zondag 28 september 2025

Hans Crombag • 29 september 1974

• Hans Cromberg (1935) was de eerste hoogleraar rechtspsychologie in de Lage Landen. Gisteren bevat dagboekfragmenten uit de periode 1971-1979 van hem.

29-9-1974 Tegen 4 uur naar Michel Plon, die nog steeds op de Boulevard Arago woont, met uitzicht op de Santé-gevangenis. Trof Michel alleen, zijn twee kinderen waren spelen bij vriendjes en zijn echtgenote Monique was naar de bioscoop. Michel is uiterlijk weinig veranderd, alleen zijn haren zijn langer, maar wie maalt er om de huidige mode. Enkele minuten na aankomst verneem ik dat Michel zich tot het communisme bekeerd heeft, hij is zelfs partijlid. Bekering heeft plaatsgevonden in 1968 tijdens de studentenopstanden. Tegelijk heeft hij zich afgewend van het empirisme en bedrijft nu marxistische of historisch-materialistische sociale psychologie, vermengd met een scheut psychoanalyse, want toen hij zich toch aan het bekeren was, deed een geloofje meer of minder er ook niet meer toe. Het ontgaat mij allemaal een beetje, temeer als ik hoor dat Gaston Bachelard in deze gang van zaken een belangrijke rol speelt. Boeken van deze man las ik eind vijftiger jaren, voor het wat dromerig-poëtische ervan was ik in die tijd gevoelig. Nu lijkt hij naast Marx en Freud de nieuwe profeet van de linksgerichte Franse intellectuelen geworden te zijn. We hebben enkele uren gepraat zonder te polemiseren. Opvallend is het rotsvaste vertrouwen waarmee hij zijn standpunten formuleert, geen enkele twijfel. Ook al moet je toegeven dat links het in Frankrijk moeilijker heeft dan in Nederland en er dus harder geknokt moet worden, dan nog is een aan fanatisme grenzende zelfverzekerdheid zoals Michel tentoonspreidt beangstigend. Michel is 34 jaar, misschien leert hij nog. Ik kan mij niet zo goed herinneren hoe ik op die leeftijd was en dacht. Even dom?

30-9-1974 Vanavond gedineerd met Henri Rouanet. Daarna het cabaret L'Echelle de Jacob bezocht. Was bang dat de oude glorie daar verbleekt zou zijn, maar dat bleek geenszins het geval; Seda Aznavour met grotendeels door haar vader geschreven repertoire. Hoogtepunt een tour de chant van Maurice Fanon, een niet meer jonge auteur/zanger met een rauwe stem en prachtige liederen.

Hette de Jong • 28 september 1944

Hette de Jong (1923-1999) was 16 bij het uitbreken van de oorlog. Hij hield een dagboek bij tot 25 januari 1945, waarin hij de oorlogsgebeurtenissen in Maastricht beschrijft.

Woensdag 27 september 1944
Het schijnt niet goed te gaan met de Britten te Arnhem. Sobere berichtgeving. De Britten trekken terug. Hemel, waar gaat dat heen? De Canadezen bestormen Calais. hier en daar bieden de Duitsers dus nog steeds verbitterde tegenstand. Ze zijn nog niet ver van Maastricht. Spaar ons ervoor dat ze terugkomen. Dan is het leed niet te overzien!

Donderdag 28 september 1944
Om 9 uur gisteravond Duitse bommen! Twee enorme knallen. Een bom viel precies voor de stationstoren op het Stationsplein. Stapels glas en dakpannen. Gelukkig geen doden! Wel zwaargewonden!
Een bom verwoestte het achterdeel van het huis dat door de NSB-er Jaspers (slagerij) was verlaten. Hoe vinden ze elkaar!? De derde viel achter de huizen van de lage barakken. Hitler zette zijn beste muil weer eens open voor een redevoering. Nooit zal hij capituleren.
De beestmens Adolf heeft zin in nog meer lijken in Europa. Z’n honger is nog niet gestild! Hitler wil niet capituleren? Goed! Dan maar bommen er overheen! Toen ik klein was zei mijn moeder al: “Wie niet horen wil, moet maar voelen!” Dat gespuis moet en zal van de aardbodem! Haat brandt tegen alles wat Duits is!
Sinds gisteren tot vandaag 12 uur onafgebroken colonnes tanks door de stad. ’t Komt op gang voor de laatste beslissende klap! Hoewel: in Arnhem is de strijd ten einde. De Britten werden teruggeslagen. Het plan in een keer door te stoten tot in Arnhem is mislukt. Te hopen dat vele Britten zich hebben kunnen redden. En Adolf zal zich op de borst slaan.

Vrijdag 29 september 1944
Veel explosies gehoord vandaag. Niemand weet wat er aan de hand is. Wilde gruchten over een V1-aanval. Tot nu toe vielen die op Londen, nu zullen de lanceerplaatsen landinwaarts zijn verlegd. Krijgen wij ze nu? Rantsoenen werden minder. Er is geen aanvoer, geen vervoermiddelen, geen vleesbonnen verschenen! In plaats daarvan 1 ei per persoon. Sinds 4 dagen geen boter, een ons suiker + 1 ons vet per persoon. We eten veel fruit om de honger te stillen. En we zijn vrij. Dan die riem maar wat strakker!

August von Bonstetten • 27 september 1818

• August von Bonstetten (1796-1879) was een Zwitserse officier die in Den Bosch in het Nederlandse leger diende. Hij hield in die tijd een dagboek bij, en maakte zeer veel tekeningen. Zie de uitgave August von Bonstetten. Een Zwitsers militair schetst ’s-Hertogenbosch, 1815-1824, van Jac Biemans.

Zondag 27 september
08.00 uur in de kazerne. Voor 12.00 uur bezocht ik kapitein Dittlinger om hem geluk te wensen met zijn huwelijk met mademoiselle Verhellouw. Deze verbintenis (door een faux pas) vernam ik onlangs met verbazing. 12.00 uur parade. Hoorde daar dat gisteren, toen het regiment van het manoeuvreren op de straatweg terugkeerde, de kroonprins der Nederlanden in burger te paard en zonder begeleiding voorbijkwam om zijn echtgenote in het kuuroord van Spa te bezoeken. Omdat het regiment opeengepakt en colonne op de smalle straatweg marcheerde, kostte het hem veel moeite om er met zijn paard, dat hij aan de hand hield, langs te komen. Omdat niemand hem kende en hij de passage ophield, werd hij door een Feldwebel lomp toegesnauwd. Vooraan verzocht Korbmann hem echter om zijn weg te paard en niet te voet voort te zetten, waarop de prins hem heel hoffelijk voor zijn raad dankte en tegen Korbmann zei dat hij dat niet kon doen omdat hij wist hoe zijn paard was. De beschrijving van zijn kostuum en paard deed mij meteen aan hem denken, omdat de prins mij opviel door zijn welgemanierdheid en mooie paard. De 28e reed hij ’s ochtends weer door onze stad, ook alleen. Een weg van zes uur legt hij in vijf kwartier af. Naar Fritz. 15.00 uur aan tafel. In de kazerne. Las. Bracht bij Wild de avond door. 22.00 uur naar bed.

donderdag 25 september 2025

Vladimir Petsjerin • 26 september 1833

Vladimir Petsjerin (1807-1885) was een Russische politiek denker, schrijver en dichter. Dagboeknotities van zijn hand zijn (door Tom Eekman) in het Nederlands vertaald onder de titel Van over het graf.

Eind september 1833 stond ik op de brug voor hotel Zum Schwert in Zürich. Een ongekend, heerlijk schouwspel ontrolde zich voor mijn ogen. Onder de blauwe hemel tekenden zich, als piramiden van het zuiverste zilver, de Alpen af. Er zijn landschappen die je doen herleven, je innerlijk vernieuwen; en je ziel hoog verheffen. Na het kijken naar de Alpen kwam mijn hele afgelopen leven mij nietswaardig voor. Mijn metgezel Redkin begon, naar de edele Russische gewoonte, met het meisje in het koffiehuis te flirten. Dat ergerde mij: hoe kon je je met zulke banaliteiten bezighouden bij dat gezicht op de Alpen? Wij gingen de bergen in. Redkin keek voortdurend in de Guide des voyageurs om van de vergezichten te genieten waar je dat behoorde te doen. Ik dacht daar helemaal niet aan: ik genoot van alles, van de volheid des levens waarvan mijn hart overliep, de volledige ongebondenheid, het slaken van alle banden met de aarde... Woestenij en vrijheid! Bij het klimmen voel je je eerst moe worden, maar als je de sneeuwtoppen bereikt glijdt die moeheid van je af, alsof je oude schubben hebt afgeworpen – je voelt je licht, opgefrist, eeuwig-jong; je denkt dat je zó veren zult krijgen, dat je vleugels zullen aangroeien en je plots de azuren oneindigheid in zult stijgen! Wat een gelukzaligheid is het om op die hoogten te ademen!


Vladimir Petsjerin verliet Rusland in 1836 om er nooit meer terug te keren. Hij eindigde na lange omzwervingen als kapelaan in een ziekenhuis in Dublin. In zijn autobiografie figureren “tal van intrigerende revolutionaire activisten van de tweede garnituur, alsook oplichters en avonturiers, kleine burgers, proletariërs en verknipte monniken”.

woensdag 24 september 2025

James Boswell • 25 september 1763

James Boswell (1740-1795) verbleef in 1763-1764 in Nederland, om er te studeren in Utrecht. Hij leerde er Belle van Zuylen kennen, met wie hij zeer goed bevriend raakte, maar Boswell zag af van een huwelijk. Alle brieven en dagboekfragmenten uit deze periode staan hier. Uit: Boswell en Holland (brieven en dagboekfragmenten, vertaling Jan Pieter van der Sterre).

ZONDAG 25 SEPTEMBER
Momenteel sta ik elke dag vroeg op, een gewoonte die veel bijdraagt tot het in stand houden van mijn gezondheid, want de zenuwen worden verknoopt en het hele gestel krijgt stevigheid en energie. Verschillende mensen zijn zwak en ziekelijk geworden door eenvoudigweg te veel te slapen, en vooral door de slechte gewoonte in bed te blijven liggen en daardoor de kostbare ochtenduren te verknoeien. Ik voor mij heb mijn bediende opdracht gegeven me elke dag om half zeven te wekken en mijn opdrachten worden altijd buitengewoon stipt uitgevoerd. Je vindt niet gemakkelijk een horloge dat zo precies loopt als François en ik ben ten volle bereid op hem te wedden tegen alle klokken van het land. Direct als ik wakker ben herinner ik me mijn plicht, leg als een energieke zeeman de zweep over mijn luiheid en spring zo kwiek uit bed alsof er een mooi meisje op me wachtte, verliefd en willig.

Eén vers per dag is vanaf nu mijn doel,
Of ik me nu wazig of helder voel.
Tien regels, dat kan best, wanneer het brein
Volop mag zwerven door 't mentaal domein
En met Apollo's hulp eenmaal per dag
Een woudreus of klein struikje rooien mag.
Mijn doel is niet een vlotte grap te schrijven,
Maar leren goede poëzie bedrijven.
En deze oefening geeft mij de hoop
Als Dryden ooit te dichten, of als Pope.


[Lijst opgesteld door François Mazerac, 25 september.]

Kleren en linnengoed door mij aangetroffen toen ik in dienst trad van mijn heer Boswell.

Eén jas, vest en broek, met zilvergalon
één rode jas, vest en broek, met goudgalon
één rozekleurige jas en vest, met gouden knopen
één blauwe jas, vest en broek, met witte knopen
één bruine geklede jas
één zwarte zijden broek
één bukskinse broek
één hoed met goudgalon
één zwaard met zilveren gevest
vijf paar schoenen
één paar pantoffels
twee paar schoengespen
één paar kniegespen
één dasspeld
één paar manchetknopen
vijftien overhemden met ruches
drie nachthemden
veertien kragen
zes idem, nieuw
zes nieuwe zijden zakdoeken, witte ondergrond
vijf idem, katoen, rode ondergrond
één idem, oud, witte ondergrond
vier slaapmutsen
twee paar kanten manchetten
twee paar zwarte zijden kousen, nieuw
twee paar witte zijden kousen, nieuw
drie paar idem, oud
zeven paar kousen van garen en katoen
één paar laarzen
één poederjasje
* * *

dinsdag 23 september 2025

Johann Peter Eckermann • 24 september 1827

Johann Peter Eckermann (1792-1854) was een Duitse dichter, en daarnaast medewerker en vriend van Johann Wolfgang von Goethe. Eckermann is vooral bekend geworden door zijn opgetekende en uitgegeven gesprekken met Goethe (vertaald door Gerda Meijerink).

Maandag, 24 september 1827
Met Goethe naar Berka. Kort na achten reden we weg, de ochtend was erg mooi. In het begin stijgt de weg en omdat er in de natuur niets bijzonders was te zien, sprak Goethe over literaire dingen. Een bekende Duitse dichter was een dezer dagen op doorreis in Weimar geweest en had Goethe zijn album amicorum gegeven. 'U hebt er geen idee van wat daar voor rommel in staat,' zei Goethe. 'De poëten schrijven allemaal alsof ze ziek zijn en de wereld een lazaret is. Allemaal spreken ze over het lijden en de ellende in de wereld en over de vreugden van het hiernamaals. En ontevreden als ze allemaal toch al zijn, zweept de een de ander tot nog grotere ontevredenheid op. Dat is waarlijk misbruik maken van de poëzie, die ons toch eigenlijk gegeven is om de kleine misverstanden in het leven te compenseren en de mensen met de wereld en met hun situatie te verzoenen. Maar de huidige generatie is bang voor elke werkelijke kracht, en alleen bij de zwakte is het hun behaaglijk en poëtisch té moede.
Ik heb een mooi woord gevonden,' ging Goethe verder, 'om déze heren mee te ergeren. Ik zal hun poëzie de lazaret-poëzie noemen, en de echt tyrtaïsche poëzie die niet alleen slachtliederen zingt, maar ook de mensen de moed geeft om de strijd om het bestaan vol te houden.' Goethe had mijn volle instemming.


• Voor de bejaarde Goethe (1749-1832) was het gesprek een van de belangrijkste vormen van communicatie. In de gesprekken met vrienden en vereerders voerde hij vrijwel dagelijks zijn nog altijd boeiende dialoog met de wereld. Johann Peter Eckermann (1792-1854) deed verslag van deze gesprekken — hij is er beroemd mee geworden.

maandag 22 september 2025

Benjamin Franklin • 23 september 1726

• In 1726 voer de Amerikaanse politicus Benjamin Franklin (1705-1790) aan boord van de Berkshire van Londen naar Philadelphia. Hij hield tijdens die reis een journaal bij.

Vertaling onderaan

Friday, September 23
This morning we spied a sail to windward of us about two leagues. We shewed our jack upon the ensign-staff, and shortened sail for them till about noon, when she came up with us. She was a snow from Dublin,9 bound to New York, having upwards of fifty servants on board, of both sexes; they all appeared upon deck, and seemed very much pleased at the sight of us. There is really something strangely cheering to the spirits in the meeting of a ship at sea, containing a society of creatures of the same species and in the same circumstances with ourselves, after we had been long separated and excommunicated as it were from the rest of mankind. My heart fluttered in my breast with joy when I saw so many human countenances, and I could scarce refrain from that kind of laughter which proceeds from some degree of inward pleasure. When we have been for a considerable time tossing on the vast waters, far from the sight of any land or ships, or any mortal creature but ourselves (except a few fish and sea birds) the whole world, for aught we know, may be under a second deluge, and we (like Noah and his company in the Ark) the only surviving remnant of the human race. The two Captains have mutually promised to keep each other company; but this I look upon to be only matter of course, for if ships are unequal in their sailing they seldom stay for one another, especially strangers. This afternoon the wind that has been so long contrary to us, came about to the eastward (and looks as if it would hold), to our no small satisfaction. I find our messmates in a better humour, and more pleased with their present condition than they have been since we came out; which I take to proceed from the contemplation of the miserable circumstances of the passengers on board our neighbour, and making the comparison. We reckon ourselves in a kind of paradise, when we consider how they live, confined and stifled up with such a lousy stinking rabble in this sultry latitude.


Vertaling door CahtGPT

Vrijdag 23 september
Vanmorgen zagen we op loefwaarts van ons een zeil, op ongeveer twee mijl afstand. We hesen onze jack aan de vlaggenstok en minderden zeil voor hen tot rond het middaguur, toen zij ons bereikten. Het bleek een snow uit Dublin te zijn, op weg naar New York, met meer dan vijftig dienstknechten aan boord, van beide geslachten; zij kwamen allemaal aan dek en leken zeer verheugd ons te zien.

Er is werkelijk iets vreemd opbeurends voor de geest in het ontmoeten van een schip op zee, dat een gezelschap wezens van dezelfde soort en in dezelfde omstandigheden als wij bevat, nadat we zo lang gescheiden en als het ware geëxcommuniceerd zijn geweest van de rest van de mensheid. Mijn hart klopte van vreugde in mijn borst toen ik zoveel menselijke gezichten zag, en ik kon mij nauwelijks bedwingen van dat soort lachen dat voortkomt uit een zekere innerlijke vreugde.

Wanneer we een aanzienlijke tijd hebben rondgedobberd op de uitgestrekte wateren, ver weg van enig land of enig schip, of enig sterfelijk schepsel behalve onszelf (op enkele vissen en zeevogels na), dan lijkt het wel alsof de hele wereld, voor zover wij weten, onder een tweede zondvloed ligt, en wij (zoals Noach en zijn gezelschap in de ark) het enige overgebleven restant van het menselijk geslacht zijn.

De twee kapiteins hebben elkaar beloofd samen op te varen; maar dat beschouw ik als louter formaliteit, want als schepen ongelijk in hun vaart zijn, blijven ze zelden bij elkaar, vooral niet als ze vreemden voor elkaar zijn.

Vanmiddag draaide de wind, die ons zo lang tegen had gezeten, naar het oosten (en het lijkt erop dat hij zo zal blijven), tot onze niet geringe tevredenheid. Ik merk dat onze tafelgenoten in betere stemming zijn, en meer tevreden met hun huidige situatie dan sinds ons vertrek; wat, denk ik, voortkomt uit het beschouwen van de ellendige omstandigheden van de passagiers aan boord van ons buur-schip, en het maken van de vergelijking. Wij rekenen onszelf haast in een soort paradijs, wanneer we bedenken hoe zij daar leven, opgepropt en verstikt met zo’n luizige, stinkende bende in dit zinderende klimaat.

zondag 21 september 2025

Simone de Beauvoir • 22 september 1939

Simone de Beauvoir (1908-1986) was een Franse filosofe en schrijfster. Fragment komt uit haar Oorlogsdagboek. september 1939 - januari 1941.

Vrijdag 22 september
Het leven gaat rustig verder. Vanmorgen om half 8 opgestaan. Ik maak uitgebreid toilet en om kwart over 8 tref ik Védrine in het café. De zon schijnt prachtig. Ze heeft een pak met sandwiches bij zich, maar een zielig smoeltje, bleek van het huilen; haar moeder heeft vanwege mij een hysterische scène gemaakt, haar zo ongeveer het huis uit gezet en haar verboden mij nog te zien. We lopen wat droevig rond; we gaan in het park zitten op een soort kaal muurtje, waar we rustig praten en waar ik probeer haar een beetje te kalmeren. Langzaam aan wordt ze wat rustiger. Om 11 uur nemen we een bus naar Concarneau. De oude 'gesloten stad' is enig, hij is omringd door muren en steekt als een miniatuur St Malo de zee in; de grijze huizen met hun leien daken zijn echt prachtig. We gaan de vestingmuur op en terwijl we naar de boten kijken waarop blauwe netten te drogen hangen, stop ik me vol met brood met rillettes; we zijn een ogenblik gelukkig, tijdens deze pauze, tijdens de wandeling door de stad, tijdens de wandeling langs de zee en als we in de blauwe serre van een doodstil hotel zitten en mousserende cider drinken. We lopen vrij lang, ik vertel Védrine over mijn voetreis; we gaan dwars door het Bretonse landschap via een paar mooie plekjes: die zoetwaterkreek waar de koeien kwamen drinken. Op het laatst zijn we bang dat we de bus missen, maar een vriendelijke auto brengt ons erheen. Terug naar Quimper. We gaan naar mijn kamer. Knuffelen. Maar ik heb totaal geen sensualiteit meer. Geen dromen, geen verlangens, ook dat is een vorm van geblokkeerd zijn. Ik ga naar het 'Café de Bretagne'; Védrine komt langs; vriendinnen hadden haar ongerust gemaakt door te zeggen dat ze meteen thuis moest komen, maar daar was niemand, daarna komt ze terug: haar moeder heeft de hele dag gehuild, in de overtuiging dat ze verdwenen was, en is toen een beetje bedaard. We wandelen wat in de maneschijn; de kathedraal is mooi tegen de sterrenhemel. Ik ga terug naar mijn hotel en lees een beetje in La Jeunesse de Théophile [van Marcel Jouhandeau].

Alexander Herzen • 21 september 1863

• De Russische filosoof en schrijver Alexander Herzen (1812-1870) verbleef een groot deel van zijn leven in West-Europa. Zijn leven beschreef hij in het monumentale werk Feiten en gedachten (vertaald door Charles B. Timmer).

21 september 1863
Op 21 september heb ik aan het graf gestaan. Alles was stil: de zee was net als toen, alleen de wind had de hele weg lang stofwolken doen opwarrelen. Het stenen zwijgen en het lichte geritsel in de cipressen deden me huiveren en waren mij vreemd. Zij is niet hier, nee, hier niet – zij leeft in mij.
Ik liep van het kerkhof naar onze beide villa's – de Sue-villa en die van Douis. Beide stonden leeg. Waarom heb ik die stomme getuigen à charge weer opgeroepen? Daarginds lag het terras, waarop ik tussen de rozen, en wijnranken in diep gebogen onder mijn verdriet op en neer heb gelopen en in een lege verte tuurde, in een soort waanzinnige of zwakzinnige hunkering naar verlichting, hulp. Een hulp die ik toen ik hem bij de mensen niet vond in de wijn heb gezocht.
De nu met stof bedekte divan, waar schilderijlijsten op lagen – de divan, waarop zij in uitputting was neergezonken en het bewustzijn had verloren – in die verschrikkelijke nacht van onze uiteenzetting...
Ik deed in de slaapkamer van de Douis-villa de luiken open – daar was het, het van ouds bekende uitzicht... ik draaide me om – het bed, de matras eraf genomen, die lag op de vloer – alsof hier pas geleden een dode was weggedragen... Hoeveel is er uitgedoofd, hoeveel is er in deze kamer verdwenen!... Arme martelares – en hoeveel heb ik zelf in mijn grenzeloze liefde voor haar niet bijgedragen aan haar gewelddadige dood!


In 1852 was Herzens vrouw Nathalie overleden aan een longontsteking. In het jaar daarvoor had ze hem bekend een verhouding te hebben met een vriend van Herzen, de Duitse dichter Georg Herwegh. In datzelfde jaar verdronken zijn moeder en zijn jongste zoon na een schipbreuk.

Jacob Segersz van der Brugge • 20 september 1633

• Jacob Segersz van der Brugge (?-?), bevelhebber eener expeditie van 7 matrozen, die door de Noorsche compagnie naar Groenland gezonden, daar van 30 Aug. 1633 tot 27 Mei 1634, gedurende 9 maanden min 5 dagen, overwinterde om na te gaan, of in die streken eenig voordeel voor de Compagnie te behalen viel. De bevelhebber gaf van deze overwintering een eenvoudig en trouw verhaal, aan de bewindhebbers zijner Compagnie opgedragen, en getiteld: Journael of dagh-register gehouden by Seven Matroosen in haer overwinteren op Spitsbergen in Maurits-Bay (Amst. c. 1660).

[20 September 1633]
Den 20. dito, stercke N.O. wint met kout weer ende Vorst, op dato openbaerde de kou in een van ons metgesellen (met name Ian Kunst) sijn vingers, dat wy gecauseert achteden, als sy de leste reys aen de Vis hebben geweest, welcke vingers wy stoofden met Boon-sap, ende gewassen hebben met water ende Azijn, van elck even veel, noch met olye van Olyve, ende olye Nº.4. al t’samen volgens de Lijste ons van diversche Chirurgijns verleent: noch heeft den genaemden Kunst aen elcken arm een groote Bloet-sweer gekregen, soo dat hem de Armen heel dick swollen, ende groote pijn aenquam: ick ghebruyckte als voren ons Lijst: wy baden dat hem Godt wilde geven een geluckighe uytkomst, ende ons beschermen voor swaerder accident. [...]

[22 september]
[...] Op dato bevont ick dat meest al Ian Kunst sijne Vingers begosten te sweeren, dien ick eenighe met mijn Pennemes wat geopent, en de vuyle materie onder uyt de nagels gedout hebbe, sulcks dat de selvige Kunst door al het fortseren, so aen de Vingers als Armen, van pijn by nae in onmacht soude hebben gevallen. [...]

[25 September 1633]
[...] Den voornacht wiert ick van den genoemden Kunst uyt mijn slaep geweckt, also de selvige onlijdelijke pijn leet aen sijn Vingers, die ick door sijn versoeck met mijn Pennemes by gebreck van andere Instrumenten, van ’t voorste lidt tot den eynde geopent hebbe, daer ick op ’t been eenige matery vont, waer uyt ick presumeerde van de Fijt te moeten sijn, ende gebruyckte medicamenten volgens ons Lijst.

[30 September 1633]
Op dato deser snee ick een groot stuck vleys van den voor-genomineerden Ian Kunst sijn vinger, het welcke was uyt gewassen.

• Het journaal maakt verder geen melding van de vingers van Ian Kunst - alles lijkt goed afgelopen.

donderdag 18 september 2025

Gustave Flaubert • 19 september 1868

• De eindeloos aan zijn zinnen sleutelende kluizenaar Gustave Flaubert (1821-1880) en de veel extravertere en vlot schrijvende George Sand (1804-1876) waren in veel opzochten elkaars tegenpolen, maar ze onderhielden lange tijd een vriendschap in brieven. Onderstaande brief schreef Flaubert aan Sand. Uit Wij moeten lachen en huilen (vertaald door Edu Borger).

Croisset, 19 september 1868
Ik beklaag u. Want het is treurig de mensen van wie je houdt te zien veranderen. De vervanging van de ene ziel door een andere in een lichaam dat hetzelfde blijft als tevoren, is een pijnlijk schouwspel. Je voelt je verraden. Ik heb het zelf meegemaakt en meer dan eens. Maar wat voor voorstelling maakt u zich dan van vrouwen, u die tot het Derde geslacht behoort? Zijn ze niet, zoals Proudhon zegt, 'de wanhoop van de Rechtvaardige?' Sinds wanneer kunnen zij zonder hersenschimmen? Na de liefde de Vroomheid; zo gaat het altijd. Sylvanie kan geen mannen meer krijgen, dus neemt ze de Lieve Heer. Dat is alles.
Er zijn maar weinig mensen die het Bovennatuurlijke niet nodig hebben. De Filosofie zal altijd het privilege van de aristocraten blijven. Je kunt het menselijk vee vetmesten zoveel je wilt, het stro geven tot buikhoogte en zelfs hun stal vergulden, het zullen altijd beesten blijven, wat men ook beweert. De enige vooruitgang waar je op kan hopen, is het beest een beetje minder gemeen te maken. Maar of het mogelijk is de ideeën van de massa op een hoger plan te brengen, haar een breder en dus minder menselijk Godsbegrip bij te brengen, ik betwijfel het, ik betwijfel het.

woensdag 17 september 2025

Jeanne Meeter Endt • 18 september 1944

• Jeanne Meeter-Endt (1880-1971) was een Nederlandse huisvrouw die ten tijde van de slag om Arnhem een dagboek bijhield.

18 September.
De nacht verliep vrij rustig; vanmorgen tegen het aanbreken van den dag begon het lawaai weer. Er was Engelsch afweergeschut in de wei bij ’t kerkje geplaatst, dat richting Arnhem vuurde. ’t Bovendorp bleek lang niet vrij van Duitsche troepen te zijn zooals ’t Benedendorp. Wat daar zich afgespeeld heeft, weten we niet. Tegen 12 uur hoorden we dat Bato’s wijk, ’t Stadhuis, een bolwerk van de Duitschers geworden was, en dat is vrij dichtbij. De kinderen waren de vorige dag zóóveel spektakel gewend geweest, dat ze dit niets vonden en ’t gevaar om buiten te spelen in ‘t geheel niet inzagen. Met grote moeite hielden we ze binnen, en dat was maar goed ook, want ’t huis aan de overkant van de akker was al geraakt; geen persoonlijke ongelukken. De Arnhemsche brug schijnt wel in Engelsche handen te zijn, maar daar in de buurt, op de Rijnkade en de Eusebiussingel wordt hevig gevochten en de stad staat steeds onder vuur. Voor ’t eerst zien we eenige Duitsche jagers in de lucht; ook gisteren waren die niet verschenen. Er komen telkens nog troepjes Engelschen (en ook Hollanders) langs de weg beneden, die chocola en sigaretten en ’t nieuwe Hollandsche geld aan sommigen uitdeelden. Tegen de middag wordt het vuuren wat minder en klinkt het geluid wat verder weg. In Oosterbeek Hoog schijnt nog steeds gevochten te worden, vooral bij Waldfriede en Station. Arme Kochs! En Karel lag nog wel met asthma op bed.
Tegen 4 uur plotseling gejuich in de buurt: dáár komen weer Engelsche zweefvliegtuigen, de supplies, en ook zien we een massa parachutisten dalen in de buurt van Doorwerth. Een prachtig gezicht! Onderwijl hebben we op de radio gehoord dat wij niet de eenigen zijn die bevrijd worden, maar dat ’t een groote opzet is: Eindhoven, Tilburg, Nijmegen en Rotterdam schijnen ook landingstroepen gekregen te hebben.
Tegen 6 uur wordt het rustiger in de lucht. Zou de tegenstand in Arnhem wat gebroken zijn?

Zelfde dag 7 uur.
De stemming is sterk gedaald. Bij nader inzien blijkt ’t bovendorp nog zeer onveilig te zijn, en Arnhem wordt telkens onder vuur genomen. In de Benedendorpsche Weg hebben de Engelschen zich ingegraven; zij schijnen een sterke tegenaanval te verwachten. We horen hier nog steeds mitrailleurs en geweren, behalve ’t Engelsche geschut dat uit de wei achter ’t kerkje Arnhem beschiet. We durven nauwelijks naar de Weverstraat toe. ’t Gas is ineens opgehouden, dus kunnen we ons eten niet gaar krijgen. Een pan met pap van de Chitsen, die ’s middags al warm gegeten hebben, brengt uitkomst. De elektriciteit weigert ook, dus geen radio en vanavond vroeg bed toe.

dinsdag 16 september 2025

Maarten 't Hart • 17 september 1999

Maarten 't Hart (1944) is een Nederlandse schrijver. In de Privé Domein-reeks publiceerde hij Een deerne in lokkend postuur. Persoonlijke kroniek 1999.

17 september. Thanatos – Gisterenmiddag stapte ik uit de woonkamer van mijn zus haar balkon op. Ze woont hoog boven de grond in een flat met een schitterend uitzicht over de Nieuwe Waterweg. Achter mij werd mijn zus ondervraagd over mijn grote gekte. Omdat de wind over het balkon suisde kon ik niet horen wat er gezegd werd. Het was zonnig, warm, het goudkleurige licht van september betoverde de hele wereld. Ik stond daar en keek naar beneden, en voelde mij sprakeloos gelukkig. Diep onder mij lag een zonovergoten groen grasveld. Ik dacht aan een uitspraak van Richard Feynman: ‘Ik ben niet bang om dingen niet te weten, om verdwaald te zijn in een mysterieus heelal zonder enig doel.’ En mij viel ook in wat Steven Weinberg had gezegd: ‘Hoe meer we over het heelal weten, des te duidelijker wordt het dat het heelal doelloos en zonder betekenis is.’ Ik drukte mij dicht tegen de balkonrand aan. Het leek haast alsof het grasveld zich aanbood als de grazige weide uit psalm 23. Zwevend op de vleugels van de wind uit psalm 18 zou ik er, mede gezien het feit dat ik bijna niks meer woog, vredig op kunnen neerdalen. Ik dacht: Ik hoef alleen maar op die rand te klauteren, en dat kost me geen enkele moeite, en dan kan ik mij zo naar dat grasveld laten vallen. De wind suisde, en ik stond daar, en ik hoorde achter mij de vrouwenstemmen, en naarmate de seconden verstreken leek het steeds aanlokkelijker om te springen. Aan al mijn problemen zou in één klap een einde komen. Geen deadlines meer. Niet meer die last van elke week een GPD-column. Niet meer elke maand een klei- en bijbelcolumn. Geen telefoontjes meer van Frau Raabe. Geen interviewers meer. Geen glazenwassers meer. Nooit meer fotografen. Geen last meer van die immense stapel onbeantwoorde brieven die zich al zo lang op de rand van mijn bureau staande houdt. Geen lekke fietsbanden meer. Geen last meer van hartritmestoornissen. Geen last meer van Carel Peeters. Nooit meer spitten.
In de diepte kwam een trein voorbij. Op het grasveld verscheen een meisje met een zwart hondje. Maar Roef dan, dacht ik, die zou me toch erg missen. Wie zou hem moeten beschermen tegen de vierkante hond?
Toch kostte het mij de grootste moeite om mij weer los te maken van die balkonrand en terug te stappen in de woonkamer van mijn zus. Wat kan het opeens geweldig aantrekkelijk lijken om dood te zijn!
Later op de middag liepen we langs het graf van mijn vader. Even heb ik de deur van het baarhuisje aangeraakt waarin hij zoveel uren heeft doorgebracht. Toen we van de begraafplaats af liepen, zagen we een vers kindergraf. Daarop was al het speelgoed van het kind uitgestald, beren, poppen, een treintje, lego, een paar ballen, een legpuzzel. Tegen een haag stond zelfs zijn jongensfietsje. Versierd met vlaggetjes.

zondag 14 september 2025

Jiddu Krishnamurti • 16 september 1973

Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een uit India afkomstige spiritueel leider. Fragment is afkomstig uit Dagboek.

Het is goed om alleen te zijn. Ver van de wereld verwijderd zijn en toch door haar straten lopen, is alleen zijn. Alleen wandelen over het pad langs de razende bergstroom vol voorjaarsregen en smeltende sneeuw, is je bewust zijn van die eenzame boom, alleen in zijn schoonheid. De eenzaamheid van een man op straat is de pijn van het leven; hij is nooit alleen, ver weg, onaangeraakt en kwetsbaar. Boordevol kennis zitten kweekt eindeloze ellende. Het verlangen naar expressie, met zijn frustraties en pijn, dat is de man die daar op straat loopt; hij is nooit alleen. Smart is de beweging van die eenzaamheid.
Die bergstroom was vol en gezwollen door de smeltende sneeuw en regen van het vroege voorjaar. Je kon horen hoe grote keien door de kracht van het voortrazende water werden weggeduwd. Een grote den, een jaar of vijftig oud, stortte in het water, de weg werd door water overspoeld. De stroom was modderig, leikleurig. De velden erboven stonden vol wilde bloemen. De lucht was zuiver en er was betovering. Op de hoge heuvels lag nog sneeuw, en de gletsjers en hoge toppen bewaarden de vers gevallen sneeuw: ze zouden de hele zomer wit blijven. Het was een schitterende ochtend en je zou eindeloos kunnen doorwandelen zonder de steile heuvels ook maar een moment te voelen. Er hing een heerlijke geur, zuiver en sterk. Er was niemand die het pad opging of afkwam. Je was alleen met die donkere dennen en dat razende water. De lucht was verbazingwekkend blauw, zoals alleen in de bergen te zien is. Je keek er naar door bladeren en de rechte dennen. Er was niemand om mee te praten en geen gekakel in de geest. Een ekster, wit en zwart, vloog voorbij en verdween in de bossen. Het pad boog af van de luidruchtige stroom en de stilte was absoluut. Het was niet de stilte na het lawaai: het was niet de stilte die optreedt bij het ondergaan van de zon, niet de stilte van de bedaarde geest. Het was niet de stilte van musea en kerken, maar iets dat totaal geen verband hield met tijd en ruimte. Het was niet de stilte die de geest voor zichzelf schept. De zon was heet en de schaduw was aangenaam.
Hij ontdekte pas kort geleden dat er tijdens deze lange wandelingen, in de drukke straten of op die eenzame paden, geen enkele gedachte in hem opkwam. Dat was al zo sinds hij een jongen was; geen gedachte kwam bij hem op. Hij keek en luisterde en verder niets. Het denken met zijn associaties bleef achterwege. Op een dag werd hij zich er plotseling van bewust hoe buitengewoon het was; vaak probeerde hij te denken, maar er wilde geen enkele gedachte komen. Tijdens deze wandelingen, met of zonder mensen, was elke beweging van het denken afwezig. Dit betekent alleen zijn.
Boven de besneeuwde bergtoppen vormden zich wolken, zwaar en donker; waarschijnlijk zou het later gaan regenen, maar op dat moment waren de schaduwen scherp en straalde de zon helder. Er hing nog steeds een aangename geur in de lucht; de regen zou hierin verandering brengen. Het was een lange weg naar het chalet beneden.


Frida Vogels • 15 september 1964

Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen.

15 sept. - Dromen, steeds zinlozer en onsamenhangender, rijk aan personages uit een vergeten en betekenisloos verleden. Het is de treurige, uitzichtsloze verwarring ervan die zo beklemmend is. Zich onderhouden met mensen die niets betekenen over dingen die niets betekenen op plaatsen en in tijden die niets betekenen.
De vakantie in Castellina gisteren afgedaan. Tot mijn verbazing is het me toch wel tamelijk gelukt om een indruk van Remo te geven, maar meer details opsporen zou nu geen zin meer hebben.
Langzamerhand wordt het me duidelijker wat de personages rondom E. voor me betekenen.

16 sept. - Over mensen voor wie hij op het clavecimbel speelt zonder dat ze dat waarderen zei E. 'het is of je op glas schrijft'. Onlangs heb ik de boekenkast opgeruimd. We hebben twee precies dezelfde uitgaven van Chamfort, een van hem en een van mij. Ik zette een ervan bij de boeken waarvan we ons moeten ontdoen. Hij vond dat niet goed. 'Maar we geven het aan iemand die het kan waarderen.' 'Die zijn er niet.' 'Dat is toch onzin, om twee precies dezelfde boeken in de kast te hebben staan.' 'Dan neem ik er een mee naar Castellina.'
Door het opruimen van de boekenkast kreeg E. ook Montale weer in handen en herinnerde zich met hoeveel enthousiasme hij die indertijd gelezen heeft, jarenlang, van zijn achttiende tot zijn drieëntwintigste; op het laatst hoefde hij trouwens nauwelijks meer te lezen, omdat hij alles al uit zijn hoofd kende. Hij zei, de bundels doorbladerend, dat hij het gevoel had dat hij nu nooit meer tijd zou hebben om het echt te lezen. Ik zei 'dat is ook zo. Het is geen kwestie van materiële tijd. Om zulke dingen te kunnen lezen moet je tijd hebben waarover nog niet beschikt is, een open toekomst.'

Lidija Tsjoekovskaja • 14 september 1957

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russische schrijfster en dichteres. Haar dagboeknotitities over de dichteres Achmatova zijn gebundeld in Ontmoetingen met Anna Achmatova.

14 september 1957
Anna Andrejevna [Achmatova] is terug, ze heeft gebeld, en ik ben bij haar geweest. Ze had een schat aan verzen, proza en kritieken. Zelfs een epigram.
Ze was opgefleurd en bruin geworden; de zomer in de buitenlucht had haar goed gedaan.
Allereerst las ze me een paar gedichten voor en een hoofdstuk uit haar herinneringen aan Mandelsjtam.
'Ik heb nog maar zo weinig tijd,' zei ze, 'dat ik me moet beperken tot datgene dat niemand anders zal schrijven.'
Daarna zei ze: 'Een paar dagen geleden kwam Anitsjka [Kaminskaja] bij me binnenstormen: "Akoema, wij behandelen op school staatsvijandige groeperingen; daar zitten Goemiljov en jij bij!"'
Na een kort stilzwijgen vervolgde ze plechtig: 'Ik vind een schandpaal zonder mijn aanwezigheid niet erg indrukwekkend; onthoudt u dat, Lidija Kornejevna ?'
Maar, om de waarheid te zeggen, ik stelde mij die schandpaal meteen als iets moois en feestelijks voor.
'Ik ben gebeld door een Bulgaar; en een paar Tsjechen wilden mij bezoeken. Maar bij ons in de gang zijn de muren verdwenen en is het behang een eigen leven gaan leiden. Je kan niemand ontvangen. Trouwens, dat zou ik toch al niet doen...
'Er doen twee gevleugelde uitspraken van Zinaïda Nikolajevna [Pasternak] de ronde. De ene luidt: "Ik zal niet de verstoten vrouw van Pasternak zijn. Ik word alleen zijn weduwe." De andere: "Boris Leonidovitsj bestaat niet meer. Er is alleen nog maar Olga Vsevolodna [Ivinskaja]." Ik ben bang dat Zina daar gelijk in heeft. Dat wijf heeft hem verslonden. Ze heeft hem levend opgeslokt.'
Anna Andrejevna sprak die laatste woorden eerder peinzend uit dan boosaardig. Alsof ze zich afvroeg of Pasternak echt verdronken was of dat er een kans bestond dat hij vandaag of morgen weer kwam bovendrijven.
Ik maakte gebruik van de pauze die was gevallen om haar te vertellen (het was wel behoorlijk laat!) van Mitja's rehabilitatie en van mijn ongepaste huilbui op het Openbaar Ministerie.
'U moet uzelf niet kwellen,' zei Anna Andrejevna vol sympathie. 'Ik herinner me hoe u toen was. Toen huilde u niet. Geen mens weet op welk moment zijn tranen opkomen.'
Alsof ze mij mijn zonden vergaf.
"Ik heb ook toen veel gehuild,' zei ik. 'Maar niet waar zij bij waren.' Toen werd er aan de deur geklopt. Het was Ardov die ons op de thee nodigde.
[...]


Luuk Gruwez • 13 september 1997

• Luuk Gruwez (1953) is een Vlaamse schrijver. In Het land van de wangen kijkt hij terug op episodes uit zijn leven. Het hart van het boek vormen de dagboeknotities die hij enige jaren bijhield naar aanleiding van zijn bezoeken aan zijn steeds verder aftakelende grootouders.

Deerlijk, vrijdag 12 september 1997
Vanmiddag maak ik in de Fondation Jacques Brel in Brussel een tentoonstelling mee die een getrouwe weergave wil zijn van een concertavond met de zanger in een willekeurig Noord-Frans stadje. Te dien behoeve is ook een stationsbuffet gereconstrueerd waarin zich een jukebox uit de jaren zestig bevindt. Ik druk ‘Les Vieux’ in. Daarna spoed ik mij naar Deerlijk. Bij mijn aankomst ligt Liesje in een diepe slaap; zij ziet erg bleek. Al meer dan twintig uur is zij niet meer wakker geworden. De voorbije nacht heeft zij voortdurend liggen kreunen: mogelijk een nachtmerrie. Knor heeft dat als pijn geïnterpreteerd en er tegen één uur ’s nachts de dokter bij geroepen. Die heeft haar platgespoten.
Nu ligt zij zo zalig te slapen als ik dat haar nog nooit heb zien doen. Maar Knor is er niet gerust op, schreeuwt om de vijf minuten: ‘Marraine, marraine, marraine.’ Zij geeft geen krimp.
Vanavond blijft zij maar slapen. Het ziet ernaar uit dat zij zomaar, zonder het minste vermoeden, één dag uit haar leven heeft overgeslagen.

Deerlijk, 13 september 1997
Knor is van de week, midden in de nacht, uit zijn bed gevallen, toen hij naar het urinaal achter zijn hoofdkussen reikte. Vervolgens is hij op de grond blijven liggen tot hij ’s ochtends door de huishoudster van dienst werd gevonden. Maar de voorbije nacht is wel erg bewogen geweest. Tot drie keer toe moest ik het bed uit.
De eerste keer schreeuwde hij mij eruit omdat hij niet meer wist of hij zijn slaappil wel had ingenomen. De tweede keer, omstreeks twaalven, kreeg hij last van buikpijn. Kon niet kakken en niet plassen. Ik moest over zijn pens wrijven. En inderdaad: het leek of die op het punt stond te exploderen. Daarna, om half twee, moet hij mij nog eens geroepen hebben, maar ik was te diep in slaap om iets te horen.
Derhalve seinde hij de buurman op, die met een duplicaatsleutel het huis binnendrong, de dokter optrommelde, vervolgens aan het voeteneind van mijn bed postvatte en mij wakker riep.
Een halfuur later. De dokter komt eraan. Knor heeft inmiddels twee verdacht zwarte drollen in het mobiele wc’tje gedeponeerd. Er hangt stront aan zijn beddengoed en aan zijn pyjama. Rectale ploeteraar, denk ik, Céline indachtig. Hij kan nog altijd niet plassen. De dokter legt een sonde aan, nadat hij een vergroting van de prostaatklier en een blaasinfectie heeft vastgesteld. Ik hoor mijn opa kreunen terwijl de sonde zich een weg door zijn prostaat boort. Al die tijd ís mijn opa zijn prostaat. Maar dan de opluchting: twee liter urine worden afgetapt. Mijn opa is weer mijn opa.
Het is twee uur in de nacht en uitgerekend nu wordt Liesje eindelijk wakker. Zij heeft een gezonde blos, kijkt me met grote ogen aan – precies verliefd – en drinkt gulzig van het bekertje water dat ik haar geef.
Wanneer ik weer ga slapen, beantwoorden zowel Knor als zij aan de eisen die aan hoogbejaarden worden gesteld: zij zien eruit alsof zij niet geschapen zijn om vergeten te worden. ’s Ochtends betreed ik de badkamer en het eerste wat ik vaststel: de zeep is op. De zeep is op! Maar die twee: neen, die nog niet. Nogmaals: zij leven, zij hebben gewonnen. Ik leg mijn pen neer.

Knor heeft naar alle waarschijnlijkheid prostaatkanker, al ga je daar op zo’n hoge leeftijd niet meteen van dood. Vlak voor ik vandaag vertrek, zucht hij: ‘Luuk, ge gaat mij toch niet in de steek laten, zeker?’ Ik, sec: ‘Ik woon in Hasselt.’
Hij staat uit zijn stoel op en met zijn looprek begeeft hij zich richting tafel. ‘Waar gaat ge naartoe?’ vraag ik. ‘Naar ’t kerkhof,’ zegt hij, ‘naar ’t kerkhof, godverdomme.’

donderdag 11 september 2025

Kristien Hemmerechts • 12 september 2001

Kristien Hemmerechts (1955) is een Belgische schrijfster. In Een jaar als (g)een ander publiceerde ze een dagboek dat ze bijhield tussen 5 februari 2001 en 15 februari 2002.

12/9
'Freedom has been attacked;
Freedom must be defended.'
(George W.Bush)

Ian McEwan in The Guardian: 'These were the kind of events that Hollywood had been imagining these past decades in the worst of movies. But American reality always outstrips the imagination.' Of anders gezegd: we hadden het allemaal al in slechte films gezien, maar in Amerika is de werkelijkheid altijd sterker dan fictie. En Simon Reeve over de terroristen Ramzi Yousef en Osama bin Laden: 'They want nothing less than the overthrow of the west, and since that's not going to happen, they just want to punish — the more casualties the better.' Bin Laden zou hebben gezegd: 'If Russia can be destroyed, the United States can also be beheaded. They are like little mice.'

Een Amerikaanse security chief zat zich op te winden over hoe die vliegtuigen ooit hadden kunnen worden gekaapt. 'I thought we had dealt with that.' Zo'n veelzeggend zinnetje: there is a problem and we deal with it. That's what problems are for, to deal with. O blind arrogance!

(In The Guardian van gisteren een heel wat frivoler onderwerp: de medische wereld zou na jaren van intensief onderzoek hebben besloten dat de G-plek tot het rijk der stadslegenden, mythen en fabeltjes behoort. Zelfs bij vrouwen die zweren in het bezit van zo'n wonderlijk plekje te zijn. 'Many people will be relieved to hear that something they couldn't quite put their finger on was never there in the first place.' En ook: 'For now, anyway, the G-spot is history. It only remains for scientists to disprove the existence of the clitoris and the penis, and we can all stop fretting and go back to working in the garden - the real British G-spot.)

'It's a war against civilization.' (Colin Powell)
No, Mr. Powell, it's a war about definitions of civilization, about people's right to define what civilization amounts to. Your civilization against theirs. Maar voor hen is het eenvoudig: US = freedom = civilization = democracy, en daar valt geen speld tussen te krijgen. God heeft het zelf gezegd. De rest van de wereld is klootjesvolk, zeker de Arabieren.

En wanneer de bommen op Afghanistan vallen, laten we dan niet vergeten dat de VS de Taliban hebben vetgemest want zij vochten tegen de USSR, het communistische gevaar, net zoals de VS ook Saddam Hoessein hebben vetgemest want hij trok ten strijde tegen Iran.

Goddank in de Wandelgangen Koen Raes die het discours van de Amerikanen aanklaagt en voor een Marshallplan voor de derde wereld pleit 'opdat er eindelijk eens een positief signaal uit het westen zou komen'. Voor hem is het geen aanslag op de democratie maar wel op de vrijemarkteconomie. I love this man.

13/9
Zoals men nu over de Vietnam-oorlog zegt dat de aanwezigheid van televisiecamera's voor het verloop en de perceptie ervan bepalend is geweest, zal men later over de aanslagen op New York en Washington zeggen dat mobiele telefoons een sleutelrol hebben gespeeld. Nu nog zou een man vanuit een ondergrondse shopping mall met zijn mobiele bellen. Dat lijkt me een broodje-aapverhaal, maar heel veel geliefden van mensen in die torens hebben op het allerlaatste moment een berichtje gekregen. 'We're all dying, here.' — 'We're being evacuated.'
Daarnet op de World Service interviewtje met een vrouw die zo'n telefoontje van haar vriend had gekregen en nu angstig op nieuws van hem wacht. Kans gering dat hij nog levend uit het puin wordt gehaald, maar er is wel iemand gered die zich op de tweeëntachtigste verdieping bevond; heeft naar het schijnt zelfs nauwelijks verwondingen. Het vreselijke is dat als straks Afghanistan wordt gebombardeerd, ook daar onschuldige slachtoffers zullen vallen.
En zo houdt het nooit op.
[...]

woensdag 10 september 2025

Meg Cabot • 11 september 2001

Meg Cabot (1967) is een Amerikaanse schrijfster. Meg’s 9/11 Diary

 9/11/2001 was one of those rare days where sloth was rewarded. I know several people who are still alive today because they were late to work that morning, or stopped to get coffee to help them feel a little less groggy.

I got woken up in my apartment on 12th Street and 4th Avenue by a phone call from my friend Jen.

“Look out your window,” Jen said.

That is when I saw the smoke from the first plane.

I called my husband’s office first thing. I couldn’t see his building from our apartment, but I could see the building ACROSS from his, which was the Trade Center, and black smoke was billowing out of it.

“What was happening?” I wondered.

Jen didn’t know. No one knew.

Was he all right? I knew he worked on a really high floor, and it looked as if whatever had happened to that tower across from his, it had to be happening right in front of his office window.

I couldn’t get through to him. I couldn’t make any outgoing calls from my phone that day. For some reason, people could call me, but I couldn’t call anyone else.

It turned out this was due to the massive volume of calls going on in my part of the city that day.

But I didn’t know that then.

Sirens started up. It was the engine from the firehouse across the street from my apartment building. It was a very small firehouse. All the guys used to sit outside it on folding chairs on nice days, joshing with the neighbors who were walking their dogs, and with my doormen. The old ladies on my street always brought them cookies.

9/11/01 was a very, very nice day. The sky was a very pure blue and it was warm outside.

Now all the firemen from the station across from my apartment building were rushing out to the fire downtown.

Every last one of them would be dead in an hour. But none of us knew that then.

[lees verder]


Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT
11 september 2001 was zo’n zeldzame dag waarop luiheid werd beloond. Ik ken meerdere mensen die vandaag de dag nog leven omdat ze die ochtend te laat naar hun werk gingen, of stopten om koffie te halen om wat minder suf te zijn.

Ik werd wakker gebeld in mijn appartement aan de 12th Street en 4th Avenue door mijn vriendin Jen.

“Kijk uit je raam,” zei Jen.

Toen zag ik de rook van het eerste vliegtuig.

Ik belde meteen het kantoor van mijn man. Ik kon zijn gebouw niet zien vanuit ons appartement, maar wel het gebouw ertegenover: het World Trade Center, waar dikke zwarte rook uit omhoog kringelde.

“Wat was er aan de hand?” vroeg ik me af.

Jen wist het niet. Niemand wist het.

Ging het goed met hem? Ik wist dat hij op een heel hoge verdieping werkte, en het leek erop dat wat er ook met die toren tegenover zijn gebouw was gebeurd, het zich precies voor zijn kantoorraam moest afspelen.

Ik kon hem niet bereiken. Ik kon die dag geen uitgaande telefoongesprekken voeren. Om een of andere reden konden mensen míj wel bellen, maar ik niemand anders.

Later bleek dat dit kwam door het enorme aantal telefoongesprekken dat op dat moment in mijn deel van de stad werd gepleegd.

Maar dat wist ik toen nog niet.

Sirenes begonnen te loeien. Het was de brandweerwagen van de kazerne recht tegenover mijn appartement. Het was een heel kleine brandweerkazerne. Op mooie dagen zaten de mannen altijd buiten op klapstoeltjes, grappen makend met de buren die hun honden uitlieten, en met mijn portiers. De oude dames uit mijn straat brachten hun altijd koekjes.

11 september 2001 was een prachtige dag. De lucht was diepblauw en het was warm buiten.

Nu snelden alle brandweermannen van de kazerne tegenover mijn appartement uit naar de brand in het centrum.

Binnen een uur zouden ze allemaal dood zijn. Maar dat wist niemand van ons toen.

[lees verder]

dinsdag 9 september 2025

Renia Spiegel • 10 september 1940

• Renia Spiegel (1924-1942) was een Pools Joods meisje, dat in de oorlog een dagboek bijhield, dat pas ver na de oorlog gepubliceerd werd. De vertaling is van Karin de Haas.


10 september 1940
O! Er is zoveel water door de Prut in Zablotów gestroomd. En ik zit hier maar, heel rustig, en ik ga naar school. De beeldschone Miruá Moch is onze wiskundeleraar, en in zijn bijzijn tril ik alsof ik een soort vogelverschrikker ben. We hebben allemaal nieuwe leraren. We hebben ook een nieuw schoolgenootje, Luska Fischler. Ze is bij ons groepje gekomen, ons trio, bekend in de klas als `de aristocratische drie'. Ze noemen haar de vierde speler voor bridge. Er is een jongen die ik leuk vind, en Nora vindt een andere jongen leuk. We willen naar een feestje gaan, deels omdat we dichter bij die wereld willen komen - en we hebben al een stap in die richting gezet - en deels omdat Irka niet wil dat wij komen. Er is maar heel weinig tijd. We zullen zien...

21 september 1940
We zijn niet naar het feestje gegaan omdat er geen feestje was. Maar! Maar! We hebben een enorme stap voorwaarts gezet. Onze klas is kalm. Maar! Wat kan mij die klas schelen, nu we op het punt staan om een echte groep met de jongens te vormen! De mijne is zo geweldig! Geweldig! Geweldig! De mijne, helemaal de mijne is Zygo S. Samen zijn we ZSR [?]. Ik heb hem vandaag al gezien! Nora gaf toe dat ze hem erg leuk vindt, maar omdat ze wist dat hij mijn type is, deed ze er niets mee. Nora heeft die lieve Natek, en Irka heeft Maciek. En? En ik weet niet hoe het verder zal gaan en ik heb niet zoveel vertrouwen in mezelf.

30 september 1940
Het lijkt erop dat ons groepje er toch niet van zal komen. Ik was ontzettend lusteloos, maar nu lijkt mijn energie terug te komen, ook al gaat het langzaam. Het is allemaal erg raar. Ik ken hem, maar hij zegt me niet eens gedag. Irka wil het ook niet. Nora wil niets te maken hebben met Irka. Er is ook iets mis met Nora...
Op maandag glimlachte hij naar haar, dus nu wil ze niemand anders meer. Of zoiets, ik weet het niet. Soms voel ik me vreselijk. We hadden het geen van beiden, ik had meer, maar nu lijkt het Nora te zijn. Ze zegt dat ik bij hem weg moet gaan, omdat hij een lomperik is... Een lomperik, hij hij hij. En Natek is een gokker. Het leven is rot! Kan het beter worden? Mama is niet hier. Was ze maar hier, dan zou ik niet zoveel zorgen hebben.

maandag 8 september 2025

Alma mahler • 9 september 1899

Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn (vertaald door Peter Claessens).
Vóór haar huwelijken met Gustav Mahler, Walter Gropius en Franz Werfel, en haar verhouding met Oskar Kokoschka, had Alma Mahler (1879-1964) al verhoudingen met Gustav Klimt en Alexander von Zemlinsky achter de rug. Ze schrijft erover in haar dagboeken uit de periode rond 1900.

Donderdag 7.9 's Morgens om twaalf uur vertrokken, 's avonds om zeven uur in Wenen. Legler, Ernst, Hanna, Carl op het station. Gretl reed met Legler mee in het rijtuig, Carl met mij.
Hij: 'Jullie zijn me een stelletje komedianten.'
'Wat?' zei ik.
'Nou, doe maar niet zo onschuldig. Vanavond zal de bom barsten.'
'Waar heb je het in godsnaam over?'
'Nou, Legler heeft bekend, vanavond zullen hij en Gretl hun verloving bekendmaken. Al zijn ze al heimelijk verloofd sinds vijf maanden.'
'Wat,' riep ik uit, 'en mij heeft ze daarover niets verteld?'
De tranen sprongen in mijn ogen. Ik begon over de doop [Alma en Gretl wilden zich tot het protestantisme bekeren], en later hadden we het over Leglers kunstenaarschap. Ik zei dat ik er zeker van was dat hij nooit een hemelbestormend genie zou zijn, wel een vlijtige, aardige, hardwerkende ambachtsman, maar meer ook niet. Carl stemde met me in en zei dat ik een stuk moeilijker tevreden te stellen was dan Gred. Ik eis meer van het leven en ben meer. Zij passen goed bij elkaar, al is al te veel zachtmoedigheid ook niet goed. Flegma plus flegma is — nog meer flegma, en... ach, laat ik er maar over ophouden; Gretl heeft voor me afgedaan. De tijd heelt misschien de wonden, maar het litteken blijft. Dat ze het belangrijkste moment van haar leven voor me verborgen kon houden, toont aan dat ze nooit erg veel met me op heeft gehad.
's Avonds werd de verloving gevierd. Ze doet zo onverschillig tegen hem dat ik medelijden met hem krijg.

Vrijdag 8.9 Gisteravond is ze nog naar me toe gekomen — ik was wat vroeger naar bed gegaan — en ze heeft me haar verontschuldigingen aangeboden. 'Hé, je weet toch dat je het belangrijkste op de wereld voor me bent.' Mijn antwoord: 'Dat heb je niet echt bewezen.' Toen draaide ik me naar de wand en zei niets meer. Nu heeft ze spijt, en ze zou er heel wat voor overhebben als ze het weer goed kon maken. Maar het heeft geen zin meer. Ze heeft zich van me vervreemd.

's Morgens kwam Olbrich om afhalen. We reden samen met hem naar Mödling, om de door hem gebouwde villa van Max Friedman te bezichtigen. Ik had nooit verwacht dat Olbrich zoveel kan. De villa is van onder tot boven een sieraad. Eén kunstzinnige geest waait door het geheel — aan ieder slot, ieder detail is de grootste aandacht besteed. De man heeft klasse — ik ben onder de indruk! De eetkamer is heel licht gehouden, de slaapkamer cyclaamrood, de rookkamer groen. Bovendien is alles uiterst comfortabel ingericht. Ik heb ook even piano gespeeld. Olbrich bevalt me buitengewoon. Vanaf morgen kan hij dagelijks ontboden worden... En dan is hij weg — en voor ons verloren!
's Avonds Ernst en Hanna langs.

Zaterdag 9.9 's Ochtends alles uitgepakt en onze kamers ingericht. Gretl hielp natuurlijk niet mee. Verder voel ik me oneindig eenzaam. Mama is onaardig tegen me. En Gretl... 's Avonds met tante Alma naar de Götterdämmerung. Dat is het ware leven. Muziek, mijn hoop, mijn steun en toeverlaat, laat me niet ook nog in de steek, zoals de anderen. Ik moest huilen tijdens de opvoering. Zal dit ooit geëvenaard worden? Is dat mogelijk? Zo'n grote bekwaamheid verbonden met zo'n grote vrijheid. Op de terugweg met tante Alma over Kl. [Klimt] gepraat. Zij haat hem. Zij vervloekt hem. Ik kan dat niet.

zondag 7 september 2025

Gerrit de Veer • 8 september 1595

Gerrit de Veer (ca. 1570 - na 1598) was een bemanningslid van de expeditie onder leiding van Jacob van Heemskerk en Willem Barentsz, die vastraakte in het poolijs en moest overwinteren op Nova Zembla. Het verslag hieronder gaat over het verblijf op Stateneiland, in het jaar vóór de overwintering op Nova Zembla. De Veer's reisjournalen werden gepubliceerd als Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598). De hertaling is van Vibeke Roeper en Diederick Wildeman.

6-8 september
Een paar matrozen gingen aan land om een soort diamanten [bergkristal] te zoeken die ook op Stateneiland veel voorkomen. Tijdens het zoeken naar die steentjes sloop een magere witte beer naar twee mannen die dicht bij elkaar lagen. Hij greep de ene in zijn nek. De man, die niet wist wie dat deed, riep nog: 'Wie grijpt mij daar van achteren?' Zijn maat, die bij hem in de kuil lag, keek om en zag de verschrikkelijke beer. Hij riep: 'Och maat, 't is een beer!' Snel stond hij op en liep weg. De beer beet direct het hoofd van de ene man in stukken en zoog het bloed eruit. De rest van het volk rende er naar toe om de man te verlossen, of ten minste de beer bij het lichaam weg te jagen. Met geweren en pieken liepen ze op de beer af, die van het dode lichaam stond te eten. Toen greep de beer nog een man en verscheurde die ook. Het was verschrikkelijk om te zien en de anderen zijn gevlucht.
Toen wij op het schip zagen dat ons volk naar het strand vluchtte, zijn we direct naar hen toe geroeid om ze op te halen. Met eigen ogen zagen we hoe jammerlijk de twee mannen door de wrede beer verscheurd en vernield waren. We stelden voor om allemaal samen met geweren, dolken en spiesen op de beer af te gaan, en dat niemand zou wijken, maar sommigen zeiden: 'Onze maats zijn toch al dood en die beer krijgen we wel te pakken, maar het is niet nodig om met zijn allen dit risico te nemen, want het is een wreed, fel, verslindend beest.' De beer was nog steeds bezig zijn prooi te verorberen. Uiteindelijk zijn er drie mannen naartoe gegaan: Cornelisz Jacobsz, de schipper van Willem Barentsz, Willem Gysen, stuurman van het jacht, en Hans van Nuffelen, schrijver van Willem Barentsz. De schipper en de stuurman schoten driemaal op de beer, zonder resultaat. De schrijver liep nog een stuk verder naar de beer toe, en schoot met zijn roer de beer tussen de ogen door het hoofd. De beer bleef de man in zijn nek vasthouden en tilde zijn hoofd met man en al zelfs nog op, maar begon toen wat te suizebollen. De schrijver en een Schot sloegen de beer met hun dolken tot hun wapens in stukken sprongen, maar nog steeds liet de beer niet los. Tenslotte is Willem Gysen erheen gelopen en heeft de beer met zijn geweer op de snuit geslagen zo hard hij kon. Pas toen viel het beest met veel misbaar neer. Willem Gysen sprong bovenop hem, en sneed hem zijn keel af.
De dode lichamen zijn op 7 september op Stateneiland begraven. Het vel van de beer is meegenomen naar Amsterdam.

Søren Kierkegaard • 7 september 1849

Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken.

7 september 1849
Stel dat ik met haar getrouwd was. Laten we dit eens aannemen. Wat dan? Binnen een halfjaar, ja, zo niet eerder zou ze zichzelf totaal van streek hebben gemaakt. Ik heb – en dat heeft zowel zijn goede als zijn slechte kanten – iets spookachtigs over me, iets dat ervoor zorgt dat niemand die mij in het leven van alledag meemaakt en in een echte relatie tot mij staat, het met mij uit kan houden. Tja, in de lichte overjas waarin ik mij over 't algemeen vertoon, is dat wat anders. Maar thuis zal blijken dat ik in een geesteswereld leef. Ik ben een jaar met haar verloofd geweest, maar in feite kende ze me niet. – Ze zou er dus aan onderdoor gegaan zijn. Mij zou ze waarschijnlijk ook stuk gemaakt hebben, want ik heb haar gewicht fout getaxeerd, haar werkelijkheid was in zekere zin te licht. Ik was te zwaar voor haar, zij te licht voor mij, maar zowel het een als het ander kan heel gemakkelijk tot overbelasting leiden. Zo zou ik het niet tot iets gebracht hebben, of ik zou me misschien toch ontwikkeld hebben, maar zij zou me tot een last geworden zijn, omdat ik in zou zien dat ze volkomen misplaatst was als mijn vrouw. – Dan zou ze gestorven zijn. En dan zou alles voorbij zijn. Haar als mijn vrouw de geschiedenis mee innemen, nee, dat was echt niet mogelijk.

• Vanaf zijn eenentwintigste heeft de Deense schrijver-filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) een dagboek bijgehouden. Deze notities zijn voor veel hedendaagse lezers toegankelijker dan zijn grote werken, en tonen vooral de oorspronkelijke denker en zonderling die hij was.

Henry Sydney • 6 september 1680

Henry Sydney (1641-1704) was een Engelse staatsman; hij was vaak in de Lage Landen om er te lobbyen voor het bestijgen van de Britse troon door Willem III. Fragmenten uit zijn dagboeken van rond 1680 zijn hier te lezen.

I was to take my leave of the Prince (Willem III). He told me two of his chief businesses were to concert with the Count de Waldeck about the project of keeping up an army, and when that is done the King may take it or leave it as he pleases. The other business is the match for my Lady Ann, which he intends to do, if it be possible. He thinks it will be necessary to give a bribe to the chief Minister, Monsieur Plat, 5 or £6000.