoolang ik leef.
Op de vergadering, maandagavond, te Rotterdam, had Troelstra een zeer revolutionaire rede gehouden. Het proletariaat greep naar de macht. Er zouden soldatenraden worden opgericht en deze zouden een oppersten raad kiezen die ’t gezag in handen zou nemen. De Eerste Kamer moest worden afgeschaft, maar zonder Grondwetsherziening. Daar was nu geen tijd voor. Enz. Dezelfde rede, behalve ’t slot over de soldatenraden, hield hij ’s middags ook in de Tweede Kamer.
’s Middags ministerraad. Over ’t algemeen waren we kalm. Alleen Heemskerk was zeer zenuwachtig en onder zijn invloed Ruijs ook een weinig. Ik heb ’t sterkst tegenover Heemskerk gestaan. Hij wilde concessies doen: een volksreferendum toezeggen, bijvoorbeeld, later: vrouwenkiesrecht invoeren, daarna kamerontbinding. Ik was daar fel tegen, ook in de volgende dagen. De historie leert dat alle revoluties die slaagden, geslaagd zijn door de vrees der regeerders die begonnen met toegeven. Dan ben je weg. Je toont zwakheid. Het groote publiek verlaat je en je komt van kwaad tot erger. Vooral Idenburg, Van IJsselstein en Van Karnebeek steunden me. We hebben ’t gewonnen en daarmee, ik ben er vast van overtuigd, ons land gered.
Generaal Pop, waarnemend opperbevelhebber, kwam ter vergadering. Hij zag de toestand zoo: kans op onlusten in verschillende plaatsen tegelijk, terwijl ons leger aanzienlijk verzwakt was door de begonnen demobilisatie. Wij voerden daar tegen aan dat we alleen onlusten verwachtten in de groote gemeenten, vooral Rotterdam, Amsterdam, Den Haag. Op die drie plaatsen moesten dus alle krachten worden saamgetrokken. De groote meerderheid der bevolking staat aan onze zij. ’s Morgens hadden de katholieke arbeiders al een krachtig manifest tegen de revolutie verspreid. Op een groot deel van het leger konden we rekenen. We moesten veel troepenmacht vertoonen, zoo spoedig mogelijk. Alle regeeringsgebouwen, stations, gas- en electriciteitsfabrieken moesten door militairen worden bewaakt, terstond. Dit zou de oproermakers afschrikken, die zouden zien dat van een onbloedige revolutie geen sprake zou zijn en de goed gezinden zouden worden gesterkt. Aldus werd besloten.
Van de burgemeester van Rotterdam hadden wij vernomen dat hij, wanneer er een soldatenraad zou worden opgericht, zich te hunner beschikking zou stellen, ‘in ’t belang van de stad’. De Vries was per auto naar hem toegezonden om hem aan te zeggen met geweld de revolutie keeren. Troepen uit Breda zouden den volgenden dag reeds arriveeren.
Een andere verwikkeling dreigde tegelijkertijd. Vooreerst was den vorigen dag ook de Duitsche kroonprins ’t land binnengekomen. Hem dirigeerden we naar ’t eiland Wieringen. Maar bovendien: tienduizenden Duitschers stonden aan onze grens en wilden over ons land naar Duitschland trekken. ’t Best was ze door het smalst van Limburg te laten marcheeren na ze eerst ontwapend te hebben. Van Karnebeek deelde dit voornemen den volgenden dag aan de Ententegezanten mede die geen enkele aanmerking maakten. De ezels, die hebben later van hun regeeringen op hun kop gehad en beweerden nu dat ze eenvoudig voor ’n fait accompli waren gesteld! Ook vele Engelsche krijgsgevangenen kwamen uit Duitschland naar onze grens.
vrijdag 7 november 2014
Sigurd von Ilsemann -- 8 november 1918
• Sigurd von Ilsemann (1884-1952) was vleugeladjudant van de Duitse keizer Wilhelm II. Hij schreef Der Kaiser in Holland. Aufzeichnungen des letzten Flügeladjutanten Kaiser Wilhelms II.
Spa, 8 november 1918
Bij het ontbijt zegt de keizer [Wilhelm II] heel rustig en beheerst: 'Ik heb zo-even een telegram van de kanselier ontvangen, waarin staat dat de sociaal-democraten verlangen dat ik aftreed en dat de kroonprins afstand doet. Tevens vraagt hij om ontslag en waarschuwt voor de dictatuur. Dat is nu het gevolg van de slappe houding van prins Max, die zich maar liet drijven maar niet heeft gehandeld. Eerst scheept hij mij met de zaak op, nu laat hij mij zitten. Ik heb geantwoord, dat hij in functie moet blijven, totdat de wapenstilstand is gesloten. Het militair gezag in Berlijn moet hij Linsingen in handen geven. Het einde van de oorlog heeft een geheel ander beeld gekregen. Nu is het vechten tegen het bolsjewisme in Europa. Het is niet uitgesloten, dat de Engelsen mij nog troepenhulp aanbieden om het bolsjewisme in Duitsland te onderdrukken. 's Middags komen Hindenburg en Groener om te rapporteren. Beiden zijn zeer ernstig. Beieren heeft zich tot republiek verklaard!
's Namiddags meldt Hintze, dat de Rijksdag, met uitzondering van de conservatieven, het aftreden van de keizer eist. Z.M. wijst dat krachtig af.
's Avonds spreekt Z.M. de kanselier per telefoon: 'U hebt de wapenstilstand ingeleid, nu moet u hem ook ondertekenen. De Rijksdag alleen kan mij niet afzetten, daartoe moeten de bondsvorsten en de bondsraad worden gehoord, die mij hebben geïnstalleerd. Wanneer u in Berlijn niet van mening verandert, dan kom ik na het sluiten van de wapenstilstand met mijn troepen naar Berlijn en schiet de stad in elkaar als het moet zijn!
' 's Avonds zegt de keizer: 'Ik weet niet, wat God met ons voorheeft, maar als de mensen niet voor rede vatbaar zijn, ga ik met de heren en de troepen die mij nog trouw zijn ook al is het maar een bataljon, zelfs al zou dat mijn dood betekenen, naar het vaderland. Het is mijn plicht de orde te herstellen. Vier weken geleden heb ik de kanselier reeds gezegd: "Ik waarschuw u, ik weet dat men in Berlijn fluistert over mijn aftreden, breng mij niet in de toestand dat ik als koning van Pruisen tegen het rijk positie moet kiezen." Toen zei de kanselier: "Daarvan kan geen sprake zijn, ik kom met mijn regering voor u op, ik bescherm u!" En wat komt er van terecht?'
De keizer heeft bevolen dat zijn zoons met hun vrouwen en kinderen naar het Nieuwe Paleis verhuizen. Prins Eitel Friedrich is verantwoordelijk voor de bescherming van de keizerin.
De hertog von Braunschweig heeft vanmiddag afstand gedaan. De keizer was tegen de avond tamelijk rustig, zat als gewoonlijk met ons bij de haard en ging kort na tien uur naar bed. Hedenmorgen ging Z.M. met Fürstenberg en ons, adjudanten, op de straatweg bij Villa Fraineuse wandelen. Bij het middageten was een Hollandse generaal uitgenodigd, die zich bij de keizer wilde melden. Excellentie von Gontard vroeg de keizer, of hij, gezien de gebeurtenissen, niet liever van het gezelschap van deze vreemde heer verschoond wenste te blijven. De keizer beval echter, dat alles zo moest blijven als het was geregeld en onderhield zich aan tafel met de Hollander alsof er niets was gebeurd.
Spa, 8 november 1918
Bij het ontbijt zegt de keizer [Wilhelm II] heel rustig en beheerst: 'Ik heb zo-even een telegram van de kanselier ontvangen, waarin staat dat de sociaal-democraten verlangen dat ik aftreed en dat de kroonprins afstand doet. Tevens vraagt hij om ontslag en waarschuwt voor de dictatuur. Dat is nu het gevolg van de slappe houding van prins Max, die zich maar liet drijven maar niet heeft gehandeld. Eerst scheept hij mij met de zaak op, nu laat hij mij zitten. Ik heb geantwoord, dat hij in functie moet blijven, totdat de wapenstilstand is gesloten. Het militair gezag in Berlijn moet hij Linsingen in handen geven. Het einde van de oorlog heeft een geheel ander beeld gekregen. Nu is het vechten tegen het bolsjewisme in Europa. Het is niet uitgesloten, dat de Engelsen mij nog troepenhulp aanbieden om het bolsjewisme in Duitsland te onderdrukken. 's Middags komen Hindenburg en Groener om te rapporteren. Beiden zijn zeer ernstig. Beieren heeft zich tot republiek verklaard!
's Namiddags meldt Hintze, dat de Rijksdag, met uitzondering van de conservatieven, het aftreden van de keizer eist. Z.M. wijst dat krachtig af.
's Avonds spreekt Z.M. de kanselier per telefoon: 'U hebt de wapenstilstand ingeleid, nu moet u hem ook ondertekenen. De Rijksdag alleen kan mij niet afzetten, daartoe moeten de bondsvorsten en de bondsraad worden gehoord, die mij hebben geïnstalleerd. Wanneer u in Berlijn niet van mening verandert, dan kom ik na het sluiten van de wapenstilstand met mijn troepen naar Berlijn en schiet de stad in elkaar als het moet zijn!
' 's Avonds zegt de keizer: 'Ik weet niet, wat God met ons voorheeft, maar als de mensen niet voor rede vatbaar zijn, ga ik met de heren en de troepen die mij nog trouw zijn ook al is het maar een bataljon, zelfs al zou dat mijn dood betekenen, naar het vaderland. Het is mijn plicht de orde te herstellen. Vier weken geleden heb ik de kanselier reeds gezegd: "Ik waarschuw u, ik weet dat men in Berlijn fluistert over mijn aftreden, breng mij niet in de toestand dat ik als koning van Pruisen tegen het rijk positie moet kiezen." Toen zei de kanselier: "Daarvan kan geen sprake zijn, ik kom met mijn regering voor u op, ik bescherm u!" En wat komt er van terecht?'
De keizer heeft bevolen dat zijn zoons met hun vrouwen en kinderen naar het Nieuwe Paleis verhuizen. Prins Eitel Friedrich is verantwoordelijk voor de bescherming van de keizerin.
De hertog von Braunschweig heeft vanmiddag afstand gedaan. De keizer was tegen de avond tamelijk rustig, zat als gewoonlijk met ons bij de haard en ging kort na tien uur naar bed. Hedenmorgen ging Z.M. met Fürstenberg en ons, adjudanten, op de straatweg bij Villa Fraineuse wandelen. Bij het middageten was een Hollandse generaal uitgenodigd, die zich bij de keizer wilde melden. Excellentie von Gontard vroeg de keizer, of hij, gezien de gebeurtenissen, niet liever van het gezelschap van deze vreemde heer verschoond wenste te blijven. De keizer beval echter, dat alles zo moest blijven als het was geregeld en onderhield zich aan tafel met de Hollander alsof er niets was gebeurd.
Paul Verlaine -- 7 november 1892
• Op uitnodiging van een aantal Nederlandse bewonderaars bracht de Franse dichter Paul Verlaine (1844-1896) van 2 tot 14 november 1892 een bezoek aan Nederland. Hij hield lezingen in Den Haag (waar Henriette van der Schalk haar toekomstige echtgenoot Richard Roland Holst ontmoette) en in Amsterdam. Toen hij weer terug was in Frankrijk schreef hij Quinze jours en Hollande, een soort van (ongedateerd) dagboek, dat door Karel Jonckheere in het Nederlands is vertaald als Twee weken Holland.
‘Weglopen naar de polders,’ zei ik gisteravond, maar ik heb er nu werkelijk in geslapen, en uitstekend, mag ik u verzekeren. Het is negen uur in de morgen, precies op tijd om me klaar te maken en naar beneden te trekken voor het ontbijt. Terwijl ik me was kijk ik door het raam en stel rondom mij het bestaan vast van water en weiland, nog steeds in strookjes, en waarin koeien en verre windmolens. - De molens dienen om het overtollig water naar de hoger gelegen kanalen te stuwen en zo naar zee te doen vloeien via een grote stroom, Maas, Amstel...
Ik daal de trap af en vind mijn gastheren, die op het punt staan aan tafel te gaan. Met genoegen onderga ik de aanwezigheid van Zilckens schoonmoeder, een zeer aangename vrouw, die aardig konverseert. De aanbiddelijke kleine Renée is ook op post en stuurt me een mooie kus toe. Wij ontbijten met thee, op zijn Engels, in een luchtige en gezellige eetkamer, die vol hangt met schetsen en tekeningen van vrienden. Ik bewonder vooral een Méryon, een schip met alle zeilen bij, in het onbekende. Oude klokken van het allerzuiverste Nederlands merk duiden en slaan twee keer per uur, samen met een moderne pendule van goede smaak. We trekken naar het salon om er te roken en van hieruit dwaalt mijn blik over een nieuw landschap.
Precies tegenover de ingangsdeur van Hélène-Villa [aan de Bezuidenhoutse weg], aan de overzijde van een niet zeer breed kanaal, een achterzicht op het koninklijk winterpaleis [Huis ten Bosch]; niet zeer fraai, dit paleis. Logge bouwsels in rode baksteen, een gekke koepel met een ronde zonnewijzer in de gevel. Daar is het dat het koninginnetje van de Nederlanden elke winter komt schaatsen.
Wat bijvoorbeeld wel mooi is: het eindeloze park vol eeuwenoude bomen, in dit seizoen heel en al rood en goud, nog lauw bezond bij dit zeer milde begin van november.
De legende wil dat Voltaire tussen het geheimzinnig gebladerte van dit bos rondliep met zorgen en vervoeringen, waar de filosofie weinig aandeel in had...
We stappen het atelier binnen, een allerprettigste werkplaats. Geen enkel doek trouwens. De meester heeft al zijn werken naar een grote tentoonstelling in Amsterdam gestuurd. Nieuwsgierig bekijk ik de biblioteek, die bestaat uit enkele Goncourts, twee, drie Villier de l'Isle-Adams, heel wat technische werken, een paar boeken van Barbey d'Aurevilly, Joseph Péladan, Léon Bloy en... enkele Verlaines, plus een onoverzichtelijke verzameling exotische schoenen, Oosterse muiltjes, mocassins, laarzen en laarsjes, dansschoenen, pantoffels van overal, Hottentotse, Vuurlandse, Japanse, Patagonische... Een leuke boel, en we zijn flink bezig ons te verlustigen, als er gebeld wordt en een van onze vrienden, Jan Veth, voornaam konfrater van de zeer voorname Zilcken, binnentreedt, nadien een schets van mij maakt, terwijl ik enkele nota's voor mijn eerste lezing toevertrouw aan het papier.
-Dames en heren.
Nauwelijks is hij klaar of Zilcken, die een fototoestel hanteert, maakt enkele momentopnamen van me, gezeten, werkend.
-En allereerst mijn groet aan dit schone, vrije Holland, klassieke vrije land, het mag worden gezegd, tijdens het bewind van de magnifieke despoot Lodewijk XIV en zijn zwakke opvolgers, tijdens de revolutionaire diktatuur, daarna de militaire, gelukkig gemilderd door de wijze oereigen broer van de almachtige keizer, Louis Bonaparte, die op zichzelf iemand was en een naam nalaat, naast die van zijn al te lieftallige vrouw en die van zijn tragisch omgekomen al te onfortuinlijke zoon!...
Zilcken laat niet af en intussen rollen de mooie zinnen...
Er wordt gebeld... zal ik maar zeggen gelukkig?
Nog een medeplichtige van gisteravond, Toorop, symbolistisch schilder (goed en zeer goed). Hij wordt vergezeld door Albert Verwey, dichter van hoge faam in Holland en over wie ik in de gelegenheid zal zijn meer bijzonderheden te vertellen.
Daar ik vermoed wat me in grote trekken, als ik het zo mag zeggen, nog te wachten staat met Toorop, Toorop een pracht-Javaan van bruine tint, met donkere uitermate zachte blik, malse en dichte baard, blauwachtig door te zwart te zijn, ga ik opnieuw aan het werk.
-Neen, Dames, neen, Heren, de Romaanse school, waarvan ik niet de apostel ben, God beware mij ervoor! is niet wat ze belachelijk uit de verte schijnt te zijn. Moréas maakt beter verzen dan wie ook en weet nog iets anders in zijn ritmen te steken dan harmonieuze wind. Wat zijn ‘discipels’ betreft, alle vijf beschikken ze over een steeds oorspronkelijker wordend talent. Over de formule van deze school...
Een meid klopt en, mag ik zeggen gelukkig? - ik zeg het -, kondigt aan dat het eten op tafel staat. We gaan zitten aan een goed gedekte dis, die we alle eer bewijzen. Dadelijk vergeet ik mijn lezing, ben heel en al attent voor de dames, babbel met mevrouw Zilcken en met haar moeder, vooral over Brussel, Parijs en kantwerk; nu en dan wissel ik enkele woorden met Verwey, die zich moeilijk uitdrukt in onze taal, die hij nochtans grondig kent. Elk haar staat overeind bij die Verwey. Het enige vervaarlijke trouwens in zijn echt ingoede, bijna kinderlijke uitdrukking. Hij is trouwens nog zeer jong, ten hoogste dertig, hij ziet er niet eens zo oud uit. Mejuffer Renée is vol gratie, de ‘baas’ duivels vinnig, wij allen gedragen ons uitermate vrolijk en om onze, o uiterst fatsoenlijk aangeschoten appetijt te begeleiden, gaat een sijsje, een Hollands sijsje uiterst geslaagde trillers uit zijn keeltje halen en allerliefste piouw- piouws... Na het noenmaal, koffie in het salon. Een dik uur wegzakkende luiheid, opgekrikt door een van die Bataafse of Javaanse sigaren, waarvan men er niet te veel mag roken op straffe van hoofdpijn, - vooral wanneer zulks gepaard gaat in dit land van koude koppen, wat eigenlijk die stoere Nederlanders redt, met wat Schiedamse bittertjes, bijvoorbeeld. Maar een goede Fransman uit Frankrijk, komaan... Ik onthoud me dan ook... zo dikwijls mogelijk, waarlijk, tijdens de hele duur van mijn verblijf. Zoniet, Lugete veneres cupidinesque, (Weent, nimfen en cupido's) wat zou er met mijn lezingen zijn gebeurd en hoe zouden ze er hebben uitgezien?...
Terug naar het atelier, waar de laatste hand wordt gelegd aan het ding voor vanavond, onder het geniepige oog van ergens een opnametoestel, wazig gericht.
Maar de Meester verklaart dat we de stad in moeten. Zoals ge vermoeden zult, vraag ik niet beter. Mijn lezing is trouwens klaar.
Was het die dag dat het zo regende, of die met zijn piekfijn weer? Ik herinner het me niet meer, maar de bomen in het bos waren prachtiger - zwart-rood en goud langs het kanaal met zijn gulden weerschijn - dan tevoren. Om het trammetje te bereiken duurde het trouwens niet lang. En we rijden tussen twee rijen eerder lage huizen met terras, met dakgoten, een bay en een bow window, iets te Engels maar toch koket, nemen onderweg een talentvol schilder op, nog een gast van de vorige avond, Etienne Bosch. En na korte tijd bevinden we ons in het hart van de stad. Even tijd voor een goeiendag aan Blok in zijn overwegend Franse boekhandel in de Prinsenstraat en voor een halte in een bodega vlakbij - en we gaan de zaal bezoeken waar ik vanavond moet spreken. Het is in een van de kamers, die het lokaal uitmaken van de Haagse vrijmetselaarsloge. Het ziet er dubbel protestants uit. De muren in klaar groen geschilderd vertonen ook iets dergelijks, grijs, of helros, mijn memorie blijft haperen. Geen goud, geen enkele versiering. Als meubels een kroonluchter in brons, een honderdtal stoelen, een lezenaar, spreekgestoelte of tribune, in een hoek... In het midden een verhoog met de traditionele tafel, groen laken, twee blakers en een leeg glas.
Ik stap het verhoog op en daar ik mijn lezing niet bij me heb, lees ik, gezeten om even het geluid te toetsen, een paragraaf uit ‘Gil Blas’, ongeveer in deze bewoordingen gesteld:
‘Tussen onze elegantste dames uit de demimonde bemerkten wij Berthe d'Egreville, Marion Delorme, Clémence de Pibrac, Léona Bindler...’ -O Calvijn, o Frédéric Passy, o Jules Simon, o voortaan onsterfelijke meneer de senator Bérenger.
‘Wat zegt ge nu van die bandiet’,
wat ingetogen echo's opwekt van deze te charmante namen!
Mijn stem klinkt zwak. Tot mijn opluchting mag worden gezegd, tegenover de vermelde Heiligen, dat mij de nodige geestdrift ontbrak in deze galante opsomming, maar de akoestiek is goed.
Alle schikkingen voor vanavond halfnegen zijn getroffen, we kunnen de stad eens afzien. Zeer mooi, deze stad: Vlaamse huizen dit keer, prachtige winkels, Nederlandse netheid. De kleine baksteen voelt zacht aan onder de voet en is aangenaam voor het oog. Weinig monumenten: een zeer bevallig stadhuisje, begin renaissance, met bekoorlijke beiaard. (Hier treft men minder openbare gebouwen met puien aan dan in België). Een paleis voor diverse tribunalen, ook heel kleintjes, en pseudo-gotisch vrees ik, perpendicularistisch als de Engelse katedralen, maar met één verdieping, wat vloekt met dit soort bouwkunst, dat zijn ware grootse schoonheid dankt aan zijn zwier, kijk naar Westminster Abbey, Canterbury, zoveel andere wonderen. In Den Haag biedt geen enkele kerk iets merkwaardigs over het algemeen, noch de katolieke noch de protestantse. Op een zondag, veertien dagen na mijn aankomst, wilde ik tijdens een ‘goddelijke dienst’ binnentreden in een reusachtig gebouw in rode baksteen en middeleeuwse kerkramen, maar dit werd me ontraden, want eenmaal binnen in die tempels mag men ze alleen verlaten op het einde van de psalmodieën en het sermoen!
En we gaan ons aperitief bitter-Schiedam ditmaal pakken in een overgroot voor mij nieuw café.
Helemaal in spiegels, zoals dat trouwens van de ‘Passage’; planten, crysanten. De café's hier doen denken, maar dan in het groot, zeggen we in het grootse, aan die van Parijs. Er wordt gedronken en gerookt en bij het drinken verorbert men kleine, harde, gezouten taartjes. Zij die de zeer talrijke kranten en tijdschriften willen lezen in dit persland beschikken over lange tafels in een van de klaarste hoeken van de instelling.
Maar het uur voor het avondmaal breekt aan. Zilcken heeft iets geflikt met een ‘huurrijtuighouder’ en een prachtige bijna-karos voert ons, rokers van Batavia-sigaren, vroeg naar Hélène-Villa.
Niettegenstaande de elkaar opvolgende sigaren onderweg, praten we veel met elkaar, Zilcken en ik. Een waar type, deze mijn gastheer, het volkomen type van een vreemdeling, die echter even goed Frans spreekt als gij en ik, zonder één fout of accent, het soort artiest, dat van nog duizend en meer zaken afweet daarbuiten, afwisselend, leerzaam en vinnig van konversatie, iemand naar wie men steeds kan luisteren. Hij is de zoon van een hoog staatsambtenaar, als jonge man was hij officieus de intieme sekretaris van de grote koningin Sophie, enige vriendin, de Egeria als het ware van de ongelukkige Napoleon III, die, als hij naar haar had geluisterd, zichzelf en ons de oorlog van 1870 zou bespaard hebben. Naar zijn fysiek beantwoordt Zilcken zo weinig mogelijk aan de opvatting, die men zich over een Hollander maakt... volgens velen, volgens de Vlaamse schilders, ook volgens de literatuur, bijvoorbeeld volgens dat wonderbare verhaal van Edgar Poe Duivel op het belfort, met wiens masker trouwens het zijne enige algemene analogie vertoont. De klassieke tabakspot maakt plaats in hem voor een lange jonge man, mager, opgeschoten, altijd in beweging. Hij heeft een grote faam als schilder en etser in zijn vaderland en is allesbehalve een onbekende op onze nationale en partikuliere tentoonstellingen, waar hij jaarlijks sukses oogst.
Maar we zijn terug op Helene-Villa waar het avondmaal vlug wordt verwerkt. Ik ga me boven ‘aankleden’, ik kom naar beneden om mijn nota's en heel wat boeken te nemen en we zijn op weg naar de glorie in de koets van de stalhouder die ons ook in de late uurtjes zal terugrijden. Mevrouw Zilcken vergat niet een ei mee te nemen, dat de spreker straks zal moeten zuipen om bij stem te zijn. Maar we betreden het angstaanjagende hol met zijn talloze zalen, de ene al strenger dan de andere. Ik slik mijn ei en treed mijn zaal binnen. Een goed honderdtal mensen, onder wie veel dames en juffers, die me met handgeklap verwelkomen. Ik klim de drie treden van het verhoog op en ga zitten tussen de twee flambeeuwen; met rechts een glas water, een suikerpot, een karaf, terwijl Zilcken een pak boeken neerlegt op de tafel, al mijn werken, de gedichten van de Romaanse School gedeeltelijk, H. de Regnier, Viélé-Griffin, Retté, Dubus, Rambosson, nog meer anderen, alles voor de te verklaren teksten zorgvuldig aangegeven door lange, witpapieren bladwijzers. Ik begin!
Totnogtoe had ik slechts één keer in het openbaar geproken. En dit was in 1869! Ziehier waarom en hoe. Samen met een vriend had ik ingestaan voor een individu, een Pools balling, voor een bedrag van enkele honderden franken voor die martelaar, en zulks namens een kredietmaatschappij, genoemd Société du Prince Impérial. Daar de held van wie sprake kort daarop een goeie morgen het Doulce France vaarwel zei, viel mij iets zeer bevelachtigs te beurt, ondertekend door de vrederechter van het XIIIde arrondissement in Parijs. Op de gestelde dag was ik present en toen de magistraat me vroeg wat ik te zeggen had, riep ik uit ‘voor acht dagen uitstellen’. Dit werd me toegestaan. Wat er van mijn sprekerstalent terecht kwam? Daar ik me acht dagen later niet aanbood (ja, waarom niet?), vermoed ik dat ik bij deze brave maatschappij nog altijd in het krijt sta... een jaar later bestond ze al niet meer.
Maar dit dubbel triomfantelijk voorgaande stemde me allesbehalve gerust, zal ik het maar bekennen? En ik trilde een beetje, toen ik de sakramentele woorden uitsprak ‘Dames en Heren’, gevolgd door mijn groet aan Holland, u reeds bekend. De diepste ondergrond van mijn gedachte, waarschijnlijk twijfelt gij er niet aan, was dat ik er zo gauw mogelijk wilde van af zijn. Gelukkig had ik onderweg een lieftallig zinnetje voor Den Haag in elkaar geknutseld, met onder meer ‘deze waarlijk koninklijke stede waar welstand en welvaren enz.’. Dit sloeg in en van dat moment af vatte ik mijn onderwerp met iets minder schuchterheid aan. Ik sprak zeer zorgvuldig over de hedendaagse poëzie, opklimmend tot het romantisme en de hedendaagse Parnassus, waaraan ik een verdiende hulde bracht, daarna ontleedde ik, verklaarde ik naar beste vermogen de schakeringen van het decadisme en het symbolisme en de geheimen van de Romaanse School, alles samenvattend met een grote goeienavond aan al deze diepzinnige woorden, om in de mode te blijven zou ik ‘abscons’ moeten zeggen - die daarom niet, gelukkig, het talent ontnemen aan wie er hebben, hoewel het hun behaagt zich te omhangen met deze ietwat ...schreeuwende pakken. En tot staving van mijn thesis citeerde ik massa's verzen van mijn kameraden en vrienden, die ik tot mijn voldoening dikwijls op handgeklap deed onthalen.
Daarna stapte ik over naar mezelf, van mijn biografie, zo ingewikkeld voor wie ze ernstig zou willen ondernemen, een diskrete maar openhartige schets brengend. En ik las verzen van mij - fragmenten uit Sagesse werden door de aanwezigen het meest gesmaakt.
Eigenlijk werd het een sukses. Slechts drie dingen werden mij verweten, mijn stem was een beetje omfloerst, ik had niet genoeg eigen verzen gelezen, ik had alles ineens afgewerkt in plaats van halverwege wat te rusten en ook wat respijt te geven aan de toehoorders, zoals het hier de gewoonte is.
Maar daar staan Zilcken, mevrouw Zilcken, Toorop, Verwey, die mij meenemen, en dit keer trekken we te voet naar de Passage, die vlakbij is, en waar we een koffiehuis overrompelen.
‘Weglopen naar de polders,’ zei ik gisteravond, maar ik heb er nu werkelijk in geslapen, en uitstekend, mag ik u verzekeren. Het is negen uur in de morgen, precies op tijd om me klaar te maken en naar beneden te trekken voor het ontbijt. Terwijl ik me was kijk ik door het raam en stel rondom mij het bestaan vast van water en weiland, nog steeds in strookjes, en waarin koeien en verre windmolens. - De molens dienen om het overtollig water naar de hoger gelegen kanalen te stuwen en zo naar zee te doen vloeien via een grote stroom, Maas, Amstel...
Ik daal de trap af en vind mijn gastheren, die op het punt staan aan tafel te gaan. Met genoegen onderga ik de aanwezigheid van Zilckens schoonmoeder, een zeer aangename vrouw, die aardig konverseert. De aanbiddelijke kleine Renée is ook op post en stuurt me een mooie kus toe. Wij ontbijten met thee, op zijn Engels, in een luchtige en gezellige eetkamer, die vol hangt met schetsen en tekeningen van vrienden. Ik bewonder vooral een Méryon, een schip met alle zeilen bij, in het onbekende. Oude klokken van het allerzuiverste Nederlands merk duiden en slaan twee keer per uur, samen met een moderne pendule van goede smaak. We trekken naar het salon om er te roken en van hieruit dwaalt mijn blik over een nieuw landschap.
Precies tegenover de ingangsdeur van Hélène-Villa [aan de Bezuidenhoutse weg], aan de overzijde van een niet zeer breed kanaal, een achterzicht op het koninklijk winterpaleis [Huis ten Bosch]; niet zeer fraai, dit paleis. Logge bouwsels in rode baksteen, een gekke koepel met een ronde zonnewijzer in de gevel. Daar is het dat het koninginnetje van de Nederlanden elke winter komt schaatsen.
Wat bijvoorbeeld wel mooi is: het eindeloze park vol eeuwenoude bomen, in dit seizoen heel en al rood en goud, nog lauw bezond bij dit zeer milde begin van november.
De legende wil dat Voltaire tussen het geheimzinnig gebladerte van dit bos rondliep met zorgen en vervoeringen, waar de filosofie weinig aandeel in had...
We stappen het atelier binnen, een allerprettigste werkplaats. Geen enkel doek trouwens. De meester heeft al zijn werken naar een grote tentoonstelling in Amsterdam gestuurd. Nieuwsgierig bekijk ik de biblioteek, die bestaat uit enkele Goncourts, twee, drie Villier de l'Isle-Adams, heel wat technische werken, een paar boeken van Barbey d'Aurevilly, Joseph Péladan, Léon Bloy en... enkele Verlaines, plus een onoverzichtelijke verzameling exotische schoenen, Oosterse muiltjes, mocassins, laarzen en laarsjes, dansschoenen, pantoffels van overal, Hottentotse, Vuurlandse, Japanse, Patagonische... Een leuke boel, en we zijn flink bezig ons te verlustigen, als er gebeld wordt en een van onze vrienden, Jan Veth, voornaam konfrater van de zeer voorname Zilcken, binnentreedt, nadien een schets van mij maakt, terwijl ik enkele nota's voor mijn eerste lezing toevertrouw aan het papier.
-Dames en heren.
Nauwelijks is hij klaar of Zilcken, die een fototoestel hanteert, maakt enkele momentopnamen van me, gezeten, werkend.
-En allereerst mijn groet aan dit schone, vrije Holland, klassieke vrije land, het mag worden gezegd, tijdens het bewind van de magnifieke despoot Lodewijk XIV en zijn zwakke opvolgers, tijdens de revolutionaire diktatuur, daarna de militaire, gelukkig gemilderd door de wijze oereigen broer van de almachtige keizer, Louis Bonaparte, die op zichzelf iemand was en een naam nalaat, naast die van zijn al te lieftallige vrouw en die van zijn tragisch omgekomen al te onfortuinlijke zoon!...
Zilcken laat niet af en intussen rollen de mooie zinnen...
Er wordt gebeld... zal ik maar zeggen gelukkig?
Nog een medeplichtige van gisteravond, Toorop, symbolistisch schilder (goed en zeer goed). Hij wordt vergezeld door Albert Verwey, dichter van hoge faam in Holland en over wie ik in de gelegenheid zal zijn meer bijzonderheden te vertellen.
Daar ik vermoed wat me in grote trekken, als ik het zo mag zeggen, nog te wachten staat met Toorop, Toorop een pracht-Javaan van bruine tint, met donkere uitermate zachte blik, malse en dichte baard, blauwachtig door te zwart te zijn, ga ik opnieuw aan het werk.
-Neen, Dames, neen, Heren, de Romaanse school, waarvan ik niet de apostel ben, God beware mij ervoor! is niet wat ze belachelijk uit de verte schijnt te zijn. Moréas maakt beter verzen dan wie ook en weet nog iets anders in zijn ritmen te steken dan harmonieuze wind. Wat zijn ‘discipels’ betreft, alle vijf beschikken ze over een steeds oorspronkelijker wordend talent. Over de formule van deze school...
Een meid klopt en, mag ik zeggen gelukkig? - ik zeg het -, kondigt aan dat het eten op tafel staat. We gaan zitten aan een goed gedekte dis, die we alle eer bewijzen. Dadelijk vergeet ik mijn lezing, ben heel en al attent voor de dames, babbel met mevrouw Zilcken en met haar moeder, vooral over Brussel, Parijs en kantwerk; nu en dan wissel ik enkele woorden met Verwey, die zich moeilijk uitdrukt in onze taal, die hij nochtans grondig kent. Elk haar staat overeind bij die Verwey. Het enige vervaarlijke trouwens in zijn echt ingoede, bijna kinderlijke uitdrukking. Hij is trouwens nog zeer jong, ten hoogste dertig, hij ziet er niet eens zo oud uit. Mejuffer Renée is vol gratie, de ‘baas’ duivels vinnig, wij allen gedragen ons uitermate vrolijk en om onze, o uiterst fatsoenlijk aangeschoten appetijt te begeleiden, gaat een sijsje, een Hollands sijsje uiterst geslaagde trillers uit zijn keeltje halen en allerliefste piouw- piouws... Na het noenmaal, koffie in het salon. Een dik uur wegzakkende luiheid, opgekrikt door een van die Bataafse of Javaanse sigaren, waarvan men er niet te veel mag roken op straffe van hoofdpijn, - vooral wanneer zulks gepaard gaat in dit land van koude koppen, wat eigenlijk die stoere Nederlanders redt, met wat Schiedamse bittertjes, bijvoorbeeld. Maar een goede Fransman uit Frankrijk, komaan... Ik onthoud me dan ook... zo dikwijls mogelijk, waarlijk, tijdens de hele duur van mijn verblijf. Zoniet, Lugete veneres cupidinesque, (Weent, nimfen en cupido's) wat zou er met mijn lezingen zijn gebeurd en hoe zouden ze er hebben uitgezien?...
Terug naar het atelier, waar de laatste hand wordt gelegd aan het ding voor vanavond, onder het geniepige oog van ergens een opnametoestel, wazig gericht.
Maar de Meester verklaart dat we de stad in moeten. Zoals ge vermoeden zult, vraag ik niet beter. Mijn lezing is trouwens klaar.
Was het die dag dat het zo regende, of die met zijn piekfijn weer? Ik herinner het me niet meer, maar de bomen in het bos waren prachtiger - zwart-rood en goud langs het kanaal met zijn gulden weerschijn - dan tevoren. Om het trammetje te bereiken duurde het trouwens niet lang. En we rijden tussen twee rijen eerder lage huizen met terras, met dakgoten, een bay en een bow window, iets te Engels maar toch koket, nemen onderweg een talentvol schilder op, nog een gast van de vorige avond, Etienne Bosch. En na korte tijd bevinden we ons in het hart van de stad. Even tijd voor een goeiendag aan Blok in zijn overwegend Franse boekhandel in de Prinsenstraat en voor een halte in een bodega vlakbij - en we gaan de zaal bezoeken waar ik vanavond moet spreken. Het is in een van de kamers, die het lokaal uitmaken van de Haagse vrijmetselaarsloge. Het ziet er dubbel protestants uit. De muren in klaar groen geschilderd vertonen ook iets dergelijks, grijs, of helros, mijn memorie blijft haperen. Geen goud, geen enkele versiering. Als meubels een kroonluchter in brons, een honderdtal stoelen, een lezenaar, spreekgestoelte of tribune, in een hoek... In het midden een verhoog met de traditionele tafel, groen laken, twee blakers en een leeg glas.
Ik stap het verhoog op en daar ik mijn lezing niet bij me heb, lees ik, gezeten om even het geluid te toetsen, een paragraaf uit ‘Gil Blas’, ongeveer in deze bewoordingen gesteld:
‘Tussen onze elegantste dames uit de demimonde bemerkten wij Berthe d'Egreville, Marion Delorme, Clémence de Pibrac, Léona Bindler...’ -O Calvijn, o Frédéric Passy, o Jules Simon, o voortaan onsterfelijke meneer de senator Bérenger.
‘Wat zegt ge nu van die bandiet’,
wat ingetogen echo's opwekt van deze te charmante namen!
Mijn stem klinkt zwak. Tot mijn opluchting mag worden gezegd, tegenover de vermelde Heiligen, dat mij de nodige geestdrift ontbrak in deze galante opsomming, maar de akoestiek is goed.
Alle schikkingen voor vanavond halfnegen zijn getroffen, we kunnen de stad eens afzien. Zeer mooi, deze stad: Vlaamse huizen dit keer, prachtige winkels, Nederlandse netheid. De kleine baksteen voelt zacht aan onder de voet en is aangenaam voor het oog. Weinig monumenten: een zeer bevallig stadhuisje, begin renaissance, met bekoorlijke beiaard. (Hier treft men minder openbare gebouwen met puien aan dan in België). Een paleis voor diverse tribunalen, ook heel kleintjes, en pseudo-gotisch vrees ik, perpendicularistisch als de Engelse katedralen, maar met één verdieping, wat vloekt met dit soort bouwkunst, dat zijn ware grootse schoonheid dankt aan zijn zwier, kijk naar Westminster Abbey, Canterbury, zoveel andere wonderen. In Den Haag biedt geen enkele kerk iets merkwaardigs over het algemeen, noch de katolieke noch de protestantse. Op een zondag, veertien dagen na mijn aankomst, wilde ik tijdens een ‘goddelijke dienst’ binnentreden in een reusachtig gebouw in rode baksteen en middeleeuwse kerkramen, maar dit werd me ontraden, want eenmaal binnen in die tempels mag men ze alleen verlaten op het einde van de psalmodieën en het sermoen!
En we gaan ons aperitief bitter-Schiedam ditmaal pakken in een overgroot voor mij nieuw café.
Helemaal in spiegels, zoals dat trouwens van de ‘Passage’; planten, crysanten. De café's hier doen denken, maar dan in het groot, zeggen we in het grootse, aan die van Parijs. Er wordt gedronken en gerookt en bij het drinken verorbert men kleine, harde, gezouten taartjes. Zij die de zeer talrijke kranten en tijdschriften willen lezen in dit persland beschikken over lange tafels in een van de klaarste hoeken van de instelling.
Maar het uur voor het avondmaal breekt aan. Zilcken heeft iets geflikt met een ‘huurrijtuighouder’ en een prachtige bijna-karos voert ons, rokers van Batavia-sigaren, vroeg naar Hélène-Villa.
Niettegenstaande de elkaar opvolgende sigaren onderweg, praten we veel met elkaar, Zilcken en ik. Een waar type, deze mijn gastheer, het volkomen type van een vreemdeling, die echter even goed Frans spreekt als gij en ik, zonder één fout of accent, het soort artiest, dat van nog duizend en meer zaken afweet daarbuiten, afwisselend, leerzaam en vinnig van konversatie, iemand naar wie men steeds kan luisteren. Hij is de zoon van een hoog staatsambtenaar, als jonge man was hij officieus de intieme sekretaris van de grote koningin Sophie, enige vriendin, de Egeria als het ware van de ongelukkige Napoleon III, die, als hij naar haar had geluisterd, zichzelf en ons de oorlog van 1870 zou bespaard hebben. Naar zijn fysiek beantwoordt Zilcken zo weinig mogelijk aan de opvatting, die men zich over een Hollander maakt... volgens velen, volgens de Vlaamse schilders, ook volgens de literatuur, bijvoorbeeld volgens dat wonderbare verhaal van Edgar Poe Duivel op het belfort, met wiens masker trouwens het zijne enige algemene analogie vertoont. De klassieke tabakspot maakt plaats in hem voor een lange jonge man, mager, opgeschoten, altijd in beweging. Hij heeft een grote faam als schilder en etser in zijn vaderland en is allesbehalve een onbekende op onze nationale en partikuliere tentoonstellingen, waar hij jaarlijks sukses oogst.
Maar we zijn terug op Helene-Villa waar het avondmaal vlug wordt verwerkt. Ik ga me boven ‘aankleden’, ik kom naar beneden om mijn nota's en heel wat boeken te nemen en we zijn op weg naar de glorie in de koets van de stalhouder die ons ook in de late uurtjes zal terugrijden. Mevrouw Zilcken vergat niet een ei mee te nemen, dat de spreker straks zal moeten zuipen om bij stem te zijn. Maar we betreden het angstaanjagende hol met zijn talloze zalen, de ene al strenger dan de andere. Ik slik mijn ei en treed mijn zaal binnen. Een goed honderdtal mensen, onder wie veel dames en juffers, die me met handgeklap verwelkomen. Ik klim de drie treden van het verhoog op en ga zitten tussen de twee flambeeuwen; met rechts een glas water, een suikerpot, een karaf, terwijl Zilcken een pak boeken neerlegt op de tafel, al mijn werken, de gedichten van de Romaanse School gedeeltelijk, H. de Regnier, Viélé-Griffin, Retté, Dubus, Rambosson, nog meer anderen, alles voor de te verklaren teksten zorgvuldig aangegeven door lange, witpapieren bladwijzers. Ik begin!
Totnogtoe had ik slechts één keer in het openbaar geproken. En dit was in 1869! Ziehier waarom en hoe. Samen met een vriend had ik ingestaan voor een individu, een Pools balling, voor een bedrag van enkele honderden franken voor die martelaar, en zulks namens een kredietmaatschappij, genoemd Société du Prince Impérial. Daar de held van wie sprake kort daarop een goeie morgen het Doulce France vaarwel zei, viel mij iets zeer bevelachtigs te beurt, ondertekend door de vrederechter van het XIIIde arrondissement in Parijs. Op de gestelde dag was ik present en toen de magistraat me vroeg wat ik te zeggen had, riep ik uit ‘voor acht dagen uitstellen’. Dit werd me toegestaan. Wat er van mijn sprekerstalent terecht kwam? Daar ik me acht dagen later niet aanbood (ja, waarom niet?), vermoed ik dat ik bij deze brave maatschappij nog altijd in het krijt sta... een jaar later bestond ze al niet meer.
Maar dit dubbel triomfantelijk voorgaande stemde me allesbehalve gerust, zal ik het maar bekennen? En ik trilde een beetje, toen ik de sakramentele woorden uitsprak ‘Dames en Heren’, gevolgd door mijn groet aan Holland, u reeds bekend. De diepste ondergrond van mijn gedachte, waarschijnlijk twijfelt gij er niet aan, was dat ik er zo gauw mogelijk wilde van af zijn. Gelukkig had ik onderweg een lieftallig zinnetje voor Den Haag in elkaar geknutseld, met onder meer ‘deze waarlijk koninklijke stede waar welstand en welvaren enz.’. Dit sloeg in en van dat moment af vatte ik mijn onderwerp met iets minder schuchterheid aan. Ik sprak zeer zorgvuldig over de hedendaagse poëzie, opklimmend tot het romantisme en de hedendaagse Parnassus, waaraan ik een verdiende hulde bracht, daarna ontleedde ik, verklaarde ik naar beste vermogen de schakeringen van het decadisme en het symbolisme en de geheimen van de Romaanse School, alles samenvattend met een grote goeienavond aan al deze diepzinnige woorden, om in de mode te blijven zou ik ‘abscons’ moeten zeggen - die daarom niet, gelukkig, het talent ontnemen aan wie er hebben, hoewel het hun behaagt zich te omhangen met deze ietwat ...schreeuwende pakken. En tot staving van mijn thesis citeerde ik massa's verzen van mijn kameraden en vrienden, die ik tot mijn voldoening dikwijls op handgeklap deed onthalen.
Daarna stapte ik over naar mezelf, van mijn biografie, zo ingewikkeld voor wie ze ernstig zou willen ondernemen, een diskrete maar openhartige schets brengend. En ik las verzen van mij - fragmenten uit Sagesse werden door de aanwezigen het meest gesmaakt.
Eigenlijk werd het een sukses. Slechts drie dingen werden mij verweten, mijn stem was een beetje omfloerst, ik had niet genoeg eigen verzen gelezen, ik had alles ineens afgewerkt in plaats van halverwege wat te rusten en ook wat respijt te geven aan de toehoorders, zoals het hier de gewoonte is.
Maar daar staan Zilcken, mevrouw Zilcken, Toorop, Verwey, die mij meenemen, en dit keer trekken we te voet naar de Passage, die vlakbij is, en waar we een koffiehuis overrompelen.
woensdag 5 november 2014
Julia Brumfield -- 6 november 1918
• Julia Ann Craddock Brumfield (?-?), vrouw van een tabaksplanter in Virginia, hield tussen 1915 en 1936 een dagboek bij, waarvan gedeeltes hier te lezen zijn.
Wednesday, November 6, 1918
A good day. Ben and Mr Owen went to Gretna and solde their tobacco. It solde very well. They got home a while after twelve eat dinner then went to the saw mill and got a load of lumber.
Marvin and Carrie went to Altavista this evening. Mr Mayhew and Rena went with them also Virginia Harvey.
Josie went up there and kept the children. They left Hazel at home. Josie says that they done fine. I went up to Marvins a little while then come home. Henry come with me. We shucked corn enough to feed on to night and in the morning. Ben has gone up to Marvins to help hunt a mink that killed a chicken this morning.
8 oclock
Thursday, November 7, 1918
A good day. Ben hauled lumber from the mill. He brough three loads. Josie sewed some to day. I went to George Blairs. There was no one at home but Denia. George had gone to Gretna with tobacco. The rest of them had gone to Max Creasys burial.
John Dalton was buried this evening. There is more sickness and deaths than I ever heard of in the same length of time. Heard today that Dick Wooding is very sick.
Tonight Ben and Josie has gone to Strait Stone for groceries.
8 oclock
Friday, November 8, 1918
A good day. Ben and Owen hauled a load of lumber from Davis's mill this morning and from Hubbards this evening.
Josie washed some this morning. I got dinner. This evening Grace and Hugh Brumfield and I went to White Falls fishing. Did not catch any thing. Grace carried me on the buggy. I did not get home until dark. I churned tonight. Josie washed dishes.
Ben caught a pig this morning and broke its leg. I hope it may get well.
8 oclock
Wednesday, November 6, 1918
A good day. Ben and Mr Owen went to Gretna and solde their tobacco. It solde very well. They got home a while after twelve eat dinner then went to the saw mill and got a load of lumber.
Marvin and Carrie went to Altavista this evening. Mr Mayhew and Rena went with them also Virginia Harvey.
Josie went up there and kept the children. They left Hazel at home. Josie says that they done fine. I went up to Marvins a little while then come home. Henry come with me. We shucked corn enough to feed on to night and in the morning. Ben has gone up to Marvins to help hunt a mink that killed a chicken this morning.
8 oclock
Thursday, November 7, 1918
A good day. Ben hauled lumber from the mill. He brough three loads. Josie sewed some to day. I went to George Blairs. There was no one at home but Denia. George had gone to Gretna with tobacco. The rest of them had gone to Max Creasys burial.
John Dalton was buried this evening. There is more sickness and deaths than I ever heard of in the same length of time. Heard today that Dick Wooding is very sick.
Tonight Ben and Josie has gone to Strait Stone for groceries.
8 oclock
Friday, November 8, 1918
A good day. Ben and Owen hauled a load of lumber from Davis's mill this morning and from Hubbards this evening.
Josie washed some this morning. I got dinner. This evening Grace and Hugh Brumfield and I went to White Falls fishing. Did not catch any thing. Grace carried me on the buggy. I did not get home until dark. I churned tonight. Josie washed dishes.
Ben caught a pig this morning and broke its leg. I hope it may get well.
8 oclock
dinsdag 4 november 2014
William Soutar -- 5 november 1937
• Bij de Schotse dichter William Soutar (1898-1943) werd op jonge leeftijd de ziekte van Bechterew geconstateerd. De laatste veertien jaar van zijn leven was hij aan zijn bed gekluisterd. In die periode hield hij een dagboek bij, waaruit gedeelten zijn gepubliceerd onder de titel Diaries of a dying man (Nederlandse vertaling (van Harry Oltheten): Dagboek van een stervende).
dinsdag 2 november
Je hoeft er niet op te hopen dat je de hoofdwortel van het nationalisme kunt isoleren, hij zit te diep verankerd in het onderbewustzijn. Maar soms voelt het alsof een deel van jezelf tot bloei is gekomen door de kracht die omhoogkomt langs een vezel van deze wortel. Je begint je bewuster te worden van de atavistische inslag van je wezen. Het leven barst nog steeds uit de humus van het verleden en prikkelt de vertakkingen van je bloed. Ik ervaar dit vooral op het gebied van de taal. Het Engels gaat me niet natuurlijk af; ik gebruik het 'bewust', zelfs in gesprekken. Het kost me altijd een bepaalde moeite mijn woorden te vinden en het komt vaak voor dat ik voortploeter alsof ik me bedien van een vreemde taal. Het is of je uit het verleden opduikt met slechts een fragmentarische herinnering aan je moedertaal en dit gebroken taaltje voortdurend een obstakel blijft bij het vloeiend gebruik van je 'moderne' taal.
vrijdag 5 november
Nu je terug kunt kijken op een periode van vele jaren schrik je van de vergankelijkheid van de jeugd. De mijne was vanzelfsprekend onnatuurlijk kort; en van deze afstand kan ik me slechts één jaar voor de geest halen waarvan ik kan beweren - 'Toen wist ik volledig wat het was om jong te zijn.' Dat was mijn achttiende jaar; de schaduw van de oorlog was nog niet zo tot me doorgedrongen. Ik was een van de rapsten op de Academie, een van de sterksten, de eerste van mijn jaar in de meeste onderdelen, ik schreef gedichten, ik was verliefd, ik was populair in het klaslokaal en op het sportveld, nooit meer heb ik de volheid van het leven zo ervaren, alleen bij vlagen.
dinsdag 2 november
Je hoeft er niet op te hopen dat je de hoofdwortel van het nationalisme kunt isoleren, hij zit te diep verankerd in het onderbewustzijn. Maar soms voelt het alsof een deel van jezelf tot bloei is gekomen door de kracht die omhoogkomt langs een vezel van deze wortel. Je begint je bewuster te worden van de atavistische inslag van je wezen. Het leven barst nog steeds uit de humus van het verleden en prikkelt de vertakkingen van je bloed. Ik ervaar dit vooral op het gebied van de taal. Het Engels gaat me niet natuurlijk af; ik gebruik het 'bewust', zelfs in gesprekken. Het kost me altijd een bepaalde moeite mijn woorden te vinden en het komt vaak voor dat ik voortploeter alsof ik me bedien van een vreemde taal. Het is of je uit het verleden opduikt met slechts een fragmentarische herinnering aan je moedertaal en dit gebroken taaltje voortdurend een obstakel blijft bij het vloeiend gebruik van je 'moderne' taal.
vrijdag 5 november
Nu je terug kunt kijken op een periode van vele jaren schrik je van de vergankelijkheid van de jeugd. De mijne was vanzelfsprekend onnatuurlijk kort; en van deze afstand kan ik me slechts één jaar voor de geest halen waarvan ik kan beweren - 'Toen wist ik volledig wat het was om jong te zijn.' Dat was mijn achttiende jaar; de schaduw van de oorlog was nog niet zo tot me doorgedrongen. Ik was een van de rapsten op de Academie, een van de sterksten, de eerste van mijn jaar in de meeste onderdelen, ik schreef gedichten, ik was verliefd, ik was populair in het klaslokaal en op het sportveld, nooit meer heb ik de volheid van het leven zo ervaren, alleen bij vlagen.
maandag 3 november 2014
Keith Vaughan -- 4 november 1977
• Keith Vaughan (1912-1977) was een Britse schilder. Zijn dagboeken zijn in het Nederlands vertaald door Harry Oltheten, onder de titel Dagboek 1939-1977. Hij pleegde op 4 november 1977 zelfmoord. Nadat hij de pillen had ingenomen, begon hij in zijn dagboek te schrijven ...
4 november 1977 9.30 am Ik heb de capsules genomen met wat whisky. Het irreële van de situatie is treffend. Ik voel me niet anders dan anders. Ramsay is gisteren teruggegaan naar Harrow Hill. De beslissing dat het gedaan moest worden kwam daarna plotseling. Ik kan me niet nog eens een paar jaar in deze toestand voortslepen. Het is een heldere zonnige morgen. Vol leven. Op een morgen als deze zijn velen me voorgegaan. Ik ben klaar voor de dood, maar wel een beetje bang. Natuurlijk kan het allemaal niet werken en word ik straks wakker. Het kan me eigenlijk niet schelen. Toen de beslissing onvermijdelijk leek had ik minder moed nodig dan ik dacht. Ik geloof dat er nog niet veel is gebeurd hoewel het flesje leeg is. Op dit moment voel ik me heel erg levend. Patrick belde en vroeg me om vanavond met hem te eten. Maar ik had het besluit al genomen hoewel ik nog niet tot actie was overgegaan. Ik kan niet geloven dat ik zelfmoord heb gepleegd omdat er nog niets is gebeurd. Geen grote klap en doorgesneden polsen. 65 was lang genoeg voor mij. Het was geen complete mislukking ik maakte een paar [Op dit punt worden de woorden onleesbaar].
4 november 1977 9.30 am Ik heb de capsules genomen met wat whisky. Het irreële van de situatie is treffend. Ik voel me niet anders dan anders. Ramsay is gisteren teruggegaan naar Harrow Hill. De beslissing dat het gedaan moest worden kwam daarna plotseling. Ik kan me niet nog eens een paar jaar in deze toestand voortslepen. Het is een heldere zonnige morgen. Vol leven. Op een morgen als deze zijn velen me voorgegaan. Ik ben klaar voor de dood, maar wel een beetje bang. Natuurlijk kan het allemaal niet werken en word ik straks wakker. Het kan me eigenlijk niet schelen. Toen de beslissing onvermijdelijk leek had ik minder moed nodig dan ik dacht. Ik geloof dat er nog niet veel is gebeurd hoewel het flesje leeg is. Op dit moment voel ik me heel erg levend. Patrick belde en vroeg me om vanavond met hem te eten. Maar ik had het besluit al genomen hoewel ik nog niet tot actie was overgegaan. Ik kan niet geloven dat ik zelfmoord heb gepleegd omdat er nog niets is gebeurd. Geen grote klap en doorgesneden polsen. 65 was lang genoeg voor mij. Het was geen complete mislukking ik maakte een paar [Op dit punt worden de woorden onleesbaar].
Abonneren op:
Posts (Atom)