donderdag 27 augustus 2020

Stendhal • 28 augustus 1814

• Uit een brief van de Franse schrijver Stendhal (Marie-Henri Beyle, 1783-1842) aan Pauline Périer-Lagrange en gravin Beugno.
Uit: Brieven. Een keuze uit de correspondance (vertaald door Joyce & Co).

28 augustus 1814
Ik houd veel van de vrienden die je tijdens een reis maakt; er moet iets in je zijn dat zij aangenaam vinden omdat zij van je houden zonder te weten wie je bent.
Ik heb in Turijn kennis gemaakt met een Italiaanse generaal wiens naam ik waarschijnlijk nooit te weten zal komen. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik die koning te zien kreeg en, nog beter, een charmante actrice van achttien jaar met de mooiste ogen ter wereld, die het leven van de vrolijke kant bekijkt, overal grappen over maakt, zowel in de schouwburg als daarbuiten, en de diepe wijsheid heeft om niet te willen trouwen met de rijke lieden die haar het aanbod doen van een koets, lakeien en de verveling van hun trieste gezelschap. Haar karakter, dat heel ongedwongen is, maakt dat zij zingt en speelt op een zeer zeldzame manier, namelijk met een volmaakt naturel. Ik heb een hele zaal tien minuten zien huilen van het lachen; iedereen moest zijn ogen uitwrijven en bij het weggaan deed iedereen het komische duet na dat zij gezongen had met een belachelijke minnaar.
Dit zijn genoegens die je aan gene zijde van de Alpen niet vindt: daar zou verontwaardiging zijn ontstaan over de onfatsoenlijkheid van het duet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten