Zondag 15 augustus
Gistermiddag gesprek onder vier ogen met Schlesinger [joodse Oberdienstleiter die samenwerkte met de kampcommandant] in diens bureau.
‘Spielen Sie Schach, Herr Schlesinger?’
‘Nein, keine Zeit.’
‘Jammer, echt een spel voor u. Schaak is een fijn spel van het evenwicht, voor sterke geesten. Het is < een > spel van de oorlog.’
‘Ja, dat weet ik, met de messen op tafel. Maar ik heb te veel te doen.’
‘Ik speel het haast iedere dag. Maar sedert ik het ziekenhuis verlaten heb, heeft het niet meer zo'n sterke bekoring; ik heb nu te zwakke tegenstanders.’
‘Ik speel hier ook met te zwakke tegenstanders.’
‘Dat dacht ik wel: u is een man van de oorlog en u hebt behoefte aan sterke tegenstanders.’
‘Richtig.’
‘Ik leef overigens hier over alles heen, over alle vuiligheid.’
‘Dat doe ik ook. Men kan zich hier innerlijk vrij gevoelen.’
‘Ondanks het prikkeldraad. Ik kan met plezier naar de mensen staan kijken, naar de hei. Ik heb mij altijd vrij gevoeld in alle omstandigheden en ondanks de omstandigheden. Om geld geef ik niet.’
‘Geld maakt ook niet gelukkig.’
‘Voelt u zich op uw gemak in de massa?’
‘Nein. Ik voel niets voor de massa. Ze is dom. Ze moet geleid worden.’
‘U was toch gewend te leiden?’
‘Ja, ik ben fabrikant geweest.’
‘U kent Gemmeker goed. Is het een redelijk mens?’
‘Ja, in zijn soort zeker. Ik kan goed met hem opschieten.’
‘U is toch zeker gecompliceerder dan hij. Hij lijkt mij een simplistische kerel.’
‘Ja, hij is simplistisch.’
‘Is het aan u te danken, dat het kamp thans is zoals het is?’
‘Dat is aan Deppner te danken. Die heeft zijn stempel op het kamp gezet. Dischner heeft de SS er in willen halen en had daartoe al een telegram naar Den Haag gestuurd. Maar ik heb een tegentelegram naar Den Haag gestuurd. Dischner heeft mij gedreigd, me daarom te zullen doodschieten. Hij heeft met de revolver voor me gestaan. Ik zei: ‘Schiet maar.’
‘Anders dan Asscher en Cohen. Die hebben in tijd van vrede de roem geoogst, maar hadden niet de moed in een moeilijke tijd vóór hun volk te gaan staan.’
‘Neen, leiders moeten op een bepaald ogenblik de durf hebben nee te zeggen. Dat is hun opdracht.’
‘Wat dunkt u nu van de naaste toekomst?’
‘Richtig, we stichten overal in de barakken commissies van arbitrage, die bekroond worden door de commissie, die u en Trottel zullen leiden samen met uw en met mijn mannen. Dan kunt u uw ervaring ten nutte maken. Deze commissie zal ook te zorgen hebben voor de leiding bij de teruggeleiding van de Joden uit Polen. Dat mag niet in de handen blijven van hen, die grote fouten hebben gemaakt en zich hebben gecompromitteerd.’
‘Dat is een hoofdstuk apart.’
‘Richtig. In de grote lijn zijn we het eens. Binnenkort roep ik de leden van de Organisationsstab weer bijeen. Nu heb ik geen tijd meer. Ik zal u dezer dagen uitnodigen voor een namiddag, da setzen wir uns gemütlich zusammen.’
Tot afscheid forse handdruk. Gisteravond transport van een kleine vierhonderd man uit Amsterdam binnengekomen. Een groot contingent zieken uit het NIZ. Armzalige stakkers van oude mannetjes, haast zonder bagage. Afgrijzen en medelijden. Onze brieven worden inderdaad door de censuur opgehouden. Slechts brieven, voorzien van adres van afzender, komen door, ongecensureerd, maar veel te laat. Een paar dagen geleden ontving ik een briefkaart uit Amsterdam, gedateerd 3 augustus, eergisteren een brief gedateerd 27 juli. Een vriend van mij ontving eergisteren twee brieven, een gedateerd 28 juli, een 9 augustus. In de gevangenis zitten sedert enige dagen drie Joodse vrouwen opgesloten, die in Amsterdam Joodse vrouwen bij de Gestapo hebben aangebracht. Het is bij het bonenlezen verboden, te zingen of te praten. Sedert de uitvaardiging van dit verbod zoeken mannen en vrouwen bij dit bedrijf emplooi: zij snakken naar bevrijding van het eeuwige gewauwel, dat allerwege heerst en dat de mensen moe maakt en ziek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten