• De Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) was al geen dichter meer, maar handelaar in Abessinië, toen hij deze brief schreef aan zijn familie in Frankrijk. Uit: Afrikaanse brieven (vertaald door Per Justesen).
4 augustus 1888
Ik ontvang zojuist jullie brief van 27 juni. Jullie moeten je niet verbazen over de vertraging, omdat mijn standplaats van de kust is gescheiden door woestijnen, waar de post acht dagen over doet; vervolgens gaat de bootdienst van Zeilah naar Aden zeer onregelmatig, de post van Aden naar Europa vertrekt slechts eenmaal per week en komt pas na veertien dagen in Marseille aan. Naar Europa schrijven en antwoord krijgen, kost ten minste drie maanden. […] We zijn nu in de regentijd. Het ziet er triest uit. De regering is het Abessijnse gouvernement van koning Menelik, dat wil zeggen een negrochristelijk gouvernement; maar alles bijeengenomen is het hier betrekkelijk rustig en veilig, en, wat de handel betreft, het gaat dan weer goed en dan weer slecht. Enfin! Het is blijkbaar mijn lot om in zulke landen te leven... Er bevindt zich nauwelijks een twintigtal Europeanen in heel Abessinië, met inbegrip van deze streken hier. Jullie zien dus over welke enorme ruimte ze verspreid zijn. Harar is de plek waar er nog de meesten zijn: ongeveer een tiental. Ik ben de enige met de Franse nationaliteit. Er is ook een katholieke missiepost met drie paters, onder wie één Fransman zoals ik, die de kleine negertjes onderwijzen. Ik voel me ellendig, op ieder moment; ik heb zelfs nooit iemand gekend die zoveel tegenslag had als ik.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten