donderdag 31 maart 2022

Loden Vogel • 1 april 1945

Louis Tas (1920-2011) publiceerde onder het pseudoniem Loden Vogel Dagboek uit een kamp, over zijn ervaringen in Bergen-Belsen. Na de oorlog werd hij een bekende Amsterdamse psychoanalyticus, die veel kunstenaars en acteurs onder zijn clientèle had. Interview.

1 april.
Gisteren kreeg men, in plaats van brood, een knolraap. Mijn transactiehoop laaide gisteren even op, verdween geheel, en stak nog eens het hoofd op: nu schijnt er een andere weg te wezen. Inmiddels was er gisteren een debat over de luizenbestrijding, waarbij defaitisme en laisser aller de boventoon voerden. Komt er iets van een specifieke luizenbestrijding, dan doe ik dát veel liever, dan me hier als luizenspecialist met een uur werk per dag te drukken. Men zou die luizenbestrijders echter niet zonder een ontbijt aan het werk kunnen sturen. Het fraaiste argument tegen de luizenbestrijding kwam van dr. Elte: ‘De mortaliteit van de exanthematicus valt hier zo méé...’ Mams geen verhoging meer, wel pijn in de rug: de urine was gelukkig in orde. Zeer veel ongeloofwaardige oorlogsgeruchten: Paderborn uit de lucht genomen. Erratum: gegrepen.
Wat aten ze lekker in Farewell to Arms... kaas en macaroni en choucroute en ham-and-eggs. Toch vond hij het blijkbaar de moeite van het vermelden waard, wat het ook wás. Al weer een van de door mij ontluisden, de oude Klerk, vannacht gestorven. Ik loop er een ‘lekker vet diner en stevige borrel’ na de oorlog door mis. Waren al mijn patiënten in leven gebleven, dan kon ik met hartvervetting en delirium rekenen. Honger, honger, honger. Ik stelde Paps voor het dieeteten, als er geen brood is, in drieën te delen. Hij voelde er niet voor, zei terecht dat ik toch meer kreeg van alles. Misschien doordat m'n blaas geïrriteerd is (6 × per nacht wateren) steekt ook het geslachtsleven - in letterlijke zin - een beetje de kop op. Ik zou niet graag als eunuch sterven, dus begroet dit nieuwe feit. Ik organiseerde en draag een rood poloshirt, zoals Daan Sajet er een had. Flap is van alle kennissen de enige met wie ik na de oorlog kan nakaarten: hij kent het kampleven. Aan het lijk eens mans, vannacht in de barak 33 gestorven, mankeerden vanmorgen de oogballen. In het Häftlingenkamp kan men nu een lange rij naakte lijken zien liggen. Zo suggestief, dat ik ze tegen het gure weer met kampdekens zou willen toedekken.
Abel is verhuisd naar het zogenaamde Altersheim, en stelt zich daardoor m.i. aan groot gevaar bloot. Enorm verluisd, is het daar het kruitvat voor een exanthematicusexplosie.

woensdag 30 maart 2022

Anne Frank • 31 maart 1944

Anne Frank (1929-1945) was een Joods meisje dat na haar dood bekend is geworden door het dagboek (Het achterhuis) dat ze schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ze ondergedoken zat in Amsterdam.

Vrijdag, 31 Maart 1944

Lieve Kitty,
Stel je voor, het is nog tamelijk koud, maar de meeste mensen zitten al ongeveer een maand lang zonder kolen, plezierig hè! De stemming in het algemeen is weer optimistisch voor het Russische front, want dat is geweldig! Ik schrijf wel niet veel over de politiek, maar waar ze nu staan moet ik je toch even mededelen, ze staan vlak voor het Generaal-Gouvernement en bij Roemenië aan de Proeth. Vlak bij Odessa staan ze. Hier wachten ze elke avond op een extra communiqué van Stalin. In Moskou schieten ze zoveel saluutschoten af, dat de stad elke dag wel dreunen moet; of ze het nu leuk vinden om te doen of de oorlog weer in de buurt is, of dat ze geen andere manier weten om hun vreugde te uiten, ik weet het niet!
Hongarije is door Duitse troepen bezet, daar zijn nog een millioen Joden, die zullen er nu ook wel aangaan.
Het geklets over Peter en mij is een beetje bedaard. Wij zijn erge goede vrienden, veel bij elkaar en praten over alle mogelijke onderwerpen. Het is zo fijn, dat ik me nooit moet inhouden zoals bij andere jongens het geval zou zijn, als we op précair gebied komen.
Mijn leven hier is beter geworden, veel beter. God heeft mij niet alleen gelaten en zal me niet alleen laten.
Je Anne.

Zaterdag, 1 April 1944

Lieve Kitty,
En toch is alles nog zo moeilijk, je weet zeker wel wat ik bedoel, hé? Ik verlang zo ontzettend naar een kus, de kus die zo lang uitblijft. Zou hij mij aldoor nog als een kameraad beschouwen? Ben ik dan niet méér?
Jij weet en ik weet, dat ik sterk ben, dat ik de meeste lasten wel alleen kan dragen. Ik ben het nooit gewend geweest mijn lasten met iemand te delen, aan mijn moeder heb ik me nooit vastgeklemd, maar nu zou ik zo graag eens mijn hoofd tegen zijn schouder leggen en alleen maar rustig zijn.
Ik kan niet, kan nooit de droom van Peters wang vergeten, toen alles, alles zo goed was! Zou hij niet ook daarnaar verlangen? Zou hij alleen maar te verlegen zijn om zijn liefde te bekennen? Waarom wil hij mij zo vaak bij zich hebben? O, waarom spreekt hij niet?
Laat me ophouden, laat me rustig zijn, ik zal me wel sterk houden en met wat geduld zal dat andere ook wel komen, maar ... en dat is het erge, het ziet er zo erg naar uit of ik hem naloop, altijd moet ik naar boven, niet hij gaat naar mij.
Maar dat ligt aan de kamers en hij begrijpt dat bezwaar wel.
O ja, hij zal wel meer begrijpen.
Je Anne.

dinsdag 29 maart 2022

Michel Leiris • 30 maart 1940

In de tegenwoordige tijd. Journaal 1922 - 1989 van de Franse schrijver Michel Leiris (1901-1990) is geen dagboek in de eigenlijke zin: het is een plakboek, plaats voor schrijfoefeningen en opzetjes, een notitieboekje voor faits divers. Vragen over dood en verval vormen een rode draad. Over zijn liefdesrelatie met de Algerijnse prostituee Khadidja schrijft hij ook uitvoerig in zijn La Règle du jeu. Vertaling: Michel van Nieuwstadt.

Maart 1940
Khadidja bent Maamar Chachour, geboren in Algiers, leeftijd 23 jaar.
[…] De hoge vlucht die haar tederheid neemt, haar lust in het overstelpen met gaven, in het overladen met kleine attenties, in het bescherming bieden. De ‘stengel gepijpt’, het uiteindelijke klaarkomen – in de lakens – juist op de woorden ‘twintig franc’ van een discussie over de betaling.[...]
Diarree ’s nachts. Zij komt regelmatig naar de plee om te vragen: Wat doe je daar?’ Nog een andere keer pissen we samen.
‘Ik had je voor een soldaat tweede klas gehouden.’
Het sterrenbeeld Orion, gezien vanuit de boot.
[..] Haar grote geopende geslachtsdeel, waarin ik mij laat opslokken. Nadat er een zeer lange tijd is verstreken, lijk ik diep in haar wat spiersamentrekkingen te bemerken die het bewijs kunnen zijn dat zij niet gevoelloos is. Maar kort daarna houdt mijn erectie op... De coïtus zal pas de volgende ochtend – omstreeks 5 uur – herhaald worden tot aan mijn klaarkomen.
Het Arabische liedje dat Khadidja zingt bij het oversteken van de binnenplaats om de flessen bier te gaan halen waarvoor zij mij het geld afhandig heeft kunnen maken: het leek een oorlogsdeuntje, een overwinningslied. Het doet me denken aan sommige trotse liederen uit de zar-bezweringen.
De Nereïde van de Rode Zee, of liever nog: de engel de doods, dat wil zeggen Judith met de tederheden van Lucretia.

maandag 28 maart 2022

Roald Dahl • 29 maart 1944

Roald Dahl (1916-1990) schreef zijn hele leven brieven aan zijn moeder. Een selectie is gepubliceerd als Liefs van Boy (vertaald door Auke Leistra). 

29 maart 1944 Washington
Lieve Mama,
Niet veel nieuws hier behalve dat het voorjaar in de lucht hangt, en dat het niet lang meer zal duren of de Japanse kersen langs de straten van Washington staan in volle bloei. Het is al warmer, en mensen beginnen alweer tegen de zomer op te zien.
Heb vorige week zondag weer gedineerd bij 'Mrs Bloody Hope Diamond', zoals Alf haar noemt. Deze keer was alles van goud. Alle borden, alle messen, vorken, lepels, zoutvaatjes etc. etc. Op de een of andere manier had ik dat eerst niet in de gaten, ik pakte gewoon mijn mes en begon mijn vlees te snijden. 'Jeetje,' zei ik, 'dit mes is hartstikke bot.' 'Ja, wat denk jij dan, onnozele hals,' zei Mrs McLean vanaf het andere eind van de tafel, 'het is van goud.' Tegen die tijd had ik het bijna dubbel gebogen, zo zacht was het. Ik baarde nogal wat opzien toen ik de butler om een stalen mes vroeg waar je wél mee kon snijden. Ik heb in mijn leven heel wat onnozels mogen aanschouwen, maar nog nooit zoiets onnozels als een stelletje uilskuikens dat verwoed probeert met botte zachte gouden messen hun nogal taaie vlees te snijden. En ik kon er niet een in mijn zak steken, want er hing een detective in de kamer rond met één hand in zijn zak ...
Veel liefs voor allen
Roald

zondag 27 maart 2022

Sir Walter Scott • 28 maart 1826

Sir Walter Scott (1771-1832) was een Schotse dichter en schrijver, vooral bekend door zijn historische romans, zoals Ivanhoe. Van 1825 tot 1832 hield hij een dagboek bij.

March 28.— We have now been in solitude for some time—myself nearly totally so, excepting at meals, or on a call as yesterday from Henry and William Scott of Harden. One is tempted to ask himself, knocking at the door of his own heart, Do you love this extreme loneliness? I can answer conscientiously, I do. The love of solitude was with me a passion of early youth; when in my teens, I used to fly from company to indulge in visions and airy castles of my own, the disposal of ideal wealth, and the exercise of imaginary power. This feeling prevailed even till I was eighteen, when love and ambition awakening with other passions threw me more into society, from which I have, however, at times withdrawn myself, and have been always even glad to do so. I have risen from a feast satiated; and unless it be one or two persons of very strong intellect, or whose spirits and good-humour amuse me, I wish neither to see the high, the low, nor the middling class of society. This is a feeling without the least tinge of misanthropy, which I always consider as a kind of blasphemy of a shocking description. If God bears with the very worst of us, we may surely endure each other. If thrown into society, I always have, and always will endeavour to bring pleasure with me, at least to show willingness to please. But for all this "I had rather live alone," and I wish my appointment, so convenient otherwise, did not require my going to Edinburgh. But this must be, and in my little lodging I will be lonely enough. 

Had a very kind letter from Croker disowning the least idea of personal attack in his answer to Malachi. 

Reading at intervals a novel called Granby; one of that very difficult class which aspires to describe the actual current of society, whose colours are so evanescent that it is difficult to fix them on the canvas. It is well written, but over-laboured—too much attempt to put the reader exactly up to the thoughts and sentiments of the parties. The women do this better: Edgeworth, Ferrier, Austen have all had their portraits of real society, far superior to anything man, vain man, has produced of the like nature.

Loung Ung • 27 maart 1979

• Loung Ung (1970) is een Cambodjaans-Amerikaanse mensenrechtenactiviste. Haar herinneringen aan haar jonge jaren in Cambodja zijn verschenen als First they killed my father. In augustus 1977 werd de zevenjarige Loung doorgestuurd naar een trainingskamp voor kindsoldaten. Hierdoor werd ze gedwongen haar zus Chou achter te laten.

March 1979
A few days later, Meng arrives at the tent site all flushed and out of breath, telling us he has just returned from the Youn jail. He says somehow the Youns have captured a Khmer Rouge soldier and are holding him there. He reports that when the villagers heard about this, hundreds of them rushed to the jail and demanded that the Khmer Rouge soldier be released to them. Men, women, and children blocked the entrance to the jail, threatening to riot if their demands were not met. They carried steel bars, axes, knives, wooden stakes, and hammers—all the weapons used by the Khmer Rouge soldiers to kill their victims.

Meng says the villagers at the jail have only one thing in mind: blood for blood, life for life. They want a public execution of the prisoner. They screamed threats to the Youn soldiers and questioned why the prisoner should be protected. They are ready to break down the jail if they must to get to the prisoner. In the end, the Youns opened the door and handed the prisoner over to the people. The crowd raised their weapons in the air and cheered with satisfaction. Finally, they have the power to seek revenge for their suffering.

He describes how two Khmer men in their early thirties stepped forward and took the prisoner from the Youns as the crowd cheered again. The men dragged the prisoner away while people were pushing and shoving around them. They took him to the middle of a field on the edge of town. Someone brought forth a chair and put it in the middle of the crowd. The two men thrust the prisoner into the chair, and tied his hands behind his back and his legs together.

Hearing this, my heart races with excitement. Finally, a chance to kill for Pa, Ma, Keav, and Geak. “Come, Chou! Let us go and watch!” I plead with her.
“No. Please don’t go,” Chou pleads with me.
“I have to go. We get to kill one of them for once.”
“Meng and Khouy won’t like it when they hear about this.”
“Don’t you tell them then. Don’t you want to see the execution yourself?”
“No.” When Chou makes up her mind, there is no changing it.

Failing to convince her, I head off on my own. To get to the field, I have to wade across the river, climb a tall hill, cross a broken bridge, and walk thirty minutes in the scorching sun. When I arrive hundreds of people are already there, standing around the prisoner. Their bodies block my view. I shift, trying to find an open space between them, but I cannot. Frustrated, I wedge my small body between theirs and push my way through, calling out loudly, “Sorry, I cannot see.” The tall bodies snort and huff in annoyance but let me through anyway. I am in the middle of the crowd, totally surrounded by people. I cannot see anything. I look up to the faces of the adults who are all looking in the same direction. Breathing a sigh of relief, I follow their gaze. Sorry, I cannot see.” I repeat my pleas as I nudge and step on their toes trying to get to the front. Finally, I see a clearing between people’s legs. I try to push my way through, but they are so engrossed in what’s going on that they do not move. Determined, I get on my hands and knees, and crawl through the brown forest of legs up to the front.

There he is. I stand and find myself almost face-to-face with him, separated by only fifteen feet. Automatically, I raise my scarf to cover my head and face. My heart beats wildly. Fear seeps into my body. He is looking at me. He can see me. What if he escapes and kills me? I take a step back, leaning into the crowd for protection. The crowd vibrates with anticipation and energy, closing in around the prisoner, glaring at him. I have never seen an execution before. Rage heats up my body, seeing only one of them killed is not enough!

His face reveals nothing. His lips do not beg for mercy. He sits propped up on a highback chair on a gravel hill that serves as a stage. He is dark and wears the black clothes of the Khmer Rouge—the black clothes I still wear. His matted hair is sweaty and he hangs his head to focus on his feet. The rough hemp rope that binds his feet together is so tightly tied that it draws blood. More rope straps him to the back of the chair, it coils around him from the chest down to the stomach.

“Murderer! You deserve to die a slow, painful death!” someone yells.

That is what we have planned for him. I hope he knows his life is about to end. I hope he knows we are here because we want his blood and will soon rip him apart for it. People talk loudly about the best way to kill him. They argue about how to make the execution as drawn out and painful as possible. They discuss which tools to use to crack his skull, to slice his throat. Someone says we should let him sit in the sun, shave his skin open little by little, and rub salt into the wounds. Someone else wants to strangle him bare-handed. The discussion continues for a long time, but the people cannot agree on what to do.

Finally, two middle-aged men step up in front. The crowd hushes. The prisoner glances up. He looks scared now. His eyes are squinting and his lips move as if to mutter something, but he decides against it and purses his lips shut. Sweat pours from his face, slides over his Adam’s apple, and soaks his shirt. He bends his head, looks down at his feet again, knowing there is no way out. His government has created a vengeful, bloodthirsty people. Pol Pot has turned me into someone who wants to kill.

zaterdag 26 maart 2022

Lizzy van Dorp • 26 maart 1900

Lizzy van Dorp (1872-1945) was de eerste vrouwelijke rechtenstudent van Nederland, later econome en politica. Haar studentendagboek staat hier online.

Eerste reis naar Parijs. Veel genoten, maar ik houd niet van Parijs. 't Is vies, een rommel, onecht. De Franse geest is mij vreemd. Er is niets [?] in, alles nageaapt. Wel mooi soms, maar 't mooiste eigenlijk, de schilderijen, die ze van ons en de Italianen gestolen hebben. [Dan volgt een opsomming van de toeristische hoogtepunten, zoals een bezoek aan het Paleis van Versailles; Van Dorp vindt het paleis vervelend, net als de tuinen.]

Winter. Verging onder gestadig werken. Een nieuwe professor, Visser, heel knap , en heel laag bij de grond en heel vervelend! Prof. Drucker afgetreden als prof. omdat hij lid van de [Tweede] Kamer is en — wel eens minister worden zal — gaf als privaatdocent heel prettige colleges. Verder Oppenheim, als altijd genoeglijk, en Van der Hoeven — veel diners —meest vervelend. Eind januari van 17-22 was ik pleegmoeder van de kinderen Veit. We hadden 'r erg genoeglijk, sedert is het dikke vriendschap. De ouders brachten me uit Parijs mijn Gioconda [Mona Lisa] mee in kooldruk — heerlijk!
De onzalige oorlog van Engeland tegen Transvaal begon 10 okt. In het begin hoopten we allen het beste, nu (1900) begint ieder te wanhopen — ik nog niet. Als ze de guerrilla maar volhouden, kan Engeland 't niet uithouden. Hoe schandelijk Engelands hele houding is, alle bladen staan er vol van. Heel Europa staat aan de zijde van de Boeren. Maar de regeringen houden alles tegen. Wat hebben we aan 't nieuwe regiem, de zogenaamde democratie?
Wanhopige wereld. Alle recht met voeten getreden. God, God, is dat vooruitgang? Veel kunst genoten van 't winter. O.a. een Bosboomtentoonstelling en een Hoytema dito. Ik heb zo graag 't werk van één. Men heeft dan een geheel iets levends voor zich.
Goddelijk schaatsen gereden op de Kaag. 't Prachtigste ijs. Echt Hollands; hele dorpen op 't ijs en overal kraampjes. Nu eerst begrijp ik die oud Hollandse ijsgezichtjes, Schelfthout en anderen.
Op prof. Tieles verjaardag werd ik op een intiem dineetje gevraagd, grote eer. Marie Krantz kwam met Kerstmis Hoyer presenteren. Hij viel erg in de smaak. Er kwam een meisjesstudentenclub tot stand, waar ik per se praeses van moest worden, evenals van de afdeling Leiden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht.

17 maart. Zaterdag. Een interessante tentoonstelling van Van Gogh. Jammer, jammer, dat die man zo jong gestorven is, en niet de tijd heeft gehad, op een andere manier uit te drukken wat er in hem leefde. Want dat was groot. Die goddelijke liefde voor licht en zon en bloei!

21 maart. Met de Vreedes naar een mooi Diligentia concert. De koningin was er, maar ze zag er lelijk uit en verveelde zich. Ze houdt niet van muziek, de arme, en moet er toch heen.

26 maart. Debating. Heel aardig. Wij meisjes zijn daar van 't winter voor 't eerst lid van.

27 maart. Een prachtlezing van Treub over socialisme. Een harde eerzuchtige man, maar een redenaar van Gods genade en klaar en helder als een Zwitserse bergbeek. Er zit Zwitsers bloed in hem.

donderdag 24 maart 2022

Josep Pla • 25 maart 1919

Josep Pla i Casadevall (1897-1981) was een Spaanse schrijver en journalist. Zijn dagboeken over de jaren 1918-1920 zijn in het Nederlands vertaald door Adri Boon, en uitgegeven onder de titel Het grijze schrift.

25 maart. In de stad is alles nog hetzelfde. De bezetting door de militairen heeft zich-te oordelen naar de troepenbeweging uitgebreid. Bevel uit het buitenland. De kanonnen en het Rode Kruis nemen een groot deel van plaça de Catalunya in beslag. Vanaf het balkon van het pension zie ik groepen bewapende niet-militairen: de burgerwacht. Soldaten in de straten. De soldaten houden de voorbijgangers aan, dezen doen hun handen omhoog, waarna zij gefouilleerd worden. Bij het donker worden, weinig mensen op straat. Zeer schaars licht — hoewel misschien iets meer dan gisteren. De pensionhoudster zegt 's avonds: en wat moeten we morgen nu eten? De generaal heeft verordend dat morgen de winkels open moeten gaan.

Conxita, de oudste dochter van de pensionhoudster heeft zich vandaag van kant willen maken door zich uit het raam van de luchtkoker te werpen. Ik liep juist door de gang toen ik iemand het raam hoorde opendoen. Ik draaide mij om en zag Conxita die half door het venster naar buiten hing... Ik snelde eropaf en was nog op tijd om haar aan haar benen naar binnen te trekken. Weinig ervaring met het zich uit ramen werpen. Dat doe je anders. Diepe bleekheid van het meisje — half bewusteloos-leunend tegen de wand. Maar misschien is zij mij er in haar hart dankbaar voor. Het schijnt dat het te maken heeft met liefdesperikelen, met haar verloofde - die naar ik heb horen zeggen agent is — en die twijfels over haar blijft houden. In het pension is met totale onverschilligheid op het voorval gereageerd.

Een prachtige nacht. Vanaf het balkon aan de straatkant zie ik een hemel afgeladen met sterren. Nu er vandaag geen licht brandt, zijn de sterren te zien. Patrouilles trekken traag door de straten. Om de zoveel tijd een troep bereden agenten van de guardia civil. Geluid van hoefijzers op de klinkers. Zo nu en dan passeert een automobiel vol gas onder het maken van een enorm, opmerkelijk kabaal - dat je anders niet erg vaak hoort. Van de kant van de serre bereikt mij de hese nasaliteit van een zotte fonograaf.

woensdag 23 maart 2022

Cyriel Buysse • 24 maart 1913

Cyriel Buysse (1859-1932) was een Vlaamse schrijver. Zijn Zomerleven bevat beschouwingen in dagboekvorm.

24maart
Grijs. Alles kil en dof-grijs, als gisteren. 't Is geen weer om uit te gaan; 't is een weer om couranten te lezen.
Laten we dan maar beginnen met 't interessantste: het sportnieuws.

Voetbal

Een grote, internationale wedstrijd heeft plaats gehad en de vertegenwoordigers van een heel klein land hebben de vertegenwoordigers van een heel groot en machtig land geslagen. De verslaggever van mijn courant noemt het een historische gebeurtenis. Hij heeft mensen gezien die vreugdetranen schreiden; anderen, die van ontroering een flauwte nabij waren.
Bravo! Bravo! Heerlijk! Ik ben helemaal verzoend met mijn courant, die mij anders zoveel saaie kost te slikken geeft. Maar ik lees verder in het blad en algauw komt de gewone ontstemming.
Ik lees van een kleine, nietige mogendheid, die, desnoods met kracht van wapenen, haar heilige, traditionele, nationale rechten, tegen de aanslagen van een zeer sterke, grote mogendheid zal verdedigen!
Die onzin ergert mij alweer geweldig. Welke sombere, welke volslagen imbecielen, welke definitieve crétins en idioten zijn er dan wel aan het bestuur van dat klein land om, in deze eeuw van beschaving en vooruitgang, nog zulke stommiteiten te durven verkondigen: waarom vragen ze niet meteen een conferentie van diplomaten in 't Vredespaleis aan of een conferentie op Merenberg?
Komaan, heren, wees nu toch verstandig en leert voetbal spelen: vijf ministers als ‘forwards’, drie, als ‘half-backs’, twee als ‘backs’ en uw koning in de ‘goal’. Als ‘referee’ de minister van Sport en Toerisme. Heus: het sportterrein is nog het enig strijdperk, waar een kleine natie haar ‘heilige, traditionele, nationale rechten’ tegen de aanvallen van een grote mogendheid met kans op zegevieren kan verdedigen.

Drie uur. De zon komt door de grijze wolken piepen en lonkt mij lachend toe. Gij zult mij geen onzin vertellen. Gij, die wijs en kalm en mild en eeuwigdurend zijt, zult mij laten genieten van de ‘heilige, traditionele rechten’ van 't eerste viooltje, dat daar pas, tussen zijn zachte groene blaadjes, op dat koesterend beschenen bermpje, zo ontroerend-lief en zoet-geurend ontloken is.

dinsdag 22 maart 2022

Alexander Ver Huell • 23 maart 1862

Alexander Ver Huell (1822-1897) was een Nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.

23. Zondag.
Eindelyk is de bui die reeds twee jaar broeide losgebarsten. — Geen moeyelyker positie dan die van neef en eenigst kind tegenover een goed dozijn huwbare nichten. - Als men gewoon lief voor haar is heet het ‘dat men haar het hof maakt’ is men niet lief dan wordt men een ‘stijve saaye Klaas’ geheeten, zoo men zelfs niet geheel daardoor uit de gratie dier dames geraakt. — Dit is het geval met mijn nichtje Willemine de Vaijnes aan wie ik juist uit een goed motief, omdat zij kreupel is, nooit iets in het hoofd heb willen zetten dat naar die hofmakerij geleek. — Nu al een paar jaar lang merkte ik dat alle meisjes die bij haar logeerden of veel bij haar kwamen eerst heel lief en natuurlyk met mij waren maar dan in eens onaardig en soms hatelyk werden. — De oorzaak hiervan was dat Willemine (zooals zij zelve nu heeft bekend) haar voor mij waarschuwde. Zulk een waarschuwing van ouders vind ik hoogst loffelyk maar van een nuf die de helft jonger is dan ik, vind ik het hoogst ridicule. — Zondag is het tot een explosie gekomen en allen zijn natuurlyk tegen mij Oom trekt partij voor zijn dochter, Tante voor de nicht bij wie ze inwoont, Mama trekt de partij der vrouwen (pars pro toto)* (uit esprit de corps) Sophie had dien avond, terwijl zij mij zaten te taquineeren, reeds tweemaal gezegd ‘wij zyn zaamgespannen’ wij zijn zaamgezworen’ — zij ook is natuurlyk voor de nicht bij wie zij steeds komt logeeren. — Den volgenden morgen heb ik mijn oom flink de waarheid gezegd, die kwam om mij de les op te zeggen en 's avonds een briefje aan Tante geschreven waar in ik zeide ‘te hopen dat de onaangenaamheden door Willemine ontstaan geen oorzaak mogten wezen dat zij mijne Moeder minder zoude bezoeken; dat ik integendeel geloofde dat het goed was zoo zij en W. meer bij haar kwamen en dat ik bij die gelegenheden op mijn eigen kamer zoude blijven. — Het is wel zoals ik mijn vader zoo dikwijls hoorde zeggen
Une femme toujours pardonne quand on l'aime
Ne pardonne jamais quand on ne l'aime pas.**

* Pars pro toto: Oorspronkelijk een term voor een stijlfiguur in de klassieke letterkunde, waarbij een deel wordt genoemd om het geheel aan te duiden. Hier in overdrachtelijke zin gebruikt. 
** Een vrouw vergeeft altijd wanneer men haar bemint, maar vergeeft nimmer als men haar niet bemint.

maandag 21 maart 2022

Lord Byron • 22 maart 1814

George Gordon Byron (1788–1824), beter bekend als Lord Byron, was een Engels schrijver en dichter. Byrons reputatie berust niet alleen op zijn geschriften, maar ook op zijn leven vol aristocratische excessen, enorme schulden en talrijke liefdesaffaires. Lady Caroline Lamb noemde hem "gek, slecht en gevaarlijk om te kennen." Zijn brieven en dagboeken zijn integraal gepubliceerd. 

Tuesday, March 22nd
Last night, party at Lansdowne House. To-night, party at Lady Charlotte Greville's — deplorable waste of time, and something of temper. Nothing imparted — nothing acquired—talking without ideas: — if any thing like thought in my mind, it was not on the subjects on which we were gabbling. Heigho! — and in this way half London pass what is called life. To-morrow there is Lady Heathcote's — shall I go? yes — to punish myself for not having a pursuit.

Let me see — what did I see? The only person who much struck me was Lady S—d's [Stafford's] eldest daughter, Lady C. L. [Charlotte Leveson]. They say she is not pretty. I don't know — every thing is pretty that pleases; but there is an air of soul about her — and her colour changes — and there is that shyness of the antelope (which I delight in) in her manner so much, that I observed her more than I did any other woman in the rooms, and only looked at any thing else when I thought she might perceive and feel embarrassed by my scrutiny. After all, there may be something of association in this. She is a friend of Augusta's, and whatever she loves I can't help liking.

Her mother, the Marchioness, talked to me a little; and I was twenty times on the point of asking her to introduce me to sa fille, but I stopped short. This comes of that affray with the Carlisles.

Earl Grey told me laughingly of a paragraph in the last Moniteur, which has stated, among other symptoms of rebellion, some particulars of the sensation occasioned in all our government gazettes by the "tear" lines, — only amplifying, in its re-statement, an epigram (by the by, no epigram except in the Greek acceptation of the word) into a roman. I wonder the Couriers, etc., etc., have not translated that part of the Moniteur, with additional comments.

The Princess of Wales has requested Fuseli to paint from The Corsair — leaving to him the choice of any passage for the subject: so Mr. Locke tells me. Tired, jaded, selfish, and supine — must go to bed.

Roman, at least Romance, means a song sometimes, as in the Spanish. I suppose this is the Moniteur's meaning, unless he has confused it with The Corsair.

zaterdag 19 maart 2022

Cyriel Buysse • 21 maart 1913

Cyriel Buysse (1859-1932) was een Vlaamse schrijver. Zijn Zomerleven bevat beschouwingen in dagboekvorm.

21 maart
Heden is een nieuwe lente dus alweer geboren. Vanuit 't oneindige komen de jaargetijden aan; tot in 't oneindige zullen ze waarschijnlijk blijven duren. De hemel is bewolkt, maar af en toe breekt er de zon doorheen, en die is warm, en grote vlakken ontbloten zich, als wijde open poorten van azuur.
Om drie uur ben ik uitgegaan. Veel jonge heestertjes stonden al liefelijk lichtgroen, strak, als kleine, pas ontwaakte kinderen, in groene kanten hemdjes. Zij schenen stil te jubelen en te glimlachen. In 't jeugdig-malse gras bloeiden reeds gele narcissen en 't waren als brandende en lichtende kaarsjes vóór de blote voetjes van de schrale, tengergroene kinderboompjes. Al het overige was dood en dof en bruin nog.
Toen heeft één enkele, harde donderslag geknald. Dat hoort zo, als bij een lang verwacht en heel mooi schouwspel, dat eindelijk gaat beginnen.
De nieuwe, jonge lente is geboren.

22 maart
De lijstertjes wisten 't al lang, dat de lente in aantocht was. Sinds weken hebben ze 't alom vanuit de hoge, naakte bomen rondgeschald. Vandaag jubelen ze 't opnieuw, al is de lucht ook effen grijs en winterachtig.
De lijstertjes hebben gelijk. Tegen de avond zakt de wind en in het westen openen zich plechtig weer de grote gouden en azuren hemelpoorten.
Een merel vliegt naar 't allerhoogste twijgje van een populier en begint daar rustig zijn eentonig lied te zingen. Zwart als een vlokje roet zit hij boven 't naakt gewirwar van de takken. Hij schijnt vandaar uit wonderen te zien, die wij niet kunnen ontwaren en vertelt daarvan, met zijn rustig-monotone, zangerig-schorre stem.
O, die lang, lang-aangehouden jubelzangen van de vogels in het vroeg, nog gure najaar! Wat zijn ze vol vertrouwen en beloften, vol heerlijke beloften van al de lange, schone dagen die nog moeten komen!
Zacht taant de stille, gouden avond door de diepe, blauwe hemelpoorten, tussen de logge, grijze, uitgekanteelde wolkenmuren. En het ruikt zoet alom naar kiemend groen en nattig mos en vruchtbare teelaarde...

Jacob David Mees • 20 maart 1873

• Jacob David Mees (1852-1875) was een bankierszoon en rechtenstudent. Hij hield van 1872-1874 een dagboek bij.

19 Maart [1873]
Naar Leiden terug. Daar propaedeutis van Schel. Tot algemeene, maar niet tot mijn verwondering krijgt hij een één. Ook hoor [ik] op deze dag dat ik ben benoemd voor almanakcommissie met De Waard, Buikje, Van der Vlugt en van Meurs. 's Avonds tocht naar Amsterdam, bezoeken café chantants, een min café chantant waar knecht tevens komiek was, was vrij interessant. Daar kasten zoo als gewoonlijk, zit met Française die zeer vuil praat, Fabius tegenover mij. Vreemd en amusant. Daarna in Houten Verdommenis, triestige, lege gelegenheid met 3 jonge leelijke meiden. Dan eten in Oesterhuis, niet zeer smakelijk. Toen met Tobias en Schel slapen in Café Français. Verder blijven nog Modderman, De Waard, Dutilh, Karseboom en Buikje. Alleen Boerlage en W. van der Loeff vertrekken.

20 Maart [1873]
Laat opstaan. In koffijhuizen zitten. Eten in Keizerskroon. Loopen met Fabius, erg redeneeren en doorslaan. Met laatste trein terug met Baëza, Buikje en Fabius, andere blijven.

21 Maart [1873]
Kroegjool in Delft bijgewoond en feestje van Vrije Oefening.

22 Maart [1873]
Eenige dagen later examen van Fockema en Wichers, op jool daarna onaangenaamheden met Fabius, wat later weer bijgelegd.

Zondag, 23 Maart [1873]
Na examen van Fockema eten bij familie Bousquet, kom te laat aan trein te Leiden, doch alles weer goed in orde. 's Avonds kaartspelen, naar Rotterdam terug.

24 Maart [1873]
Weer naar Leiden, 's Avonds partijtje bij Professor Goudsmit, wel vervelend doch niet zo erg als ik mij had voorgesteld, zit met Polano, Moltzer, Vos en juffrouwen Pijnappel en Thomas aan tafeltje. Leef verdere dagen in Leiden, zeer lui, meestal 3 of 4 naar bed, dan over 12 op. Mooi weer, drink veel porter, amuseer mij vrij wel.

Alexander Ver Huell • 19 maart 1862

Alexander Ver Huell (1822-1897) was een Nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.

18 Maart.
Gisteren woonde ik de voorstelling van Ten Kate bij. Het proloog werd weggelaten. Het stuk [titel: Zoo zijn er geweest] is slecht in elkander gezet en vol van Gallicismen. — die mij het meest trof was de uitroep van een der personen bij het opkomen ‘welke vlieg steekt u?’ (Quelle mouche vous pique?) Er komen echter veel aardige zetten van van Effen, La Bruyère enz. in voor, en de rol van een zeekapitein werd zeer goed gespeeld. — Ten Kate werd op het Toneel geroepen en uit het Paradijs [het schellinkje] viel een laauwerkrans voor zijn voeten. ‘Cela lui vient bien d'en haut.’ [Dat komt wel van hoger sferen] zeide eene Dame. —
Cremer de Bet.e Novellenschrijver [Bedoeld is: schrijver der Betuwsche novellen], was er verontwaardigd over, noemde het een prul en hem de ‘kraai met eens andermans veeren’ en wilde dat Ten Kates vrienden hem een tweede dergelyke poging afrieden. Ik geloof echter dat hij wel een stuk zal kunnen maken dat het publiek kan bevallen, al voldoet het dan niet aan de eischen der Kritiek.

19 Maart.
[...]
- Cremer is gisteren bij mij geweest, een aardige jongen, vol van geest, van vuur en wezenlyk géniaal mensch. - Hoe weinig gelijkt zijn photogr.ch portret in de Contemporain; daar heeft hij een schaapachtige uitdrukking en zijn oog schittert van leven.
[...]

donderdag 17 maart 2022

Robert Falcon Scott • 18 maart 1912

Robert Falcon Scott (1868–1912) was een Brits marineofficier en ontdekkingsreiziger, die beroemd is geworden als leider van twee expedities naar Antarctica. Tijdens zijn tweede expeditie kwam hij samen met zijn vier metgezellen om het leven. Het onderstaande fragment komt uit zijn expeditiedagboek, dat na zijn dood werd teruggevonden.

Sunday, March 18. — To-day, lunch, we are 21 miles from the depot. Ill fortune presses, but better may come. We have had more wind and drift from ahead yesterday; had to stop marching; wind N.W., force 4, temp. -35 deg.. No human being could face it, and we are worn out nearly.

My right foot has gone, nearly all the toes — two days ago I was proud possessor of best feet. These are the steps of my downfall. Like an ass I mixed a small spoonful of curry powder with my melted pemmican — it gave me violent indigestion. I lay awake and in pain all night; woke and felt done on the march; foot went and I didn't know it. A very small measure of neglect and have a foot which is not pleasant to contemplate. Bowers takes first place in condition, but there is not much to choose after all. The others are still confident of getting through--or pretend to be — I don't know! We have the last half fill of oil in our primus and a very small quantity of spirit — this alone between us and thirst. The wind is fair for the moment, and that is perhaps a fact to help. The mileage would have seemed ridiculously small on our outward journey.

Monday, March 19. — Lunch. We camped with difficulty last night, and were dreadfully cold till after our supper of cold pemmican and biscuit and a half a pannikin [mok, kom] of cocoa cooked over the spirit. Then, contrary to expectation, we got warm and all slept well. To-day we started in the usual dragging manner. Sledge dreadfully heavy. We are 15 1/2 miles from the depot and ought to get there in three days. What progress! We have two days' food but barely a day's fuel. All our feet are getting bad--Wilson's best, my right foot worst, left all right. There is no chance to nurse one's feet till we can get hot food into us. Amputation is the least I can hope for now, but will the trouble spread? That is the serious question. The weather doesn't give us a chance--the wind from N. to N.W. and -40 deg. temp, to-day.

woensdag 16 maart 2022

Ernst Jünger • 17 maart 1944

Ernst Jünger (1895-1998) was een Duitse schrijver. Zijn Parijs dagboek 1943-1944 is verschenen in de Privé Domein-reeks.

Parijs, 15 maart 1944. - De jaren lijken in hun beweging op een centrifuge die door haar draaiende kracht een elite van geesten van hoger ruimtelijk vermogen, grotere ruimtelijke capaciteit naar buiten slingert. Op die manier ontstaat een klein college van Europese, van wereld-autoriteit.

Parijs, 17 maart 1944.- De griep houdt nog steeds aan. Ze is chronisch geworden doordat ik de genezende slaap heb onderbroken. Tussen de middag met Heller en Velut in een café aan de Champs-Elysées. We zaten daar in de warme zon van de eerste lentedag en proostten elkaar toe met rode wijn. Velut houdt zich bezig met een vertaling van de Arbeiter. We praatten over het woord 'style', waarmee hij 'Gestalt' wil weergeven. Alleen al daaruit blijkt hoe moeilijk deze onderneming is. Nauwkeurige positivistische intellectueel.

Parijs, 23 maart 1944.-De griep trekt geleidelijk weg, de hoest neemt af, de temperatuur wordt weer normaal. Ik merk dat aan de telefoonhoorn die tijdens gesprekken droog blijft.
Bij de post een brief van Kubin, waarin hij schrijft over zijn tekeningen bij Myrdun, dat Benno Ziegler van plan is uit te geven.
Gisteren heb ik de uitwerking van mijn Siciliaanse dagboek uit 1929 afgesloten; ik heb het de titel Die goldene Muschel gegeven. De tekst is daarbij aanzienlijk uitgebreid. De korte notities van zulke reisboekjes ontvouwen zich bij revisie als theebloemen. Ze geven structuur aan de herinnering.
Verder gelezen in Paulus. In Kolossenzen 2:17 de fraaie passage: '...die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest.' Deze woorden bevatten een verheven bloesem van Griekse wijsheid. Ook wij zijn schaduwen, die ons eigenlijk lichaam werpt. Eens zal dat naar voren treden.

dinsdag 15 maart 2022

Maurits Wagenvoort • 16 maart 1901

Maurits Wagenvoort (1856-1944) was een Nederlandse schrijver (dit jaar weer in de belangstelling vanwege de heruitgave van zijn roman Een huwelijk in het jaar 2020), die in 1901 een bezoek bracht aan Tripoli.

16 Maart.
Hoe het milieu iemand veranderen kan. De Pruisische officieren hebben niet den naam heel goedig te zijn, en nu speel ik hier soms 's avonds een domino'tje met een Pruisischen majoor, kolonel in het Ottomaansche leger, Oberst Von Rüdgisch, die zoo dankbaar is dat hij eens iemand heeft om mee te praten en een glas bier mee te drinken en een spelletje te spelen, dat hij je soms aankijkt met een paar vriendelijke oogen van Duitsche Treuherzigkeit, die verwarmen. En dat lijkt zoo op het oog den strammen, schneidigen Duitschen majoor: een ietwat rond, rood, grof gezicht met zwaren zwarten knevel, het donkere haar midden-voorhoofds gescheiden — een gezichtuitdrukking alsof hij altijd uit zijn humeur is, behalve wanneer men hem iets vriendelijks, iets hoffelijks zegt, want dan worden zijn oogen klein, en komt er op zijn grof gezicht een straling van goedhartige dankbaarheid. Maar hij spreekt 'n Fransch, m'nheer! Om er van om te vallen: dat echte, soeperige, vollemonds-neus Fransch van den Duitscher, die beweert dat het Fransch geen mooie taal is, wijl er zooveel neusklanken in zijn. Malhheuireuissemang! Auu Congmangsemang. In het dominogezelschap zijn nl. ook een Italiaan, en een Jeruzalemmer, de laatste reviseur bij de Tabaksregie, en die spreken geen Duitsch. Enfin, der Herr Oberst weet zich verstaanbaar te maken, en is een der goedigste menschen, die ik in lang ontmoet heb.

maandag 14 maart 2022

Ex-keizerin Soraya • 15 maart 1958

Soraya Esfandiary Bakhtiari (1932-2001) was de tweede vrouw van Mohammed Reza Pahlavi, de laatste sjah van Iran. Na hun scheiding publiceerde ze Nu zeg ik alles. Ex-Keizerin Soraya vertelt haar leven.

Maart 1958. De scheiding tussen de Sjah van Iran en mij was een voldongen feit geworden en ik had mijn intrek genomen bij mijn ouders te Keulen. Op een dag besloot ik, voor het eerst de stad in te gaan ten einde enkele boodschappen te doen. Aangezien ik eenvoudig gekleed ging, werd er verder geen aandacht aan me besteed, maar in de Hauptstrasse ontdekte ik plotseling, dat ik me niet meer goed kon bewegen. Telkens botste ik tegen een voorbijganger op en moest dan mijn verontschuldigingen aanbieden. Toch waren mijn ogen goed en mijn benen gezond; als Keizerin was ik echter gewoon verleerd, in de drukte te lopen. Een Keizerin is eraan gewend dat er overal, waar zij komt, eerbiedig plaats voor haar wordt gemaakt. Weliswaar was ik tijdens mijn regeringsperiode ook meer dan eens over de Romeinse Via Veneto of de Parijse Champs-Elysées geslenterd, doch bij dergelijke uitstapjes werd ik altijd vergezeld door leden van de hofhouding, die vrij baan voor me maakten.
Nu was ik helemaal alleen en toen ik bij een kruispunt kwam, werd ik aangegrepen door een ware paniek. Ik wist niet meer, hoe men een straat oversteekt en de langsrazende auto's ontwijkt. Ik voelde me als iemand, die geruime tijd gevangen heeft gezeten en dan niet meer goed aan de vrijheid kan wennen.
Met de auto was het echter nog erger. Als ik in Teheran achter het stuur zat, werd ik altijd voorafgegaan door een motorgeleide, dat het verkeer voor me stopzette. Ik hoefde me niet te bekommeren om rode en groene lichten, en andere verkeerstekenen bestonden daar trouwens niet.
Nu dwaalde ik ineens rond in een doolhof van verkeersborden. Op een ochtend ging ik met mijn secretaresse naar de stad; we hadden een kleine Opel, die geen CD-nummer droeg en toen ik ergens wilde parkeren kwam er meteen een agent aangebeend die begon te foeteren:
- Ziet u dat bord daarginder niet? Op deze plaats mag niet eens worden gestopt!
- Mevrouw is hier nog niet helemaal bekend, legde mijn secretaresse uit. Zij is de voormalige Keizerin van Perzië.
- Onzin! zei hij bars. Uw rijbewijs alstublieft.
Zodra hij het in handen had, ging hij in de houding staan en droop vervolgens verslagen en zonder iets te zeggen met open mond af.
Inderdaad wist ik in de verste verte niet, hoe men een auto parkeert, hoe men een benzinestation inrijdt, hoeveel benzine men nodig heeft, of hoe dikwijls de olie moet worden ververst. Er zat niets anders op, dan naar een rijschool te gaan en weer helemaal van voren af aan te beginnen.
Gedurende zeven jaren had men mij aan het Hof van Teheran in de watten gelegd. Ik mocht letterlijk geen handarbeid verrichten. Zo werd het bijvoorbeeld beneden mijn waardigheid geacht, bezoeksters een kopje thee in te schenken. Daarvoor was steeds een hofdame aanwezig. Iedere stap, die mij in contact bracht met de buitenwereld, diende tevoren door een of andere instantie te worden goedgekeurd. Dikwijls vergeleek ik mijzelf met een marionet.
[...]

zondag 13 maart 2022

Anna Politkovskaja • 14 maart 2004

Anna Politkovskaja (1958-2006) was een Russische journaliste. Ze werd vermoord in 2006. Haar Russisch dagboek bestrijkt de periode 2003-2005. Vertaling (uit het Engels): Arie van der Ent 

12-13 maart
Stilte en apathie. Niemand kan zich druk maken om het gezwam dat uit de televisie komt. Laat het maar snel voorbij zijn.

14 maart
Zo, hij is gekozen. De opkomst was erg hoog, zoals het kabinet van de president verlangd had. De voorzitter van de Staatsdoema, Boris Gryzlov, vertelde de verzamelde journalisten bij het verlaten van het stembureau: 'Het is verboden om vandaag campagne te voeren, maar anticiperend op uw nieuwsgierigheid, kan ik zeggen dat ik gestemd heb op de persoon die de afgelopen vier jaar gezorgd heeft voor een stabiele ontwikkeling van Ruslands economie. Ik heb gestemd voor een politiek die zo helder is als het weer van vandaag.'
's Avonds informeerde Aleksandr Vesjnjakov, directeur van de Centrale Kiescommissie, de Russische bevolking dat er bij het stemmen maar één enkele schending van de kieswet was geconstateerd: 'In de buurt van een van de stembureaus in Nizjni Tagil werd wodka verkocht.'
In Voronezj vaardigde de Centrale Gezondheidsraad order nr. 114 uit, die behelsde dat geen van de ziekenhuizen zolang de stembussen open waren iemand zou opnemen die niet kon aantonen dat hij iemand anders door machtiging voor zich had laten stemmen. Alle patiënten kwamen prompt met machtigingen aanzetten om ziek te mogen zijn. Hetzelfde proces werd in Rostov-aan-de-Don nog eens dunnetjes overgedaan. Op de afdeling besmettelijke ziekten van het stedelijk ziekenhuis kregen moeders te horen dat ze hun kinderen niet mochten zien, tenzij ze bij machtiging hadden gestemd.
In Basjkortostan meldde president Rachimov 92% van de stemmen voor Poetin, Dagestan meldde 94%, Kabardino-Balkarië 96%, Ingoesjetië* 98%. Deden ze een competitie? In de dertien jaar van ons nieuwe leven van na de sovjettijd is dit de vierde keer dat Rusland een president heeft gekozen. In 1991 was het Jeltsin, in 1996 weer Jeltsin, in 2000 Poetin, in 2004 weer Poetin. Voor Ruslands burgers herhaalt zich een eeuwige cyclus: van een opleving van de hoop tot de totale onverschilligheid voor kandidaat nr. 1.

15 maart
Nu kennen we de officiële cijfers: Poetin heeft 71,22% gekregen. Wat een overwinning! (Moge ze van de pyrrussoort zijn.) Cha-kamada kreeg 3,85%, Charitonov 13,74%, Glazijev 4,11%, Malysjkin 2,23%, Mironov 0,76%. Mironov bracht in zijn kandi­datuur absoluut niets anders dan een hondse loyaliteit aan Poetin. Zijn resultaat geeft dat weer. Al met al een bekrachtiging van het concept om het land te regeren volgens dezelfde metho­den die worden toegepast in de uitvoering van de 'antiterreur-operatie': L'État, c'est Putin.


Gaston Burssens • 13 maart 1941

Gaston Burssens (1896-1965) was een Belgische dichter. Zijn dagboek werd gepubliceerd in 1988.

13 maart
Bezettingstijd.
G.P. stelt mij een mooie, roodharige Duitse jodin voor: Barbara S. Zij is als protégé van een Duitse Oberst met deze naar Antwerpen gekomen. Hij heeft haar hier aan haar lot overgelaten, want meer heeft hij voor haar niet kunnen, willen of durven doen. Zij wil naar Zuid-Amerika en tracht nu eerst naar Spanje te geraken. Het doel van P. is haar met mijn hulp hiertoe te helpen, omdat ik iemand ken die zich met dit soort contrabande bezighoudt. Ik ga met Barbara dineren en tête-a-tête. Ik verneem dat haar man in een concentratiekamp zit. Zijzelf is aan de terreur kunnen ontsnappen dank zij de Oberst die haar naar hier heeft gebracht. Zij haalt uit haar handtas een stukje asfalt van de Kurfürstendamm, van welk stukje asfalt zij evenveel houdt, zegt ze, als van het blokje platina van 500 gr. en van de 20-karaat blauwwitte briljanten die ze mij eveneens toont. Ik vertel haar dat ik haar overmorgen in betrekking zal stellen met iemand die haar over de Pyreneeën kan loodsen. Intussen zit ze nonchalant het stelletje zout, peper en mosterd te bewerken, alles netjes dooreen te mengen en er een brij van te maken met azijn, slaolie en wijn. Als ik vraag of ze dat gaat opeten, zegt ze: 'Nee, dat is zo'n gewoonte van mij, dat doe ik in elk restaurant zoals ik in elk hotel mijn schoenen afstof met de gordijnen'. Zij heeft een afgodische verering voor Hitler en Schopenhauer. Ik begrijp haar voorkeur voor Schopenhauer van wie ze hele citaten aanhaalt uit Die Welt als Wille und Vorstellung. Maar Hitler? 'Ja, zegt ze, het pessimisme van Schopenhauer heeft Hitler in het leven geroepen. Ik maak abstractie van wat hij tegenover ons misdoet, het is het gevolg van zijn Schopenhauers pessimisme. Hij is niet een produkt van Nietzsche, zoals men beweert, maar van de wil als fundament der werkelijkheid, dus niet als psychologisch verschijnsel. Alles wat thans gebeurt zijn openbaringen van Hitlers wil, een wil die de werkelijkheid vooropstelt en hem niet meer legt in het subject. Dit verklaart logischerwijs de jodenvervolging. Tant pis voor ons! Maar om zijn doel te bereiken moet Hitler ons uitschakelen. Zijn doel en zijn bedoelingen zijn in deze tijd de enig mogelijke'. - Ik vraag haar of zij er dan vrede mee neemt en zij besluit, Schopenhauer napratend met een variante: 'Der Pessimismus hat mir nie etwas eingebracht, aber viel erspart!' Enfin, in deze krankzinnige tijd hoeft men zich om niets meer te verbazen. Ik breng haar naar het atelier van Flor, waar ze wel een paar dagen kan blijven zonder al te zeer de aandacht te trekken.

14 maart
Het avontuur met Barbara vandaag is er één met bittere nasmaak. Ik heb het gevoel dat zij zich alleen uit erkentelijkheid er toe heeft geleend, al was zij ook de 'verleidster'.

15 maart
Barbara is met haar 'gids' vertrokken. Ze zal veel aan mij denken, mij zo gauw mogelijk schrijven, en alles! Ze kust mij vurig en mijn kaken zijn nat van haar tranen. Heb ik mij dan gisteren toch vergist? Arm kind, wat staat je te wachten!*


* Na de oorlog vernomen dat zij aan de Sp[aanse] grens werd opgepikt, naar een concentratiekamp werd gezonden en er zonder meer werd 'vergast'.

Jules Renard • 12 maart 1902

Jules Renard (1864-1910) was een Franse schrijver. Zijn Dagboek 1900-1910 is verschenen in de Privé Domein-reeks. Vertaling: Frans de Haan en Marianne Kaas 

12 maart
Dierentuin. De verveling van al die beesten. Hoe prettig sommige, de wilde zwijnen vooral, het vinden zich op hun rug te laten krabben door de wandelstokken van de bezoekers.
De maraboe die er uitziet als een adjudant: een Anatole France in jacquet.
De giraffe die, met haar zwarte tong, de muur likt of haar tong zo diep mogelijk in haar neus steekt.
Het gebrabbel van een troep Guinese biggetjes.
De zeehonden, schoonzwemmers die zich door het water bewegen met de gracieuze bewegingen van mensen.
De grilligheid van de Schepper waaraan de flamingo een zo lange hals te danken heeft dat Hij hem heel hoog op de poten heeft moeten zetten.
De adelaar met zijn snavel die een meesterwerk is waarop iedere messenmaker trots zou kunnen zijn.

22 maart
Vrouwelijke letterkundigen, hun lelijkheid, hun belachelijke groene hoedjes. De jongsten hebben mannelijke allures: het lijkt wel of ze de literatuur als excuus gebruiken om zich als mannen te kunnen gedragen.


donderdag 10 maart 2022

Theo van Roij • 11 maart 1949

• Van februari 1948 tot mei 1950 hield de Limburger Theo van Roij, een katholiek opgevoede jongeman, een dagboek bij van het soldatenleven in Nederlands-Indië. Vol optimisme vertrokken, met de serieuze bedoeling bij te dragen aan het herstel van rust en welvaart, kwam hij langzamerhand tot de conclusie dat er niets van zou komen. Nooit zouden de achterblijvers in Nederland begrijpen hoe Indië in elkaar zat en wat de Nederlandse soldaten daar meemaakten. Een strakke christelijke moraal bleek prima samen te gaan met excessief geweld in een steeds verder uit de hand lopende oorlog. 'Achteraf heb ik er spijt van dat ik goed kan schieten'. Indië-dagboek van Theo van Roij 1948-1950. 

 VRIJDAG 11 MAART De aalmoezenier heeft ons weer geestelijk voedsel gegeven, terwijl de dokter zorgde voor het lichamelijke, met als resultaat: vier man ziekenhuis Siantar. Nog een paar maanden deze dienst van slecht eten en lange patrouilles, en ons hele peloton ligt in het ziekenhuis. Zo ook vanmorgen zijn we weer op patrouille geweest.
Vanmiddag kwam er een telefoontje van de kapitein en die vertelde dat de peloppers de brug waar wij pasgeleden nog overnacht hadden, hadden afgebrand. En nu komt het vuile van onze majoor; om de kapitein in de kont te kruipen en siroop om zijn bek te smeren hoorde ik hem zeggen: 'Ja, ik was al van plan om er vannacht een hinderlaag te leggen.' Daarna werd de sergeant vlug een plan medegedeeld, want de kapitein kwam zelf hier even naar toe. Om 6.30 moesten twaalf man weg om die hinderlaag te leggen. Eerst was ik er niet bij en toen er een uitviel wegens kapotte voeten, kon ik meegaan. De majoor kwam het me zeggen en ik werd zo kwaad omdat ik de voorgeschiedenis had gehoord, dat ik hem stevig zei waar het op stond. Ik zei onder andere dat je hier nog beter halfdood in een ziekenhuis kon liggen dan nog gezond rondlopen, verder nog over kontkruipen en kutgeintjes, enzovoort. Hij zei toen dat, als ik niet ophield, hij me naar een andere plaats zou sturen. Daarop antwoordde ik hem dat hij gerust veertien dagen of langer streng arrest mocht geven, want dan was ik beter af dan met dienst doen. Dit laatste is ook zo, want kleine straffen geven ze hier niet, omdat het eerder een voor- dan een nadeel is.

VRIJDAG 12 MAART Enfin, we gingen weg met vijf sneetjes brood per man en kwamen daags erop om twaalf uur thuis. Niets meer dan vijf sneetjes en water uit de kali. Wie volgt? Moeit er nog uitleg komen waarom er zieken en zwakken zijn? We liepen twee uur, kregen een nat pak tot op ons hemd en lagen onafgebroken in angstige spanning langs de weg bij de brug, zeventien uur aan één stuk, zonder roken en slapen. En dit alles alleen om de kapitein in zijn reet te kruipen, maar zelf is hij op verlof gegaan om te hoeren met zijn wijf. Hoe langer ik die kliek bekijk, hoe misselijker het me wordt. De enigste troost is dat wij er nog hogere dingen in zien, omdat we nog jong zijn en vol idealen. Als we dat niet meer hadden, wat dan? We verwachten nog zoveel van deze wereld en uiteindelijk is het niet meer dan een grote bende van rotzooi en corruptie.

woensdag 9 maart 2022

Theo van Roij • 10 maart 1949

• Van februari 1948 tot mei 1950 hield de Limburger Theo van Roij, een katholiek opgevoede jongeman, een dagboek bij van het soldatenleven in Nederlands-Indië. Vol optimisme vertrokken, met de serieuze bedoeling bij te dragen aan het herstel van rust en welvaart, kwam hij langzamerhand tot de conclusie dat er niets van zou komen. Nooit zouden de achterblijvers in Nederland begrijpen hoe Indië in elkaar zat en wat de Nederlandse soldaten daar meemaakten. Een strakke christelijke moraal bleek prima samen te gaan met excessief geweld in een steeds verder uit de hand lopende oorlog. 'Achteraf heb ik er spijt van dat ik goed kan schieten'. Indië-dagboek van Theo van Roij 1948-1950. 

 WOENSDAG 9 MAART Vandaag veel brieven geschreven, die nog lagen te wachten op antwoord. Verder patrouilleverslag mee opgesteld, wat tegenwoordig in vijfvoud moet gebeuren. Voor de rest wat uitgerust. Op de patrouille waren in totaal 305 kogels door ons verschoten plus 72 stenkogels en 12 mortiergranaten. Dit laatste is misschien een reden voor de hoge belastingen in Nederland. Het eten is niet wat men noemt. Ooit gehoord van soep met pap voor middagmaal? Dan moet je in dienst gaan. Daar kan en gaat dit allemaal. De w.c. zal er wel bij varen. 

 DONDERDAG 10 MAART Met vijf man ben ik een beetje rond gaan lopen en met mijn opdracht nam ik het niet zo nauw. Het was erg heet vandaag en nu zit het aardig te rommelen in de lucht. Gisteren ben ik in mijn vierdaags verslag een voorname passage vergeten, wat even een beeld geeft van de vreugden en reacties in een soldatenleven. Het was de derde dag van de patrouille, nadat we stormenderhand onder een kogelregen een serie kampongs waren doorgetrokken. We zagen er moe en vuil uit, met een lange baard en brandende voeten. We trokken in een huis van een vroegere T.N.I.-radja en vonden tussen veel rotzooi zowaar een grammofoon met grote toeter en heel oude platen. Ik heb er naar gekeken, naar de vuile gezichten en handen, en met een blije kinderlijke gelukkigheid stonden we daar en lieten de roestige naald over de plaat gaan, die we met onze handen moesten ronddraaien, omdat de veer kapot was. Alles was in een slag vergeten: de honger, de dorst, moeheid en zweet. We luisterden met blije gezichten naar een oud kerkliedje. Even van te voren hadden de kogels ons nog om de oren gefloten en nu beleefden we weer een van de weinige vreugden in een leven van grote teleurstellingen zoals wij dit alleen kennen en meemaken. Dat was het wat me opviel na een zware dag vol gevaren met een kleine vreugde. Ik ben een boek aan 't lezen dat ik toevallig op de kop heb getikt: Ik verkoos de vrijheid.

dinsdag 8 maart 2022

John Cheever • 9 maart 1957

John Cheever (1912-1982) was een Amerikaanse schrijver. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. Het is in het Nederlands vertaald (door Frank van Dixhoorn) als Verscheurde stilte .

9 maart 1957
De eerste dag na de geboorte van mijn zoon word ik wakker vol goede wensen voor hem: moed, liefde, kracht, dat hij stevig in zijn schoenen mag staan, en een goede regeling kan treffen met God. Ik zal Mount Chocorua met hem beklimmen. Ik vertel de dienstbode en daarna de kinderen hoe prachtig hij is. Ik ben zeer opgewonden, en heb door mijn verkoudheid nog altijd last van pijnlijke, tranende ogen. [...] Samen met Ben en Susie neem ik de bus naar het ziekenhuis. Als we van de bushalte naar de poort lopen passeren we een donker stukje – ik bedoel emotionele duisternis. K. heeft me verteld dat hier een moord is gepleegd, en ik proef een atmosfeer van seksueel geweld, de geur van pis, een kat die in een vuilnisemmer slaapt, en een paar hele vieze tekeningen op de muren, die ik bestudeer. En dan is daar Mary in het ziekenhuis en mijn prachtige zoon en al de dingen die ik voor hem wil doen. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit zoveel van een kind heb gehouden. Enfin, we gaan naar huis in een drukke stinkende bus. Ik neem een borrel en voel me vreemd – dat zal de verkoudheid zijn – en als ik vanaf mijn balkon de straat overzie ben ik jaloers op de vrijheid van jonge binken in open wagens die naar Ostia gaan om de boel op stelten te zetten, en besef dat iemand bijna alles kan krijgen wat de wereld te bieden heeft en toch blijft verlangen naar meer.


• Vertwijfeling en aftakeling zijn de kernwoorden die de ‘journals’ van de Amerikaanse schrijver en alcoholist John Cheever (1912-1982) het best omschrijven.

maandag 7 maart 2022

Bergman • 8 maart 1985

• De voornaamloze dichter Bergman (eigenlijk Aart Kok, 1929-2007) publiceerde dagboeknotities in Maatstaf.

'85-7/3
Liggend op de bleek zag ik statige wolken deftig boven mij wegdrijven. Een witte fantasiewereld vol vredige fabeldieren en logge monsters. Urenlang lag ik te kijken, sloot soms een poosje de ogen om te zien hoe ver zij elkaar al hadden verslonden. Tot mijn verbazing keek ik dan tegen een volmaakt andere wereld. Langzaam gaat sneller dan men denkt.
De wolken dreven voorbij. Naar Schoonhoven, zei mijn moeder, maar waar dat was, wist ik niet. Ik had geen zorgen om ruimte en tijd. Ik lag op mijn rug in het gras en at gedachteloos het appelboompje van buurvrouw Zanen leeg. Ik was vijf, kende god noch gebod en leefde met de zomer mee eindeloos lang en gelukkig.

'85-8/3
Ik wist niet waar ik woonde. Bergambacht was een herinnering die snel vervaagde. Wat voorbij Ammerstol lag kende ik niet. Mijn stip op de kaart van Nederland was een oneindige ruimte en niemand riep tot hiertoe en niet verder. Beetje bij beetje kwam ik mijn omgeving aan de weet. Te beginnen met het erf tussen de twee huizen die ik allebei zou bewonen. Het erf waar mijn vader zijn eerste en laatste kip zou onthoofden. Het erf dat aan de voorkant doodliep tegen het dijklichaam, dat begroeid was met onbekende grassen en planten, waartussen fascinerend ongedierte scharrelde. Het erf waar men ons tegenstribbelend en luid schreeuwend varken doodschoot voor de slacht. Ik zat halverwege de dijk, zag de schoten vallen, klauterde omhoog en rende weg. Voor het eerst voelde ik een schuld zonder angst voor straf. Toen ik hem opengesperd op de ladder zag hangen, was hij veranderd in onpersoonlijk vlees, bestemd voor gerookte ham, zijden spek en worst. Later zou ik leren hoe groot de wereld was en waarheen de wolken koersten. Andere dingen zouden mijn aandacht opeisen. Drie jaar later zat ik met Wim Vos te pleieren* in de Commanderijstraat en was ik de wolken vergeten.



* ook (Van Dale): regionaal: zeker kansspel spelen waarbij met centen naar een streep wordt geworpen; wie er het dichtstbij komt, wint de centen die erover gegooid zijn, en mag de overige opwerpen

zaterdag 5 maart 2022

James Lees-Milne • 7 maart 1942

James Lees-Milne (1908-1997) was een Britse schrijver en expert op het gebied van landhuizen. Hij is vooral bekend door zijn dagboeken. Onderstaand fragment komt uit Diaries, 1942-1954.

Saturday, 7th March
There is a great stir in Brooks's about the member who has been asked to resign, and won't go. He doggedly makes use of the library every day and even insists on privileges which the most hardened old members would not dare demand after half a century's membership. He has been so rude to the servants that in a body they informed the Secretary they would leave unless he did. Now there is to be an extraordinary meeting in order formally to expel him. Such a thing has never been known in the whole history of Brooks's. The offender is a vulgar, sinister-looking fellow, who prowls around the club. When he leaves a room the older gentlemen break into muffled whispers.

Wednesday, 18 March
A special meeting was held at Brooks's this afternoon formally to expel the member who has been rude to the servants and has used bad language. The Chairman announced that he had just received a letter from the member announcing his resignation after all, and promising never to cross the threshold of the club again. Great relief was expressed by everybody at this end to their embarrassment. Later in the day, I passed the man, looking unconcerned and truculent under the arcade of the Ritz. Instantly I felt sorry for him and wondered why he had behaved like this. I can quite understand why, if one senses that one is disliked, one is impelled to make oneself detested.

Thomas Mann • 6 maart 1951

Thomas Mann (1875-1955) was een Duitse schrijver. Hij hield zijn leven lang een dagboek bij. Gedeeltes daaruit zijn in het Nederlands vertaald (door Paul Beers) in Roem en verliefdheid. Dagboeken 1949-1955.

Pacific Palisades, dinsdag 6 maart 1951
Regen. – Sinds weken volledig en ongewoon falen van de gesl. potentie. Meest drastische (en bedroevendste? De duivel hale me!) uiting van het sinds de Europareis merkbare plotseling ouder zijn geworden. Daar ik het afwijs zonder volledige erectie te masturberen, lijkt het einde van mijn fysieke seksuele leven gekomen. In de halfslaap droomde ik dat ik van Franzl W., de laatst-geliefde, als van de representant van heel de aanbeden soort, met een kus afscheid nam. Na een blik in zijn bruine ogen die hij kon laten smelten. Overigens had hij het te dikke hoofd van het ras uit Oberbayern. Of de werkelijkheid mij ooit goed genoeg had gevonden, is een vraag op zich. - Senaat stemt voor het onder de wapenen roepen van de 18-jarigen. – Ministers-conferentie in Parijs met Russische voorstellen die de Fransen hoopvol vinden, en die ‘ons’ zeer doen schrikken. We zullen alles doen om succes te verhinderen, en moeite hebben onze verantwoordelijkheid voor het mislukken te versluieren. – Gewerkt. Gelopen tot het Oude huis. ’s Middags door hartkloppingen gestoord. Dicteerde Mrs. Kahn enkele brieven en gaf haar het roman-manuscript om over te schrijven. Telefoon van Bermann uit New York. - Erika heeft helaas over verergering van haar kwaal te klagen. Nieuwe vitamine ’s morgens, tamelijk vervelend.

Andrej Koerkov • 5 maart 2014

• In Dagboek Majdan geeft Andrej Koerkov (Leningrad, 1961) een inkijkje in zijn dagelijks leven als schrijver tijdens ‘Euromajdan’ – de protesten die eind 2013 uitbraken toen bekend werd dat Oekraïne het associatieverdrag met deEU niet zou ondertekenen. Oekraïners trokken massaal naar het Onafhankelijkheidsplein (de Majdan) in hartje Kiev om maandenlang te demonstreren.

5 maart
Gisteren zei iemand dat de verkopers van kaarsen en bloemen de enigen zijn die baat hebben gehad bij de Oekraïense revolutie. Majdan en de Instituutstraat staan vol met muren van boeketten ter herinnering aan de gesneuvelden. In iedere kerk branden honderd keer zo veel kaarsjes als normaal. Zodat God alles ziet wat er in Oekraïne gebeurt.
Kun je van haat lijm koken, zodat land en natie niet nog verder scheuren?! Waarschijnlijk niet. De tweede ochtend zonder oorlog. Maar ook zonder vrede. De wereld staat om Oekraïne heen, als om een ziek kind. Ze proberen het te redden en op te peppen. Het aantal kankercellen is echter kritiek. Maar voorlopig nog niet dodelijk, goddank.

6 maart
Weer een ochtend zonder oorlog. Eng om te bedenken dat die woorden morgen of overmorgen hun betekenis kunnen verliezen. Maar vandaag is het rustig in Kiev. Iedereen haast zich om zijn eigen dingen te doen. Automobilisten zijn veel beleefder tegen elkaar. Vroeger waren ze ook al niet agressief, maar nu voel je die beleefdheid nog meer. Als ik de kinderen naar school breng, laat ook ik telkens auto's voorgaan die uit een klein zijstraatje komen, of die keren waar het niet mag. Wat stelt het overtreden van de verkeersregels nu voor als de regels van het normale leven voortdurend worden overtreden?!
De kinderen gaan nu met meer plezier naar school. Ze hebben nu iets om met hun klasgenootjes over te praten. Ze volgen het nieuws beter en vertellen elkaar enthousiast over hoe de Oekraïense officier Joeri Mamtsjoer met zijn soldaten, allemaal ongewapend, het door Russische troepen bezette terrein van het Oekraïense vliegveld Belbek opliep, ondanks waarschuwingsschoten van de Russische troepen. Ze vertellen hoe de kapitein van de Oekraïense oorlogsbodem Ternopil op de eis van een Russische admiraal tot capitulatie antwoordde met: 'Russen capituleren niet' en aan de Russische admiraal uitlegde dat hij, kapitein Jemeljantjsenko, een etnische Rus was en dat de helft van de bemanning van het schip ook uit etnische Russen bestond. De admiraal vertrok met lege handen.
Ik ben ook een Rus. Een etnische Rus die al sinds zijn jeugd in Kiev woont. Volgens verschillende gegevens wonen er in Oekraïne tussen de 8 tot 14 miljoen etnische Russen, en het woord 'Rus' lokt bij etnische Oekraïners geen agressie uit of een naargeestige twinkeling in de ogen. Mijn grootvader kwam als eerste op Oekraïense bodem aan, in 1943. Hij sneuvelde in de strijd voor de bevrijding van Charkiv en ligt begraven in een massagraf bij het treinstation van Valky, niet ver van de stad. Hij is gevallen in de strijd tegen de fascisten, en nu hoor ik het woord 'fascist' in woord of geschrift tot mij gericht, omdat ik me uitspreek tegen de bezetting van Oekraïne door Poetins leger, omdat ik me uitsprak en uitspreek tegen de totale corruptie die de voortvluchtige president Janoekovytsj en zijn clan organiseerde, omdat ik wil dat het recht zegeviert in het land waar ik woon. Nee, ik ben geen politieke figuur, ik sprak me nooit uit voor een of andere politieke partij en ben ook niet plan dat te gaan doen. Ik ben gewoon een burger van mijn land.

donderdag 3 maart 2022

Arthur Schopenhauer • 4 maart 1857

• Uit een brief die filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) aan Frederik Willem van Eeden, de vader van Frederik van Eeden.
Uit: De wereld deugt niet (vertaling Tinke Davids).

Frankfurt a.M., 4 maart 1857
Hooggeachte heer van Eeden,
Uw gewaardeerde brief heeft mij groot genoegen gedaan, in de eerste plaats vanwege uw enthousisat medeleven met mijn filosofie, en eens te meer omdat het uit het buitenland komt, en vervolgens ook omdat ik van Hollandse afkomst ben, — waarvan alleen al mijn naam getuigt, aangezien in het Duits nimmer een enkele P tussen twee enkele vocalen mag voorkomen. Mijn grootvader was nog in Holland geboren, maar reeds op jeugdige leeftijd naar Danzig gekomen, waar hij trouwde met de dochter van de heer Soermans, de Hollandse resident in de toen nog vrije stad: ik ben nog in het bezit van het bijzonder fraaie ivoren borstbeeld van deze Soermans. Mijn vader, Heinrich Floris, sprak nog heel goed Hollands; ik echter in het geheel niet. In Duitsland leeft, voor zover ik weet, niemand van dezelfde naam; in Holland zullen die er nog wel zijn, dat zou men in adresboeken moeten kunnen naslaan. Ik zelf ben in 1803, in mei, in Holland geweest, samen met mijn ouders, op een grote reis. Vanuit Amsterdam hebben wij ook Haarlem bezocht, wat ik me nog volledig herinner: in de herberg hield mijn vader een lofrede op het 'baarsje met een watersoutje'; vervolgens zagen we het Haarlemmermeer, het fraaie, witte landhuis van de heer Hope, en in de buurt daarvan een bosje waar nachtegalen zongen, waarbij onze Amsterdamse vriend, de heer Schluiter (firma Düpper & Schluiter) niet kon nalaten op te merken hoe onrechtvaardig het van de Duitsers was dat ze kikkers 'Hollandse nachtegalen' noemden. En ook de bloeiende hyacinten bij de tuinders. — In Gorcum nam mijn vader me mee naar een oude gotische kerk om mij de schilderijen van mijn voorouders te laten zien; daar hingen namelijk verscheidene Soermansen, die daar predikant waren geweest, aan de zuilen, met grote snorrebaarden. — Die reis is door mijn moeder, die later een beroemd schrijfster is geworden, in drie dikke boeken beschreven. — Het is goed dat ik dit, via uw bemiddeling, kan doorgeven naar Holland, het land waar mijn geestelijke voorouders, Cartesius en Spinoza hebben gewoond. — Met mij sterft het geslacht uit: uw brief is toevalligerwijs geschreven op mijn negenenzestigste geboortedag, de 22ste februari.
En nu uw verzoek. Mijn portret is overal gemakkelijk te krijgen. ...Morgen wil de beroemdste schilder hier ter stede, Göbel, beginnen aan mijn portret in olieverf, voor eigen rekening. Van hem verwacht ik iets buitengewoons. Hij is echter een groot realist en geeft de natuur onverbiddelijk getrouw weer, maar waarachtig is hij, net als de oude Nederlanders. Hijzelf is van plan er later een ets van te maken. — Mijn Frankfurtse uitgever Suchsland wil in München de allerbeste kopergraveur uitzoeken om mijn portret in octavo, als pendant van een bekende kopergravure van Kant, van de hand van Barth, zoals die ook is toegevoegd aan de Rosenkranz-editie van Kants verzamelde werken, te laten maken; naar welk voorbeeld is echter nog niet beslist.— U schijnt mijn Parerga (Parerga en Paralipomena, 1851) niet te kennen, terwijl dat mijn meest populaire werk is.
Ik hoop dat u goed over mij wilt blijven denken en verblijf
uw dienstwillige dienaar Arthur Schopenhauer.

woensdag 2 maart 2022

Anna Achmatova • 3 maart 1966

Anna Achmatova (1889-1966) was een Russische dichteres. Dagboekfragmenten van haar zijn opgenomen in De echte twintigste eeuw (vertaald door Alissa Leigh en Silvana Wedemann).

Domodedovo (3 maart 1966)
Met Nina in het sanatorium gearriveerd. Een groot leeg huis dat aan L' année demière à Marienbad doet denken.
De nacht in Moskou was verschrikkelijk. Ik heb twee keer iets tegen astma geslikt en desondanks bleef ik stikken.
Larisa Aleksandrovna gaf door dat ze mij niet in het sanatorium opnemen, dat Krylova heeft verklaard dat ik officieel ziekenhuisziek ben, en er brak zo'n paniek uit dat ik er volslagen moedeloos van werd.
Alles is zoals altijd met niets geëindigd.

4 maart
Ik lig hier tot de achtste (op voorschrift van de arts hier). Hier is het goed en van een betoverende stilte. Ik ben helemaal verdiept in Qumraanse zaken. Ik heb in Ariel (een Israëlisch tijdschrift) over de laatste vondsten gelezen. Ik ben verrukt, zoals waarschijnlijk velen. In plaats van de derde eeuw (zie Brockhaus-Efron over het Nieuwe Testament) gaat de tijd terug tot het jaar 73 na Christus (dat wil zeggen de oorlog). Van een fout kan er geen sprake zijn. De Apocalyps is precies beschreven met redactionele hoofdstukken en ook het gedrag van de eerste martelaren. Om de een of andere reden hebben de Romeinen de joden (in tegenstelling tot de christenen) helemaal niet gemarteld. Zij (de Romeinen) waren geniale kolonisten, en de procurator Pontius Pilatus zelf ging de straat op om met Annas en Kajafas (hogepriesters) te praten omdat deze, als ze in zijn paleis zouden komen, onzuiver zouden worden en niet van het paasgeschenk durfden te eten. De Romeinse keizers bevalen daarom, als de dag (één keer in het jaar) van de uitgave van de geschenken op een vrijdag viel, de geschenken voor de joden te bewaren (zie Mommsen). Waarom hebben dan de Romeinen de deemoedige christenen nog tot het jaar 73 gemarteld, dat wil zeggen direct na de dood van Christus (het jaar 33)?
Onze kennis over het gedrag van de eerste christenen is zo groot en zo gedetailleerd.*


* Romeinse moeders droegen nog hun gebruikelijke kleren en sieraden, zodat de beul bij de eerste martelaarsters niet wist hoe hij het hoofd moest afhakken zonder de parels en smaragden te beschadigen.

dinsdag 1 maart 2022

Judith Herzberg • 2 maart 1980

Judith Herzberg (1934) is een Nederlands dichteres en toneelschrijfster. In 1980 hield ze tijdens de draaidagen van de film Charlotte (gebaseerd op het leven van de Joodse kunstenares Charlotte Salomon), waarvoor zij het scenario geschreven had, een dagboek bij, dat is gepubliceerd onder de titel Charlotte.

zondag 2 maart
Birgit [Birgit Doll, hoofrolspeelster] heeft van Charlotte gedroomd. Ze stond achter het gordijn in haar kamer, en was heel oud. Ik weet niet wat ik zeggen moet. Ik sta tegenover haar, in mijn kamer. Voel me krankzinnig ontroerd worden. Om de tranen wat woorden mee te geven zeg ik hoe blij ik ben dat juist zij haar nu speelt. Omhelzing. Zo dringt georganiseerde verbeelding het echte gevoel binnen.

maandag 3 maart
De auto's die ons uit het hotel moeten halen hebben allemaal vertraging door de plotselinge sneeuw. Elke ochtend een verrassing wie er nog meer in het busje zal zitten. Vanochtend Max Croiset. Vraagt me wat ik ervan vind, als, in de scène waarin Daberlohn een verloofde blijkt te hebben, hij, Max, (als echtgenoot van Paulinka, Albert) toch iets van leedvermaak vertoont door middel van een monkelplooitje. Het moet hem toch een heel kleine voldoening geven, op z'n minst, om Paulinka zo verbaasd op deze mededeling te zien reageren. Monkelplooitje blijkt een woord van Gezelle te zijn. Max is belezen en loopt over van wetenswaardigheden. Verdiept zich elk vrij moment in zijn Tucholsky, vijfde deel, waaruit hij ook af en toe iets voorleest. Frans [Frans Weisz, regisseur] ijsbeert in de studio. Door de sneeuw beginnen we een uur te laat. Zo iets is te voorzien, vindt hij. 'Gebrek aan talent,' zeg ik, om hem vóór te zijn.
[...]