donderdag 29 oktober 2020

Nederlandse soldaat in Indonesië • 30 oktober 1946

• Journalist (en verzetsman) H.M. van Randwijk (1909-1966) schreef over "De Nederlands-Indonesische tragedie". Hij citeerde daarin ook een dagboek: "Maar bladerend in oude papieren kwam mij een dagboek in handen van een eenvoudige Hollandse soldaat in Indië. Zijn naam ben ik vergeten [...] Hij was een doodgewone jongen, van christelijke huize, een tuinderszoon, die gedwongen werd de beschaving in deze verre contreien te verdedigen. Hij gaf mij zijn dagboek. [...] Ik citeer er enkele gedeelten uit die spelen in de winter van 1946/47. Er was een wapenstilstand gesloten, er werd onderhandeld en er was afgesproken dat de troepen binnen bepaalde grenzen zouden blijven."

Zondag, 6.10.1946
Vannacht werd er alarm geblazen. De C.P. kwam binnen en meldde dat buiten om Tjikalong gefloten werd. Dat zouden dan seinen zijn geweest. De C.P. heeft vanmiddag een gevangene gemaakt, ‘Pelopportje’, naar men zegt. Het is een ventje van naar schatting 16 jaar. Ze hebben hem vanavond voor de officiershut aan een paal gebonden. Het deed me denken aan de Indianen...
De C.P. heeft zich eerst over de gevangene ontfermd. Zijn gezicht droeg duidelijk sporen van mishandeling. Vannacht heeft hij op een stoel gezeten voor de paal met een ketting om zijn nek vast...

Woensdag, 30.10.1946
Opnieuw zijn er gevangenen gemaakt, vier stuks. Zij zouden Europeanen hebben doodgeschoten. Ik vraag me af of het waar is en of het bewezen kan worden. Als dat niet kan, dan zullen zij ze wel stiekem wegwerken. De I.D. zei tegen de C. ‘neem ze mee terug, werk ze weg en vermeld er niets van in de rapporten’, dat was het laatste bescheid. Vanavond werden ze bij ons aan een paal vastgebonden. Er was een klein jongetje bij. Het kind zou voor ordonnans gespeeld hebben.

Donderdag, 31.10.1946
Lt.T. durft de verantwoordelijkheid niet op zich te nemen en heeft de gevangenen weer teruggestuurd naar de I.D. Het doet me denken aan Jezus, die van Pilatus naar Herodes gestuurd werd en omgekeerd. Waarom niet de rechte weg bewandeld? Waarom deze stiekeme, laffe manier? Het antwoord zal wel gelijk met de slachtoffers het graf in gaan.

Zaterdag, 2.11.1946
De gevangenen zijn door de I.D. weer naar ons teruggestuurd. S. had besloten om van de beste onder hen een contra-spion te maken. Hij liet hem bij Allah zweren. Toen de man op vrije voeten kwam nam hij de benen. Verontwaardigd over zoveel trouweloosheid nam S. direct zijn maatregelen en liet de overige twee, waaronder ook het kind, neerschieten. Zij liggen nu in de kali...

woensdag 28 oktober 2020

Vincent van Gogh • 29 oktober 1888

Vincent van Gogh (1853-1890) was een Nederlandse schilder. De Franse schilder Paul Gauguin arriveerde op 23 oktober 1888 bij Vincent van Gogh in Arles in Zuid-Frankrijk. Tien weken lang beukten de temperamentvolle kunstenaars op elkaar in. Van Gogh schreef in brieven over Gauguin: het eerste fragment is uit een brief aan Emile Bernard, het tweede en het derde uit brieven aan zijn broer Theo. De eerste twee fragmenten zijn van eind oktober. Het derde van een paar weken later.

... Gauguin interesseert me enorm als man - enorm.
Al lang komt het me voor dat wij, in ons rottige beroep van schilder, de grootst mogelijke behoefte hebben aan mannen met de handen en de magen van werklieden. Met een natuurlijkere smaak - liefdevollere en barmhartigere temperamenten - dan de decadente boulevardiers in Parijs. Welnu, hier bevinden wij ons zonder enige twijfel in de aanwezigheid van een maagdelijk wezen met woeste instincten. Bij Gauguin hebben bloed en geslacht de overhand op ambitie. ...

... Wat Gauguin over de tropen vertelt lijkt me prachtig. Ongetwijfeld ligt daar een grote renaissance van de schilderkunst. Vraag Uw nieuwe Hollandse vrienden eens of ze er ooit over nagedacht hebben hoe interessant het zou zijn een koloristenschool op Java te stichten. Als ze Gauguins beschrijvingen van de tropische landen zouden horen zouden ze er ongetwijfeld meteen mee beginnen. Niet iedereen bevindt zich in de omstandigheid dat hij zomaar kan emigreren. Maar wat zou daar veel gedaan kunnen worden!
Het spijt me dat ik geen tien of twintig jaar jonger ben, dan zou ik daar zeker naar toegaan. Nu is het zeer onwaarschijnlijk dat ik de kust zal verlaten om de zee op te gaan, en het kleine gele huisje hier in Arles zal een tussenstation blijven tussen Afrika, de Tropen, en de mensen uit het Noorden. ...

... Gauguin en ik praten veel over Delacroix, Rembrandt etc. De discussie is van een excessieve elektriciteit, soms komen we er uit met een vermoeide kop als een elektrische batterij die uitgewerkt is. Wij zijn midden in het magische geweest, want zoals Fromentin het zo goed zegt: Rembrandt is bovenal magiër ...

dinsdag 27 oktober 2020

J. Slauerhoff • 28 oktober 1934

• In zijn brieven aan zijn studiegenoot Hans Feriz, met wie hij tot zijn dood bevriend zou blijven, wijdde schrijver-arts Slauerhoff (1898-1936) onder meer uit over de rol die de literatuur in zijn leven speelt – en soms ook gewoon over gezondheidsproblemen. Uit: Brieven aan Hans Feriz.

Eind oktober 1934 
Dank voor je brief. Ik schrijf nu over een ding. Geef mij s.v.p. raad. Ik heb sinds een zes weken een urethritis, nòn gonorhoica – zelfs zeer weinig andere bacteriën – Hoe 't komt is niet duidelijk – Mogelijkheden (ik heb geen contact gehad behalve met Dja [Darja Collin, Slauerhoffs echtgenote] die Augustus hier was, wat ook een mogelijkheid is maar geen groote) 1e opleving v./h. oude proces v. vijf jaar geleden 2e infectie van buitenaf door nonchalance in oostersche omgeving. Ik behandel sinds een maand zelf met arshcol en injecties nitras etc (zeer zwak geen irritatie!) maar 't schiet niet op. Hier is een arts die ik wel mag, met groote electrische installatie – Poolsche Jood – Zou het te wagen zijn door hem te laten behandelen? Ik ben er huiverig voor. Nil nocere lijkt mij zeer aangewezen. De electrotherapie kan prachtig zijn, maar dan moet je zeker zijn dat het in bekwame handen is – En over hem wordt verschillend geoordeeld. Hij is al 6 jaar in Fez en Marokko – Wil je s.v.p. je mening p.o. schrijven naar Madrid? 


maandag 26 oktober 2020

Koos van Zomeren • 27 oktober 2009

Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. Dit fragment komt uit Naar de natuur, een natuur- en mijmerdagboek ineen.

27 oktober 2009
Thomas Mann, De Buddenbrooks. Het moest er ooit van komen. Wat een boek! Wat een personages, wat een verbeeldingskracht, wat een Duitse ironie (is Mann niet de Urheber ervan?). Ik begreep algauw dat ik een heel potlood zou verslijten als ik naar de gebruikelijke maatstaven uitroeptekens ging zetten. Maar bij twee passages kon ik het toch niet laten. 'Niemand belette haar [...] op [...] de weilanden langs de Trave schaatsen te rijden en de ovaties van jonge heren in ontvangst te nemen.' (Dat was rond 1845, half oktober al ijs in de uiterwaarden, over klimaatverandering gesproken).
En over de vismarkt in Lübeck: 'Men kon er zeker van zijn frisse waar te kopen, want de vissen leefden bijna allemaal nog, de vette, gespierde vissen... Enkele hadden het goed. Ze zwommen, wat eng behuisd weliswaar, maar toch welgemoed, in emmers water rond en hadden niets te lijden. Andere echter lagen met vreselijke opengespalkte ogen en zwoegende kieuwen, taai verder levend en onder martelingen op hun plank en sloegen hard en wanhopig met hun staart, tot ze eindelijk werden opgepakt en een scherp, bloedig mes met krakend geluid hun keel stuksneed. [...] Soms trok een sterke bot zich krampachtig samen en sprong in zijn waanzinnige angst ver van de plank weg op de glibberige, door afval verontreinigde straatstenen, zodat zijn eigenares hem moest nalopen en hem onder harde woorden van afkeuring weer aan zijn plicht moest herinneren...' (Compassie met vissen, in die tijd waarschijnlijk nog zeldzamer dan tegenwoordig.)

[...]

zondag 25 oktober 2020

Curzio Malaparte • 26 oktober 1947

Curzio Malaparte (1898-1957) was een Italiaanse schrijver. In 1947-1949 verbleef hij in Parijs. Zijn dagboek over die periode is verschenen als Dagboek van een vreemdeling in Parijs (vertaling Jan van der Haar).

Oktober. Lunch bij André Lichtwitz. André is erg onder de indruk van mijn hebbelijkheid om ’s nachts te blaffen. Hij zegt dat het de lever is. Bij de lunch waren een hindoe uit Madagaskar, een jonge ambtenaar uit de koloniën, uit Indochina, Jean-Pierre Aumont, Duhamel, zijn vrouw, en Madame Vallery-Lardot. Iedereen kijkt me heel verbaasd aan. Jean-Pierre Aumont oogt niet verbaasd.
Ik ben over iets anders begonnen. Ik word niet graag voor zonderling versleten. Voor mij is het de gewoonste zaak van de wereld om als je van honden houdt met ze mee te blaffen.

11 november.
Ik was vroeg op om naar het defilé te gaan kijken. Ik ben geen kind meer, maar ik houd nog steeds van soldaten, vlaggen, trompetten. De spahi’s met hun vurige paarden blijven op mijn netvlies gebrand staan, de marine-infanteristen, de infanteristen met hun witte slobkousen, hun geweer stijf tegen de schouder.
Men mag er het zijne van denken, maar ik ben een man en ik houd van oorlog. Ik ben niet zo schijnheilig om te zeggen: ‘Ik houd niet van oorlog.’ Ik houd ervan, zoals elke welgeschapen, gezonde, manmoedige, sterke man van oorlog houdt, zoals elke man die zich stoort aan de mensen en hun wandaden.
De zich verdringende menigte op de Champs-Élysées is aangedaan. Het Franse volk houdt van zijn soldaten. Dit defilé vanmorgen is iets wat het ten diepste raakt. Frankrijk wordt wedergeboren, Frankrijk is niet dood. Om me heen hebben mensen tranen in de ogen. Ook ik ben aangedaan. Toch ben ik maar een vreemdeling, dit schouwspel zou me koud moeten laten. Het is niet mijn land, het zijn niet mijn soldaten. Maar ik ben ook Frans soldaat geweest, ik heb ook gedefileerd op de Champs-Élysées, op een lang vervlogen dag in 1919.
Een vrouw naast me zegt: ‘Is het niet, mijnheer, het is toch een mooi gezicht! Je bent blij om Frans te zijn, is het niet? In 1940 heb ik een zoon verloren. Hij wordt goed gewroken.’ ‘Ja,’ antwoord ik, ‘je bent blij, het is een mooi gezicht.’Ze legt haar arm op de mijne en zegt: ‘Is het niet?
Wat is de vreemdelingenstatus wankel en vernederend! Als ze wist dat ik Italiaan ben, zou ze me de huid vol schelden.

George Orwell • 25 oktober 1940

George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Van 1941-1943 werkte hij voor de op India gerichte Eastern Service van de BBC, waardoor hij de politieke en militaire ontwikkelingen op het vasteland op de voet volgde. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. Gedeeltes eruit zijn hier te lezen. De Nederlandse vertaling (van Nelleke van Maaren) is gepubliceerd in de reeks Privé Domein.

> Orwell and antisemitism
> Antisemitism in Britain

25.10.40.
Onlangs op een avond de massa’s bekeken die schuilen in de stations van Chancery Lane, Oxford Circus en Baker Street. Níét allemaal joden, maar volgens mij wel een hoger percentage dan je normaal gesproken zou zien in een menigte van die omvang. Het vervelende van joden is dat ze niet alleen in het oog lopend zijn, maar ook alle moeite doen om dat te zijn. Een vreselijke joodse vrouw, werkelijk het stripverhaalprototype van een jodin, vocht zich op Oxford Circus de trein uit en deelde rake klappen uit aan iedereen die in de weg stond. Het deed me denken aan vroeger in de Parijse metro.
Was verbaasd dat D., die er uitgesproken linkse opvattingen op na houdt, geneigd is de huidige afkeer van de joden te delen. Hij zegt dat de joden in zakenkringen pro-Hitler aan het worden zijn of dat in elk geval van plan zijn. Dat klinkt bijna ongelooflijk, maar volgens D. bewonderen ze altijd iedereen die tegen hen trapt. Wat ik denk, is dat elke jood, d.w.z. Europese jood, Hitlers sociale stelsel zou prefereren boven het onze, als het niet toevallig zo was dat hij hen vervolgt. Hetzelfde geldt voor bijna iedereen uit Midden-Europa, d.w.z. de vluchtelingen. Ze gebruiken Engeland als toevluchtsoord, maar ze kunnen er niet anders dan de grootste minachting voor koesteren. Dat zie je in hun ogen, ook al zeggen ze het niet openlijk. Het is nu eenmaal zo dat de insulaire en de continentale wereldbeschouwing volstrekt onverenigbaar zijn.
Volgens F. is het echt waar dat buitenlanders tijdens de luchtaanvallen banger zijn dan Engelsen. Het is niet hun oorlog en daarom hebben ze geen enkel houvast. Volgens mij verklaart dat ook het feit – ik ben er vrijwel zeker van dat het een feit is, hoewel je dat niet mag zeggen – dat mensen uit de arbeidersklasse banger zijn dan die uit de middenklasse.
Hetzelfde gevoel van wanhoop wat betreft dreigende gebeurtenissen in Frankrijk, Afrika, Syrië en Spanje – het gevoel dat je voorziet wat er gaat gebeuren en machteloos bent om het te voorkomen, en met totale zekerheid weten dat een Britse regering níét zo kan handelen dat zij de eerste klap uitdeelt.
Luchtaanvallen de laatste dagen aanzienlijk verminderd.

Paul Léautaud • 24 oktober 1902

• De Franse schrijver Paul Léautaud (1872-1956) werd vlak na zijn geboorte door zijn moeder verlaten, en ontmoette haar pas weer toen hij bijna dertig was. Ze begonnen een briefwisseling maar Léautaud's moeder wist niet wat ze met de affectie van haar zoon aanmoest, en brak de briefwisseling af. Uit: Brieven aan mijn moeder (vertaald door Mels de Jong).

Parijs, 24 oktober 1902
Lieve moeder,
Het was zo-even, om half twee vanmiddag, precies een jaar geleden dat u in Calais aankwam bij mijn grootmoeder, een jaar sinds de dag dat ik u terugzag, en het zal vanavond tegen achten een jaar geleden zijn dat u uw lange gesprek met mij had in de kamer van Fanny, toen u naast de schoorsteen zat en ik vlak naast u.
Een jaar! De absurditeit van het bestaan, wat is het snel voorbijgegaan, en wat zou ik er veel voor geven om weer op die 24ste oktober 1901 te zijn, ginds, alleen met u in de keuken, toen u mij omhelsde en mij uw kind noemde. Wat hebben de omstandigheden mij tekortgedaan, ik ben veel te onstuimig geweest, te onnadenkend, te onhandig en spontaan in mijn vreugde u te hebben teruggevonden. Als ik kalmer was geweest, en handiger, dan zou u mij hebben kunnen leren kennen en zouden we zeker niet zijn waar we nu zijn. Ik ben gestraft en word nog steeds zwaar gestraft voor de diepe vreugde die ik heb ondervonden door u terug te zien. Ik had twintig jaar gewacht; hoe lang moet ik nu wachten, en zal ik u überhaupt ooit terugzien?
Wanneer zult u uw zwijgen doorbreken en mij schrijven en mij vergeven? Of is het voor altijd? Ach, terwijl u met andere kinderen mijn kinderlijke genegenheid hebt kunnen vervangen, kon ik niet uw moederliefde vervangen en zal dat nooit kunnen. Als u daar een beetje aan zou denken, als u een beetje aan mij zou denken, als u dat ooit hebt gedaan gedurende al die jaren dat ik zonder u leefde, dan zou u weten te vergeven en dat ook doen. U hebt mij beoordeeld op uiterlijke schijn, op mijn buitenkant; je kunt niet in drie dagen iemand leren kennen, net zomin als je op grond van een zo verwarde briefwisseling als de onze tot een definitief oordeel kunt komen. Voor mij is het een beetje alsof dat allemaal niet is gebeurd, en ik denk weer aan u zoals ik aan u dacht voordat ik u terugzag, met een oneindige tederheid. Ach, maar ik ben natuurlijk ook een beetje verbitterd.
Ik had altijd gedacht dat het vooral bij vrouwen hoorde om te vergeven, en nog meer bij een moeder. Een woordje van u zou me zo gelukkig maken, een briefje van tijd tot tijd waarin u me zou zeggen: ‘Het gaat goed met mij, mijn leven is nog hetzelfde, de dagen gaan voorbij...!’ Ik ben toch uw zoon, al ben ik dan nooit uw kind geweest, in de tedere betekenis van het woord. Ik heb u nooit als moeder gehad, ik ken u nauwelijks, moet ik u dan op een dag verliezen, terwijl ik tot het einde toe een vreemdeling voor u ben geweest?
Ik omhels u zeer teder.
P.

donderdag 22 oktober 2020

Heinrich Floris Schopenhauer • 23 oktober 1804

• Vader Heinrich Floris Schopenhauer aan zijn zoon, de filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860). Uit: De wereld deugt niet (vertaling Tinke Davids).

Hamburg, 23 oktober 1804
Mijn lieve zoon,
Aangezien je mij nu schriftelijk beloofd hebt fraai en vloeiend te leren schrijven en perfect te leren rekenen, wil ik daar ook op vertrouwen, met het verzoek het ook zo ver te brengen dat je net als andere mensen rechtop loopt, opdat je geen ronde rug krijgt, wat een afschuwelijk gezicht is. De goede houding aan de lessenaar is evenzeer nodig als die in het algemene leven, want wanneer men in een eetzaal zo'n kromgebogen persoon ziet, neemt men aan dat het een verklede schoen- of kleermaker is. Het is goed dat je een kostuum hebt laten maken, het is al betaald, maar je moet daar ook een wintervest aan toevoegen, de heer Kabrun zal de onkosten vergoeden. Wees even toegewijd aan deze goede man als dankbaar en verzoek hem jou de wissels en de facturen te laten schrijven, op zijn comptoir, opdat deze er zo blijven uitzien dat ze in de hele wereld gezien mogen worden. Er zijn weinig handelshuizen waar je je zo goed kunt voorbereiden om een goede kantoorklerk te worden als bij mijn goede vriend Kabrun in Danzig. Let daarom goed op en luister naar zijn woorden, die kunnen niet anders zijn dan uiterst bevorderlijk voor je vooruitgang in de wereld. Het loont zich echter niet je de nieuwe fluit nog toe te zenden, aangezien immers de helft van de tijd die je in Danzig doorbrengt, al voorbij is; speel daarom steeds op de oude bij een of ander concert, want ook dat zal een aanbeveling voor je zijn in je vaderstad. Je moeder schrijft me zelfs dat je opeens een jongeling van stand bent geworden, want men vertelt haar over je keurige gedrag, zorg er echter voor dat deze ordelijkheid ook heerst in je kamer en bij je reisbenodigdheden [...].
Als je in de manege goede lessen of van een goede korporaal door exerceren een betere maintient van het lichaam kunt verwerven, dan wil ik ook daarvan graag de kosten betalen, alleen moet je je toch ook oefenen in het Frans en Engels, en meneer Kabrun opnieuw verzoeken je brieven in die talen, evenals in het Duits, te laten schrijven; hij helpt je graag op weg, en wanneer je zijn briefstijl begrijpt, heb je werkelijk alles wat je nodig hebt, ook zou ik willen dat je bij de heer Jaenisch hier ter stede niet meer als een kind op het comptoir zit, en daarmee Gods beste zegen.
Schopenhauer

woensdag 21 oktober 2020

Shaun Bythell • 22 oktober 2014

Shaun Bythell is the owner of The Bookshop in Wigtown, Scotland's National Book Town. Uit: Dagboek van een boekverkoper

Woensdag 22 oktober
Online bestellingen: 2
Boeken gevonden: 2

Nicky werkte vandaag, dus ben ik zodra ze er was naar Newton Stewart gegaan om de boeken van de overleden weduwe te bekijken. Er zat goed materiaal bij over de geschiedenis van de omgeving. Het uitruimen van het huis zou nog een hele klus worden: het stond vol met goedkoop meubilair en er was zeker al een paar jaar niet gestofzuigd.
Nicky werkt altijd op vrijdag en zaterdag. Als de zomerkrachten hun studie weer oppakken, sta ik de andere dagen in mijn eentje in de winkel. Maar Nicky is heel makkelijk en flexibel en is best bereid extra te komen als ik doordeweeks een afspraak buiten de deur heb.
Nicky en ik vergeten voortdurend geld te rekenen voor plastic tasjes. We hebben het opgelost door geen tasjes meer aan te bieden, maar te wachten tot de klant erom vraagt.
Nicky heeft een telefoontje aangenomen van iemand in Lochmaben die van een partij boeken af wil. Ik ga er maandagavond langs.

Kastotaal € 203,55
14 Klanten


Donderdag 23 oktober
Online bestellingen: 6
Boeken gevonden: 4

Een van de niet gevonden bestellingen van vandaag was Alien Sex: The Body and Desire in Cinema. Bethan had het ingevoerd als een theologisch werk.
Ik ben een groot deel van de dag bezig geweest met het nalopen van de prijzen van onze antiquarische boeken om te zorgen dat wij de goedkoopste aanbieder op internet zijn. Vroeger, toen we de boeken via Monsoon invoerden, letten we er altijd op dat we onder onze concurrenten zaten, tenzij hun exemplaren uit bibliotheken afkomstig waren of in slechte staat verkeerden. Als we onze voorraad voor een vaste prijs op internet aanbieden, zorgen we dat wij de goedkoopste zijn. Alleen het goedkoopste exemplaar wordt immers verkocht. Vaak gaat er prompt iemand onder onze prijs zitten, maar daar komen we alleen achter door opnieuw in het systeem te kijken, en als ons exemplaar dan niet het goedkoopste is, raken we het nooit kwijt. Het gros van onze antiquarische boeken wordt nu elders goedkoper aangeboden, niet alleen door andere boekwinkels, maar ook in de vorm van Print on Demand: als het copyright op een boek verlopen is, mag iedereen het herdrukken. Tot voor kort betekende dat dat je zo'n boek moest scannen of overtypen en dan in een paar honderd (of duizend) exemplaren uitdraaien. Dat bracht kosten mee, plus een financieel risico, dus waren de antiquarische boeken die werden herdrukt overwegend boeken over plaatselijke geschiedenis met een redelijk gegarandeerde afname. Sinds een jaar of vijftien bestaat er echter technologie waarmee iedereen met een POD-printer tegen relatief lage kosten losse exemplaren van elk niet meer verkrijgbaar boek kan drukken. Het gevolg is dat je, als je op AbeBooks en andere websites een zeldzaam boek zoekt, tal van goedkope kopieën vindt die pas gedrukt worden als iemand ze bestelt. Dat drukt de waarde van wat ooit zeldzame boeken waren enorm, en het betekent dat je nu als verkoper moet concurreren in een markt die wordt overspoeld met herdrukken. Wij moeten het hebben van klanten die het boek in zijn oorspronkelijke vorm willen en niet alleen om de informatie die het bevat. In combinatie met een project als Google Books, dat de circa honderddertig miljoen titels die er naar hun schatting in de loop der eeuwen in druk verschenen zijn gratis wil gaan aanbieden, levert dit een giftige cocktail op die ons, de laatsten der Mohikanen in de tweedehandsboekenbranche, om zeep kan helpen.

Kastotaal € 852,50
9 Klanten

dinsdag 20 oktober 2020

Hendrik Werkman • 21 oktober 1942

• In de jaren ’40-’45 schreef schilder en graficus Hendrik Werkman (1882-1945) vele brieven, die een beeld geven van het dagelijkse leven in de oorlogsjaren. Onderstaande brief is gericht aan zijn goede vriendin Julia Henkels. Kort voor het eind van de oorlog werd Werkman door handlangers van de SD om het leven gebracht. Uit: Brieven van H.N. Werkman 1940-1945 (bezorgd door J. Martinet).

Foto: Nico Jesse

21 oktober 1942
De laatste dagen waren zeer triest. Het onverwachte bericht van het fusilleren van 15 gijzelaars bracht ons in een angstige stemming. Nooit ben je gerust meer, voordat de oorlog goed en wel afgeloopen is. Hoe kunnen wij bij zulke berichten nog aan onze eigen belangen denken nu daar zooveel levens bedreigd worden dag aan dag. Bij het minste of geringste vergrijp immers worden ze verantwoordelijk gesteld. Deze grauwe troostelooze dagen passen geheel bij deze meedogenlooze maatregelen. Dezer dagen lag er bij de Kranebrug een klein sleepbootje met de vlag halfstok. Zwart van de menschen die nieuwsgierig keken wat er aan de hand was. De pijp was doorboord en de stuurhut en ook op andere plaatsen zaten kogelgaten. De kapitein was bij Stroobos aangevallen door vier Engelsche vliegmachines. Hem was een been afgeschoten en zijn vrouw was doodelijk getroffen. Deze menschen worden gedwongen om te varen, op straffe anders wegens sabbotage te worden gevonnist. Is het niet gruwelijk, is dat oorlogvoeren? Kwam er toch maar spoedig een einde aan. Dit is slechts één geval dat we van nabij zien, vele anderen worden in rouw gedompeld 'bij vergissing' of 'uit harde noodzaak' of uit ‘vergelding'. Het is alles met elkaar in staat om je leven te verpesten. Ook een trein in Assen en in Franeker is beschoten met noodlottige gevolgen. Alsof er geen andere doelen meer zijn!

maandag 19 oktober 2020

Federik van Eeden • 20 oktober 1919

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

maandag 20 oktober
Zonnig, koud herfstweer. ▫ Gister avond las ik Querido's Koningen uit. Ik voelde mijzelven zwak en klein bij zijn geweldige geestkracht en werkkracht vergeleeken. Ik wist niet wat te doen, want een blinde zelf-verneedering teegenoover een ijdel man is dwaasheid. Maar ik voelde toch deemoedig, geneigd tot erkennen en toegeeven in mijn vreesselijke beproeving. Ik heb geen trots en geen zelfvertrouwen. Toch wil ik niet toegeeven wat onwaar is en geen onrecht erkennen als recht. Ik dacht er oover hem te schrijven en te bezoeken.
Gisteren wandelde ik met de jongens in het prachtige herfstpark van Bantam. Van morgen was zelfs oover dit schoon de schaduw der naargeestigheid gekroopen.
Ik wil werken, ik voel dat dit voor mij noodig is - en ik kan niet. Ik zit nerveus te rillen en ik kan niet voortschrijven. En toch voel ik nog kracht genoeg in mij. En nu zijn alle omstandigheeden goed. De hut is warm en zonnig.

woensdag 22 oktober
Prachtige herfstdagen. ▫ Ik schreef gisteren aan Querido en kreeg terstond een lange brief van hem terug. Ik was er blij om (voor zoover ik nu nog blij kan zijn).
Ook Rolland schreef mij broederlijk en hartelijk.
Joti speelde mij de Chromatische Fantasie, en Chopin. ▫ Ik las bij haar brieven van Hans, die erg bevriend met haar schijnt te zijn. ▫ Hij schreef oover het huis ‘de Lelie’ en het ging smartelijk door mijn ziel. ‘Het huis waar moeder meer geleeden heeft dan iemand weet.’ ▫ En te denken dat ik dat leed aandeed. Dat zij daar eenzaam zat en leed, terwijl ik vervuld was van mijn Walden-plannen en blijmoedig en opgewekt was. ▫ Als ik er aan denk moet ik kreunen.

zondag 18 oktober 2020

Geerten Meijsing • 19 oktober 1978

Geerten Meijsing (1950), hier schrijvend onder het pseudoniem Joyce & Co, woont sinds 1979 in Italië. Zijn Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken geven “onontbeerlijke informatie over de interessewereld van een schrijver, die in zijn intieme geschriften veel prijsgeeft van zijn vorming als kunstenaar en zijn opvattingen als platonische demiurg” (zijnde een ‘wereldbouwer’ ofwel een ‘tussenpersoon tussen de godheid en de lagere sferen’).

San Demetrio Corone, 19 oktober 1978
Waar te beginnen met het optekenen van herinneringen aan deze plaats (die zich uiterlijk in niets onderscheidt van de andere landbouwersdorpen waarin de Albanezen zich verschanst hebben: 't aan historie zo rijke plaatsje heeft in 't geheel geen cachet, en nauwelijks overblijfselen): dit is niet het gebied van de ‘Oude Grieken’, hoewel ze er vanuit 't niet verafgelegen Sybaris wel hun olie en hun wijn vandaan gehaald zullen hebben; de welklinkende namen die hier in 't steen zijn achtergebleven herinneren aan de tweede lichting Hellenen, de Byzantijnen en de monniken van Basilius; het onwelklinkende taaltje (waarvan Norman Douglas weet te vertellen dat het meer dan dertig verschillende alfabetten van elk bijna vijftig letters kent – 't is een monosyllabische spraak) dat de koters hier op straat spreken is onveranderd het Albaans dat de zich Hellenen noemende Albanezen vanaf de vijftiende eeuw in een derde sprong over de Ionische Zee geïmporteerd hebben. Persoonlijke herinneringen of belevenissen heb ik niet bewaard: toen ik hier binnenreed hingen de schoolkinderen (geen studenten, meer de leeftijd van de middelbare scholier) in de pauze tegen het muurtje voor het college San Adriano waarom het allemaal te doen is; heel gewone schoolkinderen, waaraan niets buitenissigs te ontdekken viel, die antwoordden beleefd in Italiaans en mij aankeken of ik gek was toen ik een misplaatst kalèmèrè probeerde.

Hanny Michaelis • 18 oktober 1942

Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot (bezorgd door Nop Maas).

Zondag 18 october '42
+ 11 uur 's morgens
Zoëven op eigen initiatief de vaat van gisteravond en vanmorgen afgewassen en bij die gelegenheid een soort kleine schoonmaak in de keuken gehouden. Alles was er onbeschrijfelijk smerig, ik was bijna vies van de vatenkwast en alles wat erbij hoorde. Nu heb ik een voldaan gevoel, dat is ook iets waard. Ik wil ook hier een goede indruk achterlaten, misschien slaag ik daarin. Het is regenachtig, grijs najaarsweer en buiten hoor je niets dan het ruisen van de herfstig bruingele bomen en de donkergroene populieren die heen en weer zwenken tegen een lichtloze hemel. Op het ogenblik zit ik op mijn bed en denk eraan, hoe heerlijk het moet zijn om nu buiten te lopen in de bolle octoberwind, alleen en vrij onder de waaiende hemel.

zaterdag 17 oktober 2020

Simone de Beauvoir • 17 oktober 1927

• Simone de Beauvoir (1908-1986) was een Franse filosofe en schrijfster. Het onderstaande (in het Engels vertaalde) fragment komt uit het dagboek dat ze als studente bijhield.

Monday, [October] 17
He said to me so sadly, "I so regret coming to you without bringing you any-thing." How could I not have known to respond that you were bringing me something more precious than anything, your presence, your straightfor-ward and serious presence that so firmly supports me; don't you know? And all my great tenderness that puts tears in my eyes upon thinking of you, very dear young friend, a bit weak, a bit simple, without much ardor, but scrupulous, straightforward, and so stripped of irony despite your kind gibes!
I always take for granted things that nobody else does, except Jacques, who was the first to take my hand to lead me into these roads where he has not followed me. I no longer love Jacques. He has my affection, forever. Will he ever find my love again? In fact, there is something in me that would like to see him grown up. No, I will never love again. Nobody is great enough to be loved. Perhaps, however, I will get married. What does it matter?
Have read L'état de gràce [State of Grace]. A bit too affected stylistically. Too literary. But, I like certain things a lot.
At the concert yesterday Franck's "Redemption."
Mozart's "Symphony in B flat."
Chopin's "Concerto in F minor."
"Pavane pour une infante"—Ravel.
"Poème de l'extase"—Scriabine. Very beautiful.

donderdag 15 oktober 2020

Andy Warhol • 16 oktober 1977

Andy Warhol (1928-1987) was een Amerikaanse kunstenaar. Hij hield een dagboek bij van 1976-1987.

Zondag 16 oktober 1977
David Whitney belde. Hij wilde samen met mij naar de vernissage van Jasper Johns die avond in het Whitney — Philip Johnson ging met Blanchette Rockefeller.
Mooie dag. Taxi naar het centrum ($ 3,50), daarna naar het werk gelopen. Richard Weisman en zijn kleine kinderen arriveerden, met Margaret Trudeau in hun gezelschap. Het is nu echt uit met haar man, dus laat zij zich met iedereen fotograferen, en waarschijnlijk date ze al een tijdje met Richard. Ze stond wat te plukken aan het haar van de kinderen. Ik had niet genoeg flitslampjes, ze waren aan het vechten om een teddybeer.
Taxi naar het Whitney ($ 2). Bob Rauschenberg wierp mij in de lift een kushandje toe, kwam later naar me toe om te zeggen hoe dom het is kushandjes te geven, zodat hij mij echt kuste. Het was een kleine party, alleen voor geldschieters, oude mensen. Ik liep naar beneden voor een catalogus, keek of ik Jasper zag om de catalogus te signeren, maar kon hem niet vinden. Ik liet Rauschenberg signeren. Daarna pas vond ik Jasper, die Rauschenbergs handtekening uitgumde, en signeerde met 'Aan een geldschieter'.

woensdag 14 oktober 2020

Ruth Andreas-Friedrich • 15 oktober 1947

Ruth Andreas-Friedrich (1901-1977) zat in de Tweede Wereldoorlog in het Duitse verzet. Haar dagboek uit die tijd is vertaald (door B. Mackenzie) als Berlijns dagboek 1938-1948.

Woensdag, 15 oktober 1947
We zijn bang voor de winter. Nog eens zo te moeten kou lijden... Heike organiseert twee met tegels beklede kachels. Ondershands, want met de distributiebonnen ziet het er beroerd uit. Nog maar kort geleden heeft een distributiekantoor zijn werkzaamheden gestaakt, omdat het in de loop van een halfjaar niet meer dan één zakdoek kon verschaffen. De kachels kosten vierhonderd sigaretten en het plaatsen ervan vijftig. 'En hoe wil je stoken?' Heike lacht dapper. 'Komt tijd, komt raad.' En alsof ze in de toekomst gelezen heeft, komt de 'raad' vierentwintig uur later. In de gestalte van een man, die tegen de avond op de bel drukt. Verlegen plukt hij aan zijn jas, mompelt iets over een gunstige gelegenheid en meteen te baat nemen. Tussen zijn gestamel treft maar één woord met een schok mijn oor: briketten! 'Hoeveel?' vraag ik haastig. 'Twintig mud.' - 'En hoeveel kosten ze?' Weer gaat het antwoord teloor in gemompel. '35 mark per mud of anderhalf kilo brood,' vang ik met moeite op. 'Arbeider... lossen... honger...' druppelt het dan nog. Vliegensvlug overzie ik onze voorraad. Brood hebben we genoeg. De toewijzing voor de hele week ligt in de keuken. Dus brood! Vier broden verdwijnen als aanbetaling onder de armen van de man. Binnen twee uur zal hij afleveren... We wachten tot middernacht. We wachten tot drie uur in de morgen. De kachel is koud en onze magen rommelen. Geen kruimel brood meer in huis. Heike loopt om me heen als om een zwaar zieke. 'Vier broden! Een man aan de deur!' - 'Hij zag er zo sympathiek uit,' probeer ik me zwakjes te rechtvaardigen.

dinsdag 13 oktober 2020

Samuel Pepys • 14 oktober 1666

• De Engelsman Samuel Pepys (1633-1703) hield negen jaar (in geheimschrift) een dagboek bij, waarin hij op ongedwongen toon noteerde wat hij zoal meemaakte, van zijn moeilijkheden met de stoelgang en zijn amoureuze escapades tot allerlei zaken van landsbelang. Een selectie is in vertaling (van Heleen ten Holt) verschenen als Geheim dagboek van een puritein.

Sunday 14 October 1666
(Lord’s day). Lay long in bed, among other things, talking of my wife’s renewing her acquaintance with Mrs. Pierce, which, by my wife’s ill using her when she was here last, hath been interrupted. Herein we were a little angry together, but presently friends again; and so up, and I to church, which was mighty full, and my beauties, Mrs. Lethulier and fair Batelier, both there. A very foul morning, and rained; and sent for my cloake to go out of the church with. So dined, and after dinner (a good discourse thereat to my brother) he and I by water to White Hall, and he to Westminster Abbey. Here I met with Sir Stephen Fox, who told me how much right I had done myself, and how well it is represented by the Committee to the House, my readinesse to give them satisfaction in everything when they were at the office. I was glad of this. He did further discourse of Sir W. Coventry’s great abilities, and how necessary it were that I were of the House to assist him. I did not owne it, but do myself think it were not unnecessary if either he should die, or be removed to the Lords, or any thing to hinder his doing the like service the next trial, which makes me think that it were not a thing very unfit; but I will not move in it. He and I parted, I to Mrs. Martin’s, thinking to have met Mrs. Burrows, but she was not there, so away and took my brother out of the Abbey and home, and there to set some accounts right, and to the office to even my Journall, and so home to supper and to bed.

maandag 12 oktober 2020

Arthur Lehning • 13 oktober 1936

Arthur Lehning (1899-2000) was een Nederlandse anarchist, publicist en vertaler. Toen in 1936 de Spaanse burgeroorlog begon, sloot hij zich aan bij de Catalaanse anarchisten. Hij hield over die tijd een dagboek bij. Het onderste deel is een brief, die dezelfde dag beschrijft.

13 oktober
Dinsdagavond ■ Ook vandaag een verloren dag. Vanavond naar een filmstudio waar de films gedraaid werden door ons syndicaat gemaakt. Ze moeten sterk bekort. We zouden de vertalingen maken, maar dat is niet zo eenvoudig ... Verder was ik een pas halen bij het Ministerie van Oorlog; ik kwam bij de secretaris van García Oliver - de vroegere secretaris van het Comité Nacional! - Het regent de hele dag, troosteloos, en ik ben nog niet beter. Ik lig alweer - het is 9 uur - in bed!
Emma gaat morgen naar het front. Federica Montseny is nog niet terug. De discussies in de Duitse groep zijn weinig erfreulich. Er heerst überhaupt veel verwarring.
- En het is moeilijk te zeggen hoe dat alles af zal lopen.


Dinsdagavond 13.10.36 ■ Mijn dagboek verzend ik pas indien ik weer een directe verbinding met Frankrijk heb. Hier is alles goed (behalve mijn verkoudheid). Het weer is ellendig. De hele dag regent het.
Vanochtend had ik met films te doen. Buitendien was ik bij García (hem zelf zag ik niet, maar kreeg wat ik wou hebben). Vandaag kreeg ik mijn manuscript uit Parijs. Morgen zal ik het in orde maken (hoop ik) want ieder ogenblik is hier weer wat anders. Vanmorgen had ik filmmontage moeten maken, maar ik ben in bed gebleven omdat het anders vanavond helemaal onmogelijk zal zijn mijn stem te gebruiken. Het gaat iets beter nu, maar het blijft een kritiek geval.

zondag 11 oktober 2020

Cornelis Rijnsdorp • 12 oktober 1940

Cornelis Rijnsdorp (1894-1982) was een Nederlands schrijver en recensent. Van 1940 t/m 1950 hield hij een 'literair dagboek' bij.

12 oktober 1940
Vandaag zag ik een oude typograaf bij een kleine zetmachine een uitlegging geven en ik heb met bewondering naar de zuivere en doeltreffende gebaren gekeken, die hij daarbij met het brilletje in zijn rechterhand maakte. Het was bijna Frans van sierlijkheid, maar helemaal onbestudeerd en ongeweten en zelfs de toeschouwers lett'en er niet op, want die waren rechtstreeks bij de uitlegging betrokken. Iets van de economie en doelmatigheid van de machine was onbewust in die, de werking verklarende gebaren gevaren, maar ook een heel mensenleven van omgang met en bediening van zulke toestellen lag hierin.
Prachtig was ook het turen van de vrij gezette, kale oude mannen-kop met de scherpe oogjes door de bril heen naar de nauwkeurig ingelegde papierstrook en zijn schikkende hand daarbij.
Welk een voortreffelijkheid van stijl kan een gewone vakman in zijn stiel bereiken. En wij?



13 oktober 1940
In Goethe's Die Leiden des jungen Werther is het de grote liefde, de eerste, alles beheersende passie, die helderziend maakt en alle dingen van het leven in een bepaald licht doet aanschouwen. Is eenmaal niet het leven, maar het sterven in zijn duizend betekenissen de alles beheersende, grote overweging in ons geworden - eveneens uit levensnood geboren -, dan maakt ons ook dàt ‘helderziend’. Nu heb ik oog voor die drukker en mijn gevoel daarbij is op een zekere manier verwant aan dat van Werther. Ik zie die drukker als menselijk symbool. Dat wij de frisheid en onbevangenheid van de jeugd verloren hebben, ligt aan de herhaling in het leven. Tegenover het volstrekt nieuwe staan wij met precies dezelfde onbevangenheid als het kind of de puber. Zoals de jongeling staat tegenover de liefde, staan wij tegenover de dood; het is in beide gevallen de grote ervaring waar we aan toe zijn en waar we doorheen moeten. En de verwachting daarvan, de schaduw die over ons heen valt, maakt ons ‘ziende’.

zaterdag 10 oktober 2020

Evelyn Waugh • 11 oktober 1928

Evelyn Waugh (1903-1966) was een Britse schrijver. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als The diaries of Evelyn Waugh. Hij was twee jaar getrouwd met Evelyn Gardner. Hun vrienden noemden hen 'He-Evelyn' en 'She-Evelyn'.

Wednesday 10 October 1928 
Evelyn's ''flu' better. Myself with heavy cold. Spent after evening at Hampstead. There is a chance apparently of there being a review of me in tomorrow's Evening Standard by Bennett. I read Humdrum which is rather a Barry Jackson production of Coriolanus. Harold Acton for the masses. Still it is very amusing in places. It will irritate Babe Greene and Brian Howard I should think. 

 Thursday 11 October 1928 
A man named Minton wrote to me on Muriel Silk's introduction to suggest that I might write rhymes for advertisements. I went to see him and he took me to see Stanley Morison of the Monotype Company who wanted me to design printing types. Leaving his office I found that Bennett had given me a very nice little notice in the Evening Standard. Lunched with Chapman & Hall at the Florence. Went to exhibition of Chiricos - some vulgar and like posters but rather impressive faceless seated figures in classical surroundings with laps full of skyscrapers and musical instruments. Tea at Hampstead and home to find Evelyn a bit better. Peter Quennell rang up to congratulate me on Bennett's notice. 

Friday 12 October 1928
The Canonbury doctor, who is a cross between a butcher and vet in appearance, pronounced Evelyn's illness to be German measles - on the undeniable evidence of a crimson and white mottled face. Lady Burghclere called while I was out with grapes and chicken and more or less kindly comments on the flat. Attempted to draw types. Poor Chapman has a book on gorillas to review. Sales for the week of Decline and Fall 157, total 1,093. When we touch 2,000 I shall begin to feel more at ease about it. 

Saturday 13 October 1928
Evelyn goes on in bed. Her nurse is here most of the day to look after her. 

Sunday 14 Ocober 1928
Evelyn still in bed. Nurse still in flat. Lady B. sends plenty of food. 

Monday 15 October 1928
Evelyn still in bed. Nurse still in flat. Reading Orlando. £ 20 from Lady Margaret Duckworth. 

 Tuesday 16 October 1928
Evelyn still in bed. Nurse still in flat. [...]

vrijdag 9 oktober 2020

Maarten ’t Hart • 10 oktober 1999

Maarten 't Hart (1944) is een Nederlandse schrijver. In de Privé Domein-reeks publiceerde hij Een deerne in lokkend postuur. Persoonlijke kroniek 1999.

10 oktober 1999
Labiaat – Hanneke kwam thuis met een onbekend plantje. Een kleine sensatie! Ze had hem gevonden bij de kerkhofmuur. Meteen alle flora’s uit de kast gepakt – we hebben er drie – en het plantje gedetermineerd. Bij de eerste aanblik hield ik het erop dat het een Stachys moest zijn. Maar geen enkele Stachys-soort kwam in aanmerking. Zou het, met zijn kleine paarse bloemetjes, dan toch een Lamium zijn? Maar welke dan? Uiteraard geen paarse dovenetel. Die staat overal en kennen we goed. Gevlekte dovenetel? Nee, want zijn bladeren waren niet gevlekt. Ingesneden dovenetel dan? Warempel, dat moest ’m zijn. In de onvolprezen Nederlandse Oecologische Flora wordt erover gezegd: ‘Vermoedelijk wordt zij vaak over het hoofd gezien.’ Het blijkt een typisch zeeklei-plantje te zijn. Toch staat incisum niet in onze tuin. Eigenaardig dat het plezier dat je eraan beleeft om zo’n simpel wegwerpplantje te determineren je helemaal opmontert!


• 1999 was geen heel bijzonder jaar voor Maarten 't Hart (1944), en zijn dagboek over dat jaar is dan ook voor een groot deel 'een boek der herinneringen' - wat niet wegneemt dat hij het hele jaar door toch geconfronteerd blijkt te worden met allerlei vormen van alledaagse waanzin.

donderdag 8 oktober 2020

Trui Thöne • 9 oktober 1930

• De Nederlandse Trui Thöne (1893-1980) was tijdens WO I een "jonge vrouw uit een gegoede familie" en hield gedurende een deel van de oorlog een dagboek bij. In 1930 keek ze nog een keer terug op het dagboek

9 October 1930
Dezer dagen kwam dit oude dagboek weer eens tevoorschijn. Ik vond het zoo leuk om het nog eens door te lezen, maar zou nu niet graag meer al de harde algemeenheid en afweegingen en napraaterijen onderschrijven. Maar zoo dachten en praatten er toen zooveel. Wij allen hadden de wijsheid in pacht en wie begrijpt er iets van de groote wereld waltz, die over ons allen elk op zijn beurt heen rolt. En wie kan het helpen.
Als je boeken leest als: In Westen nichts Neues. Of liever nog: Eine Compagnie Soldaten in der Hölle vor Verdun, dan zie het dit alles toch anders in, of het lijden, in wat voor vorm ook, met ons menschekken samenhangt. Datgene waar het op aan komt is niet datgene wat ons overkomt, maar de wijze waarop we het dragen. En waar dat onnoemelijke lijden voor dient dat we elkanders (schijnbaar?) aandoen dat zullen we in dit leven nooit begrijpen.
Er tegenop tornen helpt niet zeker een lang menschen leven bevatten om te leren de grootste smaad en lijden zonder bitterheid te dragen. En in de moeilijkste oogenblikken zijn de menschen het grootst, maar moeilijk is het geduldig lang vol te houden. Ach ja we weten immers dit alles allemaal wel. Arme Duitschers, arme Franschen en wie zal er nu aan de beurt zijn, om met dezelfde valsche leuzen de misere ingezonden te worden.

woensdag 7 oktober 2020

August von Platen • 8 oktober 1824

August von Platen (1796-1835) was een Duitse schrijver. Dagboeknotities van hem zijn verschenen als Memorandum meines Lebens, en in het Nederlands vertaald (door C.R. Vink) als Memorandum van mijn leven.

28 september 1824, Venetië
De gemoedstoestand waarin ik me bevind is heel merkwaardig, maar niet te definiëren. Venetië heeft een grote bekoring voor me, het heeft me heel mijn vroegere handel en wandel doen vergeten zodat ik op het ogenblik bij de dag leef, zonder verleden. Niettemin ben ik genoodzaakt om deze nieuwe wereld over wier grenzen ik eigenlijk niet heen wil kijken, binnenkort te verlaten. Ik ben verlamd door een traagheid die me belemmert om me van hier te verwijderen en toch voel ik anderzijds hoe weinig Italië het echte vaderland van een Duitser kan zijn, hoe zijn hele aard als het ware verandert en hoe arm aan gedachten ik mezelf in deze periode van mijn leven voorkom. Ook mijn dichtader schijnt volkomen opgedroogd te zijn; slechts een klein aantal nog onvoltooide sonnetten, helemaal gebaseerd op Venetië, heeft het licht gezien.

8 oktober 1824, Venetië
Het is vandaag een maand geleden dat ik in Venetië aankwam, maar ik heb nog zo weinig zin het te verlaten hoewel ik er steeds meer toe gemaand word. Ik heb hier vandaag niet alleen veel moois maar ook nieuws gezien: 'Veel is nog over'. Ik kom daar nog op terug. Gisteren ben ik eerst in de San Giuliano geweest waar ik de Christus van Campagna juist toen het weer opklaarde in een bijzonder mooie belichting kon bekijken, vervolgens in de San Salvatore, waar Gian Bellini en Titiaan, Vittoria en Campagna en het schitterende monument van de beide Priuli's, om maar enkele van de vele kunstwerken te noemen, het waard zijn om voortdurend naar te blijven kijken. Daarna ben ik de Academie ingegaan en daar nu werd ik bijna alleen door Titiaan in beslag genomen. Behalve de opgehangen schilderijen bezit de Academie nog achthonderd voortreffelijke werken uit de Venetiaanse school, allemaal afkomstig van kerken en openbare gebouwen in Venetië; wegens ruimtegebrek kunnen ze pas over een jaar of twee gecatalogiseerd worden. Wat een rijkdom als men bedenkt dat hier alle nog bestaande kerken en instituten vol schilderijen hangen!

13 oktober 1824, Venetië
Inderdaad, hoe langer ik in Venetië ben, des te glorieuzer wordt deze prachtige stad in mijn ogen, en iedere dag laat me kennismaken met nieuwe schoonheid, met nieuwe schatten. Ik ben er zo aan gewend geraakt om iedere morgen weer opnieuw te genieten van het aanschouwen van fraaie kunstwerken dat ik me afvraag of ik dat genot zal kunnen missen. Ver van alle schoolse stoffigheid, temidden van een volk dat volkomen onbevangen op ieder moment van de dag echt weet te leven, begin ik nu pas zelf te beseffen wat leven is, en ervan te genieten.

dinsdag 6 oktober 2020

Victor Hugo • 7 oktober 1870

Victor Hugo (1802–1885) was een Frans schrijver, dichter, essayist en staatsman. Vertaalde dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd als Zelf gezien.

7 oktober
Toen ik vanochtend over de boulevard de Clichy dwaalde, zag ik aan het eind van een straat die naar Montmartre leidde, een ballon. Ik liep erheen. Een tamelijk grote menigte stond bij een grote, vierkante open plek, die omsloten werd door de steile wanden van Montmartre. Op die open plek werden drie ballonnen opgeblazen, een grote, een middelgrote en een kleine. De grote was geel, de middelgrote wit, de kleine geel met rood geribd.
In de menigte werd gefluisterd: 'Gambetta gaat zo dadelijk vertrekken!' En inderdaad ontwaarde ik te midden van een groepje mensen, naast de gele ballon, in een dikke overjas, een pet van otterbont op het hoofd, Gambetta. [...] Hij stapte in de ballon, en zijn tas werd door een jonge man, de ballonvaarder, aan de touwen boven Gambetta's hoofd vastgemaakt. Het was halfelf. Het was een mooie dag; een zwakke zuidenwind, een zachte herfstzon. Plotseling steeg de gele ballon op met drie mannen erin, onder wie Gambetta. Daarna de witte, ook met drie mannen; één van hen zwaaide met de tricolore. Onder Gambetta's ballon wapperde een blauw-wit-rode wimpel. 'Leve de Republiek!' werd er geroepen.
De twee ballons stegen op, de witte hoger dan de gele, en daarna zagen we ze dalen. Ze wierpen ballast uit, maar ze bleven dalen. Ze verdwenen achter de Butte Montmartre. Waarschijnlijk zijn ze neergekomen op het open veld bij Saint-Denis. Ze waren te zwaar beladen, of er was te weinig wind.

maandag 5 oktober 2020

Salvador Dalí • 6 oktober 1920

Salvador Dalí was een Spaanse schilder (1904-1989). Na zijn dood werden zijn dagboeken uit 1919-1920 gepubliceerd. Begin oktober 1920 schreef hij in zijn dagboek een aantal herinneringen op aan de voorbije zomer en aan Cadaqués, het vissersdorp waar zijn familie een huis bezat. 

Oktober

De patacada
In vroeger tijd zong en danste men de 'patacada'. De patacada was een soort rudimentaire sardana die in donkere nachten gedanst werd door de oude vrouwen van het dorp, door elkaar bij de hand vast te houden en zingend rondom een vuur te draaien. Wat ze zongen waren altijd satirische liedjes gericht tegen hun bazin, tegen de buurdorpen, tegen rijke mensen. Er was er een die ging over de ruzies tussen mijn grootvader, die de dokter was, en zijn vrouw. Ze konden over iedereen gaan en sommige waren erg grappig.
De dokter die me bezoekt
is knap en goed gebouwd
doordat ik hem zo vaak zie
ben ik verliefd op hem geraakt
Wie zou dat hebben kunnen zeggen
dat ik verliefd op hem zou raken
en niemand weet het.

Het penseel van Cruanyes
is een heel fijn kwastje
het laat zijn roze tinten
vloeien langs de bergen van Pani
Binendoeretta
langs de bergen van Pani
Binendoerie

De klaagvrouwen
Wanneer er iemand stierf, was het normaal dat de familie een tiental vrouwen huurde, die luid weeklagend en wanhopig schreeuwend achter de lijkbaar aan liepen. Een treurige en groteske gewoonte.

Es mal
'Es mal' waren de toevallen waaraan de vrouwen uit het dorp ten prooi vielen bij iemands dood. Ze wierpen zich dan hevig stuiptrekkend op de grond, en dat betekende dat ze 'es mal' hadden. Die vrouwen hebben altijd al bekend gestaan om hun hysterie. Kennelijk is dat, die hysterie, het enige waarop ze vooruitliepen op onze tijd waarin die ziekte zozeer in de mode is.

Ons huis in Cadaqués
Aan een strand een heel eind van het dorp, vlak aan het water, staat een wit huis. De ramen en het balkon zijn groen geverfd en in de eetkamer zijn de balken blauw als de zee. Op die plek heerst een grote rust. Tegen de avond, wanneer de hemel bleek en paarlemoerachtig wordt, wanneer het water kalm is en de eerste sterren beginnen te pinkelen, heerst er een diepe rust. Slechts het lied van een krekel en van enkele braamstruiken langs de stroom en het ritmische geklots van de riemen van een roeiboot verstoren de zoele sfeer van de lange zomerschemeringen.
Dat witte huis, op een afgelegen plek aan het water, is ons huis in Cadaqués.

zondag 4 oktober 2020

Odilia Beck • 5 oktober 1624

• ‘Mag ik me even voorstellen? Mijn naam is Odilia Beck, ik ben een jaar of 17. Het is 1624, en ik woon samen met mijn broer David en zijn twee kinderen in de Hoogstraat in Den Haag. Mijn broer houdt dit jaar een papieren dagboek bij, maar dat vind ik zooo zeventiende-eeuws dat ik dacht: dat moet leuker kunnen! Daarom houd ik dagelijks mijn blog voor het jaar 1624 voor jullie bij. Met iedere dag mijn belevenissen, het echte weer van diezelfde dag in 1624 en verder zeventiende-eeuwse prenten en schilderijen, gebruiksvoorwerpen, recepten, kaarten, kranten, het laatste nieuws en de heetste roddels van het Oranje-hof. Jullie denken misschien dat ik alles uit mijn duim zuig, maar ik heb echt bestaan en zeker 95% van wat ik jullie te vertellen heb, is waargebeurd.’

5 oktober
Het gaat niet goed met ons broertje Abraham. Hij is alweer dagen aan het zwerven en bedelen. Oom Adriaan kwam vandaag zelfs langs om zijn beklag te doen: hij had Abraham over het Voorhout zien schooieren. Oom vindt dat David en ik beter ons best moeten doen om hem in toom te houden. Zo’n bedelend scharminkel straalt negatief af op de hele familie, zegt hij, en onze eer is van het hoogste belang.
Ik weet niet goed hoe we dit moeten oplossen.
Met drie jonge kinderen in huis ben ik veel te druk om me ook nog eens met Abraham bezig te houden en David heeft de hoop voor ons broertje allang opgegeven. We hebben al van alles geprobeerd, van vleierij tot gevangenneming en alles daartussenin, maar werkelijk niets helpt.
De laatste dagen heb ik gelukkig een kind minder om voor te zorgen, omdat Sara voor het eerst een paar nachtjes alleen bij broer Hendrik en zuster Eva logeert. Alleen komt er vannacht onweer aan volgens David. Als dat in Delft ook zo is betwijfel ik of Sara het logeerpartijtje nog steeds zo leuk zal vinden: ze is als de dood voor donder en bliksemschichten.
David is nog steeds druk met zijn kopieeropdracht voor de heer Pauw, ook nu is hij nog aan het werk. Ondertussen neemt de sterfte aan de pest ook in Arnhem zeer toe, zo hoorden we van Breckerveld.

Leo Vroman • 4 oktober 1958

• De in de VS woonachtige dichter/schrijver/wetenschapper Leo Vroman (1915-2014) publiceerde onderstaande brief aan dichter/criticus Paul Rodenko in Brieven uit Brooklyn.

New York, 4 oktober 1958
Beste Heer Rodenko, Dank U voor de brief die ik inderdaad bij mijn terugkomst doch in verouderde toestand op mij vond wachten.
Wat ik nu, na mijn bezoek aan Holland van de Hollandse Jongeren en dan ook Experimentelen vind, is dat zij werkelijk schijnen te bestaan. Ik heb U zelf bijvoorbeeld vrij duidelijk kunnen zien en kon het bestaan der anderen in de nabijheid bijna vermoeden. Verder weet ik, op drie bloemlezingen na en anderhalf tijdschrift, mij toegestuurd omdat Vroman in ze staat, niets van hen af. Ik lees altijd met grote angst en achterdocht in een boekje gedichten van anderen, als een aap in een spiegel, als een kat in kikkerdril, als een opgerolde egel in de haren van zijn eigen buik; kortom, langzaam. Soms zie ik dan twee gedichten ineen, door het woordje 'van' met elkaar verbonden. Neem de twee stukken zin: 'Het tafeltje staat naast het open bed', en 'mijn zoen op haar mond', dan worden die samen: 'Het tafeltje van mijn zoen staat naast het open bed van haar mond'. Het voortdurend ontmaskeren, overgaand in ontkleden, villen en verscheuren der dingen en mensen, waardoor het een het ander blijkt te zijn is ook mij een boeiende hoewel soms wat rommelige bezigheid, maar ik durf het veelal niet, zoals anderen, op levenden of op mijzelf te betrekken, en heb waarschijnlijk te grondig geleerd dat het menselijk bloed rode, witte cellen en bloedplaatjes bevat, maar geen bloemen, paarden, nagels, gebroken klapstoelen en ander wrakhout. De gedichten der experimentelen doen mij het meest denken aan de Kerfsproken der vissers van Borgteghas, ten noorden van het door stormen gegeselde Breghbulsterdulk-land. Deze mannen immers verliezen na hun vijf en zestigste jaar het spraakvermogen; zij zoeken zich dan een door het brakwater glad geschuurde bonk Steen- of Traantrekkers-hout, waarin zij met het vaak reeds vergramde oogmesje hun kerfsproken snijden. De woorden hiervan zijn door vormen weergegeven van onafgesproken aard; heilbot, drassig, het snikken, Knieswortelsoep en een geluid dat door het stuipen van vele vissen op een nat dek wordt veroorzaakt, kunnen bij voorbeeld alle worden aangeduid door een stompe komma, doch ook door elk ander teken; en de verhalen gaan onder de oude voelende vingers bij het rond en rond keren van het Kerfsprookstuk in elkander over op een aangename, ontroerende en onontwarbare manier. Het is te waarderen voor blinden, doven en pasgeborenen; en zelfs de baldaden van de jeugd, zoals het aanbrengen van een kiesafdruk, een spijkergat, kunnen niet erger doen dan een verrassende wending aanbrengen in een oud verhaal.
Zo ten minste lees ik een experimenteel te noemen gedicht: min of meer met reumatisch bedoelde vingers over de woorden omlaag glijdend, en zinnen fluisterend die niet voorkomen in de letterlijke tekst.
Als nu deze brief wat kort schijnt, misschien kan men hem dan drukken met hier en daar twee tot vijf woorden per regel, want daartoe zijn ze alle oprecht genoeg gemeend en berekend.
En als het schijnt dat zomin in als tussen de regels een cijfer te vinden is waarin ik mijn waardering voor de Experimentelen en anderen had dienen uit te drukken, dan is dat omdat ik niet weet hoeveel waarde waarde heeft: alles ter wereld is immers van bijzonder groot en ontroerend belang.
Nogmaals, het was ons een bijzonder genoegen U duidelijk te zien bewegen. Vertel s.v.p. de betrokkenen, dat ik speciaal Daisy met plezier zag ademen en dat ik de bloedsomloop in Bert Bakkers wangen met tevredenheid heb gadegeslagen. Het abonnement op Maatstaf zal mij deze herinneringen met dankbaarheid doen knuffelen.
Hartelijke groeten, Leo

zaterdag 3 oktober 2020

Louis-Ferdinand Céline • 3 oktober 1932

Louis-Ferdinand Céline (1894-1961) was een Franse schrijver. Uit een brief aan Erika Irrgang, opgenomen in Brieven aan vriendinnen (vertaald door Jan Versteeg).

98, rue Lepic, 3 okt.
Lieve Schat
Ik had net naar Breslau geschreven toen ik jouw brief uit Heisse ontving. Ik zie dat je doorgaat je dapper tegen het leven te verdedigen en dat is uitstekend. Ik ken uit de aard der zaak nogal wat mensen maar jij behoort tot degenen die ik het liefste heb, ik neem aan vanwege de vele dingen die we met elkaar gemeen hebben. Alleen, jij bent jonger (gelukkig!) en je zult het verder brengen - als je je eigen weg maar blijft volgen, als een joods meisje. Taai, onopvallend, met alle middelen. Let op je gezondheid - je dijen, je geest - Laat je doel in de eerste plaats zijn uit de ellende te geraken. Verdoe intussen geen tijd met mannetjes waar je verder toch niets aan hebt - verkoop geen overbodige praatjes. Bedrijf gerust de liefde (ZONDER RISICO'S) want dat werkt stimulerend, en wijd je geest helemaal aan materieel welslagen - pas als je wat financiële zekerheid hebt verworven komt de tijd om aan andere dingen te denken. Doe aan sport dat is niet moeilijk in Duitsland.
In november kom ik naar je toe, maar geef me wel duidelijk je adres op en dan ga je een paar dagen met me mee naar Breslau-en vervolgens kom je me dan in Parijs opzoeken - Het boek krijg je eind deze week-
Veel liefs
L.D.

donderdag 1 oktober 2020

Matthijs Vermeulen • 2 oktober 1944

Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Toen zijn vrouw in augustus 1944 in het ziekenhuis werd opgenomen, ging hij haar briefjes schrijven, en hij ging daarmee door nadat ze korte tijd daarop overleden was. Ze laten zich lezen als een dagboek en zijn gepubliceerd als Het enige hart.

2 okt. 1944
Hoe verstandig deed je, hoe diep inzicht toonde je in de geheime wetten der natuur, hoe offervaardig was je, zo dikwijls je mij de laatste jaren zegde: 'ga maar liever naar je werk', en zo dikwijls je gewild hebt dat ik je vergeten moest, ook als je me graag bij je had. Ik heb je kunnen vergeten, al die maanden, weken, dagen, uren, ik heb je vergeten om te werken als een bezetene. En nooit liet je mij een klacht vermoeden over je alleenheid, en steeds wanneer ik je ogen zocht, vond ik er de glans van een glimlach, de glans van je goddelijk vertrouwen. Wat ik je niet kon uiten klinkt nu in deze muziek. Zij schroeit me. Ik hervind je er om wat ze zegt, ik mis je er om wat ze niet meer zeggen kan aan jou. Ik verwijt haar wat ze je kostte, ik hoop dat ze je evenaart, dat zij je waard is. Hoe moedig ben je geweest, hoe grondig heb je de liefde begrepen en de muziek. Ja zij brandt me. En toch ontkleurt ze bij wat ik nu zou willen laten zingen naar je; en toch zou ze verbleken als ik vermocht in klanken om te zetten de impuls die mij nu naar je beweegt.