Om halfnegen zie ik de krantenkoppen. 'Die Geiseln sind alle tot.' Een vreselijke schok. Ongeloof nog. Werktuiglijk koop ik de kranten. Maar lezen kan ik ze niet, ik stop ze achter elkaar in mijn tas. Eten kan ik ook niet, ik stap in de bus naar het Olympisch Stadion. Op de oefenvelden waar ik langs kom trainen atleten, slaan hockeyers elkaar keihard ballen toe, draaien hardlopers, vuisten gebald, hun rondjes. Onwerkelijk, spookachtig haast, maar ik zie het toch?
Boven het Stadion staat de lichtblauwe hemel van de Openingsdag, dezelfde trouwens die tot nu toe boven de Spelen heeft gestaan. Bij de ingang maken een paar collega's cynische opmerkingen over de bewakingspolitiemannen in hun lichtblauwe pakken: 'Nu zijn ze er wel.'
Op de nog bijna lege tribune haal ik de kranten te voorschijn. Lees de afschuwelijke feiten. Ik vouw ze dicht, kijk over het gras heen naar de vlaggen, halfstok, aan de overkant. Die van Israël, nauwelijks te zien, hangt slap, onwillig tegen zijn mast, wil niet uitwaaien. Langzaam worden de paar duizend stoelen gevuld die in blokken voor de eretribune staan. De Zweedse ploeg. Noren. De Nederlanders. Op de eerste rijen in het midden Israëli's, met kleine witte kalotjes op hun hoofd. Om tien over tien begint de rouwplechtigheid. Onwerkelijk, alweer, de eerste woorden van de speaker: 'Spelen van de Twintigste Olympiade'. Mijn keel wordt dichtgeknepen als de Israëlische chef de mission (hij spreekt in het Hebreeuws) de namen uitspreekt van de elf vermoorde atleten: David Berger, Eliezer Halfin, Zeev Friedman, Yosef Gutfreund, Kehat Shorr, Yosef Romano, Amizur Sjapira, Mark Slavin, André Spitzer, Yakov Springer, Mosje Weinberg.
Pas wanneer de Duitse vertaling wordt uitgesproken, blijkt dat de Israëli's ondanks het onmetelijke leed dat hun overkomen is, zelf besloten hebben de Spelen voor de anderen te redden. Althans, zo begrijpt het stadion het, wanneer de chef de mission zegt dat zij in de toekomst zelf mee willen blijven doen. Maar het is Avery Brundage die de knoop definitief doorhakt: 'The games must go on'. Op de een of andere manier is dat nu net niét de goede term. Maar de krachtig uitgesproken zin wordt zo overluid met applaus begroet dat gedachten als deze erin verdrinken.
Michel van der Plas (1927) is een Nederlandse schrijver, dichter en journalist.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten