woensdag 28 februari 2018

George Gissing -- 1 maart 1888

George Gissing (1857-1903) was een Britse schrijver. Zijn treurige leven wordt uit de doeken gedaan door Geerten Meijsing in Tirade, aan de hand van dagboekfragmenten van Gissing. Onderstaand fragment gaat over de dood van zijn eerste vrouw Helen, die hij al tijden niet meer gezien had en die verkommerd op een huurkamertje vegeteerde.

‘Woens. 29 februari [1888].
(...) Het schrijven in dagboek afgebroken om naar Lewes te gaan waar ik een middag in de sneeuw doorbracht. Om half zes was ik weer thuis. Er lag een telegram op me te wachten. “Mrs. Gissing is dood. Kom onmiddellijk.” Ik nam de trein van 7.45 en was kwart voor elf bij 7k [Het adres in Cornwall Mansions, Clarence Gate, Regent's Park, waar Gissing alles bij elkaar zes jaar had gewoond]. Had een telegram gestuurd naar Roberts die me bij de deur opwachtte en de hele nacht bij me is gebleven.

Dond. 1 maart.
Om half negen gingen Roberts en ik op weg naar Lambeth. Ik verkeerde in onzekerheid over de waarheid van het telegram, en Roberts bood aan alleen naar Lucretia Street 16, Lower Marsh, te gaan om navraag te doen. Ik bleef op hem wachten, heen en weer lopend voor Waterloo Station. Hij kwam terug en zei dat ze inderdaad dood was. Daarop togen we beiden naar het adres; een allertreurigst huis. De naam van de hospita, Sherlock. Zij vertelde ons dat M[arianne] H[elen] G[issing] ongeveer half tien gistermorgen gestorven was, de doodstrijd was om zes uur begonnen. Mijn adres in Eastbourne hadden ze gevonden op een enveloppe in een la. Ik ging naar boven om het lijk te zien; toen vergezelde Roberts mij naar de dokter die ze erbij hadden gehaald, McCarthy genaamd, aan West[minster] Bridge Road. Hij gaf ons een overlijdingsakte. Onmiddellijke doodsoorzaak acute laryngitis. Roberts ging weg en ik keerde naar het huis terug. Toen ging een getrouwde dochter van Mrs. Sherlock met me mee naar de begrafenisondernemer, bij wie al een kist was besteld, - een man die Stevens heet, en die we aantroffen in een klein bierhuis dat hij drijft aan de Princess Rd 99, Lambeth. Eenvoudige begrafenis besproken, die 6 guineas moet kosten. Bij hem weg en naar de burgelijke stand op Lambeth Square, en het overlijden aangegeven. Vandaar weer naar Lucretia Street, waar ik met de Sherlocks heb geregeld dat zij naar de begrafenis gaan; ik moet ze £ 3 geven, om rouwkleding te kopen en te betalen voor de moeite en de verschillende onkosten van de laatste tijd. Nadat we deze dingen besproken hadden, ging ik weer naar de kamer boven om de dingen die ik wilde meenemen te pakken.

Laat ik deze kamer beschrijven. De eerste verdieping aan de achterkant; zo klein dat het bed weinig plaats overlaat om je te bewegen. Ze heeft hem ongemeubileerd genomen, voor 2/9 per week; wat ze meebracht was: het bed, een stoel, een ladenkast en een kapotte grenetafel. Op een paar planken wat borden, bekers, etc. Drie etsen: een landschap, een stuk van Landseer en een madonna van Raphael. Er hing een portret van Byron en een van Tennyson. Er was een foto van mij, van twaalf jaar geleden - waaraan ze, zo vertelt de hospita mij, speciale waarde hechtte, vreemd genoeg. Dan waren er een paar briefjes met Bijbelteksten en drie briefjes zoals worden getekend door mensen die een plechtige gelofte doen - allemaal gedateerd in het laatste halve jaar.

Aan de binnenkant van de deur hing een armzalige jurk en een versleten overjas; onder het bed een paar schoenen. Linnengoed had ze niet; zelfs het beddegoed was weg op een laken en een deken na. Ik vond een aantal pandbriefjes, waaruit bleek dat ze deze dingen de afgelopen zomer had verpand, - toen het warm was, het arme ding! Al het geld dat ze kreeg ging op aan drank; mijn wekelijkse 15 shilling joeg ze er de eerste paar dagen doorheen. Haar kennissen waren vrouwen van zo laag allooi dat zelfs Mrs Sherlock hen niet fatsoenlijk genoeg achtte om haar huis binnen te laten.

Ik maakte de laden open. In een ervan vond ik een klein beetje boter en een korst brood, - het meest armzalige schouwspel dat ik ooit gezien heb. Nergens was iets anders om te eten. In de andere laden lagen allemaal paperassen; daartussen vond ik al mijn brieven, nog vanaf de Amerikaanse periode. In een kast lagen vuile lappen; onderin hadden kolen gelegen, maar daarvan was niets over. Overal in het rond medicijnflesjes en recepten.

Ze lag op bed onder een laken. Lang, heel lang heb ik naar haar gekeken, maar ik kon het niet herkennen. Het is meer dan drie jaar geleden, denk ik, dat ik haar gezien heb, en ze was afgrijselijk veranderd. Al haar tanden had ze nog, even wit en gaaf als vroeger.

Ik nam heel weinig mee, een klein pakketje: mijn brieven, mijn portret, haar huurboekje, een certificaat van een verlopen levensverzekering, een exemplaar van mijn vaders “Margaret” [Gissings door hem zeer bewonderde vader, die stierf toen de jongen twaalf was, was apotheker en ook amateurdichter en natuurvorscher; in deze op eigen kosten uitgegeven dichtbundel “Margaret” wordt een pleidooi gehouden voor het lot van “gevallen” vrouwen - de schuld zou eerder bij de maatschappij liggen] dat ze bewaard had, en een klein naaidoosje, het enige dat sporen van vrouwelijke bezigheid verried.

Thuisgekomen voor een slechte, ellendige nacht. Mij kan niets kwalijk worden genomen; ik heb mijn uiterste best gedaan; steeds weer heb ik haar bij me teruggenomen. Het lot was sterker. Maar toen ik naast dat bed stond, voelde ik dat mijn leven van nu af aan een duidelijker doel heeft. Van nu af aan zal ik nooit nalaten te getuigen tegen de vervloekte sociale orde die dit soort dingen veroorzaakt. Ik voel dat ze me meer in haar dood zal helpen dan ze mij tijdens haar leven in de wielen reed. Het arme, arme schepsel!

dinsdag 27 februari 2018

Pitirim Sorokin -- 28 februari 1917

Pitirim Sorokin (1889-1968) was een Russische (later Amerikaanse) socioloog. Selecties uit zijn dagboeken zijn in het Nederlands verschenen als Bladen uit een dagboek (vertaald door Tinke Davids).

28 februari 1917
Vanochtend ben ik met twee vrienden te voet op weg gegaan naar de Doema. De straten waren vol opgewonden mensen. Alle winkels waren dicht, voorlopig werden er geen zaken gedaan. Schieten was te horen, uit verschillende richtingen. Auto's vol soldaten en jongelui met karabijnen en machinegeweren reden met grote snelheid heen en weer. Ze waren op zoek naar politiemensen en contrarevolutionairen die zich verborgen zouden houden in particuliere woningen, klaar om uit te breken en de opstand de kop in te drukken. Van tijd tot tijd omsingelden mannen en soldaten een huis en schoten ze door de ramen naar binnen. Hoe gevaarlijk ze ook waren, ze deden me vooral sterk denken aan een bende ondeugende jongens met vernielzuchtige plannen. Ik heb niet gezien of ze verborgen agenten gevangen namen, maar wel zag ik veel bewoners van die onfortuinlijke woningen - sommigen waren gewond. Ik merkte ook op dat er meer brandstichtingen waren dan de nacht daarvoor.
Op de hoek van de Barmaljevastraat en het Bolsjoj Prospekt Hepen we op tegen een groepje mensen die genadeloos op een politieagent insloegen en -trapten; ze gebruikten de kolf van hun revolvers en de hakken van hun zware laarzen. Het slachtoffer was halfdood en lag bebloed en bewusteloos op de stoep, terwijl zij zijn hoofd en lichaam bewerkten.
'Hou daarmee op, ellendelingen!' riep mijn metgezel. 'Arresteer die man zo nodig, maar vermoord hem niet.'
'Wie mag jij wel wezen, dat je ons wilt tegenhouden als we Farao vermoorden?' schreeuwden ze. 'Ben jij soms ook een contrarevolutionair ?'
Met hulp van passanten dwongen we die herrieschoppers hun slachtoffer met rust te laten en een andere straat op te zoeken.
'Dat belooft wat,' zei mijn vriend verontwaardigd.
'Het is misshien helaas slechts een voorproefje van wat ons te wachten staat,' antwoordde ik, en al mijn twijfels keerden terug.
Terwijl we verder liepen bereikten de meest verontrustende geruchten onze oren. Tal van regimenten in Petrograd en de voorsteden waren aan het muiten geslagen. De Peter-en-Pauls-vesting echter, evenals de Admiraliteit en het hoofdkwartier-van de gouverneur van Petrograd, waren nog in handen van de tsaristische overheid, en slechts een deel van de stad werd beheerst door het gepeupel. Wat er buiten Petrograd gebeurde, in het leger, in Moskou en de rest van het land, leek niemand te weten. Niemand betwijfelde echter dat het hele rijk zich zou aansluiten bij de Revolutie.
[...]

maandag 26 februari 2018

Juan Labrador -- 27 februari 1945

Juan Labrador was een Filippijnse geestelijke en rector magnificus. Bij The Philippine Diary Project zijn dagboekfragmenten van hem te lezen.

February 27, 1945
The last night I spent in Manila was the first that was exempt from the thunder and lightnings of war. I returned to my rural residence, From 7:30 in the morning to 7:39 in the evening — the return trip was not as enjoyable and as fast as when I left. Inhaling dust, I watched the interminable caravan of vehicles going towards Manila. Each time, we stood amazed by the numerous war equipment produced by the Americans and landed here by the army.

Some 25 kilometers north of Manila, I saw by the bridge of Meycauayan a dozen of Japanese prisoners, withered and starved. They had just been captured while awaiting a chance to attack the Americans who would pass by the bridge. Such attacks were frequent — on bridges, in encampments, always at night and suicidal, with hand grenades or bayonets. The damage they caused was insignificant in comparison with what they suffered. But, either on their own will or upon orders, they had to die, killing in the process. It was easy for them to die, but they found it difficult to kill. For what could they do with their antiquated arms against automatic rifles which could discharge thirty rounds or more? They were searching for immortality and they found it. They wanted death and glory — not death or glory — and the G.I.’s gave it to them wholeheartedly. It was an insatiable thirst, this suicidal and destructive fanaticism. It was so irritating, inexplicable, exciting and the cases involving it so typical, crude and frequent that we always tended to deal on this sempiternal topic without exhaustion. And the more we delved into it, the more we found it inexplicable and unpardonable.

In Calasiao, I saw a vast expanse of land surrounded by wired fence. I was told that it was a concentration camp for those captured in the northern sector. The prisoners could be seen walking, working or resting. The police had to be on watch, not to prevent their escape but to protect them from being attacked. They knew that if they escaped, they would not only be unable to find anyone to give them refuge, but they would certainly be cut to pieces either by the guerillas or by their countrymen.

The American Army took few prisoners. The Filipino Army turned in only dead ones. Sometimes the MP’s had to defend the prisoners from the infuriated populace.

A war correspondent gave me an account of the following interview he had with a captured official:
“Who do you think will win the war?”
“Japan”, grunted the ill-humored Japanese.
“How will Japan win, with such a tremendous inferiority of arms?”
“Japan can never lose.”
“You mean Japan never loses?”
“Never.”
“Not even in games?”
“Not even in games.”
“Did you not lose all the games, some ten years ago, against an American team which went to your country?”
“No. The Yankees made more points, but they lost the games. They did not know how to bow, how to laugh and how to greet. They made more goals, but they lost the contest.”

zondag 25 februari 2018

Angus Fraser -- 26 februari 1990

Angus Fraser (1965) is een Engelse cricketspeler. Hij hield een dagboek bij tijdens de wedstrijden die hij voor het Engelse nationale team speelde. Onderstaand fragment gaat over de vierde dag van de testmatch tegen de West Indies.

Day four
My diary reminds me that I called this the most frustrating and annoying day of my career to date. I see no reason to argue with that now. As soon as we woke up, a glance through the window told us the awful truth. Just to confirm what we already knew, we were told not to bother going down to the ground as there was no immediate prospect of play. Sabina Park was under water. All of us just sat around in our rooms, waiting for news. It was still overcast and there was rain in the air. Lunch was a very solemn affair. After eating, we all went down to the ground to have a look at the situation ourselves and to put a bit of pressure on the groundstaff to dry things up as quickly as humanly possible.
It was still drizzling, and very wet at the George Headley Stand end. Apart from that, the only really wet patches seemed to be on the bowlers' run-ups, which led me, in my depressed state, to write in my diary that 'it smells of foul play'. The groundstaff seemed to be doing very little to clear the outfield and some of them even said they didn't want to see the West Indies' proud record at Kingston ruined so they weren't going to rush to get things dry!
It was obvious there would be no play all day, so I went to the Sky control room with a few others to watch highlights of the first three days. It was all very exciting having Sky on this tour. It added to the sense of what we were doing being important to the people back home, because they could see every ball of an overseas tour, a real luxury then for the cricket enthusiast.
Eventually, play was called off for the day and we went back to the hotel to play a bit of tennis before going for a run, during which it absolutely poured down again. It was awful. We wanted to win so much and all we could do was sit around helplessly, not knowing what to do with ourselves. We just shook our heads and waited for the weather to improve.

Philip Hone -- 25 februari 1838

Philip Hone (1780-1851) was een Amerikaans politicus en burgemeester van New York. Hij hield een uitgebreid dagboek bij van 1828 tot aan zijn dood in 1851.

February 25, Sunday
I heard early this morning of the fatal termination of this savage rencontre. Mr. Cilley was killed on the third fire. It was reported that Webb and Mr. Duncan, of Ohio, were to fight today; but this was contradicted by a letter which I received this evening from Charles King, of which the following is an extract; "The fatal issue of the duel of yesterday has caused a deep sensation. There will not be, however, in my opinion, any more fighting. Webb is truly and deeply distressed. He will remain here till Tuesday, rather so as not to appear to avoid any consequences, than because there are consequences to be apprehended. Graves is, of course, sobered and saddened, though with the consciousness that he had done all that he could have done to avoid fighting. They fought about five o'clock, on the Annapolis road, and fired trhree times; the third shot from Graves passed into the cavity of Mr. Cilley's stomach. He placed his hand on the wound, made a convulsive movement to his second, fell, and died without uttering a word. It is singular that Cilley, who in practicing the day before had shot eleven balls in succession into a space not bigger than your hand, did not hit Graves at all. So confident were Mr. Cilley's political friends that Graves would be killed, that in the House during the day there was, it is said, manifest exultation at the idea. Some washerwoman or servant told Mrs, Crittenden, in the hearing of Mrs. Graves, that Mr. Graves had gone out to fight, and she had to pass five mortal hours in all the agony of suspense. Mr. Clay, whom I saw in his bod this morning, told me he had had an interview with her, so fearful that it had absolutely kept him awake all night, and made him so sick and nervous this morning, from the mere recollection of it, that he cannot get up. The event of Mr Cilley's death will be announced to-morrow. The funeral will then take place, and of course both houses will adjourn. It is not impossible that after the death is announced some discussion may arise upon the manner of the death, and some attempt be made to censure the practice generally, and perhaps in this particular case even."

Philip Hone -- 24 februari 1838

Philip Hone (1780-1851) was een Amerikaans politicus en burgemeester van New York. Hij hield een uitgebreid dagboek bij van 1828 tot aan zijn dood in 1851.

February 24, Saturday
A dreadful affair had happened at Washington to-day, which only came to my knowledge a few minutes before I left Washington this morning. Mr. Webb, the editor of the Courier and Enquirer, was attacked with great violence in the House of Representatives by Mr. Cilley of Maine. . . . Webb was of our party to Washington, and soon after his arrival took measures, it appears, to obtain satisfaction. He applied to Mr. Curtis and Mr. Draper to bear his challenge both of whom very properly refused. He then called upon Mr. Graves of Kentucky, a very fine fellow, who has been with us almost constantly, and he unfortunately consented. He called upon Mr. Cilley, who refused to accept the challenge, on the ground that Webb was not a gentleman, and moreover, that he was not bound to account for words spoken in debate; upon which Mr Graves, according to the ridiculous code of honor which governs these gentlemen, insisted upon his fighting him, and after some negotiation it was agreed that they should fight this day. The first suspicion I had of what was going on arose from my meeting Webb in the passage at Gadsby's, about eleven o' clock when I told him I was going to take leave of Mr. Clay, who lives in the same house with Mr. Graves; on which he said that Mr. Clay, not knowing of the extra train of cars at noon, had gone to Baltimore early in the morning. I went, however, to their lodgings, inquired for Mr. Graves, and was told by a servant that he had gone to Baltimore; but on inquiry found that Mr. Clay was at home, and went to his room, where I saw and took leave of him. This circumstance, together with the mysterious appearancc of things at our lodgings, caused me to make inquiry, and I found that Graves and Cilley had gone out to fight with rifles at eighty yards' distance [ca. 73 meter], the former with Mr. Wise and the latter with Gen. Jones, of Wisconsin, as seconds; both adepts in this damnable practice, who would carry things to the utmost extremity, and who are said to have gone armed for the purpose of shooting any person who might come upon the ground to prevent this most unnatural combat. The friends of Graves, who is a gallant and amiable gentleman, who has his wife here and his children at home, are doing everything to prevent the meeting and bring about a reconciliation; and Webb is much distressed at being the cause of his engaging in this quarrel, which he had nothing to do with, and much reason I think he has. This unhappy affair has caused a gloom among our friends, and prevented the members of Congress from coming on to public dinner prepared for us in Baltimore.

donderdag 22 februari 2018

George Sand -- 23 februari 1835

• Schrijfster George Sand (1804-1876) had korte tijd een veelbewogen relatie met en schrijver Alfred de Musset (1810-1857). Het fragment is afkomstig uit Een moeilijke liefde. De correspondentie tussen George Sand en Alfred de Musset en een keuze uit het dagboek van George Sand (vertaald door W. Scheltens).

Parijs 23 februari 1835
Nee, nee, het is genoeg! Arme ongelukkige, ik heb van je gehouden als van mijn zoon, het is de liefde van een moeder, mijn hart bloedt nog. Ik beklaag je, ik vergeef je alles, maar we moeten uit elkaar gaan. Ik zou er gemeen van worden. Je zegt dat dat beter zou zijn en dat ik je zou moeten slaan als je me beledigt. Ik kan niet vechten. God heeft mij vriendelijk en toch trots gemaakt. Mijn trots is nu gebroken, en mijn liefde is alleen nog maar medelijden. Ik zeg je, we moeten ervan genezen. Sainte-Beuve heeft gelijk. Je gedrag is erbarmelijk, onmogelijk. Mijn God, aan wat voor leven zal ik je nu overlaten! Dronkenschap, wijn en hoeren, en nog weer, en altijd! Maar nu ik niets meer kan doen om je ervan te weerhouden, moet ik deze schande voor mij en die foltering voor jou zelf dan nog laten voortduren? Mijn tranen ergeren jou. En bij dat alles komt ook nog eens die krankzinnige jaloezie van jou om alles! Hoe meer je het recht verliest om jaloers te zijn, hoe meer je het wordt! Het lijkt op een straf die God over jouw arme hoofd uitstort. Maar mijn kinderen, oh! mijn kinderen, mijn kinderen! vaarwel, vaarwel, ongelukkige die je bent, mijn kinderen, mijn kinderen!...

woensdag 21 februari 2018

Willem Janszoon Verwer -- 22 Februari 1573

Willem Janszoon Verwer (ca. 1533-ca. 1595) was advocaat en regent van het Weeshuis en van het Leprozenhuis te Haarlem. Van 1572-1581 hield hij een 'Memoriaelbouck' bij van gebeurtenissen te Haarlem, onder meer van het beleg van de stad door de Spanjaarden in 1572-1573.

[22 Februari 1573]
Den 22 Februarii. Op desen dach worder een soldaet, staende in die kelder van Sint Janspoort, op zijn schiltwacht, zijn cop van zijn buijck afghescooten, alsoft met een swaert afghehouden hadden geweest, ja dattet sijn hempt niet eens geraect hadden. Diverse personen van burgeren ende soudaten hebbent gesijen. Zij donderden van buijten met haer trompetten 69 scooten.

[23 Februari 1573]
Den 23 isser weder scoone victalie [levensmiddelen] gecomen, ende een burger staende op die muijren worden zijn cop afgescooten.

[24 Februari 1573]
Den 24 is die 2 galeij, hondert voet lanck wesende, nae die Fuuijck gevoert. Het avijs [devies] was Pro lege, rege, et grege [Voor de wet, de koning en de kudde: De drie hoofdthema's van de manifesten van de Prins van Oranje in 1568].

[25 Februari 1573]
Den 25 hebben die van der stat twee metalen stucken van Dordrecht, het eene omtrent lanck 14 ofte 15 voet, schietende cloten van omtrent 12 of 13 pont, het ander 7 of 8 voet schietende cugels of clooten 44 of daeromtrent pontden ende daer zijn veel sceepen met victalie gecomen binnen Haelmeer [Haarlemmermeer].

dinsdag 20 februari 2018

Jaap Zijlstra -- 21 februari 1999

Jaap Zijlstra (1933–2015) was een Nederlandse dichter, schrijver en predikant. In het tijdschrift Liter publiceerde hij een gedeelte uit zijn schrijversdagboek. (Foto: Menne Velinga).

[21-2]
Wilhelminakerk in Haarlem. Gastendienst. Bij het napraten klampt een jongeman mij aan. Hij is vrachtwagenchauffeur en vertelt een bijna-dood-ervaring gehad te hebben tijdens een operatie. Door een angstig donkere tunnel kwam hij in een oord van helder licht, niet verblindend maar heerlijk, prachtige kleuren, diepe vrede. Hij zegt: Ik voelde mij onuitsprekelijk gelukkig. Dit was de hemel. Ik ben niet godsdienstig opgevoed maar nu weet ik zeker dat God bestaat. Ik wil Hem leren kennen. Daarom ben ik vanavond naar de kerk gekomen.

[22-2]
Jan G., minnaar van muziek en maaltijden, in het verpleeghuis bezocht. Hij kan niet wennen. Ik ga niet eens meer over mijn lijf, zegt hij, alleen nog maar over mijn lezen!

Ik ben als een ding
in vreemde handen overgegaan,
machthebbers bepalen de muziek,
de maaltijden, het bad.

Lezen het enige
dat ik zelf nog in handen heb,
de krant mijn kamerscherm,
het boek mijn vijgenblad.

[23-2]
Heer, geef mij de moed om te zeggen:

Welterusten, zorgen,
tot morgen!

[24-2]
Een brief van een jongen die op school een spreekbeurt wil houden over mijn gedicht ‘Lichtmatroos’. Of ik zijn uitleg wil ‘checken’. Hij blijkt weinig van het gedicht te hebben begrepen. En ik maar denken dat ik zo eenvoudig en helder schrijf!
In ons mistige land houdt men van mistige poëzie. Behoor ik tot de mistige dichters?

maandag 19 februari 2018

Wim Hazeu -- 20 februari 2006

• Wim Hazeu is een Nederlandse schrijver en biograaf. In het tijdschrift Liter publiceerde hij Een jaar voorafgaande aan de Lucebertbiografie Fragmenten uit een dagboek.

3 februari 2006
- Ik heb de afgelopen dagen, op grond van mijn archief, de levens en werken van Elburg en Schierbeek bestudeerd, met name hun uitspraken. Zij waren per slot van rekening nauw bij het leven van Lucebert betrokken. Zo vul ik de tweede cirkel om Lucebert heen in (de eerste wordt gevormd door zijn familie, onderwijzers, leraren en jeugdvriendjes). Aan de biografie van Elburg werkt Jan van der Vegt, aan die van Schierbeek Ernst Bruinsma. Je zou je kunnen voorstellen dat de drie biografen met elkaar in een schoolgebouw zitten, elk in een lokaal, met een centrale archiefruimte waarin alle materiaal betreffende de Vijftigers is samengebracht. Je kan elkaar dan van informatie voorzien. Maar zo werkt het niet; als het erop aankomt zijn biografen even individualistisch als romanschrijvers.
Morgenavond receptie van De Bezige Bij in De Rode Hoed aan de Keizersgracht te Amsterdam. Ik zal erheen gaan. Misschien kan ik Remco Campert of Rudy Kousbroek inlichten dat ik hen eventueel zal bellen voor een afspraak over Lucebert. Het contract heb ik nog niet getekend. De uitgever vraagt er ook niet naar.

20 februari 2006
- In Alkmaar komt waarschijnlijk in 2007 een Lucebert Museum. Dat kan een stimulans zijn voor de biograaf. Ik heb bij antiquariaat A. Kok te Amsterdam een nieuwe Lucebertuitdraai gehaald, bij elkaar nog geen dertig titels, beeldende kunst en literatuur samen en sommige titels dubbel. Ook bij andere antiquariaten is de oogst mager, hetgeen duidt op veel verzamelaars van Luceberts werk. Met respect en plezier Simon Vinkenoogs Het verhaal van Karel Appel. Een proeve van waarneming (1963) gelezen, een proeve van inventarisatie die voor het begrijpen van Luceberts omgeving van belang is. De Openbare Bibliotheek te Baarn hield opruiming. Lucebert in het Stedelijk, de belangrijke catalogus uit 1987, kostte één euro. Het is een voorbeeld van de kaalslag in sommige bibliotheken, maar ik heb er voor één keer voordeel van.

26 februari 2006
- In het Antwerps Museum voor Schone Kunsten de tentoonstelling ‘Ensor en de modernen’ bezocht. Dit museum blinkt al jaren uit door saaie, weinigzeggende, inspiratieloze tentoonstellingen. Deze is er ook een voorbeeld van: van alles uit het magazijn bij elkaar gehutseld. Het enige lichtpuntje was voor mij het schilderij Kluizenaar van Lucebert, uit 1962. Had ik nog niet eerder gezien. Het kon zich makkelijk meten met werk van Alechinski, Roger Raveel en Jan Cox. De verbinding tussen dit kwartet en Ensor is me ontgaan.

zondag 18 februari 2018

Cosima Wagner -- 19 februari 1872

Cosima Wagner (1837-1930) was de echtgenote van de Duitse componist Richard Wagner. De fragmenten uit haar dagboeken die handelen over Friedrich Nietzsche, zijn verzameld in Nietzsche contra Wagner. Wagner en Nietzsche waren aanvankelijk elkaars bewonderaars, maar later bekoelde hun vriendschap.

19 februari 1872
R. [Richard Wagner], die een goede nacht heeft gehad, speelt ’s morgens na het ontbijt onze vriend [Friedrich Nietzsche] de eerste scène [uit de Götterdämmerung] voor, en dat bevalt hem zo slecht dat hij de rest van de dag nergens meer zin in heeft en zeer aangedaan is. Desondanks wordt er uitgebreid gesproken over de hervorming van de onderwijsinstellingen, evenals over de Duitse volksaard, ‘tot op heden’, aldus R., ‘zijn wij sterk geweest in het verdedigen, in het terugdringen van het vreemde dat we niet in ons kunnen opnemen; het Teutoburger Woud is een afweerlinie geweest tegen Romeinse invloeden, net als de reformatie een afweerlinie is geweest, net als onze grote literatuur een afweerlinie is geweest tegen de Franse invloed; iets positiefs hebben we tot dusverre alleen in onze muziek – Beethoven’. ‘En de Faust dan,’ vraag ik. ‘Dat is toch alleen maar een soort van voorstudie,’ zegt R., ‘die bij Goethe zelf alleen maar verbazing wekte; hij liet het niet doorgaan voor een zelfstandig product, voor een volwaardig kunstwerk.’

zaterdag 17 februari 2018

Anna Achmatova -- 18 februari 1966

Anna Achmatova (1889-1966) was een Russische dichteres. Dagboekfragmenten van haar zijn opgenomen in De echte twintigste eeuw (vertaald door Alissa Leigh en Silvana Wedemann).

18de. De laatste dag.
Morgenmiddag word ik rond het middaguur naar de Ordynka gebracht. Uiterlijk is het alsof ik niets heb, maar in werkelijkheid ben ik nergens goed voor.
Gisteren hoorde ik op de radio gedichten op muziek. Heel archaïsch, slavicismen, een verheven toon. Wie is dat? Derzjavin, Batjoesjkov? Nee hoor, na een minuut blijkt het gewoon Jesenin te zijn.
Dat heeft me enigszins verontrust. Ten opzichte van Jesenin was ik altijd tamelijk afwijzend. Waar ligt dat nu aan? - Is datgene wat we vandaag horen en zien werkelijk zoveel slechter dat Jesenin een groot dichter lijkt? Dat wat we horen en lezen is vaak elegant, vaak kundig gemaakt, maar met een onvermijdelijke bijsmaakvan suiker en margarine. Dat maakt onvermijdelijk deel uit van het programma. Morgen folie journée.
Suggestion diabolique van Prokofjev laat me nog steeds niet los. Arseni heeft een plaat, maar ik heb de kracht niet om hem op te zoeken.

Hans van Straten -- 17 februari 1962

• De omgevallen boekenkast van journalist, schrijver en boekenliefhebber Hans van Straten (1923-2004) is een verzameling gevarieerde anekdoten, herinneringen, droomverslagen, dagboekfragmenten en aforismen, die vrijwel allemaal op de een of andere manier over boeken en schrijvers gaan.

17 februari 1962
De kennis van het antiquarische apparaat heeft het voordeel dat je het ook kunt bespelen. Op 17 februari 1962, een zaterdag, stond er in Het Parool een stukje van Carmiggelt over een pocket, die voor 49 cent te koop lag bij De Boekenwurm in de Kalverstraat, een gerenommeerde ramsjzaak. Die pocket heette McSorleys Wonderful Saloon en was geschreven door Joseph Mitchell. Een bundel zeer knappe reportages over kroegen en persoonlijkheden aan de zelfkant van het Newyorkse leven.
Toen ik ’s maandags in het middaguur met Heinz ging kijken, viste ik natuurlijk mijlenver achter het net. De krant was nog niet koud uit geweest of er had zich een stormloop op De Boekenwurm ontwikkeld. Binnen het uur was de voorraad van vijftig exemplaren uitverkocht – op één na, die tegen de stelling was geplakt met het bijschrift: ‘Dit is de laatste, die hou ik zelf. De Boekenwurm’.
Maar ik was niet voor één gat gevangen. Als De Boekenwurm niets meer had, kon ik het altijd nog elders proberen. De volgende middag ging ik op pad en ik stroopte systematisch alle in aanmerking komende antiquariaten in de binnenstad af. Het liep al tegen zessen toen ik de tiende en laatste binnenstapte, het dubbele pand van mevrouw Jansen aan de Spuistraat, maar daar vond ik tussen de rommel dan ook twee exemplaren, zij het van een andere (Canadese) uitgave. Eén heb ik weggegeven, het andere prijkt nog in mijn boekenkast. Het stukje van Carmiggelt heb ik erin geplakt.

donderdag 15 februari 2018

Wouter Jacobsz -- 16 februari 1576

• Wouter Jacobsz (1521-1595) was een Amsterdamse kloosterbroeder die tussen 1572 en 1579 verslag deed van de 'troebelen', oftewel de opstand van de geuzen. Zijn verslag is gepubliceerd als Dagboek van broeder Wouter Jacobsz 1572-1579.

[10 februari] Over de koningin van Engeland werd gezegd dat ze twee zonen bleek te hebben bij de overleden hertog van Norfolk, die met haar overspel had gepleegd. De koningin had de oudste zoon naar de koning van Spanje gestuurd met het verzoek hem als koning van Engeland te erkennen. Omdat hij nog minderjarig was en vanwege zijn jeugd nog niet regeren kon, verzocht ze hem haar beschermheer te zijn tot haar zoon zélf het rijk kon besturen.

Op de 16de februari zag men in Amsterdam dat kinderen overal fel tegen elkaar tekeergingen. Ze richtten barricades op, ze sloegen elkaar en ze wierpen genadeloos hard stenen naar elkaar. De wethouders vonden het zo erg dat ze de schout opdracht gaven een paar van die kinderen bij de kladden te pakken en hen op te sluiten op kosten van hun ouders, die voor hun vrijlating losgeld zouden moeten betalen. Dit werd gezien als een voorteken van nog grotere onrust in deze tijd van troebelen.

woensdag 14 februari 2018

Randy Newman -- 15 februari 2004

• Randy Newman (1943) is een Amerikaanse liedcomponist en zanger. Hij houdt op incidentele basis een journaal bij wanneer hij op tournee is.

–11 February 2004
I just heard on Klassic Radio the worst record I’ve ever heard. Here’s a hint: It’s Josh Groban’s rendition of Don McLean’s “Vincent”.

–15 February 2004
As I’ve said before, I love to see LCs [= Little Criminals, bijnaam voor Newman-fans] whom I know after these shows. Also, I like to see anyone I don’t know because you never know. Know what I mean? Anyway, I like seeing Jim Moran, Suzanne, Susan, Jeroen Smeets (the Bass) and honorary LC Annelise so much that it puzzles me. I like people of all species but so did, for instance, Warren Harding. He loved the members of his cabinet and then they betrayed him. The man who would have been our greatest president was destroyed by his friends and admirers. That’s why I don’t let people get too close. I used to but I’ve been hurt too many times. I think now of Jim Moran and his smooth guitar playing ways and Susan looking like old money.

My father once had dinner with the family and my son Eric brought his girlfriend, Megan. He was meeting her for the first time. After dinner, when Eric left, of course we talked about her. I commented on what a nice girl she was. My dad said he hated her. I couldn’t believe it. I asked him why he felt that way he said that she looked exactly like the kids in this Irish family he knew who were the biggest Jew haters in Elmhurst, Long Island fifty years ago. I thought that was fair.

I did a different kind of show in Utrecht. I played Old Man, which I never do, and Davy The Fat Boy which I hadn’t done in a long time for fear of blowing my voice out and breaking glass and eardrums in the hall. I think Old Man is one of my best songs. I think I succeeded in that song in producing a piece of music that has no entertainment value. It’s the musical version of a stomach-ache. I’m retiring it from the stage until I’m playing for an audience I really hate. Look out Frankfurt!

I’m not happy with the literary quality of this up to now. I’ve been writing in character, the character of a bad writer.

We’re in Graz now. It’s really a beautiful town. It’s not in the mountains but my altimeter says that we’re at 1400 feet. After Holland and Belgium, it’s hard to breathe up here. I asked Cathy last night, over an expensive dinner. (She eats like she has two assholes – I don’t know how we stay so thin.)

I worry about how vulgar I am. Believe me. It would be easy to erase what I just wrote about Cathy but unfortunately, it’s true. I asked Cathy what her favorite albums of all time were but told her not to include any of mine. She didn’t. That’s what I mean about not letting people get too close. Though, wherever he is Tom Petty would be very happy. Wayne Newton too. No, her list was very impressive. Perhaps some day she’ll allow it to be published. Personally, I’m never going to talk to her about music again. She’s a big blond bully who loves AC/DC. Mea culpa. Mea culpa. Mea maxima culpa.

Bye for now.

THEY SMILE IN YOUR FACE AND ALL THE TIME THEY’RE TRYING TO TAKE YOUR PLACE.

dinsdag 13 februari 2018

Josep Pla -- 14 februari 1919

Josep Pla i Casadevall (1897-1981) was een Spaanse schrijver en journalist. Zijn dagboeken over de jaren 1918-1920 zijn in het Nederlands vertaald door Adri Boon, en uitgegeven onder de titel Het grijze schrift.

14 februari. Begrafenis van oom Pepet Colomar - een verre oom. Ik gebruik het verkleinwoord van zijn naam niet uit familiariteit, want ik kende hem nauwelijks; ik doe dat eenvoudigweg omdat hij thuis zo genoemd werd. Hij was getrouwd met een tante uit Montras van de tak van oma Marieta. Het was een lange, bleke, magere man, uitgeblust, methodisch, nauwgezet, die leek te spreken met iets van angstvalligheid, precies zoals het type van de gemiddelde ambtenaar. Altijd als ik hem zag, kwam hij op mij over als iemand die herstellend was van de stokslagen die het leven hem had toegediend.
Wanneer ik aankom bij het sterfhuis in de avinguda de la República Argentina, hoor ik op de trap de jammerklachten al. Beklemmende smart. Oma Marieta - die speciaal voor de begrafenis is overgekomen - doet enorm haar best om iedereen te troosten, waarbij ze vooral tante Carolina probeert te verdragen, die geheel is ingestort.
De geestelijken arriveren. Een vage psalmodie. Het is een prachtige, stralende morgen. Het uitdragen wordt georganiseerd, de doodgravers groeten de tramwagens, de rijtuigen en de mensen die voorbijkomen. Lange tocht naar de oude begraafplaats in een faëton met raampjes. Oponthoud bij de spoorwegovergang, totdat de trein die de kust langs rijdt gepasseerd is. Het zo goed onderhouden, matte kerkhof: de metselaar die nog niet klaar is met de nis, de fooien, het niet weten wat te zeggen... Na afloop keren wij met Quimet - een verwant van oom, juwelier van beroep -, zijn zoon en Bosch, de schoonzoon, naar het sterfhuis terug. Oma Marieta blijft onvermoeibaar iedereen troosten. Oom was de goedheid zelf, zijn leven was er een van beulen en lijden.

Terugkerend van de begrafenis kom ik bij de universiteit aan, waar ik verneem dat er een staking is uitgeroepen. De hoofdingang is door de Guardia Civil versperd: je kan alleen via het halfgesloten poortje naar binnen. Niemand kan mij de reden van de staking uitleggen. Ik vermoed dat het een uitvloeisel is van de algemene situatie. In de stad gist het hevig onder de arbeiders. Iedereen beweert dat men op een algemene staking afstevent. De burgerwacht rekruteert en bewapent mensen in alle openheid. De dagbladen melden het overlijden van Jaume Brossa. Op het Ateneu vertelt Plana mij dat zodra er in Barcelona ook maar even iets van onrust dreigt, een van de eerste mensen die de politie inrekent Brossa is. Hij schijnt een onverwoestbaar fiche in de archiefbak te hebben. Toen men vanmiddag bij hem langsging om hem te arresteren, blies hij net zijn laatste adem uit.

maandag 12 februari 2018

Thea Citroen -- 13 februari 1942

Thea Citroen (1921-1942) was kinderverzorgster. Ze was verliefd op hoogleraar Nico Donkersloot (als dichter bekend als Anthonie Donker), een verliefdheid waar ze in haar dagboek veel over schreef.

13 Febr. 1942
Vrijdag de 13e! een ongeluksdag? Allesbehalve, want ik zag hem en hij groette me zo allervriendelijkst dat ik van pure vreugde haast van mijn fiets zwaaide. Hij zag er opgewekt maar bar slecht uit. Maar dat zal nu wel verbeteren, nu 't gevaar geweken is [Donkersloot werd gezocht door de bezetter, maar zat ondergedoken]. Grijze hoed, zwarte jas, gele wandelstok, 't was alles compleet, zelfs de begeleiding bestaande uit een klein meisje, waarschijnlijk studente, die met hem universiteitswaarts toog.
Ik voelde me vanmorgen koninklijk verheven toen hij me groette. Idioot natuurlijk, maar dat hindert niet. Hij keek echt opgeruimd, gelukkig, 'k Zal hem wel nooit meer spreken, dat zou al te heerlijk zijn.


• Hoogstwaarschijnlijk is dit inderdaad de laatste keer geweest dat ze hem gezien heeft. In elk geval heeft ze van een volgende ontmoeting geen verslag meer gedaan.
In juli van dat jaar werd ze omgebracht in Auschwitz.

zondag 11 februari 2018

Michiel van Erp -- 12 februari 2001

Michiel van Erp (1963) is een Nederlandse documentairemaker en toneelregisseur. In 2001 hield hij enige dagen een dagboek bij toen hij met het toneelgezelschap Mugmetdegoudentand aan de voorstelling 'Mexico' werkte.

Zondag 11 februari
Vanmiddag belt Cas Enklaar me op. Hij heeft last van zijn darmen, voelt zich slecht en wil morgen wel komen op de repetitie maar kan niet spelen (blijkbaar gaat op hakken lopen en een darmprobleem niet samen). Ik zeg hem dat ie maar thuis moet blijven en naar de dokter moet gaan.
Vandaag naar een bandje gekeken van de uitzending van B&W van afgelopen vrijdag. Vanessa, was er om aan te tonen dat haar, m.b.v. van een nieuw medisch wonder, opgevulde gezicht erg mooi is en helemaal geen medische misser. De uitzending was inspirerend voor de voorstelling. Als je je van buiten dusdanig verandert dat je er anders uit gaat zien, in hoeverre klopt je oude binnenkant dan nog met die nieuwe buitenkant. Ook de aanwezige artsen brengen me op een idee: misschien dat Theo een medische verhandeling kan doen in de voorstelling wat er precies aan operaties plaats moeten vinden om van een man een vrouw te maken. Hoe uitvoeriger de details, hoe spannender. Morgen laat ik het bandje aan de groep zien.
Ben de hele avond bezig geweest om een soort monoloog voor Cas te schrijven. Hij is gebaseerd op iemand uit een van mijn televisieprogramma's, Het is belangrijk om Cas een andere richting op te laten werken: i.p.v. grotesk een ingetogen, schijnbaar onbeduidende man..... of zoiets.

Maandag 12 februari
Drama op de vroege ochtend ! Cas is opgenomen in het ziekenhuis, we weten niet waarom en kunnen hem niet bereiken. Als alleenstaande man is er niet zoiets als een echtgenoot om te raadplegen. Gelukkig meldt deze middag vriendin Elsje zich. ze weet te melden dat Cas mogelijk geopereerd moet worden en er morgen meer nieuws zal zijn.
Toch nog gerepeteerd aan de voorstelling. De Catherine scènes (letterlijk nagespeelde afleveringen van Catherine " heteroseksuele travestieten in de metamorfose" "help, ik wil geen man meer zijn") proberen we op een soort abstract niveau te krijgen. Met name de rol van Maureen (Catherine) wordt er geestiger door, i.p.v. een imitatie wordt het nu meer een actrice die haar best doet om haar rol zo goed mogelijk te spelen maar verstrikt raak in rare zinnen + het feit dat ze ook al het publiek moet spelen.
Misschien klinkt dit onduidelijk maar voor mij was het een erg plezierige "doorbraak".
Ondertussen blijf ik erg bezorgd over Cas, wat als ie lang ziek blijft?

Rutger Kopland -- 11 februari 1996

Rutger Kopland (1934-2012) was een Nederlandse dichter en hoogleraar. In 1996 gaf hij na zijn emeritaat colleges over poëzie in enige Oost-Europese landen. Hij hield over die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Jonge sla in het Oosten. Het onderstaande fragment beschrijft de tweede dag, als hij net in St. Petersburg is aangekomen.

11 februari 1996
Op zoek naar het ontbijt. De voetbalvelden weer over [Kopland refereert aan de enorme afmetingen van het hotel waar hij is ondergebracht], tot we in een nog niet bezochte zaal komen. Er staan honderden gedekte tafeltjes, maar er is geen spoor van leven. Aan het eind is een statige trap met koperen leuningen van zo'n 20 cm doorsnee, waarlangs wij ons statig laten zakken in een nieuwe zaal waarin zich wederom honderden tafeltjes bevinden, met één ober en één gast. Zou hier het ontbijt zijn? Nee, zegt de ober, in de volgende zaal. En jawel, een deur door en daar zitten waarachtig tientallen mensen te eten.
We worden opgehaald door onze gastvrouw van de dagen in St. Petersburg, Elena, een buitengewoon aardige jonge vrouw, heeft Nederlands gestudeerd, is tolk, vertaalster, gids in musea, kortom een levend voorbeeld van een Russische intellectueel, die zich, zoals vrijwel iedereen in Rusland — op de maffiosi na — moet zien staande te houden met van alles en nog wat. We stappen de mistige ijskoude wereld in, stijf van de kleren, en ik stel voor een taxi te nemen naar de Hermitage. Elena is het met mij eens, gaat langs de straat staan en steekt haar duim omhoog. Wat nu, gaan we liften? Inderdaad. Dat is één van de manieren waarop de Russische burger zijn dampende autowrak aan de praat houdt: mensen tegen betaling ergens heen brengen. We staan nog geen minuut. Een ronkende Lada stopt en met een mijns inziens iets te pittige rijstijl brengt hij ons langs de met rijp bedekte kaden van de Neva naar de oude paleizen van de tsaren. Maar god, wat is de morgen mooi als ik de ramen ijsvrij maak. Het zonnetje komt een beetje door, de gouden engel op de Peter en Paul-kerk, de lichtgele gevels van de overzijde van de sneeuwwitte Neva beginnen al te glanzen. We stappen uit, er is bijna niemand op straat, we zijn bijna alleen in die eeuwenoude ansichtkaart.
De hele dag lopen we door de Hermitage. U weet wat daar te zien is: alles, het is haast niet uit te houden, zoveel: Rembrandt, Van Gogh, Matisse, Monet, Manet, Bonnard, Vuillard, Cézanne — Jezus, het houdt niet op. En door de ramen die stad, stil van sneeuw, parken, pleinen, straten en de bevroren rivier met schuifelende, zwarte, gebontmutste mensen. We eten in het literaire café, waar collega Poesjkin ook at. Daarna schuifelen we langs de oever van een grachtje naar een concertzaal. Ach, cultuur is het mooiste wat er is. Orgelconcert. De organist beëindigt het concert ontijdig: hij begint met achtendertig graden en eindigt bij negenendertig graden koorts. Hij staat trillend op het podium het applaus in ontvangst te nemen en gaat vroegtijdig naar bed. Buiten weer even liften en jawel hoor, een afgeleefde auto stopt en brengt ons hoestend en walmend naar onze socialistische hotelkamer. Hoogtepunt of dieptepunt van deze dag trouwens: een bedelaar met een knalrood gezicht, opera zingend bij vijfentwintig graden vorst, op het plein achter de Hermitage.

vrijdag 9 februari 2018

Bert Maalderink -- 10 februari 2006

Bert Maalderink (1963) was in 2006 in Turijn om verslag te doen van de Olympische Winterspelen. Hij hield in die tijd voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Vrijdag 10 februari
Ik ben 42, maar 's ochtends in Turijn voel ik me 18. Geen Hidde (5): 'Papa, ik ben wakker'. Geen Robbe (1): 'Mamamamamama'. Geen Marlou (39): 'Ga jij maar eerst douchen'. Als ik mijn ogen open doe zie ik een kast, een bureau, een stoel en een televisie. De kamer hier lijkt precies op mijn studentenkamer van bijna 25 jaar geleden. We zijn ondergebracht op de campus van een internationaal opleidingsinstituut. De behuizing is simpel, de faciliteiten zijn goed (bar 24 uur open) tot zeer goed (Nederland 2 op de tv).
Het is dag vier van de drie weken dat ik hier woon. En het ritme zit er al aardig in. Opstaan, douchen, ontbijten, naar de ijsbaan, training bekijken, wat shots en interviews maken, lunchen, monteren, vergaderen en soms 's middags nog een keer naar de schaatshal. Deze middag ga ik tussendoor een half uurtje op truienjacht. Vier jaar geleden, tijdens de Spelen van Salt Lake City, had ik veel bekijks met een trui waarop de Amerikaanse vlag stond. Na een paar dagen herkenden de suppoosten bij de controlepunten me daar aan en hoefde ik niet steeds uitgebreid m'n pasjes te laten zien. De combinatie trui-met-Italiaanse-vlag en mijn nogal opvallende uiterlijk (bij mij vergeleken is Sneeuwwitje een negerin) doet ook in Turijn hopelijk deuren sneller opengaan. Bij de eerste winkel slaag ik. Het wordt een vest in bijna lichtgevend azurro, Italia op de voorkant en de rood, wit, groene vlag op de mouwen.
's Avonds zijn de festiviteiten rondom het begin van de Spelen. Ik kijk met collega's in een restaurant naar de televisie. Veel mensen vinden het fantastisch, maar ik heb het niet zo op openingsceremonies. Net zoals ik niet houd van bloemencorso's, carnavalsoptochten en militaire defilés. Ik mis het padvindersgevoel om te genieten van dat soort verbroederingsjamborees. Ik heb geen broers en dat wil ik graag zo houden. Op het moment dat Nederland binnenmarcheert met Jan Bos voorop, zendt de Italiaanse tv reclame uit.


11 februari, 12 februari

donderdag 8 februari 2018

Graham Greene -- 9 februari 1954

• Graham Greene (1904-1991) was een Britse schrijver. In Vluchtwegen (vertaald door P.H. Ottenhof) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.

9 februari 1954. Saigon
Na het diner in de Arc-en-Ciel naar een fumerie tegenover het Casino boven de school. Ik rookte er maar vijf pijpen, maar was die avond heel suf. Eerst had ik een nachtmerrie, toen werd ik door kwadraten achternagezeten, bouwkundige kwadraten die mij aan Angkor herinnerden, gelijke afstanden en zo voort, en toen wiskundige kwadraten-inkomens van mensen en zo voort, kwadraat na kwadraat, wat de hele nacht leek door te gaan. Eindelijk werd ik wakker en toen ik weer insliep had ik een vreemde, complete droom zoals ik die alleen nog maar na opium heb meegemaakt. Ik liep de trap af van een club in de St. James's Street en op de trap kwam ik de duivel tegen die een tweed autojas droeg en een Sherlock Holmespet. Hij bezat een grote, zwarte hangsnor. Op straat zat een meisje met wie ik blijkbaar een verhouding had in een auto op mij te wachten. De duivel sprak mij aan en vroeg of ik zin had om nog eens een jaar over te doen, dan wel om een jaar over te slaan en te zien wat mij over twee jaar te wachten stond. Ik zei hem dat ik voor geen prijs ook maar enig jaar zou overdoen en dat ik best eens een blik twee jaar vooruit zou willen werpen. Terstond verdween de duivel en stond ik met een briefin handen. Ik maakte hem open-hij kwam van het een of ander meisje dat ik slechts oppervlakkig kende. Het was een heel tedere brief-een afscheidsbrief. Kennelijk was het in dat ontbrekende jaar tot een verhouding tussen ons gekomen waaraan ze nu een eind maakte. Terwijl ik naar de vrouw in de auto keek dacht ik: 'Ik moet haar die brief niet laten zien, want het zou wel absurd zijn als ze jaloers werd op een meisje dat ik nog niet eens ken.' Ik liep mijn kamer in (ik bevond mij niet langer op de club) en scheurde de brief in kleine stukjes, maar onder in de envelop zaten een paar kralen die een gevoelsmatige betekenis moeten hebben gehad. Ik voelde er niets voor die weg te gooien en ik schoof een la open, legde ze erin en sloot de Ia af. Terwijl ik dat deed viel het mij opeens in: 'Over twee jaar doe ik precies hetzelfde, een la opentrekken, de kralen wegbergen, en dan tot de ontdekking komen dat de kralen al in de la liggen.' Toen werd ik wakker.

Er is mij nog een herinnering bijgebleven die ik maar moeilijk van mij afkan zetten, de vierentwintig uur die ik in januari 1954 in het door een noodlotssfeer beheerste Dien Bien Phu doorbracht. Toen mij negen jaar later door de Sunday Times gevraagd werd over 'een beslissende veldslag naar eigen keuze' te schrijven, was het Dien Bien Phu dat mij onmiddellijk in gedachten kwam.

dinsdag 6 februari 2018

Bert Voeten -- 8 februari 1943

Bert Voeten (1918-1992) was een Nederlandse schrijver en vertaler. Zijn oorlogsdagboek werd in 1946 gepubliceerd onder de titel Doortocht.

5 Februari
Alle Duitschers moeten rouwen om Stalingrad. Wij ook. Rouwen voor den vyand en zijn verslagen leger. Wij kunnen in deze dagen onze gevallen soldaten herdenken en al die „joodsch-communistische elementen", wier leven ineenzakte onder de kogels van het vuurpeloton.

8 Februari
De partisanen hebben Seyffardt terechtgesteld. Seyffardt den verrader, die de uniform van ons leger bezoedelde; die in deze uniform S.S.-vrijwilligers toesprak op het Binnenhof en hen trouw liet zweren aan Adolf Hitler.

10 Februari
Weer drie terechtstellingen: Reydon en zijn vrouw en een W.A.-man. Het waren maar enkele kogels. De Duitschers zijn royaler.

13 Februari
Mussert en zijn zwarte soldaten hebben den schrik te pakken.
„Ik heb verzocht de N.S.B. met spoed te bewapenen in hulppolitie en landwacht", verklaarde de „leider" van het Nederlandsche volk. De georganiseerde terreur krijgt er dus twee diensten bij. Met het pistool op de heup en den gummiknuppel in den achterzak zijn die wel wat mans tegen een groep weerlooze Joden. Maar het verzet zullen zij nooit kunnen breken. Dat wordt er alleen feller door.

14 Februari
Evert leeft zijn dagen met de kaarten van Rusland en Noord-Afrika. Nauwkeurig teekent hij het frontverloop aan. De beweging der roode potloodlijnen bepaalt zijn stemming. Houdt zy stil, dan is hy somber, hopeloos terneergeslagen. Gaat zij in westelijke richting voort, dan lacht hij, maakt grappen en berekent wanneer de oorlog gedaan kan zijn.
Vandaag was hij in een uitbundige stemming: Rostov en Worosjilovgrad „volgens plan" ontruimd. Met een haast kinderlijk plezier zette hij felle roode kringen om de plaatsen en duidde met pijltjes den verderen op- marsch.

Frederik van Eeden -- 7 februari 1918

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.
• Portret door Koos Speenhoff.

donderdag 7 februari
Storm. 45°. ▫ Eergisteren was ik den ganschen dag in Amsterdam. Ik lunchte met Jolles en praatte met hem oover de vijf jeugdige brandstichters die het kruitmagazijn wilden doen ontploffen. Ik zag het luguubere ‘Gebouw van instructie’, waar hij de lui verhoort.

Ik was zeer somber en oovergevoelig en schreef een echte klaagbrief aan Henriette, omdat ik beloofd had haar oprecht te schrijven, als de weemoed weer zoo machtig werd. Nooit schreef ik zulk een vreesselijken brief.

Gisteren was ik met Henriette W. in het krankzinnigengesticht aan den Dolder, Willem Arentzhoeve. Daar is haar zoon. ▫ Wel twee uuren heb ik met den armen man zitten praten. Ik trachtte te begrijpen. Hij noemt zichzelven Markies van de Vereenigde Staten, Groot hertog der Nederlanden, Koning van Pruissen. Een van de verpleegsters noemt hij de Markiezin, dat is zijn vrouw. Zonder haar goed keuring doet hij niets. Hij is heer en meester in 't gesticht. Dat men hem opsluit daar is hij aan gewend, het is met zijn goedvinden, hij onderwerpt zich aan 't onvermijdelijke. Zijn geheugen en zijn verstand zijn beide uitsteekend. Zijn waanideeën zijn nooit geheel en al onberedeneerd, hij weet aan alles een mouw te passen, en soms glimlacht hij éven, of hij de comedie wel zelf óók inziet. ▫ Hij wil b.v. geen schrijfmachine gebruiken omdat daarbij rubber te pas komt, en rubber wordt gemaakt door marteling van boomen.

Onder het bestudeeren van zijn waan werd ik getroffen door een oovereenkomst met mijn eigen gedachten, waarmee ik mij troostte in de grootste wanhoop. Het is te vinden op 6 April 1917. Ik voegde mij daar ook in het onvermijdelijke, met de gedachte, dat ik leefde in vrijwillige ballingschap, maar zelf de Vader ben.

Is het niet eevenzoo, dat die arme, opgeslooten man zich keizer en kooning noemt, om daardoor de ondragelijke ellende van zijn bestaan te ontwijken?

Die zoogenaamde grootheidswaan is niet anders dan een spel van fantasieën, waarmee hij zijn vreesselijk bestaan verzacht. Hij wordt door het verschrikkelijke leed als met ijzeren hand gedwongen tot die illuzies, omdat hij het anders niet zou kunnen uithouden.

Op die vreesselijke manier maakt God het lijden van den armen mensch dragelijk. En toch is het al te dwaas hier van goedheid of barmhartigheid te spreeken, bij het zien van zulk een arm, tot waanzin gemarteld mensch. Dat kunnen wij in oprechtheid niet.

Ik zag de portretten van zijn moeder en broers en zusters, de lieve, mooye jonge vrouw, gelukkige moeder met haar vier kindertjes. ▫ En nu ... zij snikkend, en de oudste zoon, een mooye, geestige, gevoelige jongen, zich toetakelend met ridderorden, wonderlijk gekleed, met den lach van waanzin en de stinkende adem van den krankzinnige.

Welk een dag - den ganschen tijd met de ongelukkige moeder - de groote hei, met de leelijke gebouwen, het geluid van sleutels, die iedere deur achter ons slooten. Arme, arme, arme menschheid. ▫ En als hij daar opgeslooten blijft wordt hij dement, idioot in weinig jaren en hij kan nog oud worden. ▫ Hij vond mijn zilveren horloge zoo prachtig, niet mooi, zei hij, maar prachtig. En toen vroeg ik of hij 't van mij wou aanneemen als geschenk en dat maakte hem blij. ▫ Zijn lot is dat van IJsbrand. En ook was het een gewelddaad, waarmee hij zich bevrijden wilde, die hem nu voor goed in den waanzin terugduwde. Hij schoot op een psychiater, die hem met een auto en verpleegers kwam afhalen, en hij gaf een anderen psychiater een slag in 't gezicht. Toen was hij geconfisceerd, eeven als IJsbrand.

maandag 5 februari 2018

Hans Warren -- 6 februari 1953

Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'.

6 feb. — 11 uur. — Wat moet je doen als beginnend auteur wanneer men een gedicht datje verloochend, afgeschreven hebt, in een bloemlezing opnemen wil?
Ik kreeg een brief van Theo Vesseur, hij maakt als premie-boek voor de Wereldbibliotheek een bloemlezing uit de Nederlandse dichtkunst in veertig verzen, en hij wil daarin De schim van Poot opnemen.
Ik was het ding vergeten, ben gaan zoeken en vond het in Ad Interim van 1945. Hulpeloos, log, kreupele alexandrijnen, bespottelijk slotrijm. Nee, onmogelijk, hoe had dit lor genade kunnen vinden in Vesseurs ogen. Toen herinnerde ik me dat ik die Schim ook nog eens had opgeroepen bij het samenstellen van Eiland in de Stroom, en dat Ad en ik het vers toen terzijde gelegd hadden. Toch moest die versie wat verbeterd zijn. Ook die vond ik tussen mijn papieren terug, met allerlei andere 'poèmes abandonnés', een beter soort afval omdat Eiland in de Stroom toch al vrij omvangrijk werd.
Scrupules. De Wereldbibliotheek heeft veel leden, reclame is het dus wel. Waarom Vesseurs smaak gecontrarieerd? Ik heb het gedicht nog wat opgeknapt en toestemming gegeven.
Wat de ramp [watersnoodramp] betreft: iedere post brengt vele brieven van vrienden en kennissen, ze bieden huisvesting aan, hulp - het is niet nodig, maar het doetje goed. De post werkt weer normaal vandaag (tot gisteren was er maar een bestelling per dag, via Antwerpen).

zondag 4 februari 2018

Mensje van Keulen -- 5 februari 1976

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. In 1976 hield ze een dagboek bij dat is gepubliceerd als Alle dagen laat (2006).

5 februari
Op de nu al weken opengebroken Keizersgracht kwam een wiel tijdens het achteruitrijden, toen ik een grote buis ontweek, met een dreun in een kuil. Gas geven hielp me er niet uit. Een man in een auto achter me belde aan bij een pand om hulp van een paar collega's.
'Dat gaat nooit.'
'Hopeloos. Zal wel helemaal stuk zijn ook.'
'Moet minstens een plank bij.'
Ze probeerden de auto met zijn drieën op te tillen, hijgend, met rode koppen, in hun witte overhemden en keurige pantalons. Plotseling verscheen een rijzige heer met een hoge, ouderwetse fiets en zei: 'Heren, dit gaat heus wel. Als we maar aan de rechterkant gaan staan met zijn vieren.' En het werkte. Ik heb wel tien keer bedankt. Ik kon weer rijden. 'Het zand mag je gratis meenemen,' riep iemand me na.

Ik volg een cursus Spaans voor beginners. Ik zit in een lokaal, achter een tafeltje, evenals nog zo'n dertig cursisten. Als ik overhoord wil worden, druk ik op een knop en dan luistert een lerares achter glas naar me. Ze heeft een vreemd, onderaan uitdijend gezicht alsof ze het kunstgebit van een ander in heeft.

Lon zou om negen uur thuis zijn, nadat hij op de Weesperzij gegeten had. Nu, over twaalven, is hij er nog niet. Omdat ik bits tegen hem deed aan de telefoon? (Je ziet maar wat je doet, ik eet wel een uitsmijter, je ziet maar, dag.') Heb je haar hand vastgehouden? Dan doet mijn hand nu pijn. Raak je haar hals, haar arm, wat dan ook aan, dan wordt het daar bij mij ijskoud.

Vlagen van ongerustheid verdringen de woede. Ik probeer te dichten. Een ballade van elf kwatrijnen. Omarmend, noem het maar dwangmatig rijm. Een dichter is al snel een aansteller. Ik houd meer van dieren. En van Stan Laurel.

Toen Lon thuiskwam was het halfvier. Ik kon me niet in houden, schold tegen hem. Maar net als in sprookjes waarin een zekere vraag niet gesteld of een zeker woord niet gezeg mag worden, stelde ik die ene vraag niet.

Mochtar Lubis -- 4 februari 1975

Mochtar Lubis (1922-2004) was een Indonesische schrijver en journalist. In februari 1975 werd hij vanwege zijn kritische opstelling gearresteerd en twee maanden gevangengezet. Hij schreef in die maanden een dagboek dat is gepubliceerd als Kampdagboek.

Dinsdag, 4 februari 1975. Die ochtend was ik vroeg gaan tennissen. Toen ik thuis kwam was het ongeveer half tien. Het stortregende, lange tijd al. Hally, mijn vrouw, en ik zaten aan het ontbijt toen er plotseling drie mensen op bezoek kwamen. Toen de huisbediende aan hen vroeg waar ze vandaan kwamen, zeiden ze Van kantoor'. Toen ik klaar was met ontbijten, ging ik naar ze toe. Men had ze gevraagd te wachten, in de voorkamer. De drie stelden zich voor als jaksa's van het openbaar ministerie en vroegen me om met hen mee te gaan naar hun kantoor. 'Om gearresteerd te worden?' vroeg ik. Ze aarzelden even en zeiden toen: 'Ja.'

Tenslotte schenen de geruchten toch werkelijkheid te zijn geworden. Ik had er al van gehoord vanaf het ogenblik dat ik terug was uit Parijs. Dat was na de demonstraties en ongeregeldheden van januari 1974 die met het woord Malari worden aangeduid, en plaatsvonden tijdens het bezoek van de Japanse premier Tanaka. Ik moest telkens weer denken aan wat er met mij gebeurd was tijdens het Soekarno-bewind. Toen ik uit Parijs terugkwam hadden vele vrienden die ik weer ontmoette gevraagd: 'Hé, ben je nog vrij? Ben je nog niet gearresteerd?' Ze gaven zo hun vreugde en verwondering te kennen over het feit dat ik nog vrij was. Ik voelde me heel erg rustig toen ik er voor stond weer mijn vrijheid te verliezen die ik het jaar tevoren in mei terug had gekregen na het aftreden van Soekarno in 1966. Hally hield zich ook flink. Ze nam nog de tijd thee te zetten voor onze ongenode gasten.

De jaksa's doorzochten her huis naar weet ik wat voor documenten. Tegen een ontvangstbewijs namen ze een aantal papieren in beslag. Het waren artikelen die ik geschreven had. Ze vroegen me mee te gaan naar het bureau van de Indonesia Raya aan de Tjempaka Putih. Ook daar zochten ze ijverig naar allerlei documenten en naar bepaalde afleveringen van Indonesische kranten. Een aantal van deze documenten, brieven en kranten werd door hen meegenomen.

Mijn arrestatie kwam heel plotseling en geheel onverwacht. Ik was er stellig van overtuigd dat ik geen enkele wet had overtreden. Ik nam aan dat mijn zaak ditmaal zo snel mogelijk door de rechtbank afgehandeld zou worden. Om drie uur in de middag kwam ik bij het Nirbaya-kamp aan, bij Lobang Buaya. Ik bleek te zijn ingedeeld in het Amal-blok, paviljoen A 2. Voorzieningen waren er nauwelijks: een tafel, een kast, een oude stoel, een bed met een slechte matras, zonder kussen of sprei, geen gloeilamp. Toch is het er beter dan in een gevangenis van de RTM (militaire gevangenis). Er zijn hier per blok — ze dragen prachtige namen zoals Toewijding (Amal, het mijne), Oprechtheid, Trouw en Vaderland — tien paviljoens die los van elkaar staan rond een open veld, dat door de mensen die hier al lang zitten beplant is met cassave, nachtschade en andere gewassen. Hier ontmoet ik luchtmaarschalk Omar Dhani, generaal Pranoto, Astrawinata, oud-minister van justitie in het Soekarno-kabinet, Soemardjo, oud-minister van onderwijs en cultuur en een aantal hoge officieren. Ik ontmoet ook Hariman Siregar die in zijn eentje wordt vastgehouden in het paviljoen van de polikliniek. We worden niet opgesloten, alleen de toegang tot een complex wordt afgesloten. De lucht hier buiten is frisser dan de stad. Als het regent is de toegangsweg echter nauwelijks per auto begaanbaar. Kapitein Utomo en kapitein Sihombing zijn de commandanten van het Nirbaya-kamp dat ongeveer vijfenzeventig gevangenen herbergt. Veel van de gevangenen zijn luchtmachtofficieren. Een aantal van hen werd gearresteerd toen ze uit Moskou terugkeerden van een opleiding.

Het avondeten: voldoende rijst en behoorlijk toebereide sajur lodeh, frikadel en een halve telor asin, een gezouten ei. Er staat een TV die van jaksa Baharsan is. De aflevering van Mannix vanavond, Huntdown, was tamelijk spannend. Gelukkig kon ik na de TV vlug in slaap komen, nadat ik de slechte matras had weggedaan. Ik slaap op het veldbed van thuis. Generaal Pranoto waarschuwde me dat er hier nog veel cobra's en andere slangen waren en dat ik voorzichtig moest zijn. Bij hem waren er al een paar keer slangen naar binnen gekropen.

Mijn paviljoen ligt naast dat van Omar Dhani, mijn vroegere vlieginstructeur van de Aeroclub, uit de tijd dat hij nog maar luchtmacht-luitenant was.

donderdag 1 februari 2018

Julien Green -- 2 februari 1970

Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse, religieus ingestelde schrijver. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1946-1976.

2 februari - Ik ben Gilgamesj aan het lezen, het schitterende Babylonische epos uit oeroude tijden, drieduizend jaar geleden geschreven, zeggen sommigen, vierduizend, zegt de Britannica. Het vindt, wat betreft de schoonheid van het verhaal, de prachtige taal, de diepzinnige vragen die het opwerpt, zijns gelijke alleen maar in de bijbel. Vol verrukking heb ik de circa honderd bladzijden gelezen die omstreeks 1830 door Engelse geleerden aan de vergetelheid ontrukt zijn - en wat is er sindsdien een speurwerk verricht, hoeveel tonnen aan kleitabletten vol spijkerschrift naar Londen verzonden... Het gevecht met Chuwawa in het cederwoud, de dood van Enkidu, de voorspellende dromen, de zondvloed die opgeroepen wordt door een god die zich stoort aan het gedruis van de mensheid, de liefde van Gilgamesj voor Enkidu, zijn reis door gevaarlijke streken om in het land der onsterfelijkheid te komen, zijn panische angst voor de dood, het is ons allemaal vertrouwd.
Als ik dood ben zal in mijn dagboek van 1948 het verhaal van een bijzondere nacht worden gevonden. Alles wat ik er nu over kan zeggen, is dat ik leef van de herinnering aan Gods pracht.