27 oktober 2009
Thomas Mann, De Buddenbrooks. Het moest er ooit van komen. Wat een boek! Wat een personages, wat een verbeeldingskracht, wat een Duitse ironie (is Mann niet de Urheber ervan?). Ik begreep algauw dat ik een heel potlood zou verslijten als ik naar de gebruikelijke maatstaven uitroeptekens ging zetten. Maar bij twee passages kon ik het toch niet laten. 'Niemand belette haar [...] op [...] de weilanden langs de Trave schaatsen te rijden en de ovaties van jonge heren in ontvangst te nemen.' (Dat was rond 1845, half oktober al ijs in de uiterwaarden, over klimaatverandering gesproken).
En over de vismarkt in Lübeck: 'Men kon er zeker van zijn frisse waar te kopen, want de vissen leefden bijna allemaal nog, de vette, gespierde vissen... Enkele hadden het goed. Ze zwommen, wat eng behuisd weliswaar, maar toch welgemoed, in emmers water rond en hadden niets te lijden. Andere echter lagen met vreselijke opengespalkte ogen en zwoegende kieuwen, taai verder levend en onder martelingen op hun plank en sloegen hard en wanhopig met hun staart, tot ze eindelijk werden opgepakt en een scherp, bloedig mes met krakend geluid hun keel stuksneed. [...] Soms trok een sterke bot zich krampachtig samen en sprong in zijn waanzinnige angst ver van de plank weg op de glibberige, door afval verontreinigde straatstenen, zodat zijn eigenares hem moest nalopen en hem onder harde woorden van afkeuring weer aan zijn plicht moest herinneren...' (Compassie met vissen, in die tijd waarschijnlijk nog zeldzamer dan tegenwoordig.)
[...]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten