October 30, 1990
Dear Janice,
The music teacher, Mr. Macdougal is on to me. I seem to always start laughing in his class. I'm a soprano and like
most other men he's a baritone. His vocal chords weren't made for high notes. He's always demonstrating to the sopranos how high to get up there. It doesn't work well with his voice. Whenever he tries I always laugh. I can't help it. Every week it happens. So now he's always glancing in my direction which only makes me laugh more. I've got to control myself or detention and I will be soon acquainted.
Diary of Latoya Hunter: My First Year in Junior High.
dinsdag 29 oktober 2013
zondag 27 oktober 2013
Monique van de Ven -- 28 oktober 1982
Donderdag
Tien uur vijftien op weg.
Bomen, kleuren, prachtig.
Bomen kleuren prachtig.
Onderweg mooie oude huizen, leven zoals toen. Hoe zou dat zijn, of zijn geweest? M. en ik dolen samen door doolhof van radiostudio, vinden de desbetreffende. We gaan de lucht in. Kriebel in keel wordt kikker, en praat... nou ja. Lunch, we bespreken de kritieken [van Ademloos]. Ze lokken uit... Ik moet naar buiten, loop regelrecht naar Hema met wat geleend geld waar ik de gekste dingen zoek en koop. Waxinelichtjes met folie, theedoeken, een breiboek, en dat alles mee naar L.A. (USA). Lig even later in houdgreep midden in Kalverstraat, uitgevloerd door J. Kraay jr., twee grijnzende gezichten... herinnering. Mijn koopwoede duurt voort. Beslis voor nieuwe broek, en sweatshirt met wat leer. Dit alles voor foto bij dagboek. Ik reken af... één betaalcheque is te weinig. Spring op de tram naar afspraak met V.M., prima fotograaf; blijkt om foto van m'n gezicht te gaan.
Zie 's avonds Joop Admiraal met z'n Moeder in Kleine Komedie; wat 'n moed, wat 'n fantastisch vak als je 't zo mag zien. Kippevel aan het eind.
Monique van de Ven (1952) is een Nederlandse actrice. In 1982 hield ze op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.
Tien uur vijftien op weg.
Bomen, kleuren, prachtig.
Bomen kleuren prachtig.
Onderweg mooie oude huizen, leven zoals toen. Hoe zou dat zijn, of zijn geweest? M. en ik dolen samen door doolhof van radiostudio, vinden de desbetreffende. We gaan de lucht in. Kriebel in keel wordt kikker, en praat... nou ja. Lunch, we bespreken de kritieken [van Ademloos]. Ze lokken uit... Ik moet naar buiten, loop regelrecht naar Hema met wat geleend geld waar ik de gekste dingen zoek en koop. Waxinelichtjes met folie, theedoeken, een breiboek, en dat alles mee naar L.A. (USA). Lig even later in houdgreep midden in Kalverstraat, uitgevloerd door J. Kraay jr., twee grijnzende gezichten... herinnering. Mijn koopwoede duurt voort. Beslis voor nieuwe broek, en sweatshirt met wat leer. Dit alles voor foto bij dagboek. Ik reken af... één betaalcheque is te weinig. Spring op de tram naar afspraak met V.M., prima fotograaf; blijkt om foto van m'n gezicht te gaan.
Zie 's avonds Joop Admiraal met z'n Moeder in Kleine Komedie; wat 'n moed, wat 'n fantastisch vak als je 't zo mag zien. Kippevel aan het eind.
Monique van de Ven (1952) is een Nederlandse actrice. In 1982 hield ze op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.
donderdag 24 oktober 2013
Sergej Prokofjev -- 25 oktober 1913
25 October
Studied Liszt's wonderful concerto in the morning. In the afternoon I went through it with Tcherepnin and attended the Requiem Mass marking thye twentieth anniversary of Tschaikovsky's death.
At home I finished composing and tidying up my Musical Letter to Zakharov. I had the idea for this in Helsingfors, working out all the text and music as I walked along the embankments and sat in a Finnish café. The music is of course not serious, but it is, I think, the first time that I have composed away from the piano.
Don't laugh, it's not at all a bad method. When I got back to St Petersburg and sat down to play on the piano what I had written, to start with I hated it, but a day later I already liked it.
In the evening I enjoyed a session at the Sokol.
Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.
Studied Liszt's wonderful concerto in the morning. In the afternoon I went through it with Tcherepnin and attended the Requiem Mass marking thye twentieth anniversary of Tschaikovsky's death.
At home I finished composing and tidying up my Musical Letter to Zakharov. I had the idea for this in Helsingfors, working out all the text and music as I walked along the embankments and sat in a Finnish café. The music is of course not serious, but it is, I think, the first time that I have composed away from the piano.
Don't laugh, it's not at all a bad method. When I got back to St Petersburg and sat down to play on the piano what I had written, to start with I hated it, but a day later I already liked it.
In the evening I enjoyed a session at the Sokol.
Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.
woensdag 23 oktober 2013
Etty Hillesum -- 24 oktober 1941
[Vrijdag] 24 October
Vanochtend les aan Levie. Men mag elkaar niet infecteren met z'n slechte stemmingen. —
Vanavond nieuwe verordening op de Joden. Ik heb mezelf toegestaan daar een half uur gedeprimeerd en onrustig over te zijn. Vroeger zou ik mezelf getroost hebben met een roman te gaan lezen en m'n werk te laten schieten. Nu de analyse van Mischa uitwerken. Het is veel te belangrijk, dat hij zo goed reageerde door de telefoon. Men moet niet te optimistisch zijn -, maar hij verdient geholpen te worden. Zolang men door het kleinste gaatje toegang tot hem kan krijgen, moet men daarvan profiteren. Misschien kan het hem later in het leven iets helpen. Je moet niet altijd grote resultaten willen. Maar je moet geloven in de kleine.
Al twee dagen alleen maar gewerkt en me niet verdiept in eigen stemmingen.
Grote meid, hoor!
"Ik ben zo gehecht aan dit leven." Wat bedoel je met dit "leven"? Het gemakkelijke leven, dat je nu /lijdt/leidt/? Of je werkelijk aan het naakte, het spiernaakte, in wat voor vorm zich ook voordoende leven gehecht bent, zal nog moeten blijken in de loop der jaren. Er zitten krachten genoeg in je. Er zit ook dit in je: "Of men het leven lachende of wenende doorbrengt, het is toch maar een leven." Maar dit zit er niet alleen. Het is aangemengd met Westerse dynamiek, dat voel ik af en toe heel sterk. In deze meer nuchtere dagen van werkelijke zelftucht voel ik dat heel sterk: je bent heus gezond, je bent bezig naar je zelf toe te groeien, op een eigen basis te komen. En nu aan het werk. —
Na een gesprek met Jaap.
We gooien elkaar af en toe eens fragmenten toe van onszelf, maar ik geloof niet, dat we elkaar begrijpen.
Etty Hillesum (1914–1943), geboren in een Nederlands-joodse familie, kreeg bekendheid door de publicatie van haar dagboek, 38 jaar nadat zij in Auschwitz werd vermoord.
Vanochtend les aan Levie. Men mag elkaar niet infecteren met z'n slechte stemmingen. —
Vanavond nieuwe verordening op de Joden. Ik heb mezelf toegestaan daar een half uur gedeprimeerd en onrustig over te zijn. Vroeger zou ik mezelf getroost hebben met een roman te gaan lezen en m'n werk te laten schieten. Nu de analyse van Mischa uitwerken. Het is veel te belangrijk, dat hij zo goed reageerde door de telefoon. Men moet niet te optimistisch zijn -, maar hij verdient geholpen te worden. Zolang men door het kleinste gaatje toegang tot hem kan krijgen, moet men daarvan profiteren. Misschien kan het hem later in het leven iets helpen. Je moet niet altijd grote resultaten willen. Maar je moet geloven in de kleine.
Al twee dagen alleen maar gewerkt en me niet verdiept in eigen stemmingen.
Grote meid, hoor!
"Ik ben zo gehecht aan dit leven." Wat bedoel je met dit "leven"? Het gemakkelijke leven, dat je nu /lijdt/leidt/? Of je werkelijk aan het naakte, het spiernaakte, in wat voor vorm zich ook voordoende leven gehecht bent, zal nog moeten blijken in de loop der jaren. Er zitten krachten genoeg in je. Er zit ook dit in je: "Of men het leven lachende of wenende doorbrengt, het is toch maar een leven." Maar dit zit er niet alleen. Het is aangemengd met Westerse dynamiek, dat voel ik af en toe heel sterk. In deze meer nuchtere dagen van werkelijke zelftucht voel ik dat heel sterk: je bent heus gezond, je bent bezig naar je zelf toe te groeien, op een eigen basis te komen. En nu aan het werk. —
Na een gesprek met Jaap.
We gooien elkaar af en toe eens fragmenten toe van onszelf, maar ik geloof niet, dat we elkaar begrijpen.
Etty Hillesum (1914–1943), geboren in een Nederlands-joodse familie, kreeg bekendheid door de publicatie van haar dagboek, 38 jaar nadat zij in Auschwitz werd vermoord.
zondag 20 oktober 2013
Lev Tolstoj -- 20 oktober 1852
October 20th. — Wrote much (3 whole sections), and that
fairly well. Until dusk stayed with Nikolenka. Chatted
without restraint and with pleasure.
Work, work. Work is a great factor.
V. has been telling me of cures for fever: to kiss a mare on the head, to drink, to wash in water in which a crucifix has been dipped as the wizard and quack does (who lives at V.), to throw an egg over a gate, and, without answering any questions, to run at full speed and fall flat upon one's face, and so forth. The post is, unfortunately, torturing me. Have received a letter from Brimmer, who writes that the document confirming me cadet has been dispatched. However, it has not yet arrived.
Lev (Leo) Nikolajevitsj Tolstoj (1828–1910) was een Russische schrijver die veel invloed heeft gehad op de Russische literatuur en politiek. Uit: The diaries of Leo Tolstoy.
Work, work. Work is a great factor.
V. has been telling me of cures for fever: to kiss a mare on the head, to drink, to wash in water in which a crucifix has been dipped as the wizard and quack does (who lives at V.), to throw an egg over a gate, and, without answering any questions, to run at full speed and fall flat upon one's face, and so forth. The post is, unfortunately, torturing me. Have received a letter from Brimmer, who writes that the document confirming me cadet has been dispatched. However, it has not yet arrived.
Lev (Leo) Nikolajevitsj Tolstoj (1828–1910) was een Russische schrijver die veel invloed heeft gehad op de Russische literatuur en politiek. Uit: The diaries of Leo Tolstoy.
zaterdag 19 oktober 2013
Willem Oltmans -- 19 oktober 1980
19 oktober 1980
Het gaat me weer aan het hart dat Peter vertrekt. We hebben een heerlijke fietstocht door de polders gemaakt. Repareerde de kraag van zijn jas (en zijn tas). Hij is gepakt met kaas, koffie, sambal en ketjap. Hij prepareerde enveloppen met hasj, die ik naar Londen moet sturen. Ik was in tranen nadat ik hem op Schiphol had afgezet. Hij zei dat er geen beginnen aan was om voor alles te bedanken. Dat wil ik helemaal niet. Hij had een heerlijke tijd gehad. Wat zal er in het vliegtuig allemaal in hem om gaan? Edwin staat aan de andere kant om hem op te halen.
Ik voel me triest en eenzaam. Maar zo is het nu eenmaal. Ik vroeg me in de auto trouwens af waarom ik huilde. Het is immers niet de laatste maal dat we elkaar omhelsden of dat we samen waren? Het zou de laatste keer kunnen zijn en dat moeten we nooit vergeten. Ik ben een beetje de kluts kwijt. Na die zalige dagen is de schok van een vol leven met Peter naar een doodse stilte moeilijk te verwerken. Ik belde hem op het moment dat hij het appartement in Phoenix House binnenwandelde. Edwin had hem niet afgehaald, slechts een briefje achtergelaten. Lullig om zo in Londen thuis te komen. Edwin berekent dit soort dingen, afschuwelijk. Dan is Peter volgens hem te lang weggebleven. Ik ben 2 september niet naar mams graf gegaan. Althans, er staat niets over in mijn dagboek. Hoe is dit in godsnaam, pas zes jaar na haar dood, mogelijk? Ik herinner me dat ik toen, 2 september 1974 's ochtends bij haar was. David Russell wachtte als gewoonlijk in de auto. Mam vertelde: ‘Ik ben vannacht zowat gestikt.’ Waarom heb ik na die uitspraak er niet direct een dokter bij gehaald? Ik was die dag zogenaamd ‘druk’ met Pieter Baaij, de gasleveranties en een bezoek aan Den Haag. Mensen zijn ondingen.
Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. Zijn dagboeken (76 delen) zullen in hun geheel online worden gezet bij de dbnl. De papieren versie wordt uitgegeven on der de titel Memoires.
Het gaat me weer aan het hart dat Peter vertrekt. We hebben een heerlijke fietstocht door de polders gemaakt. Repareerde de kraag van zijn jas (en zijn tas). Hij is gepakt met kaas, koffie, sambal en ketjap. Hij prepareerde enveloppen met hasj, die ik naar Londen moet sturen. Ik was in tranen nadat ik hem op Schiphol had afgezet. Hij zei dat er geen beginnen aan was om voor alles te bedanken. Dat wil ik helemaal niet. Hij had een heerlijke tijd gehad. Wat zal er in het vliegtuig allemaal in hem om gaan? Edwin staat aan de andere kant om hem op te halen.
Ik voel me triest en eenzaam. Maar zo is het nu eenmaal. Ik vroeg me in de auto trouwens af waarom ik huilde. Het is immers niet de laatste maal dat we elkaar omhelsden of dat we samen waren? Het zou de laatste keer kunnen zijn en dat moeten we nooit vergeten. Ik ben een beetje de kluts kwijt. Na die zalige dagen is de schok van een vol leven met Peter naar een doodse stilte moeilijk te verwerken. Ik belde hem op het moment dat hij het appartement in Phoenix House binnenwandelde. Edwin had hem niet afgehaald, slechts een briefje achtergelaten. Lullig om zo in Londen thuis te komen. Edwin berekent dit soort dingen, afschuwelijk. Dan is Peter volgens hem te lang weggebleven. Ik ben 2 september niet naar mams graf gegaan. Althans, er staat niets over in mijn dagboek. Hoe is dit in godsnaam, pas zes jaar na haar dood, mogelijk? Ik herinner me dat ik toen, 2 september 1974 's ochtends bij haar was. David Russell wachtte als gewoonlijk in de auto. Mam vertelde: ‘Ik ben vannacht zowat gestikt.’ Waarom heb ik na die uitspraak er niet direct een dokter bij gehaald? Ik was die dag zogenaamd ‘druk’ met Pieter Baaij, de gasleveranties en een bezoek aan Den Haag. Mensen zijn ondingen.
Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. Zijn dagboeken (76 delen) zullen in hun geheel online worden gezet bij de dbnl. De papieren versie wordt uitgegeven on der de titel Memoires.
donderdag 17 oktober 2013
An Rutgers van der Loeff-Basenau -- 18 oktober 1974
Vrijdag
Mijn man las het artikel door en zei: 'Ze zullen je verwijten dat je elitair bent.' Zo'n moderne gemeenplaats die te pas en te onpas wordt gebruikt! Als ik een kind dat Suske en Wiske wil lezen (en hoeveel dertienjarigen doen dat nog) daarvoor in de plaats De Brief aan de Koning onder de neus zou willen duwen, ja dan.,. Maar als ik datzelfde kind geleidelijk aan veel eerder had kunnen brengen tot het lezen van lectuur die eindelijk zou leiden tot het genieten van De Brief aan de Koning, nee, dan zou dat geen elitair karwei zijn. Afijn, zou m'n dochter zeggen, je ploetert maar door, hoor. Inderdaad, we ploeteren door. Ik ga een uurtje wieden. Deze zomer stond ik soms wel vijf tot zes uur per dag ondersteboven kweek en zevenblad en andere rotzooi uit te trekken. Mijn goede bodembedekkers, zoals pachysandra, de paarse lamium, vergeetmijnietjes, viooltjes en maagdepalm moeten het op den duur winnen. Maar van al dat gebukt staan heb ik het gevoel dat mijn haren naar voren gaan groeien, zoals de sik van Michel Angelo (zegt men) naar boven begon te groeien toen hij op de steigers de zoldering van de Sixtijnse Kapel lag te schilderen. Ach, laat het alsjeblieft geen van beide waar zijn.
An Rutgers van der Loeff-Basenau (1910-1990) was een Nederlandse kinderboekenschrijfster. In 1974 hield zij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Mijn man las het artikel door en zei: 'Ze zullen je verwijten dat je elitair bent.' Zo'n moderne gemeenplaats die te pas en te onpas wordt gebruikt! Als ik een kind dat Suske en Wiske wil lezen (en hoeveel dertienjarigen doen dat nog) daarvoor in de plaats De Brief aan de Koning onder de neus zou willen duwen, ja dan.,. Maar als ik datzelfde kind geleidelijk aan veel eerder had kunnen brengen tot het lezen van lectuur die eindelijk zou leiden tot het genieten van De Brief aan de Koning, nee, dan zou dat geen elitair karwei zijn. Afijn, zou m'n dochter zeggen, je ploetert maar door, hoor. Inderdaad, we ploeteren door. Ik ga een uurtje wieden. Deze zomer stond ik soms wel vijf tot zes uur per dag ondersteboven kweek en zevenblad en andere rotzooi uit te trekken. Mijn goede bodembedekkers, zoals pachysandra, de paarse lamium, vergeetmijnietjes, viooltjes en maagdepalm moeten het op den duur winnen. Maar van al dat gebukt staan heb ik het gevoel dat mijn haren naar voren gaan groeien, zoals de sik van Michel Angelo (zegt men) naar boven begon te groeien toen hij op de steigers de zoldering van de Sixtijnse Kapel lag te schilderen. Ach, laat het alsjeblieft geen van beide waar zijn.
An Rutgers van der Loeff-Basenau (1910-1990) was een Nederlandse kinderboekenschrijfster. In 1974 hield zij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
dinsdag 15 oktober 2013
Alice Fletcher -- 16 oktober 1881
Sunday, October 16, 1881
Went to church, the rector, Mr. Cleveland, away. The sexton read the service - sang, Holy, Holy, Holy, the hymn for Trinity sunday. Wanka, Wanka, also, Nearer my God to Thee. The people sang in a loud chest tone, discordant and nasal.
Went to dinner at a Mr. A.G. Shaw, married to an Indian woman. There I saw the Turtle, learned of various games of women and about the Woman's Club.
Also, went to the funeral of the woman who died the day before and was a member of the Woman’s band. The blanket that was given was put over the coffin while being carried to the grave and spread so as to receive the earth. Mr. Smith read part of the service buried outside the grave yard. Grave yard near hill shape of cross.
Alice Cunningham Fletcher (1838-1923) was een Amerikaanse etnologe. In 1881 verbleef ze enige tijd tussen de Sioux, en hield toen een velddagboek bij.
Went to church, the rector, Mr. Cleveland, away. The sexton read the service - sang, Holy, Holy, Holy, the hymn for Trinity sunday. Wanka, Wanka, also, Nearer my God to Thee. The people sang in a loud chest tone, discordant and nasal.
Went to dinner at a Mr. A.G. Shaw, married to an Indian woman. There I saw the Turtle, learned of various games of women and about the Woman's Club.
Also, went to the funeral of the woman who died the day before and was a member of the Woman’s band. The blanket that was given was put over the coffin while being carried to the grave and spread so as to receive the earth. Mr. Smith read part of the service buried outside the grave yard. Grave yard near hill shape of cross.
Alice Cunningham Fletcher (1838-1923) was een Amerikaanse etnologe. In 1881 verbleef ze enige tijd tussen de Sioux, en hield toen een velddagboek bij.
maandag 14 oktober 2013
Sergej Prokofjev -- 15 oktober 1913
15 October
I asked to be woken at half past eight and pressed on with the ballet. I decidcd to compose it in five to six weeks and then to notate it at record speed. The work is going extremely well, although my English is suffering in con-sequence and I did not learn all my vocabulary for Miss Isaacs today. I spent the evening with Bashkirov, who has been trying to telephone me for three days without success and had come to the conclusion that I was angry with him. He was verv taken with the subject of the ballet, and promised to think about it himself, letting his imagination run over the details. He took me home afterwards.
Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.
I asked to be woken at half past eight and pressed on with the ballet. I decidcd to compose it in five to six weeks and then to notate it at record speed. The work is going extremely well, although my English is suffering in con-sequence and I did not learn all my vocabulary for Miss Isaacs today. I spent the evening with Bashkirov, who has been trying to telephone me for three days without success and had come to the conclusion that I was angry with him. He was verv taken with the subject of the ballet, and promised to think about it himself, letting his imagination run over the details. He took me home afterwards.
Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.
zondag 13 oktober 2013
Tom de Booij -- 14 oktober 1962
Zondag 14 oktober 1962
De crisisdagen van mijn ziekte dagen zijn geloof ik voorbij. Ik begin er als weer zin in te krijgen. Ik had de vorige avond zo tegen de sherpa's gezegd om voor dag en dauw te vertrekken, om tijdig de vrachten te brengen naar kamp I opdat de sherpa's ter plaatste het vandaag nog door konden brengen naar kamp II. Tot mijn grote verbazing bleek dat er tegen zes uur vanochtend geen leven in de sherpa-tent was te bespeuren. Na een paar hese roepen van mij en nadat de Gurka coolie ze had proberen wakker te maken en nog steeds geen beweging in de tent was te zien, ben ik er naar toe gegaan en heb ze letterlijk en figuurlijk de tent uitgejaagd. Het zijn de enige werkelijk slechte en daarbij ontzettend domme sherpa's. Ook tussen deze mensen is er nog een geweldig verschil in klasse. Eindelijk tegen half acht zette de dragerscolonne zich in beweging . De dag verder rustig doorgebracht met schrijven. Tegen de avond kwamen opeens de geologische party omhoog. Bodenhausen, Schaar en Nijhuis plus de liaisonofficier en. André Tammes kwam ook mee, zodat er weer gezelligheid was in het basiskamp. Het was allemaal nogal eenzaam geveest die drie dagen. Even later arriveerden ook de muilezels met nieuw proviand. In de hogere kampen was het vandaag een rustdag geweest.
Tom de Booij (1924) ging in 1962 als geoloog naar de Himalaya. Zij dagboeken staan hier online.
De crisisdagen van mijn ziekte dagen zijn geloof ik voorbij. Ik begin er als weer zin in te krijgen. Ik had de vorige avond zo tegen de sherpa's gezegd om voor dag en dauw te vertrekken, om tijdig de vrachten te brengen naar kamp I opdat de sherpa's ter plaatste het vandaag nog door konden brengen naar kamp II. Tot mijn grote verbazing bleek dat er tegen zes uur vanochtend geen leven in de sherpa-tent was te bespeuren. Na een paar hese roepen van mij en nadat de Gurka coolie ze had proberen wakker te maken en nog steeds geen beweging in de tent was te zien, ben ik er naar toe gegaan en heb ze letterlijk en figuurlijk de tent uitgejaagd. Het zijn de enige werkelijk slechte en daarbij ontzettend domme sherpa's. Ook tussen deze mensen is er nog een geweldig verschil in klasse. Eindelijk tegen half acht zette de dragerscolonne zich in beweging . De dag verder rustig doorgebracht met schrijven. Tegen de avond kwamen opeens de geologische party omhoog. Bodenhausen, Schaar en Nijhuis plus de liaisonofficier en. André Tammes kwam ook mee, zodat er weer gezelligheid was in het basiskamp. Het was allemaal nogal eenzaam geveest die drie dagen. Even later arriveerden ook de muilezels met nieuw proviand. In de hogere kampen was het vandaag een rustdag geweest.
Tom de Booij (1924) ging in 1962 als geoloog naar de Himalaya. Zij dagboeken staan hier online.
Orville Wright -- 13 oktober 1902
October 13
Lorin left for home on the Lou Willis. Will went to the boat with him, and during his absence, Herring, Spratt, and I set up the Lamson machine. In the afternoon we took it to the small hill for trial. The wind was quite steady at about 9 meters, I took one picture of the machine flying as a kite, and one with Mr. Herring gliding—the longest glide he has made so far—probably 50 feet. These flights were only partly free.
October 14
We were all awakened about 2 o’clock in the morning by an announcement by Mr. Herring that the chicken had been stolen by a fox. As he had not always proved a true prophet in his previous predictions that it would be stolen in the night, we took little stock in the announcement. Daylight revealed the chicken safe and sound. After breakfast we took the Lamson machine out in front of the building ready for gliding, but Mr. Herring soon decided to take it inside again to take its weight and ascertain its center of lift. Its center of lift proved to be about 19 inches back of the front edge of the middle surface at its center. The weight was 40 lbs. Messrs. Chanute and Herring left in the afternoon for Manteo, with Dan Tate, in Tillett’s boat. This leaves only three in camp, Dr. Spratt, Will, and myself.
Orville Wright (1871-1948) was een Amerikaanse luchtvaartpionier. Gedeelten uit zijn dagboek zijn te vinden bij Wikisource.
Lorin left for home on the Lou Willis. Will went to the boat with him, and during his absence, Herring, Spratt, and I set up the Lamson machine. In the afternoon we took it to the small hill for trial. The wind was quite steady at about 9 meters, I took one picture of the machine flying as a kite, and one with Mr. Herring gliding—the longest glide he has made so far—probably 50 feet. These flights were only partly free.
October 14
We were all awakened about 2 o’clock in the morning by an announcement by Mr. Herring that the chicken had been stolen by a fox. As he had not always proved a true prophet in his previous predictions that it would be stolen in the night, we took little stock in the announcement. Daylight revealed the chicken safe and sound. After breakfast we took the Lamson machine out in front of the building ready for gliding, but Mr. Herring soon decided to take it inside again to take its weight and ascertain its center of lift. Its center of lift proved to be about 19 inches back of the front edge of the middle surface at its center. The weight was 40 lbs. Messrs. Chanute and Herring left in the afternoon for Manteo, with Dan Tate, in Tillett’s boat. This leaves only three in camp, Dr. Spratt, Will, and myself.
Orville Wright (1871-1948) was een Amerikaanse luchtvaartpionier. Gedeelten uit zijn dagboek zijn te vinden bij Wikisource.
zaterdag 12 oktober 2013
Herman Melville -- 12 oktober 1849
Friday Oct 12th
Walked the deck last night till about eight o'clock; then made up a whist party & played till one of the number had to visit his room from sickness. Retired early & had a sound sleep. Was up betimes, & aloft, to recall the old emotions of being at the mast-head. Found that the ocean looked the same as ever. Have tried to read, but found it hard work. However, there are some very plasant passengers on board, with whom to converse. Chief among these is a Mr Adler, a German scholar, to whom Duyckinck introduced me. He is author of a formidable lexicon, (German & English), in compiling which he almost ruined his health. He was almost crazy, he tells me, for a time. He is full of the German metaphysics, & discourses of Kant, Swedenborg &c. He has been my principal companion thus far. There is also a Mr Taylor among the passengers, cousin to James Bayard Taylor the pedestrian traveller. He is full of fun--or rather was full of it.--Just at this moment I hear his mysterious noises from the state-room next to mine. Poor fellow! he is sea-sick. As yet there have been but few thus troubled, owing to pleasant weather. There is a Scotch artist on board, a painter, with a most unpoetical looking only child, a young-one all cheeks & forhead, the former preponderating. Young McCurdy I find to be a lisping youth of genteel capacity, but quite disposed to be sociable. We have several Frenchmen & Englishmen. One of the latter has been hunting, & carries over with him two glorious pairs of antlers (moose) as trophies of his prowess in the woods of Maine. We have also, a middleaged English woman, who sturdily walks the deck, & prides herself upon her sea-legs, & being an old tar.
Herman Melville (1819-1891) was een Amerikaanse schrijver. Hij schreef onder meer drie reisdagboeken.
Walked the deck last night till about eight o'clock; then made up a whist party & played till one of the number had to visit his room from sickness. Retired early & had a sound sleep. Was up betimes, & aloft, to recall the old emotions of being at the mast-head. Found that the ocean looked the same as ever. Have tried to read, but found it hard work. However, there are some very plasant passengers on board, with whom to converse. Chief among these is a Mr Adler, a German scholar, to whom Duyckinck introduced me. He is author of a formidable lexicon, (German & English), in compiling which he almost ruined his health. He was almost crazy, he tells me, for a time. He is full of the German metaphysics, & discourses of Kant, Swedenborg &c. He has been my principal companion thus far. There is also a Mr Taylor among the passengers, cousin to James Bayard Taylor the pedestrian traveller. He is full of fun--or rather was full of it.--Just at this moment I hear his mysterious noises from the state-room next to mine. Poor fellow! he is sea-sick. As yet there have been but few thus troubled, owing to pleasant weather. There is a Scotch artist on board, a painter, with a most unpoetical looking only child, a young-one all cheeks & forhead, the former preponderating. Young McCurdy I find to be a lisping youth of genteel capacity, but quite disposed to be sociable. We have several Frenchmen & Englishmen. One of the latter has been hunting, & carries over with him two glorious pairs of antlers (moose) as trophies of his prowess in the woods of Maine. We have also, a middleaged English woman, who sturdily walks the deck, & prides herself upon her sea-legs, & being an old tar.
Herman Melville (1819-1891) was een Amerikaanse schrijver. Hij schreef onder meer drie reisdagboeken.
donderdag 10 oktober 2013
Arthur Japin -- 11 oktober 2001
[Duitsland]
Hoe snel we ons aanpassen aan de veranderingen in ons leven na 11 september, merk ik op de Frankfurter Buchmesse. Eerst verschijnen in de buurt van De Arbeiderspers als Arabieren vermomde veiligheidsagenten met walkietalkies. Dan wordt het plotseling akelig rustig rond de stand. Gewapende militairen sluiten alle uitgangen hermetisch af. Iedereen is alert, maar niemand raakt in paniek. De afspraken gaan verder. Dit is de nieuwe tijd. Ik betrap mezelf er even later op dat ik vanuit het metrostation omhoogkijk naar de MesseTurm. Misschien omdat ik hem van een afstand zie, stel ik me zeer duidelijk voor dat zich daarin, zoals een maand geleden in de Twins, een vliegtuig boort. Nauwkeurig neem ik de stappen door die ik in dat geval zal moeten zetten om zo snel mogelijk bij Lex te komen, die zich nog binnen bevindt.
De opkomst van Bin Laden grijpt ons allemaal zo aan omdat - ik althans voel het heel duidelijk - er diep in ons een zekerheid zit dat alles op deze manier zal eindigen: met die ene gek die de wereld zal vernietigen. Eigenlijk hebben we het altijd al geweten. Die archetypische machtswellusteling is in zoveel verhalen en films gebruikt. Is hij daardoor in ons onderbewustzijn doorgedrongen of zijn die verhalen bedacht omdat het archetype al in ons aanwezig was? We hebben het altijd al geweten en dit keer is het dan misschien zover.
Nederland is weer begonnen het pokkenvirus aan te maken.
Arthur Japin (1956) is een Nederlandse schrijver. Zij dagboeken 2000-2007 zijn gepubliceerd als Zoals dat gaat met wonderen.
Hoe snel we ons aanpassen aan de veranderingen in ons leven na 11 september, merk ik op de Frankfurter Buchmesse. Eerst verschijnen in de buurt van De Arbeiderspers als Arabieren vermomde veiligheidsagenten met walkietalkies. Dan wordt het plotseling akelig rustig rond de stand. Gewapende militairen sluiten alle uitgangen hermetisch af. Iedereen is alert, maar niemand raakt in paniek. De afspraken gaan verder. Dit is de nieuwe tijd. Ik betrap mezelf er even later op dat ik vanuit het metrostation omhoogkijk naar de MesseTurm. Misschien omdat ik hem van een afstand zie, stel ik me zeer duidelijk voor dat zich daarin, zoals een maand geleden in de Twins, een vliegtuig boort. Nauwkeurig neem ik de stappen door die ik in dat geval zal moeten zetten om zo snel mogelijk bij Lex te komen, die zich nog binnen bevindt.
De opkomst van Bin Laden grijpt ons allemaal zo aan omdat - ik althans voel het heel duidelijk - er diep in ons een zekerheid zit dat alles op deze manier zal eindigen: met die ene gek die de wereld zal vernietigen. Eigenlijk hebben we het altijd al geweten. Die archetypische machtswellusteling is in zoveel verhalen en films gebruikt. Is hij daardoor in ons onderbewustzijn doorgedrongen of zijn die verhalen bedacht omdat het archetype al in ons aanwezig was? We hebben het altijd al geweten en dit keer is het dan misschien zover.
Nederland is weer begonnen het pokkenvirus aan te maken.
Arthur Japin (1956) is een Nederlandse schrijver. Zij dagboeken 2000-2007 zijn gepubliceerd als Zoals dat gaat met wonderen.
dinsdag 8 oktober 2013
Koos van Zomeren -- 9 oktober 2004
9 oktober. In een kaaswinkel in de Elandstraat in Den Haag. We hadden poffertjes gegeten op Kijkduin en wilden iets hartigs. Een stuk kaas dan maar? Ik gaf Stanley aan Iris en liep naar binnen - en even later weer naar buiten. 'Dat duurt me te lang.' Toen we wegliepen, begon de kaashandelaar verwoed op het raam te tikken. Hij gebaarde: kom terug, kom onmiddellijk terug jullie! Zijn verhaal is ongetwijfeld: de mensen hebben tegenwoordig geen twee minuten geduld meer. En het mijne? Toen ik erover nadacht - een reeks van kleine impulsen. Om te beginnen had hij allemaal Amsterdammer in de vitrine liggen. Oud, pittig-belegen, jong-belegen, roomkaas - allemaal Amsterdammer, en ik vind Amsterdammer in relatie tot kaas geen aantrekkelijk begrip. Toen begon de winkelier een man te helpen die wat in de winkel liep rond te scharrelen. Op een of andere manier had ik niet het gevoel dat die man vóórging. En die wilde gebrande amandelen. De winkelier liep naar de notenbak bij het raam en begon iets te zeggen over
de kwaliteit van zijn amandelen. Toen wist opeens: ik heb helemaal geen zin in kaas. Het vertrek uit de winkel had daarna inderdaad iets van een ontsnapping.
Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. In Nog in morgens gemeten werkt hij dagboekaantekeningen uit 2003/2004 uit.
Elandstraat met kaasboer in Den Haag
Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. In Nog in morgens gemeten werkt hij dagboekaantekeningen uit 2003/2004 uit.
Elandstraat met kaasboer in Den Haag
maandag 7 oktober 2013
Theodor Fontane -- 8 oktober 1874
Donnerstag d. 8. Oktob. Vierter Tag in Venedig.
[Emilie Fontanes Aufzeichnungen vom 8. Oktober]
Um 10 Uhr in den Dogen-Palast. Ein wunderbarer Bau. Die kurzen Säulen des Erdgeschosses, die phantastisch ornamentierten des I. Stockes, dann endlich der nur von sechs breiten gotischen Fenstern unterbrochene, in längliche Vierecke abgeteilte Riesen-Marmorwürfel, der von den Säulengängen des Erdgeschosses und I. Stockes getragen wird, wirken zauberhaft. Es erinnert an Bilder, auf denen Luftgestalten irgend etwas Schweres und Massiges, einen prächtigen Sarkophag, einen Reliquienschrein oder einen Tempel tragen. Der Eingang ist von der Piazetta aus. Man steigt die Scala dei Giganti hinan und ist nun auf der Galerie, deren Säulen den ersten Stock umziehn. Zwei dieser Säulen sind rot. Von dieser Stelle aus wurden die Todesurteile verkündet oder vielleicht auch nur angekündigt, daß sie vollzogen seien. Geht man bis an das Ende der Galerie, so hat man einen prächtigen Blick auf das Wasser und San Giorgio Maggiore.
Von dieser Galerie des ersten Stockes aus führen zwei Treppen in das Innere des Palastes hinein. Die erste dieser beiden Treppen ist die Scala d'oro. An ihr vorbei, weil sie geschlossen ist, steigt man weiterhin eine zweite, mit der Scala d'oro parallel laufende Treppe hinan, deren Namen ich vergessen habe.
Ist man diese Treppe halb hinauf, so hat man, nach der einen Seite hin, das Archäologische Museum, nach der andern Seite hin den Saal des Großen Rates, an den der Saal der Wahlstimmen anschließt, neben sich. [...]
Desto interessanter [als die Ausstellungsstücke in einem höher gelegenen Stockwerk] sind die Räume selbst. Hier im Saal der Drei und der Zehn wurde die Geschichte Venedigs gemacht. Im Saal der Büchse (della Bussola) sieht man noch eine der Öffnungen, jetzt durch eine kleine Klapptür geschlossen, durch welche die geheimen Briefe geworfen, die Denunziationen gemacht wurden. Zugleich war es Vorzimmer, in das, auf diese oder jene heimliche Anzeige hin, die Bürger der Republik zitiert wurden, um vor dem Rat der Drei oder der Zehn Rede und Antwort zu stehn. Gelegentlich ließ man sie, ohne sie vorzulassen, drei-, viermal erscheinen und steigerte dadurch die bange Erwartung bis zur äußersten Todesfurcht. Sehr eigentümlich ist einer der Ausgänge aus diesem Salle della Bussola. Er gleicht einem schrägstehenden Eckschrank, der durch eine Scheidewand halbiert ist und dessen beide Türen offen stehn. Also etwa so [folgt eine Skizze Fontanes].
In unmittelbarer Nähe dieser drei unheimlichen Räume (die aber keineswegs den Eindruck des Unheimlichen machen), also des Saales der Bussola, der Drei und der Zehn, liegt auch ein schmaler kleiner Korridor und an demselben eine zugeriegelte kleine Tür, die die zu den Gefängnissen hinabführende Treppe schließt. Mit Hilfe dieser Treppe wurden die in den »Pozzis« gefangen Sitzenden von aller Welt unbemerkt vor den Rat der Drei oder Zehn geführt und empfingen ihr Urteil. Später befanden sich die Gefangenen seltener in den »Pozzis«, auch nicht in den »Bleikammern«, die nach oben zu, unterm Dach, dieselben Schrecknisse boten wie die Pozzis nach unten zu, in den Kellergewölben, sondern sie waren in dem verhältnismäßig neuen Gefängnisbau untergebracht, der sich, Newgate-artig, an der andern Seite jenes schmalen Kanals erhebt, der die Rückseite des Dogenpalastes begrenzt. Wurden die Gefangenen von diesem neuen Gefängnis aus vor ihre Richter geführt, so mußten sie nun die Seufzerbrücke, Ponte dei Sospiri, passieren, die den schmalen Kanal etwa in Höhe des zweiten Stockes überbrückt. Schaut man aus dem Fenster des Saales der »vier Türen« hinaus, so hat man die Seufzerbrücke, ein wenig nach rechts hin, dicht unter sich. Die ganze Lokalität: Bussola, Saal der Drei, der Korridor mit der verschlossenen Tür und die Seufzerbrücke, ruft sehr ähnliche Empfindungen wach wie Traitors Gate im Tower. Doch sind die Eindrücke im Tower stärker. Diesem Venezianischen haftet doch, bei hundert Vorzügen, die meist nach der Seite des Phantastischen und Schönheitlichen hin liegen, etwas relativ Kleines an. Man fühlt die Stadt statt des Staates heraus.
Aus dem Dogenpalast, nach 4stündigem Durchstöbern, in das Café Orientale an der Riva. – Um 4 Uhr mit Novilles und Schwechten (der am Abend vorher mit seinem Freunde, dem Bankier Königs, angelangt war) nach dem Lido. Hübsche Fahrt, hübscher Blick aufs Adriatische Meer; sonst eigentlich langweilig. Um 6 zurück. Von 6-7 Gondelfahrt auf dem Canal grande. Um 7½ ins Restaurant Bauer. Um 9 mit Novilles auf den Marcusplatz. Um 10 mit Schwechten »zu Biere«.
Theodor Fontane (1819-1898) was een Duitse schrijver. In 1874 hield hij tijdens een reis naar Italië een dagboek bij. Aus den Tagebüchern der Italienreise Oktober/November 1874
[Emilie Fontanes Aufzeichnungen vom 8. Oktober]
Um 10 Uhr in den Dogen-Palast. Ein wunderbarer Bau. Die kurzen Säulen des Erdgeschosses, die phantastisch ornamentierten des I. Stockes, dann endlich der nur von sechs breiten gotischen Fenstern unterbrochene, in längliche Vierecke abgeteilte Riesen-Marmorwürfel, der von den Säulengängen des Erdgeschosses und I. Stockes getragen wird, wirken zauberhaft. Es erinnert an Bilder, auf denen Luftgestalten irgend etwas Schweres und Massiges, einen prächtigen Sarkophag, einen Reliquienschrein oder einen Tempel tragen. Der Eingang ist von der Piazetta aus. Man steigt die Scala dei Giganti hinan und ist nun auf der Galerie, deren Säulen den ersten Stock umziehn. Zwei dieser Säulen sind rot. Von dieser Stelle aus wurden die Todesurteile verkündet oder vielleicht auch nur angekündigt, daß sie vollzogen seien. Geht man bis an das Ende der Galerie, so hat man einen prächtigen Blick auf das Wasser und San Giorgio Maggiore.
Von dieser Galerie des ersten Stockes aus führen zwei Treppen in das Innere des Palastes hinein. Die erste dieser beiden Treppen ist die Scala d'oro. An ihr vorbei, weil sie geschlossen ist, steigt man weiterhin eine zweite, mit der Scala d'oro parallel laufende Treppe hinan, deren Namen ich vergessen habe.
Ist man diese Treppe halb hinauf, so hat man, nach der einen Seite hin, das Archäologische Museum, nach der andern Seite hin den Saal des Großen Rates, an den der Saal der Wahlstimmen anschließt, neben sich. [...]
Desto interessanter [als die Ausstellungsstücke in einem höher gelegenen Stockwerk] sind die Räume selbst. Hier im Saal der Drei und der Zehn wurde die Geschichte Venedigs gemacht. Im Saal der Büchse (della Bussola) sieht man noch eine der Öffnungen, jetzt durch eine kleine Klapptür geschlossen, durch welche die geheimen Briefe geworfen, die Denunziationen gemacht wurden. Zugleich war es Vorzimmer, in das, auf diese oder jene heimliche Anzeige hin, die Bürger der Republik zitiert wurden, um vor dem Rat der Drei oder der Zehn Rede und Antwort zu stehn. Gelegentlich ließ man sie, ohne sie vorzulassen, drei-, viermal erscheinen und steigerte dadurch die bange Erwartung bis zur äußersten Todesfurcht. Sehr eigentümlich ist einer der Ausgänge aus diesem Salle della Bussola. Er gleicht einem schrägstehenden Eckschrank, der durch eine Scheidewand halbiert ist und dessen beide Türen offen stehn. Also etwa so [folgt eine Skizze Fontanes].
In unmittelbarer Nähe dieser drei unheimlichen Räume (die aber keineswegs den Eindruck des Unheimlichen machen), also des Saales der Bussola, der Drei und der Zehn, liegt auch ein schmaler kleiner Korridor und an demselben eine zugeriegelte kleine Tür, die die zu den Gefängnissen hinabführende Treppe schließt. Mit Hilfe dieser Treppe wurden die in den »Pozzis« gefangen Sitzenden von aller Welt unbemerkt vor den Rat der Drei oder Zehn geführt und empfingen ihr Urteil. Später befanden sich die Gefangenen seltener in den »Pozzis«, auch nicht in den »Bleikammern«, die nach oben zu, unterm Dach, dieselben Schrecknisse boten wie die Pozzis nach unten zu, in den Kellergewölben, sondern sie waren in dem verhältnismäßig neuen Gefängnisbau untergebracht, der sich, Newgate-artig, an der andern Seite jenes schmalen Kanals erhebt, der die Rückseite des Dogenpalastes begrenzt. Wurden die Gefangenen von diesem neuen Gefängnis aus vor ihre Richter geführt, so mußten sie nun die Seufzerbrücke, Ponte dei Sospiri, passieren, die den schmalen Kanal etwa in Höhe des zweiten Stockes überbrückt. Schaut man aus dem Fenster des Saales der »vier Türen« hinaus, so hat man die Seufzerbrücke, ein wenig nach rechts hin, dicht unter sich. Die ganze Lokalität: Bussola, Saal der Drei, der Korridor mit der verschlossenen Tür und die Seufzerbrücke, ruft sehr ähnliche Empfindungen wach wie Traitors Gate im Tower. Doch sind die Eindrücke im Tower stärker. Diesem Venezianischen haftet doch, bei hundert Vorzügen, die meist nach der Seite des Phantastischen und Schönheitlichen hin liegen, etwas relativ Kleines an. Man fühlt die Stadt statt des Staates heraus.
Aus dem Dogenpalast, nach 4stündigem Durchstöbern, in das Café Orientale an der Riva. – Um 4 Uhr mit Novilles und Schwechten (der am Abend vorher mit seinem Freunde, dem Bankier Königs, angelangt war) nach dem Lido. Hübsche Fahrt, hübscher Blick aufs Adriatische Meer; sonst eigentlich langweilig. Um 6 zurück. Von 6-7 Gondelfahrt auf dem Canal grande. Um 7½ ins Restaurant Bauer. Um 9 mit Novilles auf den Marcusplatz. Um 10 mit Schwechten »zu Biere«.
Theodor Fontane (1819-1898) was een Duitse schrijver. In 1874 hield hij tijdens een reis naar Italië een dagboek bij. Aus den Tagebüchern der Italienreise Oktober/November 1874
zondag 6 oktober 2013
Marcia Bowden -- 7 oktober 1911
Saturday, Oct. 7, 1911
A Cold Morning Wind N Blowing hard and raining —- hard
Clear and Cold this Evening
stuffed A fish for dinner
Cleared up the Cellar A little
Worked all day
George Freeman here to dinner
Sunday,Oct. 8, 1911
A nice day Wind N W to South Cool Morning fogy last night
Worked all day
hunted all the se Ceening? With no good results
W F Ramsdell Paid his interest to day thirty nine dollars and Sixty Cents $39.60
my sister fainted this Evening
Monday, Oct. 9, 1911
A Cool Windy Morning but more moderate this after noon
Washed to day got our clothes dry
Fred Went gunning this after noon
Carrie Went to Cape Neddick to see her Aunt Lizzie
Tuesday, Oct. 10, 1911
this has been a beautiful day
Worked hard all day done all my Work and churned About 12 lbs butt butter
helped dress five Birds and cleaned up after them
didn’t do at all What I Wanted to
Fred Went gunning killed five Birds
haven’t done any thing that I Wanted to
Marcia Bowden (1843-1920) was een Amerikaanse boerin. Gedurende 1911 hield ze een dagboek bij.
A Cold Morning Wind N Blowing hard and raining —- hard
Clear and Cold this Evening
stuffed A fish for dinner
Cleared up the Cellar A little
Worked all day
George Freeman here to dinner
Sunday,Oct. 8, 1911
A nice day Wind N W to South Cool Morning fogy last night
Worked all day
hunted all the se Ceening? With no good results
W F Ramsdell Paid his interest to day thirty nine dollars and Sixty Cents $39.60
my sister fainted this Evening
Monday, Oct. 9, 1911
A Cool Windy Morning but more moderate this after noon
Washed to day got our clothes dry
Fred Went gunning this after noon
Carrie Went to Cape Neddick to see her Aunt Lizzie
Tuesday, Oct. 10, 1911
this has been a beautiful day
Worked hard all day done all my Work and churned About 12 lbs butt butter
helped dress five Birds and cleaned up after them
didn’t do at all What I Wanted to
Fred Went gunning killed five Birds
haven’t done any thing that I Wanted to
Marcia Bowden (1843-1920) was een Amerikaanse boerin. Gedurende 1911 hield ze een dagboek bij.
Barend Rijdes -- 6 oktober 1964
6 october 1964
Terwijl Godfried Bomans in Wenen zijn triomfen viert, ben ik al een week van de kaart, met een hele serie klachten: hoofdpijn, te snelle reactie van het hart, oorsuizingen, vergeetachtigheid (overigens bij mij een normaal ver-schijnsel), sterretjes zien "zesendertig kaarsen", zoals ik las bij David-Neel, huidreactie (ook gewoon), verdoving (te snel) in de linkerhand, hartklopping - kortom kortsluiting, overwerkt. Ik ben niet meer dan normaal jaloers op Godfrieds publiciteit en inkomsten, het zal zijn zoals het zijn moet en zelfs de vraag - zonder antwoord - wat het belangrijkst is voor de gang van de geest, zijn of mijn werk - houdt mij maar weinig bezig. Mijn roman is over een dood punt heen, maar ik kan er niet of nauwelijks aan werken. Waarschijnlijk moet het krachtig gezegd worden: er moet ruimte voor mij komen, maar de eis klinkt arrogant, omdat in litteris zo weinig op het ogenblik zelf te bewijzen is. ( . . .)
Las in de krant dat Borges volgende week een paar dagen in Nederland is. Het zou wel aardig zijn, als ik hem kon kieken. (...)
Barend Rijdes (1910-1975) was een Nederlandse schrijver. Na zijn dood zijn zijn Literaire dagboeken in drie deeltjes gepubliceerd.
De schrijvende leden van de Haarlemse kunstenaarssociëteit Teisterbant in 1957 geportretteerd door Lili van Cleeff. V.l.n.r. Harry Mulisch, Godfried Bomans, Harry Prenen, Barend Rijdes, Ton Neelissen en Harriët Laurey.
Terwijl Godfried Bomans in Wenen zijn triomfen viert, ben ik al een week van de kaart, met een hele serie klachten: hoofdpijn, te snelle reactie van het hart, oorsuizingen, vergeetachtigheid (overigens bij mij een normaal ver-schijnsel), sterretjes zien "zesendertig kaarsen", zoals ik las bij David-Neel, huidreactie (ook gewoon), verdoving (te snel) in de linkerhand, hartklopping - kortom kortsluiting, overwerkt. Ik ben niet meer dan normaal jaloers op Godfrieds publiciteit en inkomsten, het zal zijn zoals het zijn moet en zelfs de vraag - zonder antwoord - wat het belangrijkst is voor de gang van de geest, zijn of mijn werk - houdt mij maar weinig bezig. Mijn roman is over een dood punt heen, maar ik kan er niet of nauwelijks aan werken. Waarschijnlijk moet het krachtig gezegd worden: er moet ruimte voor mij komen, maar de eis klinkt arrogant, omdat in litteris zo weinig op het ogenblik zelf te bewijzen is. ( . . .)
Las in de krant dat Borges volgende week een paar dagen in Nederland is. Het zou wel aardig zijn, als ik hem kon kieken. (...)
Barend Rijdes (1910-1975) was een Nederlandse schrijver. Na zijn dood zijn zijn Literaire dagboeken in drie deeltjes gepubliceerd.
De schrijvende leden van de Haarlemse kunstenaarssociëteit Teisterbant in 1957 geportretteerd door Lili van Cleeff. V.l.n.r. Harry Mulisch, Godfried Bomans, Harry Prenen, Barend Rijdes, Ton Neelissen en Harriët Laurey.
Wies Moens -- 5 oktober 1920
5 Okt., 1920.
Toen zij allen, de een na de ander, met dezelfde uitspraak kwamen aandragen; eerst de doktor medicus, mijn wandelgenoot, en dan de doctor juris, mijn andere wandelgenoot, en dan ten slotte klein zorge-moederke ook al, - toen kon ik toch heus niets anders doen dan er mij maar bij neerleggen! Zij zongen allen hetzelfde liedje, de een op een toontje lager, de andere op een toontje hoger, allen het eeuwig refrein: ‘Je moet nu rusten, rusten rusten!’ - Of zij dan toch niet barmhartig wouën zijn, en maar eens even bedenken wat een karwei dat is: niks niemendal te doen? Maar zij hielden niet op. Ten eerste, je mag niet werken; ten tweede, je mag niet schrijven; ten derde je mag niet denken... En ja, waarachtig, klein zorge-moederke ôôk: ‘je mag niet denken!’ Toen ik, tussen twee zoenen, eens polste: ‘ook niet om jou?’ kreeg ik geen ‘geartikuleerd’ antwoord!
Ik heb het dan maar geprobeerd. Eéns heb ik een hele dag geleefd zonder te dénken. Dat was vreselik! Ik wil dan ook eerlik zijn en bekennen dat ik de nacht op die dag geen oogje geloken heb: zo druk als toen al de verdrongen dag-ideeën op me aanstormden! Werken deed ik ook al niet. Maar dàt is eigenlik zielig, weet je! Het is net of er binnen in je iets aan het verdorren is. Daarbij kwam dan nog het schrijfverbod. En dat is de reden warom vele goeie, beste vrienden op al hun epistels geen antwoord kregen. Ook al iets om zoo maar niet losjes overheen te stappen!
Gelukkig is de ‘krachtproef’ achter de rug. Altans, ik hoop dat ik geen tweede maal tot haar mijn toevlucht zal hoeven te nemen!
Nu ik hier weer met een effen blijde ziel aan mijn schrijftafeltje zit, gaan mijn gedachten naar allen die met een woord, een glimlach, als met zachte handen, de rimpels en plooien glad streken en mijn hemel weer spanden strak en klaar vol blijë schittering van eeuwigheidslicht! ZIJ brachten de onfeilbare medicijn: Geluk; dit geluk waarvan Roland-Holst zong: O zoete vreugd, aan levenden te reiken en vast te hechten welriekende kransen, bloemen van 't hart die zo liefelijk geuren. Als zij nu wisten, op dit oogenblik, hoe ik hier met onzeglike dankbaarheid aan hen te denken zit, hoe mijn gedachtenis hen koestert als in het licht van stralende kinderogen!
Eens, het is lang geleden, zat ik zo aan mijn schrijftafel, thuis! De hele namiddag, de hele avend had ik gewerkt. Er lagen een boel be- schreven bladen vóór me. Mijn thee was koud geworden, en in mijn pijp was de brand lang gedoofd. Ik was moe, maar kon nog niet scheiden van mijn werk. Er knaagde iets aan mijn hart, en dat was als vertwijfeling. Want er was zo machtig veel dat vóór een uur als gloeiende goud uit mijn pen was gevloeid, en dat mij nu dof scheen en glansloos: goud vermengd met koper en de afval van veel onedele metalen. En de verbittering steeg nog toen ik dacht aan hem, aan haar, tot wie deze bladzijden vóór me gericht waren. God, of er dan ooit wel een mens zou zijn die stil vóór zich heen mijn naam zou fluisteren, lijk men de naam fluistert van zijn meisje of van zijn moeder, wanneer men zich alleen voelt en verlaten; één onbekende mens die mij noemen zou: broeder, voor wie mijn woord zou zijn: lamp en houvast?
En nu, grote God, nu is dat alles vervuld. Nu heeft liefde zich rijkelik over me ontfarmd: dag en nacht staat haar gelaat over me opengebloeid, haar glimlach is warm op mijn voorhoofd, en haar witte tranen zijn als perelen in het bekken van mijn handen! Zij laat mij zijn de geringste, een simpele werkman, hààr werkman: bode van haar heerlikheid! Zij doet mij binst de dag op mijn tenen lopen, zacht, om niet te storen de ragfijne muziek van haar melodieën die zij ophangt van celwand tot celwand. En in de nacht zoent zij mij wakker met manestralen, en voert mij naar het venster en zet mijn ogen vol heldere sterren: dan is het alsof bloesems drijven op mijn bloed! Want nu is zij niet langer meer: enkel het verlangen naar het uurtje ekstaze dat mij hier om de veertien dagen wordt toegemeten uit de zoetheid van één mensemond en één paar geluksogen! (O, te midden van deze ekstaze te worden opgeschrikt met een bons op de deur van het spreekkamertje, en naar je cel te wankelen, duizelig - alsof je een heilige was die verzonken lag in visioenen, en die iemand kwam opvorderen met een ‘Broeder, ga de schotels reinigen’ - of een dergelik altans zeer prozaïes bevel!) - Nu is liefde geworden: onophoudelik reiken van mijn hele wezen naar tientallen die ik ken, naar honderden, duizenden die ik niet ken, maar uit wier scharen één reeds op me toetrad, een broeder of een zuster, met warm gelispel van woorden en blij bewegen van handen! Mens, broeder of zuster, wie gij ook wezen moogt, - die neerzat en naar me luisterde, ik dank U! Vergeef mij, indien ik altijd hetzelfde herhaal. Ik stamel. Ik leer spreken. Ik beproef de woorden waarmee gezegd moet worden wat tot nogtoe alleen geschreven stond op de kroonblaadjes van de mimosa, en op de tril-vlerkjes van de muggen die hoog en fijn bazuinen in de avend! Het staat ook in duistere hiëroglyphen gegrift op de kleine kei die rolt onder de voeten van de wandelaar. Het is een gedicht in de korrel zand en in de waterdrop, een hooglied in een druppel van ons bloed! - Maar het woord, het woord zoek ik, waarmee wij, mensen, dat eindelik zullen vermogen te noemen!
Eens, o ééns moet het zo zijn: dat wij allen mekaar begrijpen, dat wij allen één worden in het Woord! Als geen tweestrijd meer zijn zal tussen mij en mijn broeder, tussen mijn broeder en het dier; tussen ons en de sterren, de planten, de bergkristallen; geen tweestrijd meer tussen de levenden en het Leven. Maar Verzoening àl-wijd, uitgestrekt van hemel tot hemel, van planeet tot planeet, van hart tot hart en van brein tot brein!
Deze tijd nu is voor ons allen de tijd van de advent: de tijd der grote voorbereiding tot het mirakel dat Liefde moet bewerken op aarde! Honderden, duizenden zijn wij die, onbekenden voor mekaar, in alle landen en op alle plaatsen, ons hart voorbereiden tot de ontvangenis van nieuwe levensgratie, nieuw levensgeloof! Geloof in de opstanding der Mensheid, de verrijzenis des Volks! - Geloof in de komst des Geestes met witte tongen van vuur, met vurige gaven van deugd en heiligheid, over ieder van ons! Uit de baaiërd van de na-oorlogse tijd dreunt dit geloof op, als de stem van God die de wateren scheidt en de ingewanden der bergen beroert!
Wij zijn als de jonge moeder die de vrucht draagt in haar schoot, zorge-vol, angstig in de verwachting, maar koen in het allerstoutse toekomstdromen! Nog weten wij niet wat onze nieuwe wereld zijn zal.
Maar haar bouw leeft in ons: wij kennen àl de lijnen, de verdeling der vlakken, het spel van licht en ruimte; de boog van haar gewelven spant onze borst, hare koepels en torens bazuinen de lucht open over onze hoofden!
O, dat staren in deze eeuwige mogelikheden, dit ekstaties opgaan in de voleinding van onze dromebouw! - Zo heb ik nu dagen achtereen het dag-ontwaken zien gebeuren in de hemel boven de ringmuur. Het was nog klare maneschijn toen wij al aan het rondscharrelen waren om onze cel weer voor het leven van een ganse dag in orde te brengen. In de lucht van turkoois stond de gouden maansikkel, triomfantelik als een Jocondelach! - Traagjes eerst, en dan sneller om sneller ging haar goud aan het tanen, en naarmate zij al matter en bleker werd, begon de hemel van hard turkoois zachtjes open te vloeien in zee-groene, perelgrijze, room-blanke akwarel-tinten - waarin de maansikkel dreef als een slaap-omhangen waterlelie... Zo bleef het een poos: hoogheilig-rein: wierookwalmen over het tabernakel der aarde! Maar dan, plots, over de ringmuur aanstormen, stolperend, steigerend, jonge paarden over morgenheuvelen: de roze wolken, de lila wolken, de koper-rode wolken; over mekaar, door mekaar: wilde horden ten val; dan statig de ene na de andere, plechtig-traag: stoet van hogepriesters in zwaar brokaat, harpen beurende, reukvaten zwaaiend: Halleluja! halleluja!
Ik stonds telkens, met mijn handen leunende op mijn klein, krom-gezakt tafeltje: mijn hele lijf en ziel gerekt naar de wolken. Eén jubel door al mijne zenuwen, lied ik-zelf! - Maar dan, o dan, als het ware de hemelen te voelen drukken op zijn schouders, stil als een toren van zand ineen-te-breken onder de hemelen, geknield vôôr Gods morgengelaat te prevelen: woorden die tot ons terugkomen uit verre jaren, als trekvogelen met de Lentewind!
Zich klein te voelen, een kind: dankbaar om al wat in ons leven viel: goud van sterren en dorre bladeren, donder en klare vogelzang, morgendauw en bloedige tranen! - De heerlikheid die is van het graspleintje (waar nu op een terpje chrysanthen gaan bloeien: kleine kinderhandjes die opengaan in het groen!) naar de hemel, en van de hemel naar het graspleintje, - ik heb haar gezoend met mijn ogen: geaaid met mijn handen, ik heb haar als een zachte, schuchtere bruid in mijn armen gewiegd! Nu zal ik danken, danken om alles; om deze lange, lange rei van gevangenisdagen: ik ontwaakte 's morgens en vond een oud-oud lied in mijn keel; en 's avends, terwijl ik met groot-open ogen op mijn brits lag, flitsten ideeën als vuurvlinders door het azuur van mijn brein!
Moeder: nu heb ik uw ogen weer gezien, uw droef-zachte ogen waarop al de zilverbloemen stonden opengebloeid! Heel mijn leven, met zijn glanzen en donkerten, lag in uw ogen waarin ik las als in een boek. Maar uw voorhoofd was als een paar witte duivevlerken: opengespannen tot een zegening over uw kind. O moeder, die ik psalmenbiddend de dood heb ingeleid, luister: alles is goed, ik bleef getrouw aan mijn belijdenis! Ik haat niemand. Ik dank hen die mij vervolgen. Die diepst door mijn hart ploegden ontdekten voor mij mijn heerlikste kracht. Nu zijn alle torens van hoogmoed gesloopt. Kameraad, vriend, zuster, geliefde wie gij ook zijt die met zoete maanaandacht buigt over het donker meer van mijn lot - mijn handen en voeten kan men binden, men kan mijn jeugd laten verbleken tussen celmuren; aan wat binnen in mij opspringt als de bergwel, aan wat binnen in me bloeit als een oleander, aan deze zuiderhemel, deze vrede, deze zekerheid raakt niemand, niemand, niemand!
Eens, eens zullen wij van hier gaan: met het reine goud des levens in onze handen: een gave voor allen die ontberen! Wij zullen onze glimlach hangen aan de mond van de droeve, wij zullen het hart van de zwakke kneden.
Wies Moens (1898-1982) was een Belgische schrijver. Zijn Celbrieven bestaat uit gedateerde fragmenten, maar is niet een echt dagboek.
Toen zij allen, de een na de ander, met dezelfde uitspraak kwamen aandragen; eerst de doktor medicus, mijn wandelgenoot, en dan de doctor juris, mijn andere wandelgenoot, en dan ten slotte klein zorge-moederke ook al, - toen kon ik toch heus niets anders doen dan er mij maar bij neerleggen! Zij zongen allen hetzelfde liedje, de een op een toontje lager, de andere op een toontje hoger, allen het eeuwig refrein: ‘Je moet nu rusten, rusten rusten!’ - Of zij dan toch niet barmhartig wouën zijn, en maar eens even bedenken wat een karwei dat is: niks niemendal te doen? Maar zij hielden niet op. Ten eerste, je mag niet werken; ten tweede, je mag niet schrijven; ten derde je mag niet denken... En ja, waarachtig, klein zorge-moederke ôôk: ‘je mag niet denken!’ Toen ik, tussen twee zoenen, eens polste: ‘ook niet om jou?’ kreeg ik geen ‘geartikuleerd’ antwoord!
Ik heb het dan maar geprobeerd. Eéns heb ik een hele dag geleefd zonder te dénken. Dat was vreselik! Ik wil dan ook eerlik zijn en bekennen dat ik de nacht op die dag geen oogje geloken heb: zo druk als toen al de verdrongen dag-ideeën op me aanstormden! Werken deed ik ook al niet. Maar dàt is eigenlik zielig, weet je! Het is net of er binnen in je iets aan het verdorren is. Daarbij kwam dan nog het schrijfverbod. En dat is de reden warom vele goeie, beste vrienden op al hun epistels geen antwoord kregen. Ook al iets om zoo maar niet losjes overheen te stappen!
Gelukkig is de ‘krachtproef’ achter de rug. Altans, ik hoop dat ik geen tweede maal tot haar mijn toevlucht zal hoeven te nemen!
Nu ik hier weer met een effen blijde ziel aan mijn schrijftafeltje zit, gaan mijn gedachten naar allen die met een woord, een glimlach, als met zachte handen, de rimpels en plooien glad streken en mijn hemel weer spanden strak en klaar vol blijë schittering van eeuwigheidslicht! ZIJ brachten de onfeilbare medicijn: Geluk; dit geluk waarvan Roland-Holst zong: O zoete vreugd, aan levenden te reiken en vast te hechten welriekende kransen, bloemen van 't hart die zo liefelijk geuren. Als zij nu wisten, op dit oogenblik, hoe ik hier met onzeglike dankbaarheid aan hen te denken zit, hoe mijn gedachtenis hen koestert als in het licht van stralende kinderogen!
Eens, het is lang geleden, zat ik zo aan mijn schrijftafel, thuis! De hele namiddag, de hele avend had ik gewerkt. Er lagen een boel be- schreven bladen vóór me. Mijn thee was koud geworden, en in mijn pijp was de brand lang gedoofd. Ik was moe, maar kon nog niet scheiden van mijn werk. Er knaagde iets aan mijn hart, en dat was als vertwijfeling. Want er was zo machtig veel dat vóór een uur als gloeiende goud uit mijn pen was gevloeid, en dat mij nu dof scheen en glansloos: goud vermengd met koper en de afval van veel onedele metalen. En de verbittering steeg nog toen ik dacht aan hem, aan haar, tot wie deze bladzijden vóór me gericht waren. God, of er dan ooit wel een mens zou zijn die stil vóór zich heen mijn naam zou fluisteren, lijk men de naam fluistert van zijn meisje of van zijn moeder, wanneer men zich alleen voelt en verlaten; één onbekende mens die mij noemen zou: broeder, voor wie mijn woord zou zijn: lamp en houvast?
En nu, grote God, nu is dat alles vervuld. Nu heeft liefde zich rijkelik over me ontfarmd: dag en nacht staat haar gelaat over me opengebloeid, haar glimlach is warm op mijn voorhoofd, en haar witte tranen zijn als perelen in het bekken van mijn handen! Zij laat mij zijn de geringste, een simpele werkman, hààr werkman: bode van haar heerlikheid! Zij doet mij binst de dag op mijn tenen lopen, zacht, om niet te storen de ragfijne muziek van haar melodieën die zij ophangt van celwand tot celwand. En in de nacht zoent zij mij wakker met manestralen, en voert mij naar het venster en zet mijn ogen vol heldere sterren: dan is het alsof bloesems drijven op mijn bloed! Want nu is zij niet langer meer: enkel het verlangen naar het uurtje ekstaze dat mij hier om de veertien dagen wordt toegemeten uit de zoetheid van één mensemond en één paar geluksogen! (O, te midden van deze ekstaze te worden opgeschrikt met een bons op de deur van het spreekkamertje, en naar je cel te wankelen, duizelig - alsof je een heilige was die verzonken lag in visioenen, en die iemand kwam opvorderen met een ‘Broeder, ga de schotels reinigen’ - of een dergelik altans zeer prozaïes bevel!) - Nu is liefde geworden: onophoudelik reiken van mijn hele wezen naar tientallen die ik ken, naar honderden, duizenden die ik niet ken, maar uit wier scharen één reeds op me toetrad, een broeder of een zuster, met warm gelispel van woorden en blij bewegen van handen! Mens, broeder of zuster, wie gij ook wezen moogt, - die neerzat en naar me luisterde, ik dank U! Vergeef mij, indien ik altijd hetzelfde herhaal. Ik stamel. Ik leer spreken. Ik beproef de woorden waarmee gezegd moet worden wat tot nogtoe alleen geschreven stond op de kroonblaadjes van de mimosa, en op de tril-vlerkjes van de muggen die hoog en fijn bazuinen in de avend! Het staat ook in duistere hiëroglyphen gegrift op de kleine kei die rolt onder de voeten van de wandelaar. Het is een gedicht in de korrel zand en in de waterdrop, een hooglied in een druppel van ons bloed! - Maar het woord, het woord zoek ik, waarmee wij, mensen, dat eindelik zullen vermogen te noemen!
Eens, o ééns moet het zo zijn: dat wij allen mekaar begrijpen, dat wij allen één worden in het Woord! Als geen tweestrijd meer zijn zal tussen mij en mijn broeder, tussen mijn broeder en het dier; tussen ons en de sterren, de planten, de bergkristallen; geen tweestrijd meer tussen de levenden en het Leven. Maar Verzoening àl-wijd, uitgestrekt van hemel tot hemel, van planeet tot planeet, van hart tot hart en van brein tot brein!
Deze tijd nu is voor ons allen de tijd van de advent: de tijd der grote voorbereiding tot het mirakel dat Liefde moet bewerken op aarde! Honderden, duizenden zijn wij die, onbekenden voor mekaar, in alle landen en op alle plaatsen, ons hart voorbereiden tot de ontvangenis van nieuwe levensgratie, nieuw levensgeloof! Geloof in de opstanding der Mensheid, de verrijzenis des Volks! - Geloof in de komst des Geestes met witte tongen van vuur, met vurige gaven van deugd en heiligheid, over ieder van ons! Uit de baaiërd van de na-oorlogse tijd dreunt dit geloof op, als de stem van God die de wateren scheidt en de ingewanden der bergen beroert!
Wij zijn als de jonge moeder die de vrucht draagt in haar schoot, zorge-vol, angstig in de verwachting, maar koen in het allerstoutse toekomstdromen! Nog weten wij niet wat onze nieuwe wereld zijn zal.
Maar haar bouw leeft in ons: wij kennen àl de lijnen, de verdeling der vlakken, het spel van licht en ruimte; de boog van haar gewelven spant onze borst, hare koepels en torens bazuinen de lucht open over onze hoofden!
O, dat staren in deze eeuwige mogelikheden, dit ekstaties opgaan in de voleinding van onze dromebouw! - Zo heb ik nu dagen achtereen het dag-ontwaken zien gebeuren in de hemel boven de ringmuur. Het was nog klare maneschijn toen wij al aan het rondscharrelen waren om onze cel weer voor het leven van een ganse dag in orde te brengen. In de lucht van turkoois stond de gouden maansikkel, triomfantelik als een Jocondelach! - Traagjes eerst, en dan sneller om sneller ging haar goud aan het tanen, en naarmate zij al matter en bleker werd, begon de hemel van hard turkoois zachtjes open te vloeien in zee-groene, perelgrijze, room-blanke akwarel-tinten - waarin de maansikkel dreef als een slaap-omhangen waterlelie... Zo bleef het een poos: hoogheilig-rein: wierookwalmen over het tabernakel der aarde! Maar dan, plots, over de ringmuur aanstormen, stolperend, steigerend, jonge paarden over morgenheuvelen: de roze wolken, de lila wolken, de koper-rode wolken; over mekaar, door mekaar: wilde horden ten val; dan statig de ene na de andere, plechtig-traag: stoet van hogepriesters in zwaar brokaat, harpen beurende, reukvaten zwaaiend: Halleluja! halleluja!
Ik stonds telkens, met mijn handen leunende op mijn klein, krom-gezakt tafeltje: mijn hele lijf en ziel gerekt naar de wolken. Eén jubel door al mijne zenuwen, lied ik-zelf! - Maar dan, o dan, als het ware de hemelen te voelen drukken op zijn schouders, stil als een toren van zand ineen-te-breken onder de hemelen, geknield vôôr Gods morgengelaat te prevelen: woorden die tot ons terugkomen uit verre jaren, als trekvogelen met de Lentewind!
Zich klein te voelen, een kind: dankbaar om al wat in ons leven viel: goud van sterren en dorre bladeren, donder en klare vogelzang, morgendauw en bloedige tranen! - De heerlikheid die is van het graspleintje (waar nu op een terpje chrysanthen gaan bloeien: kleine kinderhandjes die opengaan in het groen!) naar de hemel, en van de hemel naar het graspleintje, - ik heb haar gezoend met mijn ogen: geaaid met mijn handen, ik heb haar als een zachte, schuchtere bruid in mijn armen gewiegd! Nu zal ik danken, danken om alles; om deze lange, lange rei van gevangenisdagen: ik ontwaakte 's morgens en vond een oud-oud lied in mijn keel; en 's avends, terwijl ik met groot-open ogen op mijn brits lag, flitsten ideeën als vuurvlinders door het azuur van mijn brein!
Moeder: nu heb ik uw ogen weer gezien, uw droef-zachte ogen waarop al de zilverbloemen stonden opengebloeid! Heel mijn leven, met zijn glanzen en donkerten, lag in uw ogen waarin ik las als in een boek. Maar uw voorhoofd was als een paar witte duivevlerken: opengespannen tot een zegening over uw kind. O moeder, die ik psalmenbiddend de dood heb ingeleid, luister: alles is goed, ik bleef getrouw aan mijn belijdenis! Ik haat niemand. Ik dank hen die mij vervolgen. Die diepst door mijn hart ploegden ontdekten voor mij mijn heerlikste kracht. Nu zijn alle torens van hoogmoed gesloopt. Kameraad, vriend, zuster, geliefde wie gij ook zijt die met zoete maanaandacht buigt over het donker meer van mijn lot - mijn handen en voeten kan men binden, men kan mijn jeugd laten verbleken tussen celmuren; aan wat binnen in mij opspringt als de bergwel, aan wat binnen in me bloeit als een oleander, aan deze zuiderhemel, deze vrede, deze zekerheid raakt niemand, niemand, niemand!
Eens, eens zullen wij van hier gaan: met het reine goud des levens in onze handen: een gave voor allen die ontberen! Wij zullen onze glimlach hangen aan de mond van de droeve, wij zullen het hart van de zwakke kneden.
Wies Moens (1898-1982) was een Belgische schrijver. Zijn Celbrieven bestaat uit gedateerde fragmenten, maar is niet een echt dagboek.
vrijdag 4 oktober 2013
Franz Grillparzer -- 4 oktober 1843
Am 4. Oktober, als meinem Namenstage, ward uns endlich eine bessere Kammer mit der Aussicht auf das Meer und minder den mephitischen Dünsten ausgesetzt, zu teil, ohne unsere Lage erträglicher zu machen, denn jeder Tag mehrt im geometrischen Verhältnisse die Unleidlichkeit. Ein einzelner würde sich in Gedanken vertiefen, zu zweien gehen sie aus, weil zu dem Unangenehmen der eigenen Lage noch das Mitleid über die des andern kommt.
Als wir ankamen, war das Geschrei im Hofe unerträglich. Da alle Bedürfnisse nur mittels einer Schublade durch das Menageriegitter geschoben werden, das den Hof abschließt, so war der Anforderungen und des Schreiens nach Georgy kein Ende. Jetzt wird die Zahl der Gefangnen täglich geringer, und fünf Engländer, die sich mit Rattenfangen und Schwimmen unterhalten, zwei konstitutionelle Griechen, von denen einer den König Otto einen Imbécile genannt hat, zwei liederliche Französinnen aus Aegypten in Begleitung zweier Türken, endlich zwei alte Griechen mit dem Lümmel-Adonis machen die ganze Gesellschaft aus. Letzterer ist ein etwas derber Bursche von etwa 20 Jahren, prächtig, nur zu stark gebaut, hübsches Gesicht, aber unreines Fell. Am verflossenen Sonntage sah er in brauner Jacke und kurzer Pumphose, weißer Schärpe, rotem Fes und stahlblauen Strümpfen an den modellartig geformten Beinen wirklich prächtig aus. Seitdem hat er mit dem abgelegten Sonntagsstaate viel verloren.
Franz Grillparzer (1791—1872) was een Oostenrijkse schrijver. Gedeelten uit zijn reisdagboeken zijn te lezen bij Gutenberg.
Als wir ankamen, war das Geschrei im Hofe unerträglich. Da alle Bedürfnisse nur mittels einer Schublade durch das Menageriegitter geschoben werden, das den Hof abschließt, so war der Anforderungen und des Schreiens nach Georgy kein Ende. Jetzt wird die Zahl der Gefangnen täglich geringer, und fünf Engländer, die sich mit Rattenfangen und Schwimmen unterhalten, zwei konstitutionelle Griechen, von denen einer den König Otto einen Imbécile genannt hat, zwei liederliche Französinnen aus Aegypten in Begleitung zweier Türken, endlich zwei alte Griechen mit dem Lümmel-Adonis machen die ganze Gesellschaft aus. Letzterer ist ein etwas derber Bursche von etwa 20 Jahren, prächtig, nur zu stark gebaut, hübsches Gesicht, aber unreines Fell. Am verflossenen Sonntage sah er in brauner Jacke und kurzer Pumphose, weißer Schärpe, rotem Fes und stahlblauen Strümpfen an den modellartig geformten Beinen wirklich prächtig aus. Seitdem hat er mit dem abgelegten Sonntagsstaate viel verloren.
Franz Grillparzer (1791—1872) was een Oostenrijkse schrijver. Gedeelten uit zijn reisdagboeken zijn te lezen bij Gutenberg.
Abonneren op:
Posts (Atom)