zondag 2 augustus 2020

Marcel Proust • 1 augustus 1905

• Uit een brief van Marcel Proust (1871-1922) aan Madame de Noailles, een Roemeens-Franse schrijfster. Uit: Brieven 1885-1905 (vertaald door Joyce & Co).

De eerste dagen van augustus 1905
Slechts een klein briefje om u het volgende te zeggen: gisteren heb ik een beroerde bronchitis opgelopen die mij, nog gevoegd bij mijn astma, veel hinder geeft. Anders had ik u al geschreven om u te zeggen dat ik, toen ik u gistermorgen ontmoette, al 48 uur niets gegeten had, en ook sinds 24 uur nog geen kwartier geslapen heb, en dat ik zo afgemat was dat ik niet kon praten, noch mijzelf kon verstaan naast u, en dat onze woorden ongetwijfeld weinig overeenstemming hebben vertoond met mijn gebruikelijke gedachten voor u. […] Maar wat ik wilde zeggen is dat ik, voor wie uw boeken geen zaken zijn die in één keer zijn afgedaan als ik er eenmaal van ben gaan houden, maar die mij onophoudelijk blijven bezighouden, die steeds actueel zijn in mijn hart, in die mate dat deze of gene van uw gedachten waaraan u, met de zorgeloosheid van iemand die deze gedachte heeft weten vast te leggen in een (ik zeg dit in de organische betekenis van de soort) onsterfelijke vorm, niet meer terugdenkt, de 'intieme dialoog' van al mijn uren uitmaakt, – dat ik, toen ik u eindelijk zag, u niets gezegd heb.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten