maandag 31 augustus 2020

G.H.C. Hart • 1 september 1940

• De Nederlander George Henry Charles Hart (1893-1943) was een hoge bestuursambtenaar. Tijdens het eerste oorlogsjaar (dat hij doorbracht in Londen) hield hij een dagboek bij.

Zondag 1 september 1940
Weer een Zondag. 's Middags maar weer met Welter gewandeld in Richmond Park. Het kost mij moeite om mijn opgewektheid, werklust en optimisme te bewaren, en dat is juist zoo noodig, omdat Welter de neiging heeft van alles den somberen kant te zien en elk ongunstig bericht - en er zijn er vele! - zoo pessimistisch mogelijk te bekijken. Slapen, eten en werken, werken, slapen en eten en nooit, nooit, nooit eens een opwekkend bericht; nu weer groote diplomatieke successen van Duitschland en Italië in den Balkan: regeling tusschen Hongarije en Roemenië.

En geen enkel bericht van jullie; ‘familie Hart allright’: dáár moet ik op leven. Goddank, dat ik mijn vaste vertrouwen op God en ons uiteindelijk weerzien kan behouden en mijn vaste overtuiging, dat dit geen jaren kan voortgaan. Anders hield ik het niet uit. En ik ben nog een van de meest opgewekte en houd er bij velen den moed in. Men moest eens weten, hoe 't mij vaak te moede is.

Strijk en zet zegt Welter zoo tegen half twaalf elken avond met een zware zucht: ‘Kom laten we maar naar bed gaan; ik hoop, dat we niet te erg gestoord worden’, en dan gaan we maar weer naar onze slaapkamer, totdat er weer een dag begint met slechte berichten over den oorlog en géén berichten van of over jullie. Mijn verhaal is eentonig en somber, maar kan ik dat helpen?

De scholen zullen dezer dagen in Holland beginnen. Kun jij dat nog betalen? Waar zit je? Heb je onze mooien inboedel moeten verkoopen en het heerlijke huis moeten ontruimen en al die ellendige dingen alléén moeten opknappen onder den verdomden Duitschen druk?

Ik weet niets en nog eens niets! Kwam er maar eens een lichtstraal.

Terwijl ik dit schrijf is er het gewone luchtalarm: de Duitsche vliegtuigen gonzen boven ons huis. Maar dat zal bij jullie ook wel zoo zijn: de Duitsche radio zegt, dat de Engelschen bommen hebben gegooid in tuinen in het noorden van Den Haag**. Dat is ook niet geschikt om mijn ongerustheid weg te nemen.

't Is kwart voor één, wel te rusten!



** In de ochtend van 30 augustus wierpen Engelse vliegtuigen boven het noordelijk deel van Den Haag drie brandbommen.

zondag 30 augustus 2020

Laurie Langenbach • 31 augustus 1977

Laurie Langenbach (1947-1984) was een Nederlandse schrijfster. Uit: Brieven, dagboeken en een geheime liefde

woensdag 31 augustus 1977
Aai! Zo hoort het niet. Maar ja, het heeft zoiets gewilds, soms, 'in je dagboek schrijven'. Ik vind ook dat ik mij hier al eens aanstel. Dat soort 'ware' ik vertrouw ik misschien liever niet aan het papier toe. Ik ben vaak meisjesachtig melodramatisch. Ik weet het en het kost me genoeg moeite deze eigenschap uit mijn werk te houden. Ik moet mijzelf voortdurend in de gaten houden, want ik heb sterk de neiging tot vorm en inhoudsloze doordraverij. De laatste dagen gaat het goed met De hitte, al is het wel op een vreemde manier dat ik mij ermee bezighoud. Heel nonchalant, zo uit de losse hand schrijf ik de dingen op. Ik ben losgebroken van het 'oordelende-ik', voor even. Voor het eerst houd ik me bezig met waar het me om gaat, ik houd de aard van mijn wanhoop niet langer verborgen. Hoe ik daar over een paar dagen tegenover sta, valt nog te bezien.

[Heere] Heeresma, Peter [Loeb} en ik hebben het contract ondertekend [voor Hier mijn hand en daar je wang]. Dat geeft vaste grond onder de voeten. Geen van drieën kunnen wij eronderuit dat het boekje er moet komen.

De laatste dagen houd ik mij fanatisch bezig met het uiterlijk, waarom weet ik niet precies. Ik moet en zal mooi zijn. Daartoe eet ik uitsluitend reformvoedsel. Slik biergisttabletten en smeer mijzelf meerdere malen per dag met allerlei heilzame crèmes in. Ik kijk veel te vaak in de spiegel en frutsel steeds aan het kapsel en de make-up. God mag weten wat mij bezielt, misschien wel een zekere sympathie voor een bepaalde heer die heeft gezegd dat hij een dezer dagen langs zal komen?

C. Buddingh' • 30 augustus 1970

C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.

30-8
Als men schrijvers zou beoordelen naar hun beperkingen, zou er van Léautaud niets overblijven.

31-8
Zoals Spanjaarden - naar men zegt - graag applaudiseren voor een mooie vrouw, applaudiseer ik graag voor een bewonderenswaardig boek.

Zoëven telefonisch besteld, bij Allert de Lange - na gisteravond van half twaalf tot een in het boekje over hem van John Cruickshank te hebben zitten lezen - de Essais van Montherlant, in de Pléiade-uitgave. Er was één exemplaar aanwezig, dat er niet zo erg fraai meer uitzag: dik onder het stof, omslag verkleurd, maar als gevolg daarvan wel afgeprijsd: van f 49.50,- (of - 75) voor f 35. Onmiddellijk gevraagd het me te zenden - bijna f 15,- verdien je niet elke dag zo gemakkelijk - en hoop nu maar dat het er morgenochtend is. (Maar zal wel woensdag worden). In elk geval: veel leesgenot in het vooruitzicht. Ik ken bijna al Montherlants romans, die ik zeer bewonder (alleen Le songe niet, meen ik), maar zijn beschouwend proza, dat ook Les Olympiques moet bevatten, heel slecht. En ik merk dat ik steeds meer naar die schrijvers en boeken zoek, die me aan het denken zetten. Als de mens zijn hoofd niet had, zou het bestaan maar een trieste zaak zijn.

1-9
Sommige eendagsvliegen hebben een merkwaardig lang leven.

2-9
Je weet nooit of wat je zegt, al niet door een ander gezegd is. Bij Montherlant lees ik (in de Carnets): ‘J'ai mis tout mon effort dans ma vie (privée), et le moindre de mes efforts dans mon art.’ Dertig jaar eerder zei Oscar Wilde tegen Gide (geciteerd in diens Journal, p. 389): ‘J'ai mis tout mon génie dans ma vie; je n'ai mis que mon talent dans mes oeuvres.’ Originaliteit is - goddank - ook maar betrekkelijk.

Op straat: een beslist niet onknap meisje houdt een fietsende vriendin aan, loopt naar haar toe en begint een gesprek. Ze heeft iets in haar hand, waarvan ze af en toe een hap neemt - en zo, kauwend en slikkend, is ze eensklaps uitgesproken lelijk.

zaterdag 29 augustus 2020

Frans Kellendonk • 29 augustus 1982

• De Nederlandse schrijver Frans Kellendonk (1951-1990) vond zijn dagboeken niet het publiceren waard, maar De Revisor publiceerde er wel een selectie uit.

29 augustus 1982
N.a.v. een gesprek met Jan over mijn verhaal ‘Stad & Land’, dat vanuit een vrouw geschreven is - het verdwijnen van vrouwen uit de romanliteratuur. Dat is rond de 1ste W.O. De grootste 19e-eeuwse romans hebben een vrouw als hoofdpersoon: Anna Karenina, Madame Bovary, The Portrait of a Lady, Eline Vere. Na W.O. I schrijven mannen niet meer over vrouwen. Invloed van Freud in de ontromantisering van de vrouw? Invloed v.d. industriële revolutie en de veranderde rol van de vrouw? Invloed van het feminisme? Of misschien is het feminisme juist weer een gevolg van diezelfde invloeden die de roman hebben veranderd?

donderdag 27 augustus 2020

Stendhal • 28 augustus 1814

• Uit een brief van de Franse schrijver Stendhal (Marie-Henri Beyle, 1783-1842) aan Pauline Périer-Lagrange en gravin Beugno.
Uit: Brieven. Een keuze uit de correspondance (vertaald door Joyce & Co).

28 augustus 1814
Ik houd veel van de vrienden die je tijdens een reis maakt; er moet iets in je zijn dat zij aangenaam vinden omdat zij van je houden zonder te weten wie je bent.
Ik heb in Turijn kennis gemaakt met een Italiaanse generaal wiens naam ik waarschijnlijk nooit te weten zal komen. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik die koning te zien kreeg en, nog beter, een charmante actrice van achttien jaar met de mooiste ogen ter wereld, die het leven van de vrolijke kant bekijkt, overal grappen over maakt, zowel in de schouwburg als daarbuiten, en de diepe wijsheid heeft om niet te willen trouwen met de rijke lieden die haar het aanbod doen van een koets, lakeien en de verveling van hun trieste gezelschap. Haar karakter, dat heel ongedwongen is, maakt dat zij zingt en speelt op een zeer zeldzame manier, namelijk met een volmaakt naturel. Ik heb een hele zaal tien minuten zien huilen van het lachen; iedereen moest zijn ogen uitwrijven en bij het weggaan deed iedereen het komische duet na dat zij gezongen had met een belachelijke minnaar.
Dit zijn genoegens die je aan gene zijde van de Alpen niet vindt: daar zou verontwaardiging zijn ontstaan over de onfatsoenlijkheid van het duet.

Pieter van der Meer de Walcheren • 27 augustus 1908

Pieter van der Meer de Walcheren (1880-1970) was een Nederlandse dichter-schrijver. Zijn veelgelezen dagboeken zijn in verschillende delen uitgegeven.

26 Augustus
Onverwachts een grote som geld ontvangen, en dadelijk besloten naar Italië te gaan. We zijn uitbundig blijde met dat vooruitzicht. Ik zal het dus weldra zien dat edele land, ik popel van verlangen, ik zie het in mijn verbeelding overtogen van de gouden schemering der schoonheid. Wij vertrekken zo spoedig mogelijk om aldus nog van het najaar ginds te genieten. Wij willen ook de kleine steden als Siena, Assisi bezoeken. Welken indruk zal dat land en zijn cultuur op mij, noorderling, maken?

27 Augustus
Ik heb het lijdensverhaal in het Sint Lucas-evangelie gelezen, in de Vulgaat, welke ik sinds enigen tijd bezit. Het werd mij plotseling duidelijk - ik weet niet op welke wijze, noch waarom - dat de onbegrijpelijke gebeurtenis van dien Vrijdag op Golgotha het middelpunt der eeuwigheid is, dat in de tijdsruimte van het zesde tot het negende uur, toen de duisternis gespreid lag over gans de aarde, voor dengeen die zien kan, het licht vlamt dat alle raadselen verheldert. Opdat die gebeurtenis eenmaal plaats zou hebben, werd het heelal geschapen. Ik voelde deze gedachte als een ingeving, en ik duizelde boven den afgrond van dit mysterie. Een wonderbaar boek is de Bijbel.
Vanavond ontving ik een brief van T. met de vraag of ik lust heb met hem en iemand anders voor enige dagen naar het Trappistenklooster te West-Malle bij Antwerpen te gaan. Ik antwoord onmiddellijk: ja! en tegelijkertijd schrijf ik aan den Gastenpater van bovengenoemd klooster, of men aldaar ook bezoekers van mijne soort ontvangt!

29 Augustus
De kritiek van abbé Loisy op de Evangeliën doorgebladerd. Ik kan een dergelijk boek niet lezen, het boezemt mij niet het geringst belang in. Philologische haarkloverij! Ik ken deze ijdele bezigheid van te nabij om veel waarde aan Loisy's stellingen te hechten, en het is mij onmogelijk - zijn het erfelijke invloeden? is het zwakheid van mijn verstand? ben ik niet scherp-kritisch genoeg? - om den Bijbel als een oud, schoon geschrift te beschouwen dat men met geen anderen maatstaf lezen moet dan b.v. de Veda's of de Ilias. Ik voel duidelijk dat Loisy met gans zijn philologische spitsvondigheid eigenlijk niets begrijpt van dit duistere boek.

dinsdag 25 augustus 2020

Wim Kan • 26 augustus 1945

Wim Kan (1911-1983) zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in een interneringskamp in Birma. Hij hield toen een dagboek bij, dat later gepubliceerd is als Burma dagboek 1942-1945.

Zondagmorgen 26 augustus
Gisteren Cor Punt weer ontmoet. Gaat vandaag door naar Bangkok.
Alles best. Probeert 2 telegrammen voor me mee te nemen. Corry Kan-Vonk Bandoeng Java. Gezondheid uitstekend, steeds optredend, zoenen. Wim Kan. Staatsraad mr. J.B. Kan, Den Haag Nederland. Gezondheid uitstekend, toestand Corry onbekend. Hoop nu maar dat er iets van terechtkomt! Gisteren eindeloos veel nieuws voorgelezen. Atoombom.
Alles griezelig, onbekend en nieuw. Hard werken voor de 31e en 29e.
Overste naar Bangkok geweest en alweer terug. Weinig resultaten nog. Er zouden vandaag doktoren aan parachutes boven verschillende kampen worden uitgegooid... Hoogst interessant! We zouden naar Australië gaan, naar Brits-Indië, naar Java... per vliegtuig... per boot... per vliegtuig-moederschip.
Enfin... niemand die het weet. Voorlopig concertparty vast personeel geworden van het hospitaal. Daar heb ik ± 3½ jaar naar verlangd en nou het zo ver is interesseert het me niet meer. C'est la vie!

Woensdag 29 augustus
Ontzettende opwinding! Gisteren Brit. col. in het kamp. Allen per vliegtuig naar Rangoon. Vandaag zouden er al 300 man vertrekken. Allerlei parties gevormd. We zouden bioscopen, cocktail-parties, schouwburgen, sigaretten en lucifers cadeau krijgen. Enfin, iedereen dolblij en nu vanmiddag geruchten, die op werkelijkheid beginnen te lijken; de Holl. blijven in Thail. Overste Larssen zou op instructies van onze regering wachten. De doktoren hevig opgewonden erover. Gelukkig kan het mij heel weinig schelen! 't Enige wat me voorlopig interesseert: nieuws over Olle en Holland en zo vlug mogelijk naar Ol. Neem momenteel kinine in. Verdrong opkomende verkoudheid en malaria.
Hoop dat beiden wegblijven. Oranje-revue 1273 dagen lijkt aardig te worden. Ben benieuwd of 't er nog van komt!

Zaterdag 1 september
Gistermorgen om 10 uur wierpen vliegtuigen honderden pakketten uit aan parachutes. De hele show duurde ± 2 uur. Een prachtig gezicht! De Oranje-revue 1273 dagen werd een geweldig succes. Vanmorgen nog een paar vliegtuigen met barang. Je kon je opgeven om rechtstreeks naar Holland terug te gaan. Als ik zeker wist, dat Ol dat ook kon doen, deed ik het direct. Berichten over Holland, overigens rot... wat te verwachten viel. Er gaan hier steeds bijna mensen weg. Dan weer wel, dan weer niet. Niemand, die iets weet en alle ‘autoriteiten’ spreken elkaar tegen.

maandag 24 augustus 2020

Jan van Riebeeck • 25 augustus 1652

Jan van Riebeeck (1619–1677) was een Nederlands chirurgijn en koopman in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). In 1652 stichtte hij de eerste Europese handelspost in Zuid-Afrika. De nederzetting met Fort de Goede Hoop bij Kaap de Goede Hoop zou uitgroeien tot de Kaapkolonie en uiteindelijk tot de huidige Republiek Zuid-Afrika. Dagboek 1652.

Den 25 dito.
- Heden hebben voor de derde maal twintig stuks rapen geplukt en gegeten, die wij op onze eerste aankomen in een klein akkertjen tot preuve gezaaid hadden, en bevinden dezelve zeer delikaat, en immers zoo goed als in het Vaderland te wezen, waarvan ook gele wortelen; wij hopen tegen de aankomst der retourvloot uit Indië vrij wat rijpende in voorraad te hebben, alzoo dezelve op eenige akkertjens wel fraai staan en wassen, en nog dagelijks meer en meer land gereed krijgende zullen zaaijen. Hebben ook van daag een jonge hart, door den hond gevangen, zijnde nog een zogeling, en van smaak als een jonge zuiglam.

Den 29 dito.
- Begon de wind noordelijk te lopen met zeer zware regen- en hagelbuijen, waardoor het gansche land weder genoegzaam blank als een zee stond, en ten ware wij een sloot hadden gegraven en een kadijkjen gelegd om den nieuwen tuin, dezelve zoude weder ondergelopen hebben en al het gezaaide bedorven geweest, dat nu door dat middel is behouden gebleven.

Den 4 September.
- Hebben de eerste peulen zonder schillen beginnen te plukken, en al redelijk gele wortelen, omtrent een pink dik, gegeten, die wij een weinig tot preuve op onze eerste aankomst gezaaid hebben; staande diegenen, welken in dezen en den voorleden maand in de aarde zijn gebragt, mede heel fraai, als ook de rapen, kool, tarwe, garst en graauwe erwten. Op dato heeft de korporaal van de soldaten, Joost van der Laak, dronken zijnde, zich vrij stoutelijk verlopen met grove en vuile woorden te voeren en zich te opponeeren tegen den Opperkoopman Riebeek, waar over voor eerst in apprehensie is gesteld.

Den 5 en 6 dito.
- Hebben wederom wat wortelen, rapen, boonen en kropsalade gezaaid, die hier zoo schone koppen zet of in het Vaderland was; maar de boonen schijnen heel bedorven te zijn, doch nemen echter preuve of zij zullen willen opkomen; de andijvie wast mede zoo fraai, dat een lust is om aan te zien, item ook de Roomsche of groote boonen; hebben al eenige gezaaid, maar door den harden regen al te malen bedorven, daar met de aankomende warmte wat nader preuve van zullen nemen.

zondag 23 augustus 2020

Benoîte Groult • 24 augustus 1985

Benoîte Groult (1920-2016) was een Franse schrijfster, die grote bekendheid verwierf met Zout op mijn huid. De man die model stond voor de mannelijke hoofdpersoon was op later leeftijd lange tijd haar minnaar, en zocht haar jaarlijks op in Ierland, waar ze dan op vakantie was met haar man (die hen dan even alleen liet). Haar dagboeken van al die vakanties in Ierland zijn gepubliceerd als Journal d'Irlande, en in het Nederlands vertaald als Iers dagboek.

21 augustus
Vanochtend hebben Michèle Rossignol en Maurice Werther zich bij ons gevoegd. Als ik niet een zwak voor hem had sinds mijn studietijd, zou ik de zenuwen van hem krijgen. Bij zijn aankomst draaide hij zo'n grote drol dat de stortbak - die er een kwartier over doet om zich te vullen - hem pas na drie keer had verwerkt, ofwel na een half uur!
Hij volgt ons overal. Kurt en ik lagen in de zonnehoek, toen hij zich aankondigde met een hardnekkige hoestbui: hij wist dus dat hij stoorde. Ik heb ten slotte gezegd dat we wilden rusten. Twintig minuten later stond hij er weer.
Daarbij hoest hij zoals een kameel loeit!

23 augustus
Vanochtend veel zee-egels, overheerlijk, garnalen in overvloed, tapijtschelpen bij de vleet! Maurice is een goede visser, maar de knip heeft hij nog niet geopend. Die heeft hij trouwens ook nooit bij zich, dat is veiliger. Hij denkt goedkoper uit te zijn door een cadeau aan te bieden. Hij heeft aan Michèle voorgesteld iets te bedenken en het namens hem te gaan kopen.

24 augustus
Vanochtend twee uur gevist bij een zuidwester met kracht 5 tot 6 en drizzle. Ik had mijn waadpak aan. Een warme cocon. Michèle en Maurice liepen met laarzen vol water en doorweekte broeken. We kwamen verkleumd thuis. Maar met genoeg in de mand voor een fantastische lunch.

25 augustus
We hadden nog venusschelpen en garnalen. We veroorloofden ons een slappe vangst op een niet erg veelbelovende maar o zo mooie plek: Derrynane Beach. Na terugkomst smulden we van de restanten, met een salade van tomaat en avocado. Maurice nam drie kopjes koffie met iedere keer drie klontjes suiker erin, terwijl hij normaal gesproken nooit suiker neemt, zegt hij. Michèle wil niet geloven dat het komt doordat hij vrekkig is.
Ze heeft hem gedwongen ons vanavond mee uit eten te vragen. Hij betaalt hier immers niets. Ik wed dat hij alleen soep neemt!

André Gide • 23 augustus 1938

• De Franse schrijver André Gide (1869 -1951) biedt in zijn dagboeken “een caleidoscopisch portret van een man die over zichzelf beweerde: ‘Alle absurde dingen in mijn leven heb ik altijd gedaan uit naam van het verstand.’” Onderstaand fragment gaat over schrijver Paul Léautaud (1872-1956). Uit: Het innerlijk blauw. Een keuze uit het dagboek 1918-1939 (vertaald door Mirjam de Veth).

23 augustus 1938
Léautaud bijt zich steeds meer vast in een vermakelijk soort subjectief absolutisme. Hij betoont zich bijzonder onvermurwbaar wat taalkwesties betreft en accepteert geen incorrect taalgebruik. Vorig jaar kwam er een jong meisje bij hem op zijn kantoor (het is zijn verhaal) dat graag de oude jaargangen van de Mercure wilde doorkijken. Die staan geordend op planken. En toen ze ze zag riep ze uit: 'Ik realiseerde niet dat het zoveel plaats innam!' Waarop Léautaud: 'Mademoiselle, we hebben de gewoonte hier uitsluitend mensen te ontvangen die hun moerstaal spreken.' En hij vervolgt met een onbedaarlijke lach van zijn mooie, welluidende stem: ‘Nee maar, stelt u zich toch voor, die kletstante die niet realiseert.... Een paar maanden lang heb ik als "lector" gewerkt. Dat had Duhamel me gevraagd. Maar ik heb het niet lang volgehouden. Er is niets stomvervelenders dan het lezen van middelmatige manuscripten. Het ging overigens wel snel. Bij de eerste taalfout... bijvoorbeeld als ik las: houden van om... ik houd ervan om te kijken... zij houden ervan om te lopen... hup, dan ging het de prullenbak in!'
Hoeveel bewondering hij ook heeft voor Valéry (we spreken in het bijzonder over zijn opmerkelijke recente essay over het begrip 'vrijheid'), als hij bij hem stuit op een 'ik houd ervan om' stopt hij direct met lezen. Ik twijfel of hij daar in mijn geschriften misschien ook wel eens over gestruikeld is; ik vind het overigens niet zo verwerpelijk en men zou er zelfs bij de beste schrijvers nog wel een voorbeeld van kunnen vinden.

vrijdag 21 augustus 2020

Frederik van Eeden • 22 augustus 1918

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

maandag 19 augustus
Koel, bedekt weer. ▫ Dit papier vloeit uit als vloei-papier. Het is oorlogspapier, als met tranen gedrenkt.

donderdag 22 augustus
Eindelijk zoomerwarmte, 70o des morgens in de schaduw. Zoo is 't nog niet geweest in 1918. ▫ Gisteren waren we weer met de kinderen in Artis. Het was een heerlijke dag, beeter dan die in 1917. ▫ Wij zagen de groote slang, die het konijntje bliksemsnel aangreep en omkronkelde en toen langsaam verzwolg. Het was een wreed gezicht, maar ik wilde toch dat de jongens het zagen, opdat zij zouden weeten hoe het toegaat in de wilde waereld.
Wij waren ook in 't rijksmuseum en wij aten bij Joop. De kinderen waren lief en vol vragen. Hugo is goed georiënteerd, Evert toont nog beeter physisch begrip. ▫ We kwamen thuis bij prachtige maneschijn in een warmen nacht.
Ik schreef een stuk oover Breeroo, dat mij nog al voldoening gaf.
Oover 't algemeen ben ik veel rustiger en gelatener. Ik ben het nu met mezelven eens oover de groote vraag Brahman en Jezus. Dat is geen conflict meer.
Ik voel dat er voortgang komt in ‘mes affaires’ zooals Napoleon zou zeggen. Er worden weer stukken van me opgevoerd, en vertalingen zijn in voorbereiding. Een herdruk van Viator in Duitschland. Sirius en de Heks in Engeland. ▫ Dat is voldoende om mij rust te geeven. Ik ben ook voldaan oover mijn tekst bij het waereldhuis. Die blijft nu een maand liggen. Aan Schijn en Weezen kan ik voort. Ook aan Sirius kan ik beginnen zoodra ik tijd heb. Alleen met ‘de Geest der Waarheid’ ben ik op een dood punt.

donderdag 20 augustus 2020

Tonko Brem • 21 augustus 1979

Tonko Brem (Antoon Van den Braembussche, 1946) is een Vlaamse dichter. In het tijdschrift Yang zijn dagboekfragmenten van hem te vinden.

20 aug.
‘Een preekstoel met koperen lezenaar’. In hetzelfde programma wordt gesproken over de weemoed die in een kerk hangt, waarvan de vroeger aanbeden piéta spoorloos verdwenen is. De aanhankelijkheid waarmede de kommentator over kerken sprak, als over het gebalsemd lichaam van een legendarische beauté. Een semi-erotische ingetogenheid.

21 aug.
Tijdens de vooravond in de onverwachte avondzon - het had de hele dag geregend - aan een essay werkend, hield ik bij tussenpozen even op, in de weidsheid van het polderlandschap verzinkend, als in een wijsgerige gedachte.
Deze namiddag met mijn lichtjes getalonneerde laarzen door de supermarkt wandelend, kreeg ik plots het gevoel een vrouw tussen vrouwen te zijn. Lichtzinnig narcissisme hierbij. Een apollinische beleving van het eigen lichaam.

22 aug.
De staat waarin leden van het Sandinistisch Bevrijdingsfront de vroegere gevangenissen van Somoza terugvonden: stinkend naar bloed en uitwerpselen.
Tijdens het kijken naar het tweede en laatste deel van een verfilming van Strindbergs ‘Apologie van een gek’ eraan denkend hoe ik zeven jaar geleden dit boek las in een hotel te Malmédy, met de moed der wanhoop en verlaten door iedereen en de gehele wereld. Ik had toen een eendere relatie als deze van Strindberg achter de rug: ik was er eveneens bijna krankzinnig van geworden.
Weliswaar niet zonder enig enthousiasme een boek over Nietzsche lezend, kon ik me vanavond toch niet van de indruk ontdoen dat heel wat van dat soort filosofie op het najagen van hersenschimmen en subtiele zelfmythologisering berust.

woensdag 19 augustus 2020

August Willemsen • 20 augustus 1957

• Vanaf hun eerste gezamenlijke reizen naar het Zuiden, eind jaren vijftig, bleven vertaler August Willemsen (1936-2007) en beeldend kunstenares Marian Plug (1937) elkaar een halve eeuw lang schrijven, in brieven die verhalen van hun levenslange verliefde vriendschap. Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen.

20 augustus 1957
Toen alles op was, verschenen de zigeuners. Een oude man, gekleed in de gaten van een zwarte broek, een wit hemd en een zwart vest, in gezelschap van twee jongens met oude gezichten. De kleinste had een maskerachtig bleek, vierkant gezicht, dunne lippen en felle, zwarte ogen. Hij verscheen plotseling aan ons tafeltje, praatte hard en razendsnel – tot hij ging zitten en een keiharde flamenco inzette. Ik heb heel wat flamenco gehoord en wist meteen: dit is goed. lk zat met kippenvel te kijken en te luisteren. Het café was nu stil, Ramón was vergeten, de deuren bleven dicht. Ik keek af en toe rond, zag door de dichte sigarettenrook heen de muren en de wijn – vaten, groenachtig uitgeslagen, overal flessen, glazen, peuken, hoorde die rauwe stem en het scherpe handgeklap – en besefte dat ik, op zestig kilometer van het beschaafde Frankrijk, in een andere wereld was. Dat ik een gebeurtenis meemaakte die zich misschien nooit meer zou herhalen. Sigaretten werden uitgedeeld, peseta’s opgehaald, flessen moscatel gingen rond. De ander was erbij komen zitten, wat ze zongen leek een gesprek: ze zongen elkaar toe, luisterden naar elkaar, keken elkaar aan. Zo ging het door tot drie uur in de nacht, waarna ze ons met z’n allen naar huis brachten. Ze kwamen uit Málaga.

dinsdag 18 augustus 2020

Nico Keuning • 19 augustus 2004

• Neerlandicus en biograaf Nico Keuning (1952) hield een dagboek bij toen hij schreef aan de biografie van Bob den Uyl. Fragmenten daaruit zijn gepubliceerd in Biografie Bulletin.

Donderdag 19 augustus
De afgelopen twee dagen heb ik in het Letterkundig Museum in Den Haag gewerkt. Met een dof gevoel ben ik aan tafel gaan zitten. Waar te beginnen? De inhoud van de twee verhuisdozen bleek ondergebracht in zes tilbare dozen. Welke doos eerst?
Toch maar meteen de bovenste doos ‘januari 1984’ met typoscripten doorgenomen. Strepen en wijzigingen in handschrift van Den Uyl of de redacteur van Querido.
Plichtmatig bladerde ik de typoscripten door. Het doffe gevoel bleef. Zou het biografenvuur na twee biografieën in mij zijn gedoofd, of huist de stilte van Zuid-Duitsland nog in mij?
Ik klap mijn laptop open en steek de stekker in de contactdoos onder het bureau. De tweede doos: ‘Corr. I’ Hierin een zwart pakketje van opgerold gekreukt karton. In de staart zit een vakje met lichtblauwe luchtpostbrieven uit 1949. Niet van Bob, maar van vrienden die als dienstplichtig soldaat gelegerd zijn in Indië. Hun brieven komen uit Semarang, Batavia, Tandjong Priok, Bandoeng, Surabaya. Nico Hoogerbrugge en Leen van de Velde. In veel van hun brieven reageren zij op een brief van Bob waarover ze zich hebben ‘rot gelachen’. Ik tik wat over op de laptop.
Hun brieven roepen wel iets op van hun leven met Bob in Rotterdam: films, dansen, jazz-muziek, de radio. ‘Die vrienden hebben dus brieven van Bob,’ realiseer ik me. De waakvlam in me begint hoger te branden. Die vrienden moet ik zien te vinden.
In zijn zakagenda van 1947 heeft hij dagboeknotities geschreven (weet uit een brief van hem aan K. Schippers dat er later iets van in Barbarber is gepubliceerd, waarmee Bob zeer vereerd was: Brief van 3-3-1965 van ‘J. den Uyl, Botersloot 28d, Rotterdam’: ‘Daar ik zeer binnenkort denk te overlijden stuur ik u de drukproeven van het dagboek van 1947 voor Barbarber per kerende post toe. Mocht er in de toekomst nog behoefte bestaan aan meerder uittreksels uit genoemd dagboek, wendt u zich dan zonder schroom tot mijn erfgenamen. [...] Overigens, het feit dat nu, in 1965, mijn in 1947 met overrompelende argeloosheid geschreven notities opgenomen worden in een tijdschrift voor teksten doet mij wel iets. Te bedenken dat ik reeds op zeventienjarige leeftijd teksten schreef! Het is toch geweldig als je er goed over nadenkt.’
Uit zijn aantekeningen in de zakagenda van 1947 komt de naoorlogse wereld van Bob en zijn vrienden tot leven. Hij was in maart 1947 zeventien jaar geworden. Ik lees, sla om en lees. Mijn dofheid en afstandelijke gedachten bestaan niet meer. Met Bob, Jan, Piet en Nico loop ik door Rotterdam, volg hem naar trompetles, naar dansles, naar atletiek, film in de Cineac, naar dansavonden bij ‘Martin's’ en ‘De Kroon’, zit bij hem aan tafel als ze klaverjassen, lees met een glimlach de wijsheden die hij in het vakje memorandum, rechtsonder op elke pagina van de agenda, heeft geschreven. ‘Een mens is nooit te oud om te sterven.’
Dagelijks oefent hij trompet, elke donderdag ‘trompetles’. Mijn vingers vliegen over het toetsenbord. Ik sla weer een bladzijde van de agenda om. April... Ineens is mijn scherm leeg, blanco. Tekst weg. Door de touché van een verkeerde toets met mijn pink? Er staat nu één woord op het scherm, nee niet eens een woord. ‘Apri,’ lees ik. Maar ik heb tussendoor de tekst telkens ‘gesaved’!? Ik voel de energie uit mij wegstromen als lucht uit een ballon. Leeg en slap staar ik naar mijn scherm. Rustig blijven, probeer ik mezelf aan te moedigen, misschien zit de tekst nog ergens. Gelaten en moedeloos druk ik op wat toetsen, kom op ‘search’ en zie document ‘agenda's’ - klopt, zo heb ik het genoemd - en kopieer het artikel, waarachter ik 48,7 kb meende te hebben zien staan. Alles blokkeert nu en verschijnt een venster met ‘error’; er is ‘not enough memory for word’. Ik klap de laptop dicht, stop de agenda's in de doos en sjok als een zombie langs de balie van de leeszaal. Dan verman ik mij en zeg dat ik volgende week terugkom. ‘Wat mij betreft kunt u de dozen laten staan.’
De trein vertrekt om 15.40 uur. In Leiden stap ik over op de trein van 16.01 naar Amsterdam Centraal. Voor het station in Amsterdam blijft de trein net lang genoeg stilstaan om mijn aansluiting naar Heiloo te missen. Wachtend op het perron haal ik mijn laptop te voorschijn en klap hem open. Nog steeds het venster met ‘error’.
In Heiloo stap ik het computerwinkeltje achter het winkelcentrum binnen. Ik leg uit wat er is gebeurd. Dat er 48,7 kb bij het document staat, vindt de man in de winkel wel een goed teken.
‘Zet hem eerst maar eens uit.’ Hij wijst op een verzonken knopje naast het palletje waarvan ik dacht dat het de aan en uit knop was. Ik druk met de moed der wanhoop op de knop en het scherm wordt pikzwart. Opnieuw druk ik de knop in en langzaam komt het ding weer tot leven. Ik zoek ‘agenda's’ en verdomd, de tekst rolt over het scherm te voorschijn.

maandag 17 augustus 2020

Frances Grenfell • 18 augustus 1841

Frances Eliza Grenfell (1814–1891) had een verboden liefde, Charkles Kingsley, die ze liefdesbrieven schreef in haar dagboek. In 1844 trouwde ze toch met hem.

Crushed that she had not received a letter from her beloved, Charles Kingsley, in forty-five days, Fanny Grenfell made this illustrated entry on August 18, 1841.

After the first wild moments of disappointment were over this morning, I went down to the little Catholic Chapel wh[ich] was open early, & poured out my soul in prayer and tears – & the load was lightened – & then I went into the Forest; I never loved you so much as in this misery. It has opened volumes to me & in them I read my heart. Let Patience have her perfect work!

When I stopped writing this morng I looked out of my window & my eyes rested (that is rest!) on the Holy Cross & the little Chapel – & what one looks at in sorrow becomes at once consecrated; so I hastily sketched it in your book – dearest – I often go to that crucifix & pray underneath it for you and for myself – It is so soothing – He was as Men of Sorrows whose form is stretched upon it, & can sympathise, and I felt this morning as I stood beneath it, that He w[oul]d not lay upon me more than I c[oul]d bear – Oh! it is a blessed thing to be tried & chastened if it leads us one to the Cross – & I do feel that my present misery is a g[rea]t responsibility for its effects will be felt either as a blessing or a curse to my Soul – He is speaking in it – May my whole being listen.

Above those fir trees the Even[in]g Star rises, & I watch for it so anxiously after sunset which I see over those mountains behind the Cross.

Some nights it is too cloudy to see it, & I miss it so – but then there is always a light burning under the Cross wh[ich] I turn to instead. How I long for you to see all these things with me!

I am just come home from dining at Prince Esterhazy's. It was something to look forward to while I was there, saying these few words to you on my return. It is pleasanter to be among comparative strangers when one has a grief wh[ich] is completely solitary, than with those who love one to know all that is in one's heart; for then one's silence does not reproach one as something ungenerous. The day is wearing away, & tomorrow must come soon & with it an English Post.
Hope is a lover's staff – walk hence with that
And manage it against despairing thoughts
This is a hard task now. How curious the power of dreams to torture one. I said to F.B. before we parted for the night, "12 hours more before the Post & for 7 of those hours our misery will be forgotten in blessed sleep!" But it was not so. I dreamt a long letter came from you, & I opened it, Oh! how well I can see it now, & as I was eagerly beginning the first page, I woke with a feeling of agony, for to have read it in a dream w[oul]d have been a blessing. I slept again; & again a long long letter was brought to me in your hand – I opened it, I found it was my own writing inside – the Journal I had kept for you. Again disappointment woke me – & again I slept and dreamt the same dream, & read hastily the first few lines of your dear letter when I saw that you were going to refer, and to refer coldly I tho't to what I said in my last, & I trembled so violently that I shut up your letter, wishing to put off the evil moment, wh[ich] I felt I c[oul]d not face just then – & again in a tumult of feeling I woke. I was quite wild & felt as if my brain w[oul]d turn. I got up, & found the Post was come & no letters. Do you think it weak of me to record all this? Oh! that I had so faithful a transcript of your thoughts – as you will have of mine!

Aug. 19
Received the precious letter – all well thank God – & all most satisfactory – tho' the letter was shorter & less soft & warm, & you were right your candid confession of the absorbing influence of the studies did disappoint me at first. I c[oul]d not bear to think that any thing even tho' done for my sake c[oul]d make you think less of me – but after consideration I tho't it showed your strength of character, & I felt proud of it – still more proud of the perfect confidence this candid confession showed you had in me, for forgetfulness that you c[oul]d be ashamed of, you w[oul]d never dare to tell me of, unless it was by returning your myrtle. So all is well – & for all I ought to be deeply thankful – but I am a woman – & as such I feel what you as a man can never enter into.

zondag 16 augustus 2020

Sofia Tolstoj • 17 augustus 1910

Sofja Andrejewna Tolstaja (1844-1919) was de echtgenote van de Russische schrijver Leo Tolstoj. Gedeeltes uit haar dagboeken zijn gepubliceerd in Dagboek (vertaling Tom Eekman).

17 augustus [1910] 
De hele dag heb ik ijverig Kinderjaren gecorrigeerd. Het is frappant hoezeer iemands karaktertrekken in zijn jonge jaren dezelfde blijven op zijn oude dag. Als kind vereerde hij [Tolstoj] schoonheid al (Serjozja Ivin), vandaar dat hij zo gebukt ging onder zijn eigen lelijkheid en het gebrek aan schoonheid wilde compenseren door een intelligente en goede knaap te zijn. Treffend is het hoofdstuk 'Grisja' uit het handschrift, met plaatsen die uit het boek zijn weggelaten: een zinnelijke scène in de provisiekamer met Katenka, die onmiddellijk volgt op de uitingen van vertedering en verheven religieus gevoel, van geloof en sereniteit door de geestelijk gestoorde Grisja. Schoonheid, zinnelijkheid, wisselvalligheid, godsdienstigheid, een eeuwig zoeken naar God en de waarheid – dat zijn kenmerken van mijn man. Hij verzekert me dat zijn verkoeling jegens mij voortkomt uit mijn onvermogen hem te begrijpen. Maar ik weet dat hij het vooral vervelend vindt dat ik hem ineens zo helemaal door heb, en maar al te goed begrijp wat ik vroeger niet zag.

• In haar dagboeken beschrijft Sofia Tolstoi (1844-1919) haar 48-jarige huwelijk met Lev Tolstoj (1828-1910). Hoewel ze een sterke en artistieke persoonlijkheid was (ze schreef en fotografeerde), stelde ze haar leven volledig in dienst van de grote schrijver met al zijn nukken.

Albrecht von Haller • 16 augustus 1725

Albrecht von Haller (1708-1777) was een Zwitserse arts, dichter en wetenschapper. In 1725-1727 studeerde hij bij Boerhave in Leiden; hij hield over zijn verblijf in de Nederlanden een dagboek bij, dat is gepubliceerd als Haller In Holland

Den 16. August verreisete [ich] nach Amsterdam, meinen endlich erhaltenen Wechsel zu beziehen. In ganz Holland und denen meisten der Vereinigten Landschaften braucht man zur Reise keine andre Bequemlichkeit als die trek Schuyten, ein langes und bedektes Schiff, welches durch die schnurgeraden Fahrwaßer von einem beständig trabenden Pferde gezogen wird. Die Kosten sind gering, außert was beym Ein- und Außladen denen Trägern muß gerichtet werden. Die Zeit aber wird richtig gehalten, und gehn alle Tage nach allen Statten und Dörfern etliche solche Schiffe ab. Von Leyden nach Amsterdam werden sieben Stunden gezählt. Meist in der Mitte liegt Haarlem, eine alte, mittelmäßige und ziemlich angenehme Statt. Hier habe nachmals Coster sein Hauß, die große Kirche, und sonderlich Mr. Vincents seine Sammlung von Seltenheiten gesehen, die meist von allerhand Indianischen Thieren, Vögeln und Schlangen bestanden. Alles ware auf's netteste erhalten. Ich weiß mir aber mehr nicht vorzustellen als die aufm Rüken ihre Jungen tragende Brasilianische Kröte Pipa, und denen ungemein groß geschwollnen Schlangen, in deren Schlunde und Magen manchmal Thiere steken, die viel größer als die Schlangen selber sind. Von hier nach Amsterdam trift man unterwegen Slooterdyk, eine ungemein starke Schleuße, die dem Einbruche der Y wehrt, und beym, Außlauf des Haarlemermeeres vorbey. Amsterdam aber läßt sich von weitem an etlich hundert Windmühlen, die auf den Wällen und allen Höhen ringsherum liegen, erkennen. Dieser große Handelplaz war vor 180 Jahren ein Fischerstättgen wie Horn [Hoorn]. Niemand hätte denken sollen, daß hier die größte Ablage von der Welt entstehen solte, maßen es weit von der See gelegen, und der Zugang großen geladenen Schiffen ohnmöglich, durch die vielen Sandbanke der Südersee aber überhaupt gefährlich ist. Indeßen ist sie durch die Unternehmung der Schiffart nach Ost-Indien, nach und nach so groß geworden, daß sie izt über 200 000 Einwohner und unter denen Holländischen Stätten den Vorzug zwar nicht am Range, aber an Reichthum und Ansehen besizet.

Philip Mechanicus • 15 augustus 1943

Philip Mechanicus (1989-1944) was een Nederlandse journalist. Tijdens zijn gevangenschap in Westerbork hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als In dépôt (1964).

Zondag 15 augustus
Gistermiddag gesprek onder vier ogen met Schlesinger [joodse Oberdienstleiter die samenwerkte met de kampcommandant] in diens bureau. 
‘Spielen Sie Schach, Herr Schlesinger?’
‘Nein, keine Zeit.’
‘Jammer, echt een spel voor u. Schaak is een fijn spel van het evenwicht, voor sterke geesten. Het is < een > spel van de oorlog.’
‘Ja, dat weet ik, met de messen op tafel. Maar ik heb te veel te doen.’
‘Ik speel het haast iedere dag. Maar sedert ik het ziekenhuis verlaten heb, heeft het niet meer zo'n sterke bekoring; ik heb nu te zwakke tegenstanders.’
‘Ik speel hier ook met te zwakke tegenstanders.’
‘Dat dacht ik wel: u is een man van de oorlog en u hebt behoefte aan sterke tegenstanders.’
‘Richtig.’
‘Ik leef overigens hier over alles heen, over alle vuiligheid.’
‘Dat doe ik ook. Men kan zich hier innerlijk vrij gevoelen.’
‘Ondanks het prikkeldraad. Ik kan met plezier naar de mensen staan kijken, naar de hei. Ik heb mij altijd vrij gevoeld in alle omstandigheden en ondanks de omstandigheden. Om geld geef ik niet.’
‘Geld maakt ook niet gelukkig.’
‘Voelt u zich op uw gemak in de massa?’
‘Nein. Ik voel niets voor de massa. Ze is dom. Ze moet geleid worden.’
‘U was toch gewend te leiden?’
‘Ja, ik ben fabrikant geweest.’
‘U kent Gemmeker goed. Is het een redelijk mens?’
‘Ja, in zijn soort zeker. Ik kan goed met hem opschieten.’
‘U is toch zeker gecompliceerder dan hij. Hij lijkt mij een simplistische kerel.’
‘Ja, hij is simplistisch.’
‘Is het aan u te danken, dat het kamp thans is zoals het is?’
‘Dat is aan Deppner te danken. Die heeft zijn stempel op het kamp gezet. Dischner heeft de SS er in willen halen en had daartoe al een telegram naar Den Haag gestuurd. Maar ik heb een tegentelegram naar Den Haag gestuurd. Dischner heeft mij gedreigd, me daarom te zullen doodschieten. Hij heeft met de revolver voor me gestaan. Ik zei: ‘Schiet maar.’
‘Anders dan Asscher en Cohen. Die hebben in tijd van vrede de roem geoogst, maar hadden niet de moed in een moeilijke tijd vóór hun volk te gaan staan.’
‘Neen, leiders moeten op een bepaald ogenblik de durf hebben nee te zeggen. Dat is hun opdracht.’ 
‘Wat dunkt u nu van de naaste toekomst?’
‘Richtig, we stichten overal in de barakken commissies van arbitrage, die bekroond worden door de commissie, die u en Trottel zullen leiden samen met uw en met mijn mannen. Dan kunt u uw ervaring ten nutte maken. Deze commissie zal ook te zorgen hebben voor de leiding bij de teruggeleiding van de Joden uit Polen. Dat mag niet in de handen blijven van hen, die grote fouten hebben gemaakt en zich hebben gecompromitteerd.’
‘Dat is een hoofdstuk apart.’
‘Richtig. In de grote lijn zijn we het eens. Binnenkort roep ik de leden van de Organisationsstab weer bijeen. Nu heb ik geen tijd meer. Ik zal u dezer dagen uitnodigen voor een namiddag, da setzen wir uns gemütlich zusammen.’

Tot afscheid forse handdruk. Gisteravond transport van een kleine vierhonderd man uit Amsterdam binnengekomen. Een groot contingent zieken uit het NIZ. Armzalige stakkers van oude mannetjes, haast zonder bagage. Afgrijzen en medelijden. Onze brieven worden inderdaad door de censuur opgehouden. Slechts brieven, voorzien van adres van afzender, komen door, ongecensureerd, maar veel te laat. Een paar dagen geleden ontving ik een briefkaart uit Amsterdam, gedateerd 3 augustus, eergisteren een brief gedateerd 27 juli. Een vriend van mij ontving eergisteren twee brieven, een gedateerd 28 juli, een 9 augustus. In de gevangenis zitten sedert enige dagen drie Joodse vrouwen opgesloten, die in Amsterdam Joodse vrouwen bij de Gestapo hebben aangebracht. Het is bij het bonenlezen verboden, te zingen of te praten. Sedert de uitvaardiging van dit verbod zoeken mannen en vrouwen bij dit bedrijf emplooi: zij snakken naar bevrijding van het eeuwige gewauwel, dat allerwege heerst en dat de mensen moe maakt en ziek.

donderdag 13 augustus 2020

Marie Bashkirtseff • 14 augustus 1876

Marie Bashkirtseff (1858-1884) was een Oekraïense schilderes, die na haar dood — ze overleed aan tbc — vooral bekend is geworden door haar dagboek, dat als Waarom zou ik liegen in het Nederlands vertaald is (door Marianne Kaas).

Maandag 14 augustus 1876 
Gedistingeerde heren maken Amalia het hof alsof ze een dame was. Chocolat verbaast me door zijn geëmancipeerde geest en door zijn kattennatuur, een ondankbare, geslepen kat. Op het station Grousskoë worden we opgewacht door twee rijtuigen, zes knechten-boeren en die verdraaide broer van me. Groot van gestalte en omvang, maar mooi als een Romeins beeld, met in verhouding kleine voeten. Een rit van anderhalf uur naar Chpatowka, waarin ik meen een hoop rivaliteiten en speldenprikken op te merken tussen mijn vader ende familie Babanine. Maar ik laat me niet van de wijs brengen en drijf mijn broer in het nauw,die trouwens dolblij is me te zien. Ik wil geen partij kiezen. Ik heb mijn vader nodig. [...] Marie, mijn tante, ontvangt ons op het bordes. Ik neem een bad en we dineren. Verscheidene schermutselingen met Paul. Hij probeert me te kwetsen,zonder het te willen misschien,alleen maar doordat zijn vader hem daartoe aanzet. Ik zet hem schitterend op zijn nummer,en hij is degene die vernederd is terwijl hij mij wilde vernederen. Ik kijk dwars door hem heen. Ongeloof waar het mijn successen aangaat, steken onder water betreffende onze positie in de hogere kringen. Iedereen hier noemt me ‘koningin’. Mijn vader wil me onttronen, ik zal hem op de knieën krijgen. Ik ken hem, want in veel dingen is hij sprekend mij. 

• De in de Oekraïne geboren Marie Bashkirtseff (1858-1864) was rijk, getalenteerd en ambitieus. In haar dagboek beschrijft ze haar leven en hoe ze zich tot haar vroegtijdige dood – ze overleed aan tbc – op de schilderkunst werpt.

woensdag 12 augustus 2020

Sylvia Plath • 13 augustus 1950

Sylvia Plath (1932-1963) was een Amerikaanse dichteres. In juli 1950 begon ze met het bijhouden van een dagboek. Meer hier.

This morning I had my two left wisdom teeth out. At 9 A.M. I walked into the dentist's office. Quickly, with a heavy sense of impending doom, I sat in the chair after a rapid, furtive glance around the room for any obvious instruments of torture such as a pneumatic drill or a gas mask. No such thing. The doctor pinned the bib around my neck; I was just about prepared for him to stick an apple in my mouth and strew sprigs of parsley on my head. But no. All he did was ask, "Gas or novacaine?" (Gas or novacaine. Heh, heh! Would like to see what we have on stock, madam? Death by fire or water, by the bullet or the noose. Anything to please the customer.) "Gas," I said firmly. The nurse sneaked up behind me, put a rubber oval over my nose, the tubes of it cutting pleasantly into my cheek. "Breathe easily." The gas sifted in, strange and sickeningly sweet. I tried not to fight it. The dentist put something in my mouth, and the gas began to come in in big gulps. I had been staring at the light. It quivered, shook, broke into little pieces. The whole constellation of little iridescent fragments started to swing in a rhythmic arc, slow at first, then faster, faster. I didn't have to try hard to breathe now; something was pumping at my lungs, giving forth an odd, breathy wheeze as I exhaled. I felt my mouth cracking up into a smile. So that's how it was ... so simple, and no one had told me. I had to write it, to describe how it was, before I went under. I fancied my right hand was the tip of the arc, curved up, but just as my hand got into position, the arc would swing the other way, gaining momentum. How clever of them, I thought. They kept the feeling all secret; they wouldn't even let you write it down. And then I was on a pirate ship, the captain's face peering at me from behind the wheel, as he swung it, steering. There were columns of black, and green leaves, and he was saying loudly, "All right, close down easily, easily." Then the sunlight burst into the room through the venetian blinds; I breathed hard, filling my lungs with air. I could see my feet, my arms; there I was. I tried hard to get back in my body again ... it was such a long way to my feet. I lifted my hands, to my head; they shook. It was all over ... till next Saturday.

dinsdag 11 augustus 2020

Doeschka Meijsing • 12 augustus 1995

Doeschka Meijsing (1947-2012) was een Nederlandse schrijfster. Dagboekfragmenten augustus 1995.

12 augustus 1995 De gedroomde stad
Vreemd toch dat bepaalde dromen je jarenlang blijven vergezellen. Zo werd ik vanochtend wakker en dacht: ik ben er weer geweest! Het is een gelukkige droom en die zijn in de nachtelijke uren bij deze tropische temperaturen zeldzaam. Meestal droom ik van muggen, die verduivelde Messerschmidts - en die blijken dan nog werkelijkheid ook. Het drie-sporenbeleid dat ik volg: een anti-muggenlichtje, een anti-muggenstift en een sinaasappel volgespeld met kruidnagelen, vermag daar niets tegen.
Rudy Kousbroek heeft eens beweerd dat men niet in kleuren droomt, maar mijn terugkerende gedroomde stad is wel degelijk in kleur: in zachte fresco-tinten, op heuvels gebouwd, met geheimzinnige poortjes, bogen, stegen en koepels. Ik weet er altijd de weg, ik kan er nooit verdwalen. Als ik een stuk touw nodig heb helpt een timmerman in een donkere werkplaats mij daar vriendelijk aan.

Misschien is het met de fotografie wel anders. Zwart-witfoto's stimuleren mijn herinnering - aan een tijdsbeeld, aan mezelf - meer dan kleurenfoto's dat doen. Alsof het verleden dichterbij komt zonder kleur, met de scherpe slagschaduwen, of het grijs van een herfst in het verleden. Het kan ook het heimwee naar nog lege straten zijn die me deze gedachte over zwart-witfotografie ingeeft. Maar dat niet alleen! Ook Schindler's list vond ik goed, zeer goed. En herinner je je dat ene rode kleutermeisje dat daar plotseling pardoes tegen de stroom in liep?
Het heden is vol kleur, opwekkende kleur, elke morgen bij het wakker worden opnieuw. De tuin, de bloemen, de schilderijen. De hond - maar die is nu net weer zwart-wit, al heeft hij een aanbiddelijke roze tong.
Ik vraag me met open ogen af waar ik dat touw in 's hemelsnaam voor nodig had.

maandag 10 augustus 2020

Doeschka Meijsing • 11 augustus 1995

Doeschka Meijsing (1947-2012) was een Nederlandse schrijfster. Dagboekfragmenten augustus 1995.

11 augustus 1995 Inleiding
Wat is spel? Wat is werkelijkheid? Het onderscheid tussen die twee is voor mij sinds een paar jaar zo onbelangrijk geworden dat zelfs de vraag er niet meer toe doet. Toch blijft zij kwellen, de kop opsteken. Dat wil zeggen dat de vraag op een antwoord wacht, gedurende alle achter mij liggende jaren. Speelt de kwestie omdat men - ook ik - steeds meer belangstelling heeft voor het autobiografische element in fictie? Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Shakespeares tijd? Maar nee, ook Constantijn Huygens schreef autobiografisch over zijn Sterre. En daarom heb ik die grote zeventiende-eeuwer altijd bijzonderder gevonden dan Vondel of Hooft. Was Fellini autobiografisch? Ongetwijfeld in zijn film Amarcord. Maar in 8½ of La Strada? Of Satyricon? Allemaal verbeelding, alles spel, verkleedpartijen, droom.
Zijn er twee soorten schrijvers, filmers, acteurs? Zij die uitdrukking willen geven aan hun allereigenste emoties en ervaringen en zij die juist een situatie en een personage willen creëren waarin en waarmee een ander gestalte krijgt, een andere wereld die wellicht enige helderheid biedt in het raadsel dat ze voor zichzelf zijn?

Je moet wel een evenwichtkunstenaar zijn om op de eerste vraag van vandaag het antwoord te kunnen doorstaan. Ik ben daar slecht in: val dan weer aan de ene kant van het touw, dan weer aan de andere kant eraf. Maar ik blijf altijd met één voet aan de draad haken en klauter weer naar boven.
Hoeveel oprechtheid over zichzelf kan iemand aan? Veel, denk ik - niet tot eigen genoegen overigens.
De enige vraag waar ik echt een antwoord op weet is: waarom schrijf ik sinds jaar en dag een dagboek, vol onbenulligheden, weersbeschrijvingen, voorvallen die er eigenlijk niet toe doen, grote en kleine emoties, gigantische en minuscule ruzies? Vroeger dacht ik dat het was om in het bejaardenhuis, oud en versleten, mijn leven te kunnen overzien. Nu weet ik dat dat niet zo is, want als ik sporadisch iets nalees, om de datum van de eerste landing op de maan na te zoeken bijvoorbeeld, of het plotseling opduiken van een stier genaamd Herman, interesseert het geschrevene me op geen enkele manier. Het antwoord op de vraag luidt: om elke ochtend de hand te oefenen, opdat het blanco papier niet tot obsessie wordt. Omdat ik verliefd ben op een hand met een vulpen erin die letters en woorden tovert.

zondag 9 augustus 2020

Fernando Pessoa • 10 augustus 1925

• Uit een brief van de Portugese dichter Fernando Pessoa (1888-1935) aan Francisco Costa, een collega-dichter. Uit: Mijn droom is van mij. Brieven, dagboeken, beschouwingen (vertaald door Harrie Lemmens).

Lissabon,10 augustus 1925
Kunst is voor mij de uitdrukking van een gedachte via een emotie, of, anders gezegd, van een algemene waarheid via een bijzondere leugen. Het doet er niet zoveel toe of wij voelen wat wij uitdrukken; het volstaat wanneer we na het te hebben gedacht goed weten te veinzen dat we het hebben gevoeld. Shakespeare is misschien niet de grootste dichter aller tijden, want het lijkt mij onmogelijk iemand boven Homerus te plaatsen, maar hij is de grootste uitdrukker die ooit bestaan heeft, de meest onoprechte van alle dichters die er ooit geweest zijn, en het is precies om die reden dat hij met evenveel glans alle vormen van zijn en voelen uitdrukte, en met eendere ziel de diverse psychetypes doorleefde – algemene menselijke waarheden die hij trachtte uit te drukken. Voor mij is kunst dus wezenlijk dramatisch, en de grootste kunstenaar is degene die in de kunstvorm die hij beoefent [...] het meest intens, overdadig en complex alles beleeft wat niet van hemzelf is,dat wil zeggen het meest intens, overdadig en complex uitdrukt wat hij in feite niet voelt, of, met andere woorden, slechts voelt om het uit te drukken. […] Een Homerus, een Dante, een Milton [...] zijn stellig beperkter dan Shakespeare in wat ze uitdrukken, ze zijn nog stelliger minder diepgaand in hun uitdrukking; maar ze zijn wel complexer, want zij drukken al vormend, ontwerpend, structurerend uit, en Shakespeare – duidelijk iemand met haast en weinig geduld – mist van nature de kwaliteiten van een vormende complexiteit.

Belle van Zuylen • 9 augustus 1764

• Brief van Belle van Zuylen (1740-1805) aan Constant d'Hermenches. Er is sprake geweest van een huwelijk met de genoemde Schotse advocaat James Boswell, maar beide partijen zagen in dat een verbintenis geen goed idee was, hoezeer ze ook op elkaar gesteld waren. Uit: Boswell en Holland (brieven en dagboekfragmenten, vertaling Jan Pieter van der Sterre).

[Zuylen,] 9-10 augustus 1764
Gistermorgen ... ben ik met [mijn moeder] en vader naar Utrecht gegaan, hoewel ik er niets te doen had. Het was louter om met ze alleen te zijn. In de koets praatten ze eerst alleen over koetjes en kalfjes, maar daarna over Boswell, die een brief vol lovende woorden over mij heeft geschreven waarvan hij niet wil dat er iets aan me wordt doorverteld. Ik somde ze al zijn redenen op om niet met me te trouwen, werd daar vrolijk van en vertelde ze (ware) verhalen. Ik zei dat Boswell hooguit zou proberen me mettertijd te koppelen aan zijn beste vriend in Schotland, en dan nog alleen als ik een heel stuk redelijker, verstandiger en gereserveerder werd. De stemming was opperbest. In Utrecht schreef ik, zodra ik alleen was, direct een briefje aan mijn vader om het gesprek op gang te brengen en hem te bezweren niet geheimzinnig te doen over iets wat mij aangaat enz. ...
Boswell zal nooit met me trouwen. Als hij het wel deed, zou hij er duizend keer spijt van krijgen, want hij is ervan overtuigd dat ik niet bij hem pas, terwijl ik niet weet of ik in Schotland zou willen wonen. Het idee van zijn vriend is dwaasheid, dus die waslijst van verbeteringen, daar ga ik niet aan beginnen, voor iemand die ik nog nooit heb gezien. Maar leven met een aardige, spirituele man, die me waardeert zoals ik ben, die de wereld kent, die geen jaloezie voelt als er geen reden voor is en die van muziek houdt, en van mij......

Maxime Du Camp • 8 augustus 1851

• In zijn Souvenirs littéraires haalt de Franse schrijver en fotograaf Maxime Du Camp (1822/1897) herinneringen op aan onder anderen Gustave Flaubert. Het boek is door Edu Borger vertaald als Uren met Flaubert en andere herinneringen.

Augustus 1851
In afwachting van wat de toekomst met de voor hem zo nieuwe pogingen voorhad, stond Bouilhet onthutst oog in oog met zijn voltooide gedicht en herhaalde bij zichzelf die onbarmhartige woorden van alle debutanten: ‘Hoe krijg ik het gedrukt?’ Een voorval waar wij toen geen van allen aan dachten verhaastte de publicatie van Melaenis en zorgde ervoor dat Bouilhet moeiteloos de wereld van de literatuur binnenkwam. Ongeveer half augustus kwam Louis de Cormenin me op een avond thuis opzoeken en vertelde me over een gesprek dat hij zojuist met Théophile Gautier en Arsène Houssaye had gevoerd. Het ging erom de Revue de Paris, die vroeger een zeker succes had gehad, nieuw leven in te blazen. […] Arsène Houssaye had er de naam van gekocht die hij bij die van L’Artiste, waar hij directeur van was, had gevoegd. Ik ging onmiddellijk op het plan dat Louis me voorlegde in; ik nam contact op met Arsène Houssaye en er werd overeengekomen dat hij, Théophile Gautier, Louis de Cormenin en ik onder bepaalde voorwaarden eigenaar van de naam zouden worden; dat wij de nieuwe Revue de Paris iedere maand zouden laten verschijnen; dat wij in vergadering bijeen zouden komen om de aangeboden artikelen te beoordelen, te aanvaarden of af te wijzen en dat wij alle vier de nummers in de hoedanigheid van verantwoordelijke uitgevers zouden signeren; de eerste aflevering zou op 1 oktober 1851 gepubliceerd worden. We sloegen elkaar op de hand en de zaak was beklonken.

donderdag 6 augustus 2020

Klaus Mann • 7 augustus 1939

Klaus Mann (1906-1949) was een Duitse schrijver. Zijn dagboeken uit de periode 1933-1949 zijn uitgegeven als Opgejaagd, gedoemd, verloren (vertaald door W. Hansen).

Santa Monica, 7 augustus 1939
Lunch bij Aldous Huxley, die veel dikker is geworden en er nu een beetje Byron-achtig uitziet, en madame. George Cukor ook aanwezig – brengt vanwege een 'dieet' zijn eigen lunch in een mandje mee – en een oude Engelse toneelspeelster, Constance Colliar (?) (mooie verzopen stem). Groot Hollywood-geroddel over Chaplin, Helen Hayes, Paulette-Charly's vrouw -, enz. Huxley's koele, intensieve, zeer literaire nieuwsgierigheid (als hij bijv. Mr Hearst, met al zijn rijkdom eenzaam, boosaardig en ziek, vergelijkt met een 'grote figuur van Balzac').
Massa Huxley leent me een interessant boek: 'Want wie hellenisme en christendom als tegenstelling ziet, verbreekt de eenheid van de geestesgeschiedenis van het avondland...' Met Berthold Viertel en Isherwood naar het strand. Uitgebreid gesprek over de juiste handelwijze tijdens de oorlog, het intransigente pacifisme van radicale jonge Engelsen, Audens nieuwe 'antipolitieke' houding, enz.


• Klaus Mann (1906-1949), schrijver van Mephisto en zoon van de beroemde Thomas Mann, leidde een rusteloos, door drugs en doodsdrift gekenmerkt bestaan. Zijn dagboeken bevatten in telegramstijl gestelde verslagen en gedachten tegen de achtergrond van de roerige wereldgebeurtenissen van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Hij pleegde zelfmoord in 1949.

woensdag 5 augustus 2020

Thomas Mann • 6 augustus 1945

Thomas Mann (1875-1955) was een van de allergrootste Duitse schrijvers. In zijn dagboeken documenteerde hij objectief en in telegramstijl zijn leven en gedachtes. In de jaren veertig woonde hij in de Verenigde Staten, aan de Californische kust. Gedeeltes uit zijn dagboeken uit die tijd zijn in het Nederlands vertaald (door Paul Beers) in Duitsland heeft me nooit met rust gelaten. Amerikaans dagboek 1940-1948.

Pacific Palisades, maandag 6 augustus 1945
In Westwood voor het kopen van witte schoenen en kleurige overhemden. – Eerste aanval op Japan met bommen waarin de krachten van het gesprongen atoom (uranium) werkzaam [zijn]. Het geheim is dus ontdekt. Ook de Duitsers waren er dichtbij, maar de Amerikanen hebben de wedstrijd gewonnen – misschien met hun hulp; want talrijke Duitse fysici schijnen hier nu te werken – met dezelfde ijver als voor Hitler-Duitsland. De atoom-kracht-bom heeft 2 miljard gekost, en tienduizenden mensen hebben er in geheimzinnige arbeidsverdeling aan gewerkt.

Pacific Palisades, dinsdag 7 augustus 1945
De bladen vol van de atoom-bom en de geschiedenis van haar uitvinding, waarin veel joodse geleerden een rol spelen. De Duitsers waren er dichtbij voor hun collaps. Dit alles opwindend en onheilspellend. Het Vaticaan ertegen, kenmerkend genoeg. In het innerlijk van de natuur dringt geen geschapen geest? De binnenste kracht van het heelal wordt in dienst van de mens gesteld. Ze is daarbij in twijfelachtige handen. Maar het hoofd heeft het afgedwongen, gestimuleerd en begunstigd door de oorlog, vooralsnog alleen voor vernietigingsdoeleinden. De ontdekking van de radio-activiteit en van de atoom-transformatie moest wel voort gaan. Het ontstaan van barium uit het uranium, dat eerst ongeloofwaardig leek.

dinsdag 4 augustus 2020

Claude Debussy • 5 augustus 1903

• De Franse componist Claude Debussy (1862-1918) schreef bovenstaande woorden aan de schrijver Pierre Louÿs. Hij had van de Amerikaanse Elisa Hall de in zijn ogen wat vreemde opdracht gekregen een stuk voor saxofoon te componeren. Uit: Hartstochtelijk houd ik van muziek (vertaald door Lucas Bunge)/

Begin augustus 1903
Neem me niet kwalijk...sinds een paar dagen ben ik de-man-die-werkt-aan-een-Fantaisie-voor-altsaxofoon-in-Es (zeg dat eens driemaal zonder adem te halen). Gezien het feit dat deze Fantaisie besteld, betaald en al een jaar geleden opgegeten is, lijkt het erop dat ik te laat ben. – Aanvankelijk had ik daar een beetje de pest in, bijgevolg zou ik niet in staat zijn geweest je een behoorlijke brief te schrijven. De saxofoon is een beest met rieten waarvan ik de gewoonten slecht ken. Houdt hij van de romantische mildheid van de klarinetten of van de wat plompe ironie van de sarrusofoon (of contrafagot)? Tenslotte heb ik hem maar weemoedige frasen laten mompelen onder het geroffel van de militaire trom. Net als de groothertogin moet de saxofoon van militairen houden... Ik heb het ding Rapsodie arabe genoemd... (en toch blijf ik ‘vive l’Armée’ zeggen). Zoals je ziet vervelen we ons niet op het platteland. [...] Ik ben in Sens geweest. Er is daar een mooie kathedraal en er zijn hinderlijke militairen. Je kunt er behoorlijk eten en een pommard drinken waarvan Curnonsky door het dolle heen zou raken. Dat is zo’n beetje alles wat de uitstapjes betreft... Om in die leemte te voorzien heb ik een pianostuk geschreven met de titel ‘La soirée dans Grenade’. En ik verzeker je dat als je deze muziek daar niet precies zo hoort, jammer dan voor Granada. Zo is dat!

maandag 3 augustus 2020

Arthur Rimbaud • 4 augustus 1888

• De Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) was al geen dichter meer, maar handelaar in Abessinië, toen hij deze brief schreef aan zijn familie in Frankrijk. Uit: Afrikaanse brieven (vertaald door Per Justesen).

4 augustus 1888
Ik ontvang zojuist jullie brief van 27 juni. Jullie moeten je niet verbazen over de vertraging, omdat mijn standplaats van de kust is gescheiden door woestijnen, waar de post acht dagen over doet; vervolgens gaat de bootdienst van Zeilah naar Aden zeer onregelmatig, de post van Aden naar Europa vertrekt slechts eenmaal per week en komt pas na veertien dagen in Marseille aan. Naar Europa schrijven en antwoord krijgen, kost ten minste drie maanden. […] We zijn nu in de regentijd. Het ziet er triest uit. De regering is het Abessijnse gouvernement van koning Menelik, dat wil zeggen een negrochristelijk gouvernement; maar alles bijeengenomen is het hier betrekkelijk rustig en veilig, en, wat de handel betreft, het gaat dan weer goed en dan weer slecht. Enfin! Het is blijkbaar mijn lot om in zulke landen te leven... Er bevindt zich nauwelijks een twintigtal Europeanen in heel Abessinië, met inbegrip van deze streken hier. Jullie zien dus over welke enorme ruimte ze verspreid zijn. Harar is de plek waar er nog de meesten zijn: ongeveer een tiental. Ik ben de enige met de Franse nationaliteit. Er is ook een katholieke missiepost met drie paters, onder wie één Fransman zoals ik, die de kleine negertjes onderwijzen. Ik voel me ellendig, op ieder moment; ik heb zelfs nooit iemand gekend die zoveel tegenslag had als ik.

zondag 2 augustus 2020

James Boswell • 3 augustus 1763

James Boswell (1740-1795) verbleef in 1763-1764 in Nederland, om er te studeren in Utrecht. Hij leerde er Belle van Zuylen kennen, met wie hij zeer goed bevriend raakte, maar Boswell zag af van een huwelijk. Alle brieven en dagboekfragmenten uit deze periode staan hier. Uit: Boswell en Holland (brieven en dagboekfragmenten, vertaling Jan Pieter van der Sterre).

woensdag 3 augustus. 
Ik had moeten melden dat ik maandagavond, toen ik de Strand insloeg, op mijn schouder werd getikt door een mooi, fris meisje. Ik ging met haar mee naar huis. Ze was een officiersdochter, geboren op Gibraltar. Ik kon geen weerstand bieden aan het verlangen van haar te genieten. In een dergelijke situatie, als de vrouw al verdorven is, moet stellig minder zwaar aan deze misdaad worden getild, ofschoon onwettige liefde vanuit strikt moreel gezichtspunt altijd verkeerd is.
Vannacht ben ik weer opgebleven, maar dat doe ik niet meer, want ik was vandaag erg suf en had een soort koortsige hoofdpijn, 's Avonds soupeerden Johnson en ik in The Turk's Head.

James Boswell • 2 augustus 1763

James Boswell (1740-1795) verbleef in 1763-1764 in Nederland, om er te studeren in Utrecht. Hij leerde er Belle van Zuylen kennen, met wie hij zeer goed bevriend raakte, maar Boswell zag af van een huwelijk. Alle brieven en dagboekfragmenten uit deze periode staan hier. Uit: Boswell en Holland (brieven en dagboekfragmenten, vertaling Jan Pieter van der Sterre).

Op dinsdag 2 augustus (mijn vertrek uit Londen was op de 5de vastgesteld) bewees [lexicograaf en schrijver Samuel] Johnson me de eer een deel van de ochtend met me op mijn kamers door te brengen. Hij zei dat hij 'altijd een neiging voelde tot nietsdoen'. Ik merkte op hoe vreemd het was dat de luiste persoon in Groot-Brittannië het bewerkelijkste boek had geschreven, The English Dictionary. Nu mijn kwalificatie van bevoorrecht mens bevestigd was mocht ik 's middags met hem meerijden om te gaan theedrinken bij miss Williams, die ondanks het jammerlijke verlies van haar gezichtsvermogen een prettige gesprekspartner was, naar ik vaststelde, want ze had allerlei soorten boeken gelezen en kon goed haar mond roeren. Maar haar grote verdienste was dat ze zo lang op vertrouwelijke voet met Johnson had geleefd dat ze zijn gewoonten goed kende en wist hoe ze hem op zijn praatstoel moest krijgen.
Na de thee nam hij me mee op wat hij zijn ommetje noemde, over een lange, smalle, geplaveide binnenplaats in de omgeving, in het lommer van een paar bomen. Daar liepen we geruime tijd wat heen en weer, en ik beklaagde me erover dat ik zo van Londen en zijn gezelschap hield dat ik haast terugschrok bij de gedachte aan mijn vertrek, ja zelfs bij de gedachte alleen aan reizen, waar jongelui meestal zo verzot op zijn. Met zijn manmoedige, inspirerende woorden stak hij me een hart onder de riem. Hij ried me aan gretig kennis te vergaren en elke dag een uur Grieks te doen als ik eenmaal op een vaste plek in het buitenland was gevestigd, en zorgvuldig het grote boek der mensheid te lezen als ik ging rondreizen. We soupeerden in The Turk's Head. Ik was in een vrij sombere bui, maar die verdween. Johnson bezorgde me zoveel nobele, verstandige gevoelens dat de demon der droefgeestigheid werd verdreven

Marcel Proust • 1 augustus 1905

• Uit een brief van Marcel Proust (1871-1922) aan Madame de Noailles, een Roemeens-Franse schrijfster. Uit: Brieven 1885-1905 (vertaald door Joyce & Co).

De eerste dagen van augustus 1905
Slechts een klein briefje om u het volgende te zeggen: gisteren heb ik een beroerde bronchitis opgelopen die mij, nog gevoegd bij mijn astma, veel hinder geeft. Anders had ik u al geschreven om u te zeggen dat ik, toen ik u gistermorgen ontmoette, al 48 uur niets gegeten had, en ook sinds 24 uur nog geen kwartier geslapen heb, en dat ik zo afgemat was dat ik niet kon praten, noch mijzelf kon verstaan naast u, en dat onze woorden ongetwijfeld weinig overeenstemming hebben vertoond met mijn gebruikelijke gedachten voor u. […] Maar wat ik wilde zeggen is dat ik, voor wie uw boeken geen zaken zijn die in één keer zijn afgedaan als ik er eenmaal van ben gaan houden, maar die mij onophoudelijk blijven bezighouden, die steeds actueel zijn in mijn hart, in die mate dat deze of gene van uw gedachten waaraan u, met de zorgeloosheid van iemand die deze gedachte heeft weten vast te leggen in een (ik zeg dit in de organische betekenis van de soort) onsterfelijke vorm, niet meer terugdenkt, de 'intieme dialoog' van al mijn uren uitmaakt, – dat ik, toen ik u eindelijk zag, u niets gezegd heb.