• Vilgot Sjöman (1924-2006) was een Zweedse schrijver en regisseur. In 1961/62 was hij assistent van Ingmar Bergman bij de opnames van diens film De avondmaalsgasten. Van die periode hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als L136. Dagboek met Ingmar Bergman.
Donderdag 1 juni 1961
FS heeft een scenario nodig; Ingmar heeft er een bij mij besteld; als het klaar is, uit ik plompverloren de wens het zelf te mogen regisseren. 'Je bent niet goed wijs! Als je er ook maar het flauwste idee van had wat er allemaal aan vastzit om te regisseren ...' Hij houdt een preek van een kwartier in zijn kamer: een intens schrikbeeld hangt hij op van wat een nieuweling in de filmstudio wel allemaal boven het hoofd hangt; dan is de zaak afgedaan. (Hij zal elke dag al mijn opnamen controleren; anders kan hij het tegenover de directie niet verantwoorden. Een redelijke voorwaarde.) Ik wil de film noemen: De minnares.
IB stelt voor dat ik me zal voorbereiden door de opnamen van zijn volgende film bij te wonen: een soort van regiecursus.
Des te beter: dan kan ik mijn oude wensdroom meteen realiseren. Gaat hij daarmee akkoord? Ja. Kan hij daar werkelijk wel tegen om mij elke dag in zijn studio te hebben - alles registrerend, tot in details? Jawel, dat zal wel gaan. Als ik maar geen misbruik van zijn vertrouwen maak. Dat heeft hij wel eens vaker beleefd, zegt hij. Die en die heeft toen en toen misbruik gemaakt van zijn vertrouwen.
- Hoe dat zo?
- Een dolksteek in de rug. Hij praatte er met anderen over hoe ik was. Met anderen; maar tegen mij begon hij er nooit over. En toen ik dat ontdekte!
zondag 31 mei 2020
Simon Vestdijk • 31 mei 1945
• Simon Vestdijk (1898-1971) was een Nederlandse schrijver. Uit: Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries (1968)
Doorn, 31-5-'45
Beste Theun,
Proficiat met je miraculeuze ontsnapping**, die ik al eenige tijd verwacht had en die nu toch eerder heeft plaatsgehad dan ik had kunnen vermoeden. Ik hoop van harte, dat je je weer gauw herstellen zult van de doorleden emoties; het is niet niets wat je hebt meegemaakt. Wij zijn zeer benieuwd naar een mondeling verslag! Waarschijnlijk zal daar binnenkort gelegenheid voor zijn. Wij zijn n.l. van plan een dag of 3, 4, in Amsterdam te komen; dan zoeken we je natuurlijk op. Als 't eenigszins kan, hoop ik je nog intijds te berichten.
Wij zijn er verder goed afgekomen. Een beetje honger nu en dan, en Ans is erg mager; maar bepaalde narigheden hebben we toch niet gehad. Ons huis is nog gevorderd, maar toen puntje bij paaltje kwam, ging het niet door. En van de winter heb ik voortreffelijk kunnen werken. Toen de Vuuraanbidders klaar waren, - dat nogal lang is geworden, maar m.i. wel geslaagd, - heb ik mij op de poëzie geworpen, met als resultaat een bundel van 60 pag., en een episch gedicht, genaamd Mnemosyne in de Bergen, van 200 pag.! Momenteel schrijf ik nog wat van die korte essays, als aanvulling voor de bundel; dan hoop ik weer met een roman te beginnen. 't Is te hopen, dat al die copy binnen niet al te lange tijd gedrukt zal kunnen worden! Geef mij, als ik in A. ben, vooral je negerroman [De vrijheid gaat in 't rood gekleed] mee, ook al is hij nog niet klaar ...
Aan [tijdschrift] De Vrije Katheder wil ik heel graag geregeld medewerken. Zou je mij het blad voortaan willen laten sturen? Ik wil ook wel een abonnement nemen. Betalen jullie een beetje behoorlijk? Ik voel wel iets voor een ‘vaste’ rubriek, b.v. van dialogen, over min of meer actueele, cultureele kwesties. Daarvoor zou ook zeer wenselijk zijn, dat ik het blad regelmatig lees. Ik schreef n.l. voor Gr.Ned. een Dialoog over de Politieoorlog, met onze oude vrienden Arminius en Godard als sprekers; maar bij nader inzien vind ik het aardiger om het aan de V.K. af te staan; ik sluit het hierbij in, benevens een aantal min of meer ‘actueele’ gedichten, die mij ook wel geschikt lijken. Verder kan ik je natuurlijk zooveel korte essays sturen (uit Essays in Duodecimo) als je maar wilt; daar is ook wel wat bij van algemeen cultureel belang. En dan is er de mogelijkheid, - als jullie behoefte hebt aan feuilletons van ‘gehalte’, - dat Iersche Nachten bij jullie verschijnt! Zooals je ziet, heb ik plannen genoeg. Overleg ze eens, dan praten we er over wanneer we elkaar zien.
Houd je taai, werk goed, en laat nog wat hooren! Het is natuurlijk mogelijk, dat we vóor die tijd in A. verschijnen. Slaapgelegenheid hebben we, zoowel in A. als in Zaandijk, en we komen op de fiets.
Hart. gr., ook van Ans, en aan Aafje,
van je
Simon
** Theun de Vries: "Begin maart 1945 werd ik door twee man van een verzetsgroep, waarvan éen zich ‘vermomd’ had door het dragen van een ring met de SS-runen, uit het kamp Amersfoort verlost: zij legden de kampleiding een door Willy Lages ondertekend bevel tot mijn invrijheidstelling voor, wisten mij buiten te brengen en vervoerden mij naar Amsterdam, waar ik onmiddellijk weer onderdook."
Beste Theun,
Proficiat met je miraculeuze ontsnapping**, die ik al eenige tijd verwacht had en die nu toch eerder heeft plaatsgehad dan ik had kunnen vermoeden. Ik hoop van harte, dat je je weer gauw herstellen zult van de doorleden emoties; het is niet niets wat je hebt meegemaakt. Wij zijn zeer benieuwd naar een mondeling verslag! Waarschijnlijk zal daar binnenkort gelegenheid voor zijn. Wij zijn n.l. van plan een dag of 3, 4, in Amsterdam te komen; dan zoeken we je natuurlijk op. Als 't eenigszins kan, hoop ik je nog intijds te berichten.
Wij zijn er verder goed afgekomen. Een beetje honger nu en dan, en Ans is erg mager; maar bepaalde narigheden hebben we toch niet gehad. Ons huis is nog gevorderd, maar toen puntje bij paaltje kwam, ging het niet door. En van de winter heb ik voortreffelijk kunnen werken. Toen de Vuuraanbidders klaar waren, - dat nogal lang is geworden, maar m.i. wel geslaagd, - heb ik mij op de poëzie geworpen, met als resultaat een bundel van 60 pag., en een episch gedicht, genaamd Mnemosyne in de Bergen, van 200 pag.! Momenteel schrijf ik nog wat van die korte essays, als aanvulling voor de bundel; dan hoop ik weer met een roman te beginnen. 't Is te hopen, dat al die copy binnen niet al te lange tijd gedrukt zal kunnen worden! Geef mij, als ik in A. ben, vooral je negerroman [De vrijheid gaat in 't rood gekleed] mee, ook al is hij nog niet klaar ...
Aan [tijdschrift] De Vrije Katheder wil ik heel graag geregeld medewerken. Zou je mij het blad voortaan willen laten sturen? Ik wil ook wel een abonnement nemen. Betalen jullie een beetje behoorlijk? Ik voel wel iets voor een ‘vaste’ rubriek, b.v. van dialogen, over min of meer actueele, cultureele kwesties. Daarvoor zou ook zeer wenselijk zijn, dat ik het blad regelmatig lees. Ik schreef n.l. voor Gr.Ned. een Dialoog over de Politieoorlog, met onze oude vrienden Arminius en Godard als sprekers; maar bij nader inzien vind ik het aardiger om het aan de V.K. af te staan; ik sluit het hierbij in, benevens een aantal min of meer ‘actueele’ gedichten, die mij ook wel geschikt lijken. Verder kan ik je natuurlijk zooveel korte essays sturen (uit Essays in Duodecimo) als je maar wilt; daar is ook wel wat bij van algemeen cultureel belang. En dan is er de mogelijkheid, - als jullie behoefte hebt aan feuilletons van ‘gehalte’, - dat Iersche Nachten bij jullie verschijnt! Zooals je ziet, heb ik plannen genoeg. Overleg ze eens, dan praten we er over wanneer we elkaar zien.
Houd je taai, werk goed, en laat nog wat hooren! Het is natuurlijk mogelijk, dat we vóor die tijd in A. verschijnen. Slaapgelegenheid hebben we, zoowel in A. als in Zaandijk, en we komen op de fiets.
Hart. gr., ook van Ans, en aan Aafje,
van je
Simon
** Theun de Vries: "Begin maart 1945 werd ik door twee man van een verzetsgroep, waarvan éen zich ‘vermomd’ had door het dragen van een ring met de SS-runen, uit het kamp Amersfoort verlost: zij legden de kampleiding een door Willy Lages ondertekend bevel tot mijn invrijheidstelling voor, wisten mij buiten te brengen en vervoerden mij naar Amsterdam, waar ik onmiddellijk weer onderdook."
Helena Colijn-Groenenberg • 30 mei 1943
• Helena Colijn-Groenenberg (1867-1947) was de echtgenote van de Nederlandse politicus (en vijf keer premier) Hendrik Colijn. In de oorlogsjaren, tijdens een gedwongen verblijf in Thüringen in Duitsland, hield ze een dagboek bij dat is verschenen als Dagboek van mevrouw Colijn.
Zondag 30 Mei 1943
Vandaag denken wij inzonderheid aan [schoondochter] Inga's geboortedag. Hoe heb je het? Zijn jullie tesamen? Och, dat hoop ik zoo voor jullie allen.
Er zijn zoo ontzettend veel gezinnen uit elkaar geslagen. Vader denkt dat Piet wel in zijn werk gebleven zal zijn; konden jij en de kinderen in dat geval ook te Soerabaja blijven? Hoe verwerken de kinderen alles? Vooral denk ik aan de overgevoelige Adorée en jij lieve Inga. Ik hoop innig dat je niet in opstand zult zijn, maar je toevlucht gezocht zult hebben bij den Heere onzen Hemelschen Vader, Die ons rust geeft voor tijd en eeuwigheid. Wij bidden elke dag voor jullie allen. Onze wensch en bede is dat wij al onze kinderen en kleinkinderen mogen wederzien voor de Heere ons oproept. Wij zijn oud. Elke dag kan de laatste zijn. Velen vallen weg van onze vrienden en kennissen. Mevrouw de Wilde, Mevrouw Floor stierven in deze maand.
Zondag 30 Mei 1943
Vandaag denken wij inzonderheid aan [schoondochter] Inga's geboortedag. Hoe heb je het? Zijn jullie tesamen? Och, dat hoop ik zoo voor jullie allen.
Er zijn zoo ontzettend veel gezinnen uit elkaar geslagen. Vader denkt dat Piet wel in zijn werk gebleven zal zijn; konden jij en de kinderen in dat geval ook te Soerabaja blijven? Hoe verwerken de kinderen alles? Vooral denk ik aan de overgevoelige Adorée en jij lieve Inga. Ik hoop innig dat je niet in opstand zult zijn, maar je toevlucht gezocht zult hebben bij den Heere onzen Hemelschen Vader, Die ons rust geeft voor tijd en eeuwigheid. Wij bidden elke dag voor jullie allen. Onze wensch en bede is dat wij al onze kinderen en kleinkinderen mogen wederzien voor de Heere ons oproept. Wij zijn oud. Elke dag kan de laatste zijn. Velen vallen weg van onze vrienden en kennissen. Mevrouw de Wilde, Mevrouw Floor stierven in deze maand.
donderdag 28 mei 2020
Jacob van Lennep • 29 mei 1823
• Jacob van Lennep (1802-1868) was een Nederlandse schrijver. In 1823 maakte hij met zijn vriend Dirk van Hogendorp een petit tour door zomers Nederland. Van deze tocht hield hij een dagboek bij, onder de titel Nederland in den goeden ouden tijd.
Donderdag, 29 Mei.
Te 5 ure opgestaan zijnde, trokken wij een uur later de poort uit naar Monnikendam en wandelden op een harden met esschenboomen beplantten kleiweg tot aan een sloot waar de wegen van Edam en Monnikendam zich vereenen. Wij hielden dus de rechterhand, waar verscheidene hoeven stonden, zeer net en welbewassen: zoo kwamen wij aan een boom op een viersprong, waar wij links af een rechten kleiweg volgden, over een dijk en brug staken, en langs een kronkelend binnendijkje Monnikendam genaakten. Onderweg klampte ons een Osnabrugsche timmermansgezel aan die ons voor zijne makkers aanzag, naar den aard zeer dom was, en op alle vragen averechts verkeerd antwoordde. Bij hem voegden zich nog anderen. Dus verzeld traden wij de poort in.
Er stond weinig vee op het land: sommige meenen dat het slechts zoo schijnt omdat men eene koe niet ver zien kan, doch dan zoude dit ook in Zuid-Holland plaats moeten hebben; anderen, en met meer grond, geven tot reden dat de boeren in dezen tijd zoo slecht de teering naar de neering gezet hebben, dat de gestegen prijs der landerijen hen noodzaakt minder vee te koopen: ook zijn schapen en varkens te geef.
Monnikendam draagt meer nog dan Purmerend blijken van verval: echter heeft de heer ARBMAN in den tijd het sloopen van vele schoone huizen belet, door zich de zelve voor de stad te eigenen, het welk de sloopers heeft afgeschrikt. – Wij traden den Doelen binnen, welke herberg een goed uiterlijk voorkomen heeft. Vlak bij dezelve is de groote kerk die in 't midden der stad had moeten staan, doch doordien dezelve niet volbouwd is, aan den uithoek staat. Na ons geschoren en verfrischt te hebben, doorkruisten wij de stad en bewonderden het fraaie huis van den heer VAN ROJEN. Te ½ 10 wandelden wij naar Broek langs een' vaart en een meer: de oude net- en schuwheid der ingezetenen is er zeer verminderd: zelfs kon de heer ARBMAN, toen de hertogin van BRUNSWICK een oud Broeksch huis en huisgezin wenschte te zien, er slechts twee meer vinden, die de vorige zeden nog eenigermate bewaard hadden. Zelf bewonderden wij den goeden smaak der huizen van de HH DITMARSCH en BAKKER, vooral wat de voorgevels betreft. Bij den eersten zagen wij de gang bedekt: I° met een' keurlijken ganglooper'; 2° met een linnen dekkleed; 3° met eene fraaie vloermat; 4° met eene fijl [dweil afdekdoek]; 5° met een lap om de voeten te veegen. De laatste heer heeft een prachtigen koepel aan het bekoorlijk meertje dat het dorp bespoelt, welke koepel hem een ton gouds kost. In de nette kerk zagen wij het heerlijk gedenkteeken aan de nagedachtenis van TRIJNTJE ... vrouw van gemelden Heer DITMARSCH. – Langs de straten van Broek mag men 's avonds geene pijp en overdag niet dan met een dopje rooken; ook moet men van 't paard stappen en het aan de toom leiden.
Te ½ 12 ure waren wij weder in Monnikendam: een kommies aan de poort leidde ons zonder fooi uit louter welwillendheid naar den haven, en verhaalde ons veel van de tevredenheid der ingezetenen onder den burgemeester ARBMAN, van deszelfs voorspoedige lijnbaan, van de weelde der boeren enz. Aan de haven namen wij een jachtjen voor f 4 nadat men ons f 8 gevraagd had, en zeilden met heerlijk weder naar het eiland Marken; een moeras met verscheidene buurtjens en een voornamer dorp. De schippers, door de inwooners naar ons ondervraagd, antwoordden dat ik de koning was, waarop zich mannen en vrouwen om ons heen drongen, vrij bijzonder op hun wijs gekleed: doch alle gezonde, sterke, welgevormde lieden. De vrouwen dragen er negen onderscheidene kleedingstukken: I° hun kindergewaad; 2° dat der aankomende maagden; 3° dat der huwbare meisjens welke een vrijer verlangen, als 't ware een koopbordje; 4° het kleed der verlovingsdagen; 5° het bruidspak dat sints 200 jaren door moeder en grootmoeders op dien dag gedragen is; 6° het trouwgewaad; 7° het kleed na den trouwdag; 8° dat der getrouwde vrouwen; 9° het doodsgewaad. De mannen zijn zeer zindelijk: de vrouwen en huizen minder; de kerk is niet onaartig en de predikant een grijsaart die niet van het eiland af wil omdat hij er veel nuts sticht. – Men gaat van het eene dorp naar het andere langs smalle dijkjens waar men als de ganzen loopt, en welke als brij wegzakken onder de voeten. – In 't keeren naar het schip hoorde ik de lieden tegen elkander zeggen: kaik, dat is nou Zen Hooghait. De mindere schuwheid der Markenaars wordt aan de conscriptie toegeschreven. – Met voordeeligen wind keerden wij, en wandelden voorts in twee uren naar Ilpendam, deels den weg langs dien wij gekomen waren, tot aan den viersprong; deels een kronkelend pad langs, door landerijen, waar wij een gevecht met kieviten hadden, voor hun kroost beducht. Wij hoopten op het slot door mevrouw DE GRAAF* ten eten verzocht te worden, doch vonden haar en de haren toen wij er te ½ 4 aankwamen reeds aan het nagerecht zitten. Ik overhandigde aan de jongste der dames een brief van haar' beminde en at eenig osschenvleesch met brood. VAN HOGENDORP wilde niets gebruiken; nu zagen wij het slot, dat in een' breede gracht ligt, eene groote binnenplaats heeft, kamers met steenen- en gladhouten vloeren, ontelbare logeervertrekken, gevuld met familieportretten van de vijftiende eeuw? De groote zaal is met rozeroode gordijnen behangen: het platfond is van het huis SAXENBURG te Amsterdam derwaarts gebracht. Nu kwamen een heer en mevrouw van Purmerend een bezoek doen: de heer wist niets af van zijne stad en kon dus weinig belangrijks verhalen; in de tuin zagen wij eene fraaie rododendron en de godin Nehalennia met dit opschrift
Donderdag, 29 Mei.
Te 5 ure opgestaan zijnde, trokken wij een uur later de poort uit naar Monnikendam en wandelden op een harden met esschenboomen beplantten kleiweg tot aan een sloot waar de wegen van Edam en Monnikendam zich vereenen. Wij hielden dus de rechterhand, waar verscheidene hoeven stonden, zeer net en welbewassen: zoo kwamen wij aan een boom op een viersprong, waar wij links af een rechten kleiweg volgden, over een dijk en brug staken, en langs een kronkelend binnendijkje Monnikendam genaakten. Onderweg klampte ons een Osnabrugsche timmermansgezel aan die ons voor zijne makkers aanzag, naar den aard zeer dom was, en op alle vragen averechts verkeerd antwoordde. Bij hem voegden zich nog anderen. Dus verzeld traden wij de poort in.
Er stond weinig vee op het land: sommige meenen dat het slechts zoo schijnt omdat men eene koe niet ver zien kan, doch dan zoude dit ook in Zuid-Holland plaats moeten hebben; anderen, en met meer grond, geven tot reden dat de boeren in dezen tijd zoo slecht de teering naar de neering gezet hebben, dat de gestegen prijs der landerijen hen noodzaakt minder vee te koopen: ook zijn schapen en varkens te geef.
Monnikendam draagt meer nog dan Purmerend blijken van verval: echter heeft de heer ARBMAN in den tijd het sloopen van vele schoone huizen belet, door zich de zelve voor de stad te eigenen, het welk de sloopers heeft afgeschrikt. – Wij traden den Doelen binnen, welke herberg een goed uiterlijk voorkomen heeft. Vlak bij dezelve is de groote kerk die in 't midden der stad had moeten staan, doch doordien dezelve niet volbouwd is, aan den uithoek staat. Na ons geschoren en verfrischt te hebben, doorkruisten wij de stad en bewonderden het fraaie huis van den heer VAN ROJEN. Te ½ 10 wandelden wij naar Broek langs een' vaart en een meer: de oude net- en schuwheid der ingezetenen is er zeer verminderd: zelfs kon de heer ARBMAN, toen de hertogin van BRUNSWICK een oud Broeksch huis en huisgezin wenschte te zien, er slechts twee meer vinden, die de vorige zeden nog eenigermate bewaard hadden. Zelf bewonderden wij den goeden smaak der huizen van de HH DITMARSCH en BAKKER, vooral wat de voorgevels betreft. Bij den eersten zagen wij de gang bedekt: I° met een' keurlijken ganglooper'; 2° met een linnen dekkleed; 3° met eene fraaie vloermat; 4° met eene fijl [dweil afdekdoek]; 5° met een lap om de voeten te veegen. De laatste heer heeft een prachtigen koepel aan het bekoorlijk meertje dat het dorp bespoelt, welke koepel hem een ton gouds kost. In de nette kerk zagen wij het heerlijk gedenkteeken aan de nagedachtenis van TRIJNTJE ... vrouw van gemelden Heer DITMARSCH. – Langs de straten van Broek mag men 's avonds geene pijp en overdag niet dan met een dopje rooken; ook moet men van 't paard stappen en het aan de toom leiden.
Te ½ 12 ure waren wij weder in Monnikendam: een kommies aan de poort leidde ons zonder fooi uit louter welwillendheid naar den haven, en verhaalde ons veel van de tevredenheid der ingezetenen onder den burgemeester ARBMAN, van deszelfs voorspoedige lijnbaan, van de weelde der boeren enz. Aan de haven namen wij een jachtjen voor f 4 nadat men ons f 8 gevraagd had, en zeilden met heerlijk weder naar het eiland Marken; een moeras met verscheidene buurtjens en een voornamer dorp. De schippers, door de inwooners naar ons ondervraagd, antwoordden dat ik de koning was, waarop zich mannen en vrouwen om ons heen drongen, vrij bijzonder op hun wijs gekleed: doch alle gezonde, sterke, welgevormde lieden. De vrouwen dragen er negen onderscheidene kleedingstukken: I° hun kindergewaad; 2° dat der aankomende maagden; 3° dat der huwbare meisjens welke een vrijer verlangen, als 't ware een koopbordje; 4° het kleed der verlovingsdagen; 5° het bruidspak dat sints 200 jaren door moeder en grootmoeders op dien dag gedragen is; 6° het trouwgewaad; 7° het kleed na den trouwdag; 8° dat der getrouwde vrouwen; 9° het doodsgewaad. De mannen zijn zeer zindelijk: de vrouwen en huizen minder; de kerk is niet onaartig en de predikant een grijsaart die niet van het eiland af wil omdat hij er veel nuts sticht. – Men gaat van het eene dorp naar het andere langs smalle dijkjens waar men als de ganzen loopt, en welke als brij wegzakken onder de voeten. – In 't keeren naar het schip hoorde ik de lieden tegen elkander zeggen: kaik, dat is nou Zen Hooghait. De mindere schuwheid der Markenaars wordt aan de conscriptie toegeschreven. – Met voordeeligen wind keerden wij, en wandelden voorts in twee uren naar Ilpendam, deels den weg langs dien wij gekomen waren, tot aan den viersprong; deels een kronkelend pad langs, door landerijen, waar wij een gevecht met kieviten hadden, voor hun kroost beducht. Wij hoopten op het slot door mevrouw DE GRAAF* ten eten verzocht te worden, doch vonden haar en de haren toen wij er te ½ 4 aankwamen reeds aan het nagerecht zitten. Ik overhandigde aan de jongste der dames een brief van haar' beminde en at eenig osschenvleesch met brood. VAN HOGENDORP wilde niets gebruiken; nu zagen wij het slot, dat in een' breede gracht ligt, eene groote binnenplaats heeft, kamers met steenen- en gladhouten vloeren, ontelbare logeervertrekken, gevuld met familieportretten van de vijftiende eeuw? De groote zaal is met rozeroode gordijnen behangen: het platfond is van het huis SAXENBURG te Amsterdam derwaarts gebracht. Nu kwamen een heer en mevrouw van Purmerend een bezoek doen: de heer wist niets af van zijne stad en kon dus weinig belangrijks verhalen; in de tuin zagen wij eene fraaie rododendron en de godin Nehalennia met dit opschrift
DIFAETe 5 ure keerden wij terug; ik was zeer pijnlijk, een daghuurder ging een eind weegs met ons en sprak zeer verstandig over onderscheidene zaken zijn stand betreffende. Te 7 ure kwamen wij in Monnikendam; half razend van de pijn ging ik met VAN HOGENDORP den burgemeester ARBMAN bezoeken, die ons zeer vriendelijk onthaalde, wijn schonk en veel vertelde, onder anderen hoe hij als maire de stad bestierd, en in later tijd drie haringbuizen aangeleid had, (welke door tegenspoed thands gesloopt waren) en een genootschap van gortbedeeling ingesteld had, waardoor geen mensch, hoe arm ook, van voedsel verstoken is. Te 8 ure verlieten wij hem: ik poogde wat te eten, doch konde niet; dies doorstak ik de blaeren aan mijne voeten met een stopnaald en wollen draad, en ging al kermende bedwaarts. VAN HOGENDORP trof een nachtverblijf dat benaauwd en elendig klein was: te drie ure joegen hem de vl….. het bed uit, zoodat summatim de herberg niet te breed uitviel.
NEHALENNIAE
DAGINUS LIFFIONIS
FILIUSV S.I.M.
woensdag 27 mei 2020
Paul Léautaud • 28 mei 1933
• Schrijver en kattenliefhebber Paul Léautaud (1872-1956) hield twéé dagboeken bij: het literaire dagboek voor het leven van alledag, en het particuliere dagboek voor zijn seksleven en zijn verhoudingen met vrouwen.
Uit: Particulier dagboek 1933 (vertaald door Ed Jongma).
Zondag 28 mei 1933
Avond bij M.D. Heel aangenaam. Liefde en praten. Ik vraag me steeds af, waar het op uit zal draaien, want ik denk er niet aan om deze affaire eindeloos te laten voortduren. Dat is totaal niet mijn bedoeling. Maar als zij zich nu aan mij gaat hechten?... Pas dan op voor alle zorgen, moeilijkheden, etc. etc.
Een pikant detail. Ik zei haar vanavond in bed, dat ik haar wat onaangename dingen te vertellen had op het punt van het genot, dat ik totaal niet bevredigd was. Omdat zij aandrong dat ik zou praten, zei ik: ‘Nee, vandaag misschien niet. Ik voel me nog niet vrij genoeg, een andere keer.’ Zij zegt plotseling tegen mij: ‘Ik weet wat het is.’ Nu dring ik op mijn beurt aan dat ze praat, eraan toevoegend dat ik erg verbaasd zou zijn als ze het bij het rechte eind had. Zij zegt: ‘Liefde op zijn Italiaans.’ Ik begreep het niet. Zij legt uit: ‘Achterlangs.’ Ik vraag: ‘Enculeren?’ Zij antwoordt: ‘Ja,’ en zegt onmiddellijk dat ze dat zou weigeren, dat het uiterst gevaarlijk schijnt te zijn. Ik heb haar onmiddellijk gezegd, dat zij zich vergist. Dat is het helemaal niet. Mijn bezwaar is kort en goed: te weinig liefkozingen met de tong. Ik zeg haar dat zij de vorige keer gezegd heeft, in verband met mijn voorkeur om op deze wijze te liefkozen, dat ik doe alsof ik een hond ben... ‘Welnu, jij, jij doet dat niet genoeg.’ Zij is hier met veel animo op ingegaan.
• Lange tijd werd gedacht dat de Franse schrijver Paul Léautaud (1872-1956) en Marie Dormoy (M.D.) enkel bevriend waren vanwege hun gemeenschappelijke liefde voor dieren, literaire roddel en ‘petite histoire’. Maar zoals blijkt uit Léautauds ‘particuliere dagboek’ deelden ze nog een andere liefde ...
Zondag 28 mei 1933
Avond bij M.D. Heel aangenaam. Liefde en praten. Ik vraag me steeds af, waar het op uit zal draaien, want ik denk er niet aan om deze affaire eindeloos te laten voortduren. Dat is totaal niet mijn bedoeling. Maar als zij zich nu aan mij gaat hechten?... Pas dan op voor alle zorgen, moeilijkheden, etc. etc.
Een pikant detail. Ik zei haar vanavond in bed, dat ik haar wat onaangename dingen te vertellen had op het punt van het genot, dat ik totaal niet bevredigd was. Omdat zij aandrong dat ik zou praten, zei ik: ‘Nee, vandaag misschien niet. Ik voel me nog niet vrij genoeg, een andere keer.’ Zij zegt plotseling tegen mij: ‘Ik weet wat het is.’ Nu dring ik op mijn beurt aan dat ze praat, eraan toevoegend dat ik erg verbaasd zou zijn als ze het bij het rechte eind had. Zij zegt: ‘Liefde op zijn Italiaans.’ Ik begreep het niet. Zij legt uit: ‘Achterlangs.’ Ik vraag: ‘Enculeren?’ Zij antwoordt: ‘Ja,’ en zegt onmiddellijk dat ze dat zou weigeren, dat het uiterst gevaarlijk schijnt te zijn. Ik heb haar onmiddellijk gezegd, dat zij zich vergist. Dat is het helemaal niet. Mijn bezwaar is kort en goed: te weinig liefkozingen met de tong. Ik zeg haar dat zij de vorige keer gezegd heeft, in verband met mijn voorkeur om op deze wijze te liefkozen, dat ik doe alsof ik een hond ben... ‘Welnu, jij, jij doet dat niet genoeg.’ Zij is hier met veel animo op ingegaan.
• Lange tijd werd gedacht dat de Franse schrijver Paul Léautaud (1872-1956) en Marie Dormoy (M.D.) enkel bevriend waren vanwege hun gemeenschappelijke liefde voor dieren, literaire roddel en ‘petite histoire’. Maar zoals blijkt uit Léautauds ‘particuliere dagboek’ deelden ze nog een andere liefde ...
dinsdag 26 mei 2020
Anna Dostojevskaja • 27 mei 1872
• De veel jongere Anna Grigorjevna Dostojevskaja (1846-1918) bleek de juiste vrouw om de aan gokken verslaafde Russische schrijver Fjodor Dostojevski (1821-1881) in de juiste richting te leiden. In haar Herinneringen (vertaald door Charles B. Timmer) beschrijft ze zijn leven met hem.
27 mei 1872
Wij namen onze intrek in een logement, maar, daar het op de kamer benauwd was, gingen we samen met de kinderen en hun oude njanja een wandeling door het dorp maken. Maar daarbij beleefden wij iets geks: we hadden de helft van de dorpsstraat nog niet afgelegd, of we kwamen een boerenvrouw tegen met een kind, wiens gezicht met rode vlekken en blaasjes was bedekt. We gingen verder en kwamen nog drie-vier kinderen tegen, ook met van die blaasjes en rode vlekken in hun gezicht. Dat begon ons erg te verontrusten en we vroegen ons af, of er in het dorp geen pokken heersten en onze kinderen niet besmet konden raken. Dostojevski gaf energiek het bevel naar het logement terug te keren, waar hij zich tot de herbergierster wendde met de vraag, of er in het dorp geen zekere ziekte heerste, want waarom al die kinderen vlekken in hun gezicht hadden? De vrouw deed zelfs beledigd en antwoordde dat er ‘niks geen sprake van ziektes’ was en dat het ‘allenig de muggen waren die de kinderen al maar beten’. Wat de pokken aangaat, waren wij spoedig gerustgesteld, daar er nog geen uur voorbijging, of wij konden er ons aan den lijve van overtuigen, dat het inderdaad om ‘muggen’ ging, want de gezichten en armpjes van onze kinderen waren door hun beten behoorlijk gezwollen en misvormd.
27 mei 1872
Wij namen onze intrek in een logement, maar, daar het op de kamer benauwd was, gingen we samen met de kinderen en hun oude njanja een wandeling door het dorp maken. Maar daarbij beleefden wij iets geks: we hadden de helft van de dorpsstraat nog niet afgelegd, of we kwamen een boerenvrouw tegen met een kind, wiens gezicht met rode vlekken en blaasjes was bedekt. We gingen verder en kwamen nog drie-vier kinderen tegen, ook met van die blaasjes en rode vlekken in hun gezicht. Dat begon ons erg te verontrusten en we vroegen ons af, of er in het dorp geen pokken heersten en onze kinderen niet besmet konden raken. Dostojevski gaf energiek het bevel naar het logement terug te keren, waar hij zich tot de herbergierster wendde met de vraag, of er in het dorp geen zekere ziekte heerste, want waarom al die kinderen vlekken in hun gezicht hadden? De vrouw deed zelfs beledigd en antwoordde dat er ‘niks geen sprake van ziektes’ was en dat het ‘allenig de muggen waren die de kinderen al maar beten’. Wat de pokken aangaat, waren wij spoedig gerustgesteld, daar er nog geen uur voorbijging, of wij konden er ons aan den lijve van overtuigen, dat het inderdaad om ‘muggen’ ging, want de gezichten en armpjes van onze kinderen waren door hun beten behoorlijk gezwollen en misvormd.
maandag 25 mei 2020
Klaus Mann • 26 mei 1940
• Klaus Mann (1906-1949) was een Duitse schrijver. Zijn dagboeken uit de periode 1933-1949 zijn uitgegeven als Opgejaagd, gedoemd, verloren (vertaald door W. Hansen).
New York, 26 mei 1940
Zo-even is er een goedmoedige Wener bij me geweest, hij heet Sorell, om de lijnen van mijn hand te bestuderen, te analyseren, er karakter en toekomst uit te lezen. Zwarte afdruk van de handpalm gemaakt. Eigenaardig gecompliceerd landschap van het lot. Hij doet nauwkeurige metingen, gebruikt instrumenten, deels een buitensporig nauwgezette manicure, deels mathematicus. En toch ook weer de oude zigeunerin, die orakelt: ‘En voor mij de dood...’
De honderdduizendvoudige dood in Europa. De kolossale nachtmerrie van die vernietiging. Hoe al onze voorspellingen gruwelijk reëel werkelijkheid worden... En het was zo weerzinwekkend eenvoudig om te voorspellen... Maar nu is het heel moeilijk geworden. Het kolossale zwevende van het gehele noodlot. Geloof in plaats van berekening (religieus moment in ieder vertrouwen. ‘Overwinning van het goede.’)... Niettemin het kwellend nauwkeurig volgen van alle veranderingen en zwenkingen van de fronten in Parijs en Londen (Gamelins val, het enorm imposante, doodserieuze zich-beheersen van Engeland. De grote verschrikkingen in Vlaanderen, Boulogne, Calais.). (En de individuen. Arme Landauer.) Uitvoerige discussies. Een halve nacht heel geprikkeld gepraat met E, Liesl en Gumpert over het probleem van de communisten. E en G. radicaler jegens hen dan Liesl en ik. Alles behoorlijk scherp en onvruchtbaar. Ik ben, au fond, dezelfde mening als E toegedaan, alleen met een sterker bewustzijn van de moreel-politieke gecompliceerdheid van de situatie, minder militant emotioneel.
In dat verband besluiten we uit de schrijversvereniging te treden (onmogelijkheid tot enige solidariteit met de communisten). Gisteren gewerkt aan een verklaring voor de collectief geplande uittreding.
• Klaus Mann (1906-1949), schrijver van Mephisto en zoon van de beroemde Thomas Mann, leidde een rusteloos, door drugs en doodsdrift bepaald bestaan. Zijn dagboeken bevatten in telegramstijl gestelde verslagen en gedachten tegen de achtergrond van de roerige wereldgebeurtenissen van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Hij pleegde zelfmoord in 1949.
New York, 26 mei 1940
Zo-even is er een goedmoedige Wener bij me geweest, hij heet Sorell, om de lijnen van mijn hand te bestuderen, te analyseren, er karakter en toekomst uit te lezen. Zwarte afdruk van de handpalm gemaakt. Eigenaardig gecompliceerd landschap van het lot. Hij doet nauwkeurige metingen, gebruikt instrumenten, deels een buitensporig nauwgezette manicure, deels mathematicus. En toch ook weer de oude zigeunerin, die orakelt: ‘En voor mij de dood...’
De honderdduizendvoudige dood in Europa. De kolossale nachtmerrie van die vernietiging. Hoe al onze voorspellingen gruwelijk reëel werkelijkheid worden... En het was zo weerzinwekkend eenvoudig om te voorspellen... Maar nu is het heel moeilijk geworden. Het kolossale zwevende van het gehele noodlot. Geloof in plaats van berekening (religieus moment in ieder vertrouwen. ‘Overwinning van het goede.’)... Niettemin het kwellend nauwkeurig volgen van alle veranderingen en zwenkingen van de fronten in Parijs en Londen (Gamelins val, het enorm imposante, doodserieuze zich-beheersen van Engeland. De grote verschrikkingen in Vlaanderen, Boulogne, Calais.). (En de individuen. Arme Landauer.) Uitvoerige discussies. Een halve nacht heel geprikkeld gepraat met E, Liesl en Gumpert over het probleem van de communisten. E en G. radicaler jegens hen dan Liesl en ik. Alles behoorlijk scherp en onvruchtbaar. Ik ben, au fond, dezelfde mening als E toegedaan, alleen met een sterker bewustzijn van de moreel-politieke gecompliceerdheid van de situatie, minder militant emotioneel.
In dat verband besluiten we uit de schrijversvereniging te treden (onmogelijkheid tot enige solidariteit met de communisten). Gisteren gewerkt aan een verklaring voor de collectief geplande uittreding.
• Klaus Mann (1906-1949), schrijver van Mephisto en zoon van de beroemde Thomas Mann, leidde een rusteloos, door drugs en doodsdrift bepaald bestaan. Zijn dagboeken bevatten in telegramstijl gestelde verslagen en gedachten tegen de achtergrond van de roerige wereldgebeurtenissen van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Hij pleegde zelfmoord in 1949.
zondag 24 mei 2020
Jean-Paul Sartre • 25 mei 1927
• De Franse filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980) had vóór Simone de Beauvoir korte tijd een verhouding met actrice Simone Jolivet. Aan haar schreef hij onderstaande brief. Uit: Brieven aan Castor en aan enige anderen 1926-1939 (vertaald door P.P.J. Klinkenberg).
25 mei 1927
25 mei 1927
Ik wil je een mooie grap vertellen, maar eerst moet je weten dat een zekere Lindbergh alleen per vliegtuig de Atlantische Oceaan is overgestoken en dat dat een echte heldendaad is. [...]Weet dus dat deze jongeman door heel Parijs wordt bewonderd en door de autoriteiten overal heen op sleeptouw wordt genomen, dat hem geen eerbewijs wordt bespaard en hem zojuist het Légion d’honneur is toegekend. [...] Larroutis, Baillou, Herland, Nizan en ik hadden dus een mooie grap bedacht.
In naam van de beheerder van de École gaven we alle avondbladen telefonisch door dat de ‘Tuchtraad van de E.N.S. unaniem had besloten Lindbergh vanwege zijn heldendaden de titel van Ereleerling toe te kennen’. Dat verscheen dadelijk overal en de beheerder hing twee dagen aan de telefoon om het te ontkennen.
Maar het mooiste is dat die morgen in Le Petit Parisien een bericht verscheen: ‘Vanmorgen om half tien zal Lindbergh aan de E.N.S. zijn’, en om half tien stonden er vijfhonderd mensen voor de École, een menigte, ordedienst, agenten, lintverkopers, journalisten. Nadat we goed de draak met ze hadden gestoken lieten we Bérard, die enigszins op hem lijkt, langs een straatlantaarn in de rue Rataud naar beneden gaan en een kwartier later arriveerde hij per taxi. Dadelijk een ovatie onzerzijds, hij werd op de schouders gehesen en in triomf rondgedragen. Het publiek liep erin en een oude heer kuste zijn handen. Intussen zetten de piano en twee violen in de muziekzaal de Marseillaise in, waarbij enthousiast werd meegezongen.
Anaïs Nin • 24 mei 1932
• Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken. Dit fragment is afkomstig uit Henry & June (vertaling Margaretha Ferguson), over de driehoeksverhouding die Nin had met Henry en June Miller.
Ik zou de laatste bladzijden willen vullen met al de vreugde van gisteren. Stortvloeden van kussen van Henry. De stoten van zijn vlees in het mijne, terwijl ik mijn lichaam tot een boog spande om beter met het zijne samen te smelten. Als er vandaag een keuze gemaakt moest worden tussen June en mij, vertelt hij me, zou hij June opgeven. Hij kon ons voor zich zien, getrouwd en samen van het leven genietend. 'Nee,' zeg ik, half plagend, half serieus. 'June is de enige. Ik maak je groter en sterker voor June.' Een halve waarheid; er is geen keuze. 'Je bent te bescheiden, Anaïs. Je beseft nog niet wat je me gegeven hebt. June is een vrouw die door andere vrouwen kan worden uitgewist. Wat June geeft kan ik bij andere vrouwen vergeten. Maar jij staat apart. Ik zou duizenden vrouwen na jou kunnen hebben en zij zouden jou niet kunnen uitwissen.'
Ik luister naar hem. Hij is uitgelaten, en dus overdrijft hij, maar het is zo heerlijk. Ja, voor een moment weet ik het, het zeldzame van June en van mij. De balans slaat op het ogenblik naar mij door. Ik kijk naar mijn eigen beeld in Henry's ogen, en wat zie ik? Het jonge meisje van de dagboeken, die verhalen vertelt aan haar broertjes, veel huilt zonder aanleiding, gedichten schrijft - de vrouw tegen wie men kan praten.
Ik zou de laatste bladzijden willen vullen met al de vreugde van gisteren. Stortvloeden van kussen van Henry. De stoten van zijn vlees in het mijne, terwijl ik mijn lichaam tot een boog spande om beter met het zijne samen te smelten. Als er vandaag een keuze gemaakt moest worden tussen June en mij, vertelt hij me, zou hij June opgeven. Hij kon ons voor zich zien, getrouwd en samen van het leven genietend. 'Nee,' zeg ik, half plagend, half serieus. 'June is de enige. Ik maak je groter en sterker voor June.' Een halve waarheid; er is geen keuze. 'Je bent te bescheiden, Anaïs. Je beseft nog niet wat je me gegeven hebt. June is een vrouw die door andere vrouwen kan worden uitgewist. Wat June geeft kan ik bij andere vrouwen vergeten. Maar jij staat apart. Ik zou duizenden vrouwen na jou kunnen hebben en zij zouden jou niet kunnen uitwissen.'
Ik luister naar hem. Hij is uitgelaten, en dus overdrijft hij, maar het is zo heerlijk. Ja, voor een moment weet ik het, het zeldzame van June en van mij. De balans slaat op het ogenblik naar mij door. Ik kijk naar mijn eigen beeld in Henry's ogen, en wat zie ik? Het jonge meisje van de dagboeken, die verhalen vertelt aan haar broertjes, veel huilt zonder aanleiding, gedichten schrijft - de vrouw tegen wie men kan praten.
Padre António Vieira • 23 mei 1689
• In Een natte hel. Brieven en preken van een Portugese jezuïet (vertaald door Harrie Lemmens) zijn brieven en preken verzameld van Padre António Vieira (1608-1697), de Portugese jezuïet die Hollanders haatte. Fernando Pessoa noemde hem de keizer van de Portugese taal, zijn biograaf, Lúcio de Azevedo, de Hercules van het woord.
Brief aan de graaf van Ericeira
Bahia, 23 mei 1689
Aan de vooravond van Sint-Jan, toen el-rei in Alcântara was, zei ik tegen Zijne Majesteit dat er een feest moest worden georganiseerd om op grootse wijze de avond van zijn patroonheilige te vieren. En toen hij mij vroeg hoe, antwoordde ik: met negenendertig vuren, want zoveel karvelen had ik geteld toen ik van de Cais da Pedra naar Alcântara voer. ‘De karvelen, Heer, zijn scholen die onze zeelieden opleiden tot lafaards, hen leren om bij het eerste schot de lading uit Brazilië over te laten aan de vijand en het hazenpad te kiezen. Laat Uwe Majesteit de karvelen verbieden en gelasten dat de Portugezen in plaats daarvan op grote, met zwaar geschut uitgeruste schepen varen, die precies andersom de scholen zullen zijn waardoor de krijgsmacht van Uwe Majesteit ter zee even dappere soldaten zal krijgen als te land.’ Of deze raad of zaak van tafel verdween of niet, kan men thans goed beoordelen hier in de haven van Bahia, waar het konvooi bestaat uit één klein fregat en dertig koopvaarders, die bijna allemaal groter zijn en de escorte hebben gevormd voor hetzelfde fregat en de twee schepen uit Indië.
donderdag 21 mei 2020
L.F. Céline • 22 mei 1950
• Louis-Ferdinand Céline (1894-1961) was een Franse schrijver. Uit een brief aan zijn vriend Albert Paraz, schrijver en journalist, geschreven vanuit Kopenhagen, waar hij verbleef sinds hij Frankrijk in 1945 had moeten verlaten. Opgenomen in Sterven of liegen. Brieven, interviews en documenten (vertaald door Jan Versteeg).
Dinsdag 22 mei 1950
Lucette is geopereerd – een gesteeld buitenbaarmoederlijk fibroom – dus een goedaardige kwestie. Maar een pijn dat ze nu heeft. Het is gebruik geworden je meteen te laten opstaan dat wil zeggen de dag na de operatie. Dat is een kwelling – Buchenwald – Oh in technisch opzicht niets aan te merken, het is stukken beter dan de vroegere methode. Maar wat een verschrikking! Vooral wanneer het om iemand gaat die je zo na staat. [...] Laat ik je zeggen ouwe jongen wat ik altijd al heb gedacht je hoeft het volstrekt niet jammer te vinden dat je doodgaat. Die hele weerzinwekkende kermis op deze helse aarde bewoond door woestelingen is geen atoom waard. Ik hou het hier vol weetje omdat ik een beetje medelijden met Lucette heb en verdriet om haar heb – Ik geloof dat ik nog meer afkeer heb van het lijden van mensen die me na staan dan van het leven – Dat maakt van mij een erg armzalige ‘levende’-met heel weinig overtuiging – Ik lijd dat is alles – ik – aan mezelf – en door anderen – En toch ben ik een komisch schrijver! Begrijp jij dat? En een verwoed polemist! ik die aan zoveel dingen lak heb! Die zo graag niet zou bestaan! Dus absurd en idioot! bovendien!
Dinsdag 22 mei 1950
Lucette is geopereerd – een gesteeld buitenbaarmoederlijk fibroom – dus een goedaardige kwestie. Maar een pijn dat ze nu heeft. Het is gebruik geworden je meteen te laten opstaan dat wil zeggen de dag na de operatie. Dat is een kwelling – Buchenwald – Oh in technisch opzicht niets aan te merken, het is stukken beter dan de vroegere methode. Maar wat een verschrikking! Vooral wanneer het om iemand gaat die je zo na staat. [...] Laat ik je zeggen ouwe jongen wat ik altijd al heb gedacht je hoeft het volstrekt niet jammer te vinden dat je doodgaat. Die hele weerzinwekkende kermis op deze helse aarde bewoond door woestelingen is geen atoom waard. Ik hou het hier vol weetje omdat ik een beetje medelijden met Lucette heb en verdriet om haar heb – Ik geloof dat ik nog meer afkeer heb van het lijden van mensen die me na staan dan van het leven – Dat maakt van mij een erg armzalige ‘levende’-met heel weinig overtuiging – Ik lijd dat is alles – ik – aan mezelf – en door anderen – En toch ben ik een komisch schrijver! Begrijp jij dat? En een verwoed polemist! ik die aan zoveel dingen lak heb! Die zo graag niet zou bestaan! Dus absurd en idioot! bovendien!
woensdag 20 mei 2020
Dorothee • 21 mei 1994
21. Mai 1994
Ich weiß nicht warum, aber ich habe mir heute geschworen, in Hollywood Karriere zu machen. Ich weiß, dass das niemals in Erfüllung gehen wird, aber es ist toll, einen absolut irren Traum zu haben, den man anstrebt. Ich habe gerade im Fernsehen "Die blonde Versuchung" gesehen - mit ALEC BALDWIN!!!!
Dieser Mann sieht so geil aus. Also echt, diese Lippen. Ich werd noch verrückt. Ich will jetzt jeden Zeitungsschnipsel von ihm sammeln und jeden Film sehen, den er jemals gedreht hat. Das ist vielleicht auch ein Grund für meinen Hollywoodtick.
Ich glaube nicht, dass ich jemals in Deutschland einen wirklich gutaussehenden Typen kennenlernen würde. Oder hab ich hier jemanden wie Kevin Costner, Liam Neeson, Joe Lando oder eben Alec Baldwin rumlaufen sehen? Nee, na also! Es ist ja auch nicht so, dass ich wenn ich an Alec denke, Micki vergesse, aber er kommt mir so unvollkommen vor. Es ist echt komisch
Mal sehen, ob ich mit Schauspielen oder Gesang nach Hollywood komme.
dinsdag 19 mei 2020
A. Vink • 20 mei 1940
• Dagboek van sergeant A. Vink, groepscommandant bij 1e sectie 1-II-8 R.I. Na de capitulatie van het Nederlandse leger werd hij als krijgsgevangene enige tijd in Duitsland tewerkgesteld.
Maandag 20 Mei 1940
Half negen vertrekken we met ongeveer 3000 man naar het station. Ons verblijf te Bocholt heeft zich gekenmerkt door het rondgaan van allerlei geruchten die gretig opgevangen en verder verteld werden, maar doorgaans onjuist bleken te zijn. Wat wel juist was, dat Holland zich had overgegeven. Dit hoorden we Donderdag van een Duits officier. Zodoende hoopte we dat we naar Holland terug zouden gaan, maar zekerheid hadden we niet. Voor we vertrokken kregen we een schaal aardappelsoep met macaroni. Voor onderweg kregen we mee een half brood met een flink stuk leverworst. Daar ik niets bezat om mijn brood in mee te nemen, heb ik mijn geleende zakdoek uitgewassen en daar het brood ingepakt. Aan het station werden we in goederenwagons zonder banken geladen, 50 man per wagen. De deuren gingen dicht, zodat de enige ventilatie was een rechthoekige opening van ca. 50 x 20 cm aan beide zijden van de wagen. Om kwart voor twaalf vertrokken we niet naar Holland, maar via München, Osnabrück, Bremen, Hamburg, Lübeck, Bad Kleinen, naar Neubrandenburg. De reis duurde 21 uur. De wagens schokten hevig en we zaten zeer hard en ongemakkelijk op de harde vloer. En toen we 's avonds probeerden te gaan liggen, moesten we passen en meten om voor elk nog een plekje te vinden. Aan enkele stations gingen de deuren even open en werden we gelucht. In Osnabrück kregen we aan het station water van vrouwen die daar aanwezig zijn ter verzorging van de soldaten.
Maandag 20 Mei 1940
Half negen vertrekken we met ongeveer 3000 man naar het station. Ons verblijf te Bocholt heeft zich gekenmerkt door het rondgaan van allerlei geruchten die gretig opgevangen en verder verteld werden, maar doorgaans onjuist bleken te zijn. Wat wel juist was, dat Holland zich had overgegeven. Dit hoorden we Donderdag van een Duits officier. Zodoende hoopte we dat we naar Holland terug zouden gaan, maar zekerheid hadden we niet. Voor we vertrokken kregen we een schaal aardappelsoep met macaroni. Voor onderweg kregen we mee een half brood met een flink stuk leverworst. Daar ik niets bezat om mijn brood in mee te nemen, heb ik mijn geleende zakdoek uitgewassen en daar het brood ingepakt. Aan het station werden we in goederenwagons zonder banken geladen, 50 man per wagen. De deuren gingen dicht, zodat de enige ventilatie was een rechthoekige opening van ca. 50 x 20 cm aan beide zijden van de wagen. Om kwart voor twaalf vertrokken we niet naar Holland, maar via München, Osnabrück, Bremen, Hamburg, Lübeck, Bad Kleinen, naar Neubrandenburg. De reis duurde 21 uur. De wagens schokten hevig en we zaten zeer hard en ongemakkelijk op de harde vloer. En toen we 's avonds probeerden te gaan liggen, moesten we passen en meten om voor elk nog een plekje te vinden. Aan enkele stations gingen de deuren even open en werden we gelucht. In Osnabrück kregen we aan het station water van vrouwen die daar aanwezig zijn ter verzorging van de soldaten.
maandag 18 mei 2020
Gabriël Smit • 19 mei 1954
• Het tijdschrift Roeping publiceerde in 1954 enige dagboekbladen van dichter Gabriël Smit (1910-1981).
19 Mei
- Sinds verleden maand de dichter P.N. van Eyck overleed, loop ik rond met een voor mijzelf nieuw probleem. Ik ken zijn werk slechts gedeeltelijk, ik heb hem nooit gezien of gesproken, maar ik mis hem. Ik weet niet precies hoe ik het formuleren moet, maar er is iets weggenomen waarvan ik de afwezigheid ervaar als een eigenaardig tekort. Had ik hem nog willen ontmoeten om met hem van gedachten te wisselen of om hem te danken voor enkele van zijn gedichten, bijvoorbeeld het prachtige De Tuin? Ook dát weet ik niet zeker; ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat hij dit op prijs zou hebben gesteld. Hij zag mij niet stáàn. Maar hij belichaamde voor mij in zeker opzicht een ideaal: het dichterschap, niet als talent, als gevoelsontlading of als louter emotionele bewogenheid, doch als geestelijke taak. En deze taak vervuld met een volstrekte getrouwheid.
Het woord ‘taak’ kan hier, vrees ik, makkelijk misverstanden wekken. Ik bedoel niet allereerst een taak ten opzichte van de wereld, de mensheid, maar een taak ten opzichte van de dichter zelf: de taak tot geestelijke zelfverwerkelijking. Wàt de dichter ook bewegen mag, hij dient trouw te zijn aan zichzelf. Dichten is niet iets wat hij naar believen doen of laten mag; het is zijn wijze van zijn. Het is zijn geluk [zelfs wanneer hij het als een vloek ervaart] en omdat het zijn geluk is, is het zijn plicht. Het is geen incidentele conditie, het is een levensstaat die - als iedere andere levensstaat - zijn eigen ascese heeft. Dichterschap zonder ascese lijkt mij even dwaas als schilderen zonder verf. Ik zou niet graag willen beweren dat de kwaliteit van een katholiek dichterschap afhangt van het aantal door de dichter gebeden rozenhoedjes of gebrachte ‘offertjes’. Het dichterschap op zichzelf is een natuurlijke conditie en de artistieke kwaliteit, hoezeer ook door oefening te verhogen, wordt in eerste instantie bepaald door een aantal natuurlijke gegevens. Maar die natuurlijke gegevens moeten worden gericht en gezuiverd, en daarvoor is nodig wat ik niet anders omschrijven kan dan met het woord ascese: een wijze van leven, die trouw gericht is op hetgeen de natuurlijke vermogens het zuiverst tot ontplooiïng brengt en die zich daartoe ook een aantal weloverwogen verplichtingen oplegt, uiteraard voor ieder leven verschillend.
19 Mei
- Sinds verleden maand de dichter P.N. van Eyck overleed, loop ik rond met een voor mijzelf nieuw probleem. Ik ken zijn werk slechts gedeeltelijk, ik heb hem nooit gezien of gesproken, maar ik mis hem. Ik weet niet precies hoe ik het formuleren moet, maar er is iets weggenomen waarvan ik de afwezigheid ervaar als een eigenaardig tekort. Had ik hem nog willen ontmoeten om met hem van gedachten te wisselen of om hem te danken voor enkele van zijn gedichten, bijvoorbeeld het prachtige De Tuin? Ook dát weet ik niet zeker; ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat hij dit op prijs zou hebben gesteld. Hij zag mij niet stáàn. Maar hij belichaamde voor mij in zeker opzicht een ideaal: het dichterschap, niet als talent, als gevoelsontlading of als louter emotionele bewogenheid, doch als geestelijke taak. En deze taak vervuld met een volstrekte getrouwheid.
Het woord ‘taak’ kan hier, vrees ik, makkelijk misverstanden wekken. Ik bedoel niet allereerst een taak ten opzichte van de wereld, de mensheid, maar een taak ten opzichte van de dichter zelf: de taak tot geestelijke zelfverwerkelijking. Wàt de dichter ook bewegen mag, hij dient trouw te zijn aan zichzelf. Dichten is niet iets wat hij naar believen doen of laten mag; het is zijn wijze van zijn. Het is zijn geluk [zelfs wanneer hij het als een vloek ervaart] en omdat het zijn geluk is, is het zijn plicht. Het is geen incidentele conditie, het is een levensstaat die - als iedere andere levensstaat - zijn eigen ascese heeft. Dichterschap zonder ascese lijkt mij even dwaas als schilderen zonder verf. Ik zou niet graag willen beweren dat de kwaliteit van een katholiek dichterschap afhangt van het aantal door de dichter gebeden rozenhoedjes of gebrachte ‘offertjes’. Het dichterschap op zichzelf is een natuurlijke conditie en de artistieke kwaliteit, hoezeer ook door oefening te verhogen, wordt in eerste instantie bepaald door een aantal natuurlijke gegevens. Maar die natuurlijke gegevens moeten worden gericht en gezuiverd, en daarvoor is nodig wat ik niet anders omschrijven kan dan met het woord ascese: een wijze van leven, die trouw gericht is op hetgeen de natuurlijke vermogens het zuiverst tot ontplooiïng brengt en die zich daartoe ook een aantal weloverwogen verplichtingen oplegt, uiteraard voor ieder leven verschillend.
* Het (detail uit het) portret is van Joop Moesman.
zondag 17 mei 2020
Clara • 18 mei 1818
• Uit: Bladen uit Clara's dagboek. Fictief dagboek, geschreven door Erna. Dit zijn de eerste bladen. De nieuwe dokter waarover in de laatste zin gesproken wordt, zal Clara's echtgenoot worden.
15 Mei 18.
Vandaag is onze goede oude dokter gestorven. Wie had dat verleden week kunnen denken, toen hij mij op mijnen verjaardag zoo hartelijk toesprak omdat hij mij nu twintig jaar gekend had! Het was ook gewaagd van hem, in dat gure weer op zijne open tilbury te rijden, maar hij scheen te denken, dat hij geen kou kon vatten.
Wat zullen wij hem missen!
Tante is half wanhopig; zij was zoo aan den dokter gewend; hij wist dadelijk raad voor al hare kwalen, en wat kon ze gezellig met hem praten over Mama, die hij ook zoo goed gekend heeft.
Hij was altijd even hartelijk voor iedereen; bij hem behoefde niemand vergeefs raad te vragen: het is wel hard, dat zulke goede menschen niet kunnen blijven voortleven.
18 Mei 18.
Van morgen is de dokter begraven.
Tante was aan het sterfhuis genoodigd, maar Jeanne Greter en ik zijn naar het kerkhof gewandeld. Wij kwamen er vóor den stoet aan; er waren al vele menschen; bijna het geheele dorp. En toch was het er vredig, de zon scheen helder en warm op het jonge lichtgroene gras tusschen de graven, en gaf warmte aan de koude steenen. De seringen en de ribes langs de paden bloeiden en geurden en overal in het rond zongen vogels, even vroolijk hier te midden der dooden als op elke andere plaats.
Toen wij bij het open graf kwamen, kreeg ik zulk een vreemd gevoel, dat ik bijna mijne tranen niet kon inhouden, maar Jeanne praatte onophoudelijk over de andere menschen, die er waren en over de buitenpartij, die haar Papa zal geven, als hij vijf en twintig jaar notaris is.
Ik moest haar wel antwoorden, totdat eindelijk de lijkkoets het hek inreed, en zij vanzelf zweeg.
Ik had nooit eene begrafenis bijgewoond, en vond het een vreeselijk treurig gezicht toen de kist in den kuil werd neergelaten en men begon er zand op te werpen.
Wat moet dit een oneindig smartelijk gevoel geven, wanneer de begravene een dierbare bloedverwant is!
De dominé hield eene toespraak, waarin hij veel zeide van den hemel, maar ik geloof niet, dat zijne woorden veel indruk maakten; het is ook moeilijk aan den hemel te denken, terwijl men in een graf naar omlaag ziet.
Daarna sprak de ontvanger, de beste vriend van den dokter; uit ieder zijner woorden sprak innige hartelijkheid en droefheid; hij moet veel van onzen goeden dokter gehouden hebben.
Ten slotte bedankte de schoonzoon, en toen gingen allen huiswaarts.
Op den terugweg hoorde ik er druk over spreken welke nieuwe dokter er zou komen. ‘Le roi est mort! Vive le roi!’
15 Mei 18.
Vandaag is onze goede oude dokter gestorven. Wie had dat verleden week kunnen denken, toen hij mij op mijnen verjaardag zoo hartelijk toesprak omdat hij mij nu twintig jaar gekend had! Het was ook gewaagd van hem, in dat gure weer op zijne open tilbury te rijden, maar hij scheen te denken, dat hij geen kou kon vatten.
Wat zullen wij hem missen!
Tante is half wanhopig; zij was zoo aan den dokter gewend; hij wist dadelijk raad voor al hare kwalen, en wat kon ze gezellig met hem praten over Mama, die hij ook zoo goed gekend heeft.
Hij was altijd even hartelijk voor iedereen; bij hem behoefde niemand vergeefs raad te vragen: het is wel hard, dat zulke goede menschen niet kunnen blijven voortleven.
18 Mei 18.
Van morgen is de dokter begraven.
Tante was aan het sterfhuis genoodigd, maar Jeanne Greter en ik zijn naar het kerkhof gewandeld. Wij kwamen er vóor den stoet aan; er waren al vele menschen; bijna het geheele dorp. En toch was het er vredig, de zon scheen helder en warm op het jonge lichtgroene gras tusschen de graven, en gaf warmte aan de koude steenen. De seringen en de ribes langs de paden bloeiden en geurden en overal in het rond zongen vogels, even vroolijk hier te midden der dooden als op elke andere plaats.
Toen wij bij het open graf kwamen, kreeg ik zulk een vreemd gevoel, dat ik bijna mijne tranen niet kon inhouden, maar Jeanne praatte onophoudelijk over de andere menschen, die er waren en over de buitenpartij, die haar Papa zal geven, als hij vijf en twintig jaar notaris is.
Ik moest haar wel antwoorden, totdat eindelijk de lijkkoets het hek inreed, en zij vanzelf zweeg.
Ik had nooit eene begrafenis bijgewoond, en vond het een vreeselijk treurig gezicht toen de kist in den kuil werd neergelaten en men begon er zand op te werpen.
Wat moet dit een oneindig smartelijk gevoel geven, wanneer de begravene een dierbare bloedverwant is!
De dominé hield eene toespraak, waarin hij veel zeide van den hemel, maar ik geloof niet, dat zijne woorden veel indruk maakten; het is ook moeilijk aan den hemel te denken, terwijl men in een graf naar omlaag ziet.
Daarna sprak de ontvanger, de beste vriend van den dokter; uit ieder zijner woorden sprak innige hartelijkheid en droefheid; hij moet veel van onzen goeden dokter gehouden hebben.
Ten slotte bedankte de schoonzoon, en toen gingen allen huiswaarts.
Op den terugweg hoorde ik er druk over spreken welke nieuwe dokter er zou komen. ‘Le roi est mort! Vive le roi!’
Koos Speenhoff • 17 mei 1940
• Koos Speenhoff (1869-1945) was een Nederlandse schrijver-zanger en kleinkunstenaar, en misschien wel de bekendste Rotterdammer in zijn tijd. Een paar dagen na het bombardement op Rotterdam (14 mei) kwam hij kijken in zijn verwoeste stad.
Zijn dagboek wordt bezorgd door Jacques Klöters en zal waarschijnlijk nog dit jaar worden gepubliceerd.
"Ik kwam aan het onbeschadigde Schie-viaduct en zag er naast een schoen een dood poesje liggen naast een stalen steunstuk. Een dood katje. Alleen en onaanzienlijk. Het lag op de linkerzijde met de pootjes keurig naast elkaar als verontschuldiging voor haar dood en haar povere houding.
Nu kwam ik aan een ruïne die me zeer ernstig ontstelde:.... de ruïne van het Rotterdamsch Nieuwsblad dat me zo na ligt en lag en zal liggen. Aan een stuk muur stond nog: Publieke Telefoon. Ik zag achter in de ruïne de verbrande persen die duizenden guldens hadden gekost en duizenden kranten hadden gedrukt met honderden malen mijn werk erin.
Daar zag ik een deel van de oude Delftse Poort die we juist aan het verplaatsen waren. Daar het Hofplein-Station met het restaurant Loos. De oude Kees Loos zou nu wel in kommer zijn met zijn lieve vrouw en kinderen. Alles weg waar hij zo hard voor had gewerkt. Daar [café-restaurant] Pschorr van [eigenaar Dirk] Reese. Ook een uitgebrande ruïne. Daar de Doelen-gebouwen en toen op eens een eerste blik op onze Sint Lauwrens. Nu moet ik even wachten met tikken en wat gaan drinken.
Onze mooie Kerk.... zal moeten worden gesloopt en misschien eenmaal worden herbouwd? Wanneer? In een mistig licht van puinstof die geblakerde toren! Hoe eerbiedwaardig en armoedig. Droeve lieveling waarvan de groen-wit--groene vlag zo kon stralen. Hoe vele malen beklommen we hem in de vroegere kermisdagen. Wat hoorden we er mooie toonkunst en wat zagen we er vele Kerkelijke feesten vieren. Voorgoed verdwenen. Die kerk, die lieve gastvrije kerk...met al haar dierbare graven en gedenktekenen. Die Kerk daar achter de oude zeedijk. Afgedaan!
We trokken verder langs de Coolsingel. Het Raadhuis, bijna ongeschonden. Johan van Oldenbarneveldt staat er nog bij zijn brede zetel. Daarboven de Burgemeesterskamer ... gehavend wel. Beestachtig geweld. Geweld van de stomme dingen. Dan het Postkantoor. Ook zwaar beschadigd maar snel te herstellen. En dan: dat afschuwelijke Beursgebouw van de idiote [architect] Staal. Dat monsterlijke glasrommeltje. Dat kinderlijke prutsgebouw dat geen gebouw is...het bleef gespaard. Waarom dat niet meteen vernietigd? Waarom daar geen honderd bommen doorheen? Al het laffe en ploertige van een bouwersziel ligt er in opgesloten. O die verdoemde en vervloekte Beurs. Ik veracht en haat de fabrikant ervan.
Een marinier houdt me staande. Papieren heb ik niet. Dan terug. Arbeiders roepen uit de puinhopen: Ome Koos doorlaten zeesoldaatje! De jonge man is aan het blozen geslagen. Hij verdedigde met zijn kameraden de Maasbrug waar in elke voetbalk de kogelgaten nog schrijnen. De mariniers... bij tientallen vielen ze. Ze beten de vijand met hun rij tanden de strotten af en ze kilden ze met hunne klewangs. Het mocht niet baten. De zaak was verloren en dit werd te laat ingezien.
Ik werd aangesproken door voorbijgangers van alle standen. Waarachtig een kasteleines van de Dijk? Een vrouw met een breed uitgebouwd lijf waar al vele luchtafweerschoten door gingen van de schrik. Ze heette Eliza, was moeder en eenmaal maagd. Voor mij was ze het na elke kus die ik haar in vroeger jaren verstrekte en lang niet in eer en deugd.
Nu we er toch allemaal aan gingen of zouden gaan, moesten we maar wáár zijn ook. Dat gezedeleer, dat niets dan theorie was. Duizenden waren er ongelukkig geworden door die walgelijke onthouding. De grootste zedeloosheid was ontstaan door gebrek aan onze natuurlijkste uiting. Zeker, daar zat een hoer naast me en ik bewonderde haar. Wat was ze bereikbaar en bereid. Ik had maar te knipogen en ze was mijn. Al die misselijke uitwassen danken we aan dat verbod van wellust. Geef een man een vrouw en een vrouw een man als het haar of hem aanstaat. Bevrediging van ons allerhoogste streven willen we. Stop met dat gezeur over deugd als het gaat om elkander bekennen, voldoen en de bijslaap genieten. Dank den Almachtige dat het vlees zwak is. Zeker daar zat ik naast een bekende hoer. En ik schaamde me niet zoals vroeger door dwang en fatsoen en angst voor openbaarheid en ik zat op een bank in het verwoeste Rotterdam en ik overwoog deze storende dingen. Waarom?
Daar er geen kroeg in de buurt was bood ik Eliza een lieve gulden aan om zich gedeeltelijk te gaan bedrinken. Het andere deel zou een volgende man haar wel geven. Bedrinken dat is overheerlijk. Bedrinken aan Hollandse mannelijke jenever. Niet drinken als een beest en omvallen, maar benevelen en lachen om niets. Drinken omdat het lekker is: die krakende, heldere jenever. Ik had toch ook de naam er van en ik hoop tot het einde van mijn leven als een liefhebber te worden aangezien. Wilt ge onthouden voorbeeldgevers of maagzwakken goed... maar die het lusten geve men een vlotte vrouw en een rulle slok."
"Ik kwam aan het onbeschadigde Schie-viaduct en zag er naast een schoen een dood poesje liggen naast een stalen steunstuk. Een dood katje. Alleen en onaanzienlijk. Het lag op de linkerzijde met de pootjes keurig naast elkaar als verontschuldiging voor haar dood en haar povere houding.
Nu kwam ik aan een ruïne die me zeer ernstig ontstelde:.... de ruïne van het Rotterdamsch Nieuwsblad dat me zo na ligt en lag en zal liggen. Aan een stuk muur stond nog: Publieke Telefoon. Ik zag achter in de ruïne de verbrande persen die duizenden guldens hadden gekost en duizenden kranten hadden gedrukt met honderden malen mijn werk erin.
Daar zag ik een deel van de oude Delftse Poort die we juist aan het verplaatsen waren. Daar het Hofplein-Station met het restaurant Loos. De oude Kees Loos zou nu wel in kommer zijn met zijn lieve vrouw en kinderen. Alles weg waar hij zo hard voor had gewerkt. Daar [café-restaurant] Pschorr van [eigenaar Dirk] Reese. Ook een uitgebrande ruïne. Daar de Doelen-gebouwen en toen op eens een eerste blik op onze Sint Lauwrens. Nu moet ik even wachten met tikken en wat gaan drinken.
Onze mooie Kerk.... zal moeten worden gesloopt en misschien eenmaal worden herbouwd? Wanneer? In een mistig licht van puinstof die geblakerde toren! Hoe eerbiedwaardig en armoedig. Droeve lieveling waarvan de groen-wit--groene vlag zo kon stralen. Hoe vele malen beklommen we hem in de vroegere kermisdagen. Wat hoorden we er mooie toonkunst en wat zagen we er vele Kerkelijke feesten vieren. Voorgoed verdwenen. Die kerk, die lieve gastvrije kerk...met al haar dierbare graven en gedenktekenen. Die Kerk daar achter de oude zeedijk. Afgedaan!
We trokken verder langs de Coolsingel. Het Raadhuis, bijna ongeschonden. Johan van Oldenbarneveldt staat er nog bij zijn brede zetel. Daarboven de Burgemeesterskamer ... gehavend wel. Beestachtig geweld. Geweld van de stomme dingen. Dan het Postkantoor. Ook zwaar beschadigd maar snel te herstellen. En dan: dat afschuwelijke Beursgebouw van de idiote [architect] Staal. Dat monsterlijke glasrommeltje. Dat kinderlijke prutsgebouw dat geen gebouw is...het bleef gespaard. Waarom dat niet meteen vernietigd? Waarom daar geen honderd bommen doorheen? Al het laffe en ploertige van een bouwersziel ligt er in opgesloten. O die verdoemde en vervloekte Beurs. Ik veracht en haat de fabrikant ervan.
Een marinier houdt me staande. Papieren heb ik niet. Dan terug. Arbeiders roepen uit de puinhopen: Ome Koos doorlaten zeesoldaatje! De jonge man is aan het blozen geslagen. Hij verdedigde met zijn kameraden de Maasbrug waar in elke voetbalk de kogelgaten nog schrijnen. De mariniers... bij tientallen vielen ze. Ze beten de vijand met hun rij tanden de strotten af en ze kilden ze met hunne klewangs. Het mocht niet baten. De zaak was verloren en dit werd te laat ingezien.
Ik werd aangesproken door voorbijgangers van alle standen. Waarachtig een kasteleines van de Dijk? Een vrouw met een breed uitgebouwd lijf waar al vele luchtafweerschoten door gingen van de schrik. Ze heette Eliza, was moeder en eenmaal maagd. Voor mij was ze het na elke kus die ik haar in vroeger jaren verstrekte en lang niet in eer en deugd.
Nu we er toch allemaal aan gingen of zouden gaan, moesten we maar wáár zijn ook. Dat gezedeleer, dat niets dan theorie was. Duizenden waren er ongelukkig geworden door die walgelijke onthouding. De grootste zedeloosheid was ontstaan door gebrek aan onze natuurlijkste uiting. Zeker, daar zat een hoer naast me en ik bewonderde haar. Wat was ze bereikbaar en bereid. Ik had maar te knipogen en ze was mijn. Al die misselijke uitwassen danken we aan dat verbod van wellust. Geef een man een vrouw en een vrouw een man als het haar of hem aanstaat. Bevrediging van ons allerhoogste streven willen we. Stop met dat gezeur over deugd als het gaat om elkander bekennen, voldoen en de bijslaap genieten. Dank den Almachtige dat het vlees zwak is. Zeker daar zat ik naast een bekende hoer. En ik schaamde me niet zoals vroeger door dwang en fatsoen en angst voor openbaarheid en ik zat op een bank in het verwoeste Rotterdam en ik overwoog deze storende dingen. Waarom?
Daar er geen kroeg in de buurt was bood ik Eliza een lieve gulden aan om zich gedeeltelijk te gaan bedrinken. Het andere deel zou een volgende man haar wel geven. Bedrinken dat is overheerlijk. Bedrinken aan Hollandse mannelijke jenever. Niet drinken als een beest en omvallen, maar benevelen en lachen om niets. Drinken omdat het lekker is: die krakende, heldere jenever. Ik had toch ook de naam er van en ik hoop tot het einde van mijn leven als een liefhebber te worden aangezien. Wilt ge onthouden voorbeeldgevers of maagzwakken goed... maar die het lusten geve men een vlotte vrouw en een rulle slok."
Toon Hermans • 16 mei 1988
• Toon Hermans (1916-2000) was een Nederlandse cabaretier. Hij hield in 1988 een dagboek bij dat is gepubliceerd als Een mooie dag.
16 mei
Vroeg wakker. Rond zes uur... maar met nogal wat onvriendelijke gedachten in het hoofdje. Ik heb toen mijn hele gebedenboek je uitgelezen, en ter ere van Maria een blauwe trui aangetrokken. Geloven is voor iedereen anders, bidden ook. Voor mij zit het in de kleine dingen, de doodeenvoudige gesprekken met de hemel. Iets vragen, en luisteren naar wat er vanuit jc innerlijk op wordt geantwoord. Zo praat ik vaak met Antonius van Padua of met de Heilige Gemma, of met Maria, en soms met de baas zelf. Altijd merk ik. als ik gecompliceerd ga bidden, met krullen aan de zinnen die ik zeg, dat ik er naast zit. Bidden is praten, hardop in jezelf. Als je Vader in de hemel in de kleine dingen betrekt, komen de grote dingen vanzelf. Heel gewoon. Dagelijks werk, en niet moeilijk. De theologen hebben geloven moeilijk gemaakt. Op de stenen tafelen van Mozes was het zo simpel als maar kan. Als je nu nog mensen hoort discussiëren in forums of bijeenkomsten, dan voel ik altijd dat zij geloven ingewikkelder maken dan het is. Als de mensen bidden is alles O.K. Maar ze bidden niet, of veel te weinig, en dan wordt het moeilijker. Jammer. God is leven, daar is alles mee gezegd. Hoe kun je in je eigen leven geloven, als je niet in de God van alle leven gelooft?
Mensen zeggen weleens: 'Jij bent de laatste jaren veranderd. Meer vanuit het geloof gaan leven.' Dat is niet helemaal waar. Geloven is altijd de basis van mijn leven geweest. Ik heb het misschien wel meer naar buiten uitgedragen. Niet opzettelijk overigens. Ik ben ook niet vroom of vromer geworden, maar uit levenservaringen openbaart zich het geloof.
Dat gaat geleidelijk aan. Dat is een natuurlijke rijping. Dat hoef je niet per se te willen, dat gaat vanzelf. En juist die ontwikkeling duidt op het natuurlijke van 'geloven in God'. Het is hetzelfde als geloven in Leven. Eeuwig leven.
'Staat je goed, die blauwe trui,' zegt Rietje aan het ontbijt. Ik heb ter ere van Maria tot mijn zevende levensjaar blauw gedragen. Ook in mijn liedjes zit een beetje Madonnablauw. Nu is het mei. dat is de Maria-maand, maar het blauw van de hemel laat het mooi afweten. Het is grijs en nog eens grijs, dag aan dag. Ik zal wel weer wat schilderen vandaag. Heb ik gisteren ook gedaan. Ging moeilijk. Ik schilderde op schoon linnen. Dat doe ik niet graag. De doeken moeten een kleurtje hebben, een fond, grijs, groenig, blauwig, roze-achtig, geel... soms zelfs rood of heel donker, amber, dat werkt veel lekkerder. Als het linnen zo leeg is, zie ik het niet zo zitten.
De grijsheid aan het raam is wat opgehelderd. Rietje zegt: 'Als je gauw bent, kun je een uurtje wandelen.' Dat ga ik doen. Heerlijk. En wat ik daarnet lees, is ook niet mis. Vanmiddag de bekerfinale op Wembley. Lekker matineetje, a real Cup-fïnal. Dat is een gevecht. Ze zijn daar: 'not for the cat', als je het mij vraagt.
Gisteren had ik een paar appeltjes en een kan geschilderd in oker-tinten, heel snel opgezet. 'Wel aardig,' zei Rietje. Een matig applausje dus.
Wat mankeert er nou aan?' vroeg ik. We wisten het niet. Ik dacht, morgen zal ik het even anders aanpakken, dus vanmiddag ging ik weer met die appeltjes en die kan aan het stoeien. Nu heb ik het helemaal verprutst. Dat ben ik ten voeten uit. Dat overkomt me al jaren. Als ik de kegels niet bij de eerste worp omgooi, lukt het nooit meer. Daarom bepaal ik mij meestal tot eenvoudige dingen die ik in één klap aan kan, dat geldt zo'n beetje voor alles wat ik doe. Als ik er écht voor ga zitten, komt er niets van terecht. Het gaat allemaal zo'n beetje 'en passant', of niet.
Dat de Engelsen het voetbal hebben uitgevonden, hebben we vanmiddag weer eens kunnen zien in de Cup Final Coventry City-Tottenham Hotspurs. Binnen de eerste tien minuten al twee doelpunten. Niet dat voorzichtige, maar vijf goals in een finale. Dat is echt sport. A real Fight. Grote klasse. Zoiets is niet te vergelijken met een Europa Cup waar men speelt volgens uitgekiende tactische regels, dus niet écht 'speelt', maar bijvoorbeeld oppast om geen goaltje tegen te krijgen. Engels voetbal kent geen tactische remmen. Er wordt gewoon gevoetbald om te scoren. Wat een fantastische middag. Natuurlijk met twee keer vijftien minuten verlenging. Wij Hollanders matigen ons aan om als het over Engelsen gaat, te spreken over stijve Engelsen, maar bij zo'n Cup Final zie je hoe ze écht zijn. Je herkent dezelfde uitgelatenheid van het: 'The last night of the Proms-concert'. Goed volk hoor.
Vanmorgen heb ik ook nog een paar uur aan liedjes geschreven. Dat is, zoals ik al zei, net zoiets als schilderen. Als het lukt, lukt het, als je er al te serieus mee aan de slag gaat, wordt het niet goed, dan gaat de souplesse uit de tekst, en dan wordt het hard, te geconstrueerd.
Ik heb een paar goede coupletjes gemaakt, dacht ik, terwijl ik liep te wandelen in het plantsoen. Hele lichte kost hoor.
Buurman Henk kwam plotseling binnen met een varkenshart in glas gevat, een kubus, geplastificeerd heet dat geloof ik. Hij had daar een heel verhaal over, en wees me al die vaatjes aan. Leuk om te zien, maar daarna heb ik hem wat voorgezongen uit mijn nieuwe liedjes, want 't gekke was, mijn gedachten begonnen ineens te lopen, en dan hou je ze niet meer tegen. Ik heb al urenlang zitten schrijven, en goed. Dat kun je wel eens hebben. Het is nu al bij tienen. Ik ga de pen neerleggen, en even niks doen. Het was een goeie dag.
16 mei
Vroeg wakker. Rond zes uur... maar met nogal wat onvriendelijke gedachten in het hoofdje. Ik heb toen mijn hele gebedenboek je uitgelezen, en ter ere van Maria een blauwe trui aangetrokken. Geloven is voor iedereen anders, bidden ook. Voor mij zit het in de kleine dingen, de doodeenvoudige gesprekken met de hemel. Iets vragen, en luisteren naar wat er vanuit jc innerlijk op wordt geantwoord. Zo praat ik vaak met Antonius van Padua of met de Heilige Gemma, of met Maria, en soms met de baas zelf. Altijd merk ik. als ik gecompliceerd ga bidden, met krullen aan de zinnen die ik zeg, dat ik er naast zit. Bidden is praten, hardop in jezelf. Als je Vader in de hemel in de kleine dingen betrekt, komen de grote dingen vanzelf. Heel gewoon. Dagelijks werk, en niet moeilijk. De theologen hebben geloven moeilijk gemaakt. Op de stenen tafelen van Mozes was het zo simpel als maar kan. Als je nu nog mensen hoort discussiëren in forums of bijeenkomsten, dan voel ik altijd dat zij geloven ingewikkelder maken dan het is. Als de mensen bidden is alles O.K. Maar ze bidden niet, of veel te weinig, en dan wordt het moeilijker. Jammer. God is leven, daar is alles mee gezegd. Hoe kun je in je eigen leven geloven, als je niet in de God van alle leven gelooft?
Mensen zeggen weleens: 'Jij bent de laatste jaren veranderd. Meer vanuit het geloof gaan leven.' Dat is niet helemaal waar. Geloven is altijd de basis van mijn leven geweest. Ik heb het misschien wel meer naar buiten uitgedragen. Niet opzettelijk overigens. Ik ben ook niet vroom of vromer geworden, maar uit levenservaringen openbaart zich het geloof.
Dat gaat geleidelijk aan. Dat is een natuurlijke rijping. Dat hoef je niet per se te willen, dat gaat vanzelf. En juist die ontwikkeling duidt op het natuurlijke van 'geloven in God'. Het is hetzelfde als geloven in Leven. Eeuwig leven.
'Staat je goed, die blauwe trui,' zegt Rietje aan het ontbijt. Ik heb ter ere van Maria tot mijn zevende levensjaar blauw gedragen. Ook in mijn liedjes zit een beetje Madonnablauw. Nu is het mei. dat is de Maria-maand, maar het blauw van de hemel laat het mooi afweten. Het is grijs en nog eens grijs, dag aan dag. Ik zal wel weer wat schilderen vandaag. Heb ik gisteren ook gedaan. Ging moeilijk. Ik schilderde op schoon linnen. Dat doe ik niet graag. De doeken moeten een kleurtje hebben, een fond, grijs, groenig, blauwig, roze-achtig, geel... soms zelfs rood of heel donker, amber, dat werkt veel lekkerder. Als het linnen zo leeg is, zie ik het niet zo zitten.
De grijsheid aan het raam is wat opgehelderd. Rietje zegt: 'Als je gauw bent, kun je een uurtje wandelen.' Dat ga ik doen. Heerlijk. En wat ik daarnet lees, is ook niet mis. Vanmiddag de bekerfinale op Wembley. Lekker matineetje, a real Cup-fïnal. Dat is een gevecht. Ze zijn daar: 'not for the cat', als je het mij vraagt.
Gisteren had ik een paar appeltjes en een kan geschilderd in oker-tinten, heel snel opgezet. 'Wel aardig,' zei Rietje. Een matig applausje dus.
Wat mankeert er nou aan?' vroeg ik. We wisten het niet. Ik dacht, morgen zal ik het even anders aanpakken, dus vanmiddag ging ik weer met die appeltjes en die kan aan het stoeien. Nu heb ik het helemaal verprutst. Dat ben ik ten voeten uit. Dat overkomt me al jaren. Als ik de kegels niet bij de eerste worp omgooi, lukt het nooit meer. Daarom bepaal ik mij meestal tot eenvoudige dingen die ik in één klap aan kan, dat geldt zo'n beetje voor alles wat ik doe. Als ik er écht voor ga zitten, komt er niets van terecht. Het gaat allemaal zo'n beetje 'en passant', of niet.
Dat de Engelsen het voetbal hebben uitgevonden, hebben we vanmiddag weer eens kunnen zien in de Cup Final Coventry City-Tottenham Hotspurs. Binnen de eerste tien minuten al twee doelpunten. Niet dat voorzichtige, maar vijf goals in een finale. Dat is echt sport. A real Fight. Grote klasse. Zoiets is niet te vergelijken met een Europa Cup waar men speelt volgens uitgekiende tactische regels, dus niet écht 'speelt', maar bijvoorbeeld oppast om geen goaltje tegen te krijgen. Engels voetbal kent geen tactische remmen. Er wordt gewoon gevoetbald om te scoren. Wat een fantastische middag. Natuurlijk met twee keer vijftien minuten verlenging. Wij Hollanders matigen ons aan om als het over Engelsen gaat, te spreken over stijve Engelsen, maar bij zo'n Cup Final zie je hoe ze écht zijn. Je herkent dezelfde uitgelatenheid van het: 'The last night of the Proms-concert'. Goed volk hoor.
Vanmorgen heb ik ook nog een paar uur aan liedjes geschreven. Dat is, zoals ik al zei, net zoiets als schilderen. Als het lukt, lukt het, als je er al te serieus mee aan de slag gaat, wordt het niet goed, dan gaat de souplesse uit de tekst, en dan wordt het hard, te geconstrueerd.
Ik heb een paar goede coupletjes gemaakt, dacht ik, terwijl ik liep te wandelen in het plantsoen. Hele lichte kost hoor.
Buurman Henk kwam plotseling binnen met een varkenshart in glas gevat, een kubus, geplastificeerd heet dat geloof ik. Hij had daar een heel verhaal over, en wees me al die vaatjes aan. Leuk om te zien, maar daarna heb ik hem wat voorgezongen uit mijn nieuwe liedjes, want 't gekke was, mijn gedachten begonnen ineens te lopen, en dan hou je ze niet meer tegen. Ik heb al urenlang zitten schrijven, en goed. Dat kun je wel eens hebben. Het is nu al bij tienen. Ik ga de pen neerleggen, en even niks doen. Het was een goeie dag.
donderdag 14 mei 2020
Anna Achmatova • 15 mei 1963
• Anna Achmatova (1889-1966) was een Russische dichteres. Dagboekfragmenten van haar zijn opgenomen in De echte twintigste eeuw (vertaald door Alissa Leigh en Silvana Wedemann).
15 mei 1963
Stravinski en Kraft gelezen. Ik vrees dat het meer Kraft dan Stravinski is. Het is moeilijk zoveel tekst van een niet-schrijver te lezen. Ongetransformeerde taal kun je alleen als citaat of stoplap gebruiken. Daar speelt en klinkt het uitstekend en vliegt het als een betoverde pijl, maar als het honderden pagina’s zijn waar de grote componist in een stink-Wiegel verandert die het noodzakelijk acht om het ‘laatste nieuws’ over zijn homoseksuele vrienden te vertellen, ga je je afvragen waar het allemaal voor nodig is. Van ons, de ‘achtergeblevenen’ herinnert hij zich alleen Sergej Gorodetski (die hij om de een of andere reden een ‘lange blonde man’ noemt), voor de diensten die hij Bjaka aan het begin van de Revolutie heeft bewezen. In ieder geval kun je met zekerheid stellen dat dit werk het aantal Stravinski-bewonderaars niet zal doen stijgen.
De “Kraft” waar de Russische dichteres Anna Achmatova (1889-1966) het in haar dagboek over heeft, is Robert Craft, vriend van Stravinsky en auteur van een flink aantal boeken over deze componist. Het fragment van gister (14 mei) komt uit een van die boeken – zijn dagboek – maar niet het boek waar Achmatova over schrijft.
15 mei 1963
Stravinski en Kraft gelezen. Ik vrees dat het meer Kraft dan Stravinski is. Het is moeilijk zoveel tekst van een niet-schrijver te lezen. Ongetransformeerde taal kun je alleen als citaat of stoplap gebruiken. Daar speelt en klinkt het uitstekend en vliegt het als een betoverde pijl, maar als het honderden pagina’s zijn waar de grote componist in een stink-Wiegel verandert die het noodzakelijk acht om het ‘laatste nieuws’ over zijn homoseksuele vrienden te vertellen, ga je je afvragen waar het allemaal voor nodig is. Van ons, de ‘achtergeblevenen’ herinnert hij zich alleen Sergej Gorodetski (die hij om de een of andere reden een ‘lange blonde man’ noemt), voor de diensten die hij Bjaka aan het begin van de Revolutie heeft bewezen. In ieder geval kun je met zekerheid stellen dat dit werk het aantal Stravinski-bewonderaars niet zal doen stijgen.
De “Kraft” waar de Russische dichteres Anna Achmatova (1889-1966) het in haar dagboek over heeft, is Robert Craft, vriend van Stravinsky en auteur van een flink aantal boeken over deze componist. Het fragment van gister (14 mei) komt uit een van die boeken – zijn dagboek – maar niet het boek waar Achmatova over schrijft.
woensdag 13 mei 2020
Robert Craft • 14 mei 1965
• Robert Craft (1923-2015) was een Amerikaanse dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap (vertaald door C.E. van Amerongen-van Straten).
14 mei 1965
14 mei 1965
Parijs. Henri Michaux komt lunchen. Zijn ogen zijn zo opvallend [...] dat ik me nauwelijks de rest van zijn uiterlijk kan herinneren. Wel herinner ik me rossige paardebloempluizige wenkbrauwen, maar alleen omdat de schedel verder volkomen kaal is; en iets van een knaagdier in de buurt van voorhoofd en mond, maar alleen omdat lieve knaagdieren zo zeldzaam zijn. [...]
Michaux wil een nieuwe categorie van ‘ongelooflijk vervelende literatuur’ instellen, en de erepalm zou hij dan toekennen aan de brieven van Proust. ‘Die ennui is waarlijk meesterlijk op schrift gesteld.’ Van Proust stapt hij over op Lou Andreas-Salomé, die ‘met haar schouders kon wiebelen op een manier die moest inhouden dat Nietzsche’ – hij spreekt die naam uit als een rijmwoord op ‘pizza’ – ‘ergens van binnen zat’. Ze gebruikte genieën als make-up, Freud als poeder, Rilke als een nieuw soort lippenstift. Ze had vuurrood haar, en toen ik haar voor het eerst ontmoette was ze bezig een vuur te stoken in de open haard; dat kleurde precies bij haar haar. Ze praatte toen over Rilke, totdat ze na enige tijd naar mijn beroep informeerde. Ik zal nooit die blik van ongelovige verbazing vergeten toen ik zei dat ik dichter was. Maar wat een temperament! Une femme ravagée, mais ardente, ardente!’ Hij doet haar Russische accent na, en ik vraag me af of zijn gevoeligheid voor accenten soms te wijten is aan zijn Belgische tongval, want hij brauwt zijn ‘r’ niet op de Parijse manier.
dinsdag 12 mei 2020
Albert Dhondt • 13 mei 1940
• Albert Dhondt. Dagboek van de Achttiendaagse veldtocht 1940.
Den 13 Mei, uitgehongerd en moe, het moreel in de schoenen, stelde ik voor een varken te halen en voor ‘t eskadron te slachten. Zoo zouden de jongens tenminste eens kunnen eten. Algeheele instemming. De soldaten waren gehuisvest in een leegstaand huis waar genoeg aardappelen voor handen waren. Een varken werd opgeëischt en twee uur daarna hadden we eindelijk, voor de eerste maal eens eten dat op eten trok.
[...]
Rond 23u mochten we aftrekken, en werden aan ons eskadron 8 krijgsgevangenen toevertrouwd (waarvan 2 gekwetsten) welke gevangen genomen waren door de koelbloedige houding van luit. ‘t Kint de Roodebeke. (Hier hebben we de dood vernomen van Lt. Van Maldeghem welke om moed te geven aan zijn soldaten, zich op den dijk gewaagd had per moto.)
De krijgsgevangenen zouden verdeeld worden: twee per camion tusschen onze soldaten welke we eerst opdracht gegeven hadden ze te behandelen zooals zij hetzelf zouden gewenscht hebben wanneer ze hetzelfde lot zouden ondergaan.
Ons jongens hebben aan dien oproep beantwoord, en hebben geen enkele sigaret gerookt zonder dat de gevangenen mederookten.
Zonder te weten waar we naartoe gingen, volgde elk pelotonsoverste de colonne; doch het ongeluk wil dat we afgesneden worden door een Fransche colonne, zoodanig dat we het contact met het regiment verliezen. Gelukkig hadden we den mecanicien van het regiment die ons gevolgd had en de wegwijzer in zijn bezit had: We moesten naar Londerzeel. In den donker niet verder kunnende rijden, hebben we den dag afgewacht en zijn rond den middag te Londerzeel aangekomen.
14 mei
Hier hebben we een welverdiende rust genoten tot ‘s anderendaags 15 Mei.
Een mooi antwoord wil ik echter hier aanstippen van een van mijn soldaten, ik kan mij echter zijn naam niet meer herinneren. Toen we ons gevangenen afzetten en de twee gekwetste Duitschers van den camion hielpen, was er een burger die riep: “Slaat ze dood, lafaards, waarom moet ge die eten geven en helpen.” Toen heeft zich een van de mannen rechtgesteld en gezegd: “Mijnheer, die jongens zijn gevangen genomen in het gevecht, met de wapens in de hand. Ze hebben niet gevraagd naar oorlog, zoo min als gij en ik, en als ge dan toch zoo gaarne Duitschers zoudt dooden, kom morgen mee met ons, ge zult gelegenheid hebben zoveel ge wilt.” Waarop die burger, rood van schaamte, spoorloos verdwenen is.
Twee burgerlijke doktoors hebben een verband gelegd: De eene had een kogel in den rug gekregen, terwijl de andere zijn twee billen doorboord waren. En hier hoorden wij uit hun mond dat ze met 140 man langs den overkant van het kanaal gezeten hadden, waar er op het oogenblik van hun gevangenneming nog juist een veertigtal overbleven. En daar ging een heel regiment Carabiniers voor op de vlucht!...
Te Londerzeel heb ik getracht mij telefonisch in verbinding met huis te stellen, echter zonder gevolg. ‘k Heb dan een brief geschreven. Of hij toegekomen is, weet ik niet.
maandag 11 mei 2020
August Vermeylen • 12 mei 1939
• August Vermeylen (1872-1945) was een Vlaamse schrijver. Zijn dagboek 1939-1944 is gepubliceerd als 'Ik denk nog het best met een pen in de hand'.
V.12.5.1939
Ik word vandaag 67 en vind daarin een aanleiding om weer een dagboek te houden [waarnaast ik ook herinneringen wil opschrijven (daar ik den ouden dag ... tegemoet ga)] en aantekeningen ten gerieve van mijn literair werk.
Het maatschappelijk leven zou zonder leugen onmogelijk zijn: de leugen is er noodig, in het groot als conventie, in het klein als hoffelijkheid of welgemanierdheid. Maar kan een mensch ook tegenover zich zelf geheel oprecht zijn, heeft hij niet, tegenover zich zelf, het (onbewust) aankweeken van illusies noodig? Gabozjka zei eens: ik lieg ook wel, zooals alle vrouwen, maar toch minder dan de meesten.
Zij bracht me een kravat voor mijn verjaardag, en Mane zond me zijn portret. Geen andere gelukwenschen: Simonne heeft nu wel andere zorgen!
zondag 10 mei 2020
Jean Cocteau • 11 mei 1952
• Jean Cocteau (1889–1963) was een Frans dichter, romanschrijver, toneelschrijver, ontwerper en filmmaker. Een selectie uit de dagboeken die hij tussen 1942 en 1954 bijhield zijn in het Nederlands verschenen onder de titel Dagboek van een duizendkunstenaar (vertaald door Joop van Helmond).
11 mei 1952, Milly, zondag
De critici en het publiek zullen de voorstelling wel verschrikkelijk vinden. Ik ben het gewend. Gisteren werd in Le Figaro de verrukkelijke tekst gepubliceerd van een leerling van tien jaar, die door de onderwijzeres was gestraft omdat ze vond dat de tekst als huiswerk absurd was en een bewijs was van het dalende peil op de scholen. Het jongetje moest een kat beschrijven. Afgezien van andere heerlijkheden debiteert hij: ‘De kat heeft twee poten aan de voorkant. Twee poten aan de achterkant. Twee poten aan de linkerkant, twee poten aan de rechterkant... Zijn staart volgt zijn lichaam en houdt op een gegeven moment op... Af en toe wil de kat graag kleintjes, en dan maakt hij er. Op dat moment wordt hij een poes.’ Helaas ontmoeten onze teksten veel onderwijzeressen.
Waarom op de avond van Oedipus Rex [van Cocteau en Stravinski] niet gewoon het toneel opgaan en zeggen: ‘Armzalige imbecielen, blijf maar zitten in jullie troep. Ik vertrek en jullie zullen nooit meer van me horen spreken.’ Het zou zo eenvoudig zijn. Gisteren zei Picasso: ‘We hebben altijd gewerkt in de veronderstelling dat ons werk zou aanslaan.’ Is het onze schuld dat de imbecielen denken dat we hen voor de gek houden? En eigenlijk is dat ook zo. We houden ze voor de gek, maar niet zoals ze denken.
• Het Franse multitalent Jean Cocteau (1889-1963) was vooral schrijver en theater- en filmmaker. De voorstelling in het bovenstaande fragment was een nieuwe uitvoering van het ‘opera-oratorium’ Oedipus Rex, waarvoor Costeau de tekst en Igor Stravinsky de muziek had geschreven. Cocteaus bange voorgevoelens kwamen niet uit: de productie bleek een groot succes.
11 mei 1952, Milly, zondag
De critici en het publiek zullen de voorstelling wel verschrikkelijk vinden. Ik ben het gewend. Gisteren werd in Le Figaro de verrukkelijke tekst gepubliceerd van een leerling van tien jaar, die door de onderwijzeres was gestraft omdat ze vond dat de tekst als huiswerk absurd was en een bewijs was van het dalende peil op de scholen. Het jongetje moest een kat beschrijven. Afgezien van andere heerlijkheden debiteert hij: ‘De kat heeft twee poten aan de voorkant. Twee poten aan de achterkant. Twee poten aan de linkerkant, twee poten aan de rechterkant... Zijn staart volgt zijn lichaam en houdt op een gegeven moment op... Af en toe wil de kat graag kleintjes, en dan maakt hij er. Op dat moment wordt hij een poes.’ Helaas ontmoeten onze teksten veel onderwijzeressen.
Waarom op de avond van Oedipus Rex [van Cocteau en Stravinski] niet gewoon het toneel opgaan en zeggen: ‘Armzalige imbecielen, blijf maar zitten in jullie troep. Ik vertrek en jullie zullen nooit meer van me horen spreken.’ Het zou zo eenvoudig zijn. Gisteren zei Picasso: ‘We hebben altijd gewerkt in de veronderstelling dat ons werk zou aanslaan.’ Is het onze schuld dat de imbecielen denken dat we hen voor de gek houden? En eigenlijk is dat ook zo. We houden ze voor de gek, maar niet zoals ze denken.
• Het Franse multitalent Jean Cocteau (1889-1963) was vooral schrijver en theater- en filmmaker. De voorstelling in het bovenstaande fragment was een nieuwe uitvoering van het ‘opera-oratorium’ Oedipus Rex, waarvoor Costeau de tekst en Igor Stravinsky de muziek had geschreven. Cocteaus bange voorgevoelens kwamen niet uit: de productie bleek een groot succes.
Sofia Tolstoj • 10 mei 1898
• Sofja Andrejewna Tolstaja (1844-1919) was de echtgenote van de Russische schrijver Leo Tolstoj. Gedeeltes uit haar dagboeken zijn gepubliceerd in Dagboek (vertaling Tom Eekman).
10 mei Vanochtend las ik drukproeven, toen ging ik kaartjes voor de schouwburg kopen en naar Doenajev om een assistent voor Lev Nikolajevitsj [Tolstoj] bij de hulp aan de hongerlijders te zoeken. Ze noemden Strachov, dat zou goed zijn. Ik las een brief van Tsjertkov aan L.N. [Tolstoj], want ik wilde iets te weten komen over Sharkvan, die op sterven ligt. De hele brief is in een onnatuurlijke toon geschreven, steeds met dezelfde redeneringen over de strijd met het vlees, over geld en het zondige van geldbezit, maar intussen heeft hij zich overal in de schuld gestoken en vraagt hij Tanja tienduizend roebel te leen. Dat is allemaal vals, vals, en ik kan geen valsheid dulden. Wie van ons vecht niet met zijn hartstochten? En hoe! Soms heb je het gevoel dat je laatste krachten zijn opgebruikt voor die strijd, en dat je nergens meer kracht vandaan kunt halen. Maar wat voor hartstochten hebben die lieden! Ze zijn allemaal zo rechtlijnig, oninteressant... Als je dan zulke hartstochten hebt, zwijg erover en schreeuw het niet van de daken. Vanavond was ik met Serjozja, Andrjoesja en Sasja in de schouwburg. Conservatoriumstudenten voerden de 'Freischütz' uit ten bate van de hongersnoodslachtoffers. Ik zat op de tweede rij fauteuils, en daar zat ook Sergej Ivanovitsj.
• In haar dagboeken beschrijft Sofia Tolstoj haar 48 jaar durende huwelijk met Leo Tolstoj (1828-1910). Hoewel ze een sterke en artistieke persoonlijkheid was (ze schreef en fotografeerde), stelde ze haar leven volledig in dienst van de grote schrijver met al zijn nukken.
10 mei Vanochtend las ik drukproeven, toen ging ik kaartjes voor de schouwburg kopen en naar Doenajev om een assistent voor Lev Nikolajevitsj [Tolstoj] bij de hulp aan de hongerlijders te zoeken. Ze noemden Strachov, dat zou goed zijn. Ik las een brief van Tsjertkov aan L.N. [Tolstoj], want ik wilde iets te weten komen over Sharkvan, die op sterven ligt. De hele brief is in een onnatuurlijke toon geschreven, steeds met dezelfde redeneringen over de strijd met het vlees, over geld en het zondige van geldbezit, maar intussen heeft hij zich overal in de schuld gestoken en vraagt hij Tanja tienduizend roebel te leen. Dat is allemaal vals, vals, en ik kan geen valsheid dulden. Wie van ons vecht niet met zijn hartstochten? En hoe! Soms heb je het gevoel dat je laatste krachten zijn opgebruikt voor die strijd, en dat je nergens meer kracht vandaan kunt halen. Maar wat voor hartstochten hebben die lieden! Ze zijn allemaal zo rechtlijnig, oninteressant... Als je dan zulke hartstochten hebt, zwijg erover en schreeuw het niet van de daken. Vanavond was ik met Serjozja, Andrjoesja en Sasja in de schouwburg. Conservatoriumstudenten voerden de 'Freischütz' uit ten bate van de hongersnoodslachtoffers. Ik zat op de tweede rij fauteuils, en daar zat ook Sergej Ivanovitsj.
• In haar dagboeken beschrijft Sofia Tolstoj haar 48 jaar durende huwelijk met Leo Tolstoj (1828-1910). Hoewel ze een sterke en artistieke persoonlijkheid was (ze schreef en fotografeerde), stelde ze haar leven volledig in dienst van de grote schrijver met al zijn nukken.
Gaston Burssens • 9 mei 1950
• Gaston Burssens (1896-1965) was een Belgische dichter. Zijn dagboek werd gepubliceerd in 1988.
mei
Ik heb nooit kunnen begrijpen dat Gide, die wel zou willen geloven als God zich aan hem openbaarde, op zijn knieën kan zinken om 'met overtuiging', zoals hij in zijn Journal schrijft, het Onze Vader te bidden. Vandaag meen ik de sleutel van het geheim te hebben gevonden: op 3 augustus 1942 vertelt hij over 'deux nuits de plaisir merveilleuses', die hij met een knaap van 15 jaar 'encore plus beau de corps que de visage' in zijn hotelkamer te Tunis - op 73-jarige leeftijd! - heeft doorgebracht. Omdat ik het saffisme begrijp, wil ik aannemen dat de pederastie, die ik niét begrijp, bij sommige individuen voor een variëteit van de normale geslachtsdrift kan doorgaan, zoals Hirschfeld en Freud trachten te bewijzen. En ik ben bereid Gide als dusdanig individu te aanvaarden. Dit neemt niet weg dat door iemand als hij, die voorbeschikt is maar wie alleen de genade ontbreekt - om te geloven, die variëteit van de normale geslachtsdrift, omdat ze niet op voortplanting berust, toch nog als 'zonde' moet erkend worden. En om nu tot de oplossing te komen van het raadsel: waar hij het Onze Vader bidt zonder in de Vader te geloven, heb ik verondersteld dat hij berouwvol op de knieën zinkt om, bij ontstentenis van een zich manifesterende God, zichzelf de absolutie te geven!
mei
Ik heb nooit kunnen begrijpen dat Gide, die wel zou willen geloven als God zich aan hem openbaarde, op zijn knieën kan zinken om 'met overtuiging', zoals hij in zijn Journal schrijft, het Onze Vader te bidden. Vandaag meen ik de sleutel van het geheim te hebben gevonden: op 3 augustus 1942 vertelt hij over 'deux nuits de plaisir merveilleuses', die hij met een knaap van 15 jaar 'encore plus beau de corps que de visage' in zijn hotelkamer te Tunis - op 73-jarige leeftijd! - heeft doorgebracht. Omdat ik het saffisme begrijp, wil ik aannemen dat de pederastie, die ik niét begrijp, bij sommige individuen voor een variëteit van de normale geslachtsdrift kan doorgaan, zoals Hirschfeld en Freud trachten te bewijzen. En ik ben bereid Gide als dusdanig individu te aanvaarden. Dit neemt niet weg dat door iemand als hij, die voorbeschikt is maar wie alleen de genade ontbreekt - om te geloven, die variëteit van de normale geslachtsdrift, omdat ze niet op voortplanting berust, toch nog als 'zonde' moet erkend worden. En om nu tot de oplossing te komen van het raadsel: waar hij het Onze Vader bidt zonder in de Vader te geloven, heb ik verondersteld dat hij berouwvol op de knieën zinkt om, bij ontstentenis van een zich manifesterende God, zichzelf de absolutie te geven!
vrijdag 8 mei 2020
Constantijn Huygens • 8 mei 1612
• Constantijn Huygens (1596-1687) legde vanaf 1629 zijn jeugdherinneringen vast. Ze zijn veel later gebundeld in Mijn jeugd.
Dood van Elizabeth Huygens, 8 mei 1612
De maand mei, waarin vanouds de Haagse jaarmarkt, de zogenaamde kermis, gevierd werd, werd voor ons gebrandmerkt door een uiterst rampzalige familiegebeurtenis. Mijn oudste zusje Elizabeth, toen ongeveer 14 jaar oud, een zeldzaam mooi en lieftallig meisje, viel onder de ogen van de artsen, die vergeefs in de weer waren, en van het gezin, ten offer aan fatale buikkrampen. Het proces had zich op de achtste dag van de genoemde maand, des namiddags, binnen het verloop van een paar uur voltrokken. In zekere zin was zij meer dan de anderen het lievelingskind geweest van haar ouders. Deze waren zo verbijsterd en zo door mateloos verdriet overmand, toen het verlies tot hen doordrong, dat zij voor geen troost meer ontvankelijk waren. Als ik zonder reserve mag zeggen wat ik vind, dan deden zij de Algoede en Allerhoogste God eigenlijk onrecht, nu Hij het gelukzalige deel dat Hij aan het sterfelijke omhulsel had toevertrouwd, vroegtijdig terugvorderde. Jaren later nog rouwden zij op de sterfdag elk jaar weer over de dierbare overledene. O almachtige God, Gij, die mij weldra vader zult maken van een derde kind: wat de leeftijd van mijn zeer dierbare kinderen (hunner immers is in deze kinderjaren naar Uw aanwijzing het Koninkrijk der hemelen) ook mag zijn, waarop Gij bepaald hebt hen uit mijn armen weg te roepen: ontferm U over de vader, ook als hij zijn kroost verloren heeft; maak deze last, zeker de zwaarste die er is, draaglijk, zoals Uw juk draaglijk is voor hen die hun hoop stellen op U; en leer mij in christelijke ootmoed de slagen te verduren die mijn vaderhart zullen treffen, naar Uw eeuwig raadsbesluit, het raadsbesluit van een Vader, die slechts beoogt wat goed is voor mij en mijn dierbaren.
Enkele van de grafdichten die ik in verschillende talen op mijn liefste zusje geschreven had en die mijn vader bij lezing altijd in tranen deden uitbarsten, bevinden zich nog onder de papieren uit mijn jeugd. Ze zijn wel van weinig belang, maar toch bewaar ik ze voor mijn kinderen en het verdere nageslacht, voor het geval zij nog eens willen weten wat mijn vorderingen in de diverse studieonderdelen waren
Dood van Elizabeth Huygens, 8 mei 1612
De maand mei, waarin vanouds de Haagse jaarmarkt, de zogenaamde kermis, gevierd werd, werd voor ons gebrandmerkt door een uiterst rampzalige familiegebeurtenis. Mijn oudste zusje Elizabeth, toen ongeveer 14 jaar oud, een zeldzaam mooi en lieftallig meisje, viel onder de ogen van de artsen, die vergeefs in de weer waren, en van het gezin, ten offer aan fatale buikkrampen. Het proces had zich op de achtste dag van de genoemde maand, des namiddags, binnen het verloop van een paar uur voltrokken. In zekere zin was zij meer dan de anderen het lievelingskind geweest van haar ouders. Deze waren zo verbijsterd en zo door mateloos verdriet overmand, toen het verlies tot hen doordrong, dat zij voor geen troost meer ontvankelijk waren. Als ik zonder reserve mag zeggen wat ik vind, dan deden zij de Algoede en Allerhoogste God eigenlijk onrecht, nu Hij het gelukzalige deel dat Hij aan het sterfelijke omhulsel had toevertrouwd, vroegtijdig terugvorderde. Jaren later nog rouwden zij op de sterfdag elk jaar weer over de dierbare overledene. O almachtige God, Gij, die mij weldra vader zult maken van een derde kind: wat de leeftijd van mijn zeer dierbare kinderen (hunner immers is in deze kinderjaren naar Uw aanwijzing het Koninkrijk der hemelen) ook mag zijn, waarop Gij bepaald hebt hen uit mijn armen weg te roepen: ontferm U over de vader, ook als hij zijn kroost verloren heeft; maak deze last, zeker de zwaarste die er is, draaglijk, zoals Uw juk draaglijk is voor hen die hun hoop stellen op U; en leer mij in christelijke ootmoed de slagen te verduren die mijn vaderhart zullen treffen, naar Uw eeuwig raadsbesluit, het raadsbesluit van een Vader, die slechts beoogt wat goed is voor mij en mijn dierbaren.
Enkele van de grafdichten die ik in verschillende talen op mijn liefste zusje geschreven had en die mijn vader bij lezing altijd in tranen deden uitbarsten, bevinden zich nog onder de papieren uit mijn jeugd. Ze zijn wel van weinig belang, maar toch bewaar ik ze voor mijn kinderen en het verdere nageslacht, voor het geval zij nog eens willen weten wat mijn vorderingen in de diverse studieonderdelen waren
woensdag 6 mei 2020
Thea Citroen • 7 mei 1940
• Thea Citroen (1921- Auschwitz 1942) was kinderverzorgster. Ze was verliefd op hoogleraar Nico Donkersloot (als dichter bekend als Anthonie Donker), een soms obsessieve verliefdheid waar ze in haar dagboek veel over schreef. De Parelduiker schreef erover, met toelichting bij haar dagboekteksten.
In het vroege voorjaar van 1940 bezoekt ze opnieuw zijn lezingen.
Ik ga u een rekensom maken:
Gegeven: a. een vers in het Meinummer van de Stem, van Anthonie Donker. b. zijn gesprek op 20 April
Gesteld: dat a. op b. ‘geïnspireerd’ is.
Oplossing: 't kan natuurlijk zijn, en in mezelf vind ik het hoogstwaarschijnlijk. Het heet:
Slotsom: Laat ik me niet onsterfelijk belachelijk maken voor mezelf door iets van hem in verband te brengen met mezelf. En wat het voornaamste, nl. zijn gedicht, betreft: 't is mooier dan hij in lange tijd schreef.
In het vroege voorjaar van 1940 bezoekt ze opnieuw zijn lezingen.
Zijn woorden waren heerlijk. En zijn stem was balsem.Wanneer ze op zaterdag 20 april langs de Wolkenkrabber rijdt met ‘toevallig enkele dichtbundels in mijn fietstas’, besluit ze bij hem op bezoek te gaan. Ze blijft er drie kwartier. Op 7 mei 1940 schrijft ze:
Ik ga u een rekensom maken:
Gegeven: a. een vers in het Meinummer van de Stem, van Anthonie Donker. b. zijn gesprek op 20 April
Gesteld: dat a. op b. ‘geïnspireerd’ is.
Oplossing: 't kan natuurlijk zijn, en in mezelf vind ik het hoogstwaarschijnlijk. Het heet:
De OogenAls het zo is (och misschien toch niet want ‘lang nadien’ kunnen toch onmogelijk 10 dagen zijn en ‘duizend paden’ is hij sinds 20 April stellig niet gegaan] dan vind ik het naar dat hij zich voelt gaan als in de onderwereld. [...] ‘Dat oogen-paar dat zwijgend riep en mij aanziend bleef roepen’ tja, als dat op mij slaat, heb ik me toch wel ontmaskerd. ‘Tot deernis bewogen die daar tot dan verborgen was of sliep’? Niets van gemerkt. Dus twee dingen: of hij beheerst zich goed, of het vers heeft niets met mij te maken. Het laatste lijkt me bij nader inzien toch het meest waarschijnlijk.
Toen zij mij aanzag, zag ik in haar oogen
De wereld, groot en smartelijk en diep,
En zulk een droefheid, zulk een mededoogen,
Was in dat oogenpaar, dat zwijgend riep
En mij aanziend bleef roepen, dat ik diep
In mij, zelf door een deernis werd bewogen
Die daar tot dan toe verborgen was of sliep,
En nu een ieder zag, door leed gebogen.
Lang nadien zien mij nog die oogen aan.
Of ik op duizend paden ga, zij staan
Mij plotseling groot en open vragend voor.
En soms is het mij of ik roepen hoor
In alle oogen, en ik voel mij gaan
Als in den Hades door dat zwijgend koor.
Slotsom: Laat ik me niet onsterfelijk belachelijk maken voor mezelf door iets van hem in verband te brengen met mezelf. En wat het voornaamste, nl. zijn gedicht, betreft: 't is mooier dan hij in lange tijd schreef.
dinsdag 5 mei 2020
Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam • 6 mei 1945
• Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
6 Mei
- Om 6 uur op. Schmidt en v.d. Brug zijn al op. Hoe komen we aan eten? Ik ben commandant. Op mijn blauwe overal is één blauw balkje. We gaan vorderen. Brutaal beleefd er op af. Bij Slauerhof krijg ik een pakje sigaretten. Bij Herman Ottersteeg één pond boter. Bij Teun Lenk een 6 tal brooden. De zaak is voor elkaar. We eten er goed van en Riek heeft nog een lik boter over. Als er om 11 uur nog steeds geen nader bericht is, besluit ik naar de staf te gaan. Zoo kom ik ten 2de male naar de kassen. Het hoofd staf kwartier zit op Frankendaal. Ik spreek Kapitein Joop Koopmans. Hij kan er niets aan doen. Wij moeten wachten totdat het hoofdkwartier het bevel geeft. Ik vertel van de teleurstelling. Dat een elkeen deze historische dagen wil medemaken. Het was ons beloofd en wij hadden er voor geoefend. Allemaal niets aan te doen. Ik loop met mijn kop tegen de muur. En op de staf allemaal officieren die ik van tevoren nooit in het illegale werk heb ontmoet. De één doet nog gewichtiger dan de ander. Onverrichter zake kom ik thuis. Mijn manschappen wachten met ongeduld. Er zijn er nog meer gekomen. De huiskamer zit vol. Hebben we ons daar nu voor opgegeven. De stemming is onder nul. Het zal mij moeite kosten ze weer bij elkaar te krijgen.
Ondertusschen loopen honderden menschen naar Diemen om de Canadeezen die in aantocht zijn te begroeten. Allen zijn met de nationale kleuren getooid. Jongens en meisjes loopen met Oranje papieren mutsen, het is wat je noemen kan een Koninginnedagstemming. Alleen het is een droge lol. Want er is niets te koop. De cafés zijn gesloten. Bier of drank is er niet. Hier en daar een beetje surrogaat limonade. Maar ondanks dat is de stemming goed. We hebben wel niet te eten, maar we hebben een streep gezet en vanaf heden gaan we een betere tijd tegemoet. Maar onze bevrijders komen maar niet.
Zouden ze ons evenals gisteren teleurstellen. Plotseling komt er een deining onder de menigte, Daar komen ze. En ja wel hoor, in de verte komt een kleine groep gevechtwagens aan. Een voorhoede komt aan. Bloemen hebben ze reeds overal gekregen. Op de wagens hangen en staan jongens en meisjes. Het gejuich is niet van de lucht Dit is het historisch moment. Het is ongeveer 1 uur. Van alle kanten worden ze toegejuicht. Wat een vreugde. Langzaam bewegen de zware wagens die op rupsbanden loopen, zich langs de weg. Vijf lange jaren hebben we hier op gewacht. Ons hart zwelt van vreugde Eindelijk een einde aan onze ellende God zij dank. Dat is het begin. Vrouwen huilen mannen zwaaien als gekken hun handen. Welcome boys. Welcome is niet van de lucht. En dan gaan ze door En ik sta daar met mijn mannen en zie toe. Het is beroerd. Wij hadden dit zoo gaarne mede gemaakt in het uniform van de N.B.S. Wat is dit toch een ongelukkig gekozen naam. Je vergist je aldoor met N.S.B. Ik beloof de manschappen morgen er weer op uit te gaan en hoop dan betere resultaten te krijgen. Ze gaan naar huis maar in hun hart zijn ze zoo teleurgesteld, het is hen op het gezicht te lezen. De mannen die onder mijn commando staan zijn geen jonge menschen meer. De jongste is 32. De oudste 58. Ik heb 12 menschen. 7 ervan zijn employes van de gasfabriek Zuid. Fijne kerels, waar je op kan rekenen. Oorspronkelijk waren we ingezet voor de bescherming van dit vitale bedrijf. Gelukkig is het niet tot gevechtshandelingen gekomen. Maar zoo als ik reeds eerder schreef. We zouden ons leven hebben gegeven. Maar nu het er om aan kwam, werden we niet opgeroepen. Maar wat nog niet is, kan nog komen. De dag verder brengt ons niets anders dan op een hoop loopende menschen die elkaar gelukwenschen. Ik zie zoo waar een paar Joden, kennissen van vroeger die onder gedoken waren. Jaren zaten ze verborgen en nu is het zoo ver, dat ze zich weer in het openbaar kunnen vertoonen. En overal verschijnen bullitins. Wat voor eenige dagen terug nog illegaal moest worden verzorgd, wordt nu openlijk aangeplakt. We zien nummers van de Waarheid, het Parool, Paraat, Trouw enz. Ik weet niet of ik het al eerder schreef, maar een elkeen schijnt te weten dat ik een bijzondere plaats inneem in het illegale werk. De meeste verwachten dat ik meer weet en vragen mij. Maar op dat moment weet ik net zoo veel als anderen. Het was een fijne dag. Natuurlijk was het eten niet op tijd. Maar wat kan ons vandaag het eten schelen? En de bullitins gaan door. Van uur tot uur. Regeeringsverklaringen gedrukt door mijn vriend Hein worden aangeplakt. Onze Wim loopt met stijfselpot rond en plakt wat hij kan op palen, muren overal zien [ze] het nieuws verschijnen. Maar de avond brengt weer ander nieuws. De jaren opgekropte woede uit zich door dat de jongens enkele meiden die met Moffen hebben omgegaan en zich hebben gegeven de kop kaal te knippen. Ik zag 4 × dit volksgericht voltrekken. En niemand deed er iets tegen. Zij kregen hun gerechte straf. Ze grepen zoon meid beet en met zakschaartjes ja met messen zag je ze de kop kaal maken. Als een geplukte kip zag je ze door de duizendkoppige menigte wegvluchten. Et was een meid bij die ze van haar bed hebben gehaald. Ze stond in pyama broek en enkel hempje tusschen de menigte. Op haar blote voeten vluchtte ze weg in de richting van Amsterdam Het was geen verheffend gezicht, maar ze waren jaren gewaarschuwd, dus moeten ze het maar voelen ook. Vele meiden hadden zich verstopt. De deuren werden opengeramd en als het niet aan de voorkant ging, dan zag je de jongens aan de achterzijde het huis betreden. En ze gingen van de een naar de ander. Lijsten waren er van opgemaakt wie in aanmerking er voor kwam. Zoo eindigde deze veel bewogen dag.
6 Mei
- Om 6 uur op. Schmidt en v.d. Brug zijn al op. Hoe komen we aan eten? Ik ben commandant. Op mijn blauwe overal is één blauw balkje. We gaan vorderen. Brutaal beleefd er op af. Bij Slauerhof krijg ik een pakje sigaretten. Bij Herman Ottersteeg één pond boter. Bij Teun Lenk een 6 tal brooden. De zaak is voor elkaar. We eten er goed van en Riek heeft nog een lik boter over. Als er om 11 uur nog steeds geen nader bericht is, besluit ik naar de staf te gaan. Zoo kom ik ten 2de male naar de kassen. Het hoofd staf kwartier zit op Frankendaal. Ik spreek Kapitein Joop Koopmans. Hij kan er niets aan doen. Wij moeten wachten totdat het hoofdkwartier het bevel geeft. Ik vertel van de teleurstelling. Dat een elkeen deze historische dagen wil medemaken. Het was ons beloofd en wij hadden er voor geoefend. Allemaal niets aan te doen. Ik loop met mijn kop tegen de muur. En op de staf allemaal officieren die ik van tevoren nooit in het illegale werk heb ontmoet. De één doet nog gewichtiger dan de ander. Onverrichter zake kom ik thuis. Mijn manschappen wachten met ongeduld. Er zijn er nog meer gekomen. De huiskamer zit vol. Hebben we ons daar nu voor opgegeven. De stemming is onder nul. Het zal mij moeite kosten ze weer bij elkaar te krijgen.
Ondertusschen loopen honderden menschen naar Diemen om de Canadeezen die in aantocht zijn te begroeten. Allen zijn met de nationale kleuren getooid. Jongens en meisjes loopen met Oranje papieren mutsen, het is wat je noemen kan een Koninginnedagstemming. Alleen het is een droge lol. Want er is niets te koop. De cafés zijn gesloten. Bier of drank is er niet. Hier en daar een beetje surrogaat limonade. Maar ondanks dat is de stemming goed. We hebben wel niet te eten, maar we hebben een streep gezet en vanaf heden gaan we een betere tijd tegemoet. Maar onze bevrijders komen maar niet.
Zouden ze ons evenals gisteren teleurstellen. Plotseling komt er een deining onder de menigte, Daar komen ze. En ja wel hoor, in de verte komt een kleine groep gevechtwagens aan. Een voorhoede komt aan. Bloemen hebben ze reeds overal gekregen. Op de wagens hangen en staan jongens en meisjes. Het gejuich is niet van de lucht Dit is het historisch moment. Het is ongeveer 1 uur. Van alle kanten worden ze toegejuicht. Wat een vreugde. Langzaam bewegen de zware wagens die op rupsbanden loopen, zich langs de weg. Vijf lange jaren hebben we hier op gewacht. Ons hart zwelt van vreugde Eindelijk een einde aan onze ellende God zij dank. Dat is het begin. Vrouwen huilen mannen zwaaien als gekken hun handen. Welcome boys. Welcome is niet van de lucht. En dan gaan ze door En ik sta daar met mijn mannen en zie toe. Het is beroerd. Wij hadden dit zoo gaarne mede gemaakt in het uniform van de N.B.S. Wat is dit toch een ongelukkig gekozen naam. Je vergist je aldoor met N.S.B. Ik beloof de manschappen morgen er weer op uit te gaan en hoop dan betere resultaten te krijgen. Ze gaan naar huis maar in hun hart zijn ze zoo teleurgesteld, het is hen op het gezicht te lezen. De mannen die onder mijn commando staan zijn geen jonge menschen meer. De jongste is 32. De oudste 58. Ik heb 12 menschen. 7 ervan zijn employes van de gasfabriek Zuid. Fijne kerels, waar je op kan rekenen. Oorspronkelijk waren we ingezet voor de bescherming van dit vitale bedrijf. Gelukkig is het niet tot gevechtshandelingen gekomen. Maar zoo als ik reeds eerder schreef. We zouden ons leven hebben gegeven. Maar nu het er om aan kwam, werden we niet opgeroepen. Maar wat nog niet is, kan nog komen. De dag verder brengt ons niets anders dan op een hoop loopende menschen die elkaar gelukwenschen. Ik zie zoo waar een paar Joden, kennissen van vroeger die onder gedoken waren. Jaren zaten ze verborgen en nu is het zoo ver, dat ze zich weer in het openbaar kunnen vertoonen. En overal verschijnen bullitins. Wat voor eenige dagen terug nog illegaal moest worden verzorgd, wordt nu openlijk aangeplakt. We zien nummers van de Waarheid, het Parool, Paraat, Trouw enz. Ik weet niet of ik het al eerder schreef, maar een elkeen schijnt te weten dat ik een bijzondere plaats inneem in het illegale werk. De meeste verwachten dat ik meer weet en vragen mij. Maar op dat moment weet ik net zoo veel als anderen. Het was een fijne dag. Natuurlijk was het eten niet op tijd. Maar wat kan ons vandaag het eten schelen? En de bullitins gaan door. Van uur tot uur. Regeeringsverklaringen gedrukt door mijn vriend Hein worden aangeplakt. Onze Wim loopt met stijfselpot rond en plakt wat hij kan op palen, muren overal zien [ze] het nieuws verschijnen. Maar de avond brengt weer ander nieuws. De jaren opgekropte woede uit zich door dat de jongens enkele meiden die met Moffen hebben omgegaan en zich hebben gegeven de kop kaal te knippen. Ik zag 4 × dit volksgericht voltrekken. En niemand deed er iets tegen. Zij kregen hun gerechte straf. Ze grepen zoon meid beet en met zakschaartjes ja met messen zag je ze de kop kaal maken. Als een geplukte kip zag je ze door de duizendkoppige menigte wegvluchten. Et was een meid bij die ze van haar bed hebben gehaald. Ze stond in pyama broek en enkel hempje tusschen de menigte. Op haar blote voeten vluchtte ze weg in de richting van Amsterdam Het was geen verheffend gezicht, maar ze waren jaren gewaarschuwd, dus moeten ze het maar voelen ook. Vele meiden hadden zich verstopt. De deuren werden opengeramd en als het niet aan de voorkant ging, dan zag je de jongens aan de achterzijde het huis betreden. En ze gingen van de een naar de ander. Lijsten waren er van opgemaakt wie in aanmerking er voor kwam. Zoo eindigde deze veel bewogen dag.
maandag 4 mei 2020
Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam • 5 mei 1945
• Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
Zondag 5 Mei
- Het beloofd een stralende dag te worden. Een elkeen maakt zich op om naar de kerken te gaan. Alle menschen zijn met de rood-wit-blauwe kleuren of Oranje getooid. De druk is van ons afgenomen. we kunnen weer lachen. Maar de berichten zijn nog steeds verwarrend. Heel Duitsland heeft gecapituleerd komt er nu af.
Eindelijk zien ze dus in dat een verder vechten een onmogelijkheid is. Ze zijn murw gemaakt. Ze krijgen hun portie thuis. Hun steden in puin. Het volk dood of krijgsgevangen. En de Nazileiders op de vlucht.
In de kerk vreugde allom. Dominé spreekt over de zegen en dat we ons waardig moeten gedragen. Maar hoe zullen zij er over denken die in concentratiekampen hebben gezeten, die hun naaste familieleden hebben zien vermoorden! Zij willen hun beulen in handen hebben om af te rekenen.
S avonds komen mijn mannen uit West en Noord naar mij toe. In West is alles onder de wapenen gebleven. Hoe zit dat? Versteeg komt vertellen dat wij weer geconsigneerd zijn. Mijn mannen 3 in getale blijven bij mij slapen. Een 4de gaat bij fam. aan Onderlangs. We spreiden een bed in de kamer. Als het 11 uur is en nog geen alarmsein is gekomen, besluiten we naar bed te gaan. We slapen tot 6 uur. Geen alarm. Wat moet ik met de menschen doen. Geen voedsel heb ik in huis voor hen. Maar morgen zal ik wel zien hoe ik daar aan kom. Hoofdzaak is: De oorlog is afgelopen en God zij geloofd ik leef nog.
Ik schrijf dit om redenen dat ik 7 maanden een stengun in huis had. Bij een eventueel onderzoek waren wij allen thuis tegen de muur gezet. Zonder pardon. Maar dat was niet het eenige wat ik heb gedaan. Spionage dienst voor den Heer v. Droffelaer die helaas de zege niet medemaakt. Bonkaarten verzorgen voor onderduikers. Persoonsbewijzen veranderen. Broodkaarten overbrengen. Illegale bladen verspreiden Elke avond brachten Wim en ik 50 bladen weg. Het Parool, Paraat, Trouw, Vrij Nederland behoorden hierbij. Een elkeen was blij dat hij het nieuws kreeg. Wij vouwden de bladen thuis en gaven ze zoo af. Minstens 4½ jaar deed ik illegaal werk. Velen in de buurt wisten het. Maar toch liep ik met boter op mijn hoofd Eén verrader er onder en je was voor de bijl. Mijn vriend Hein die tevens buiten boven genoemd werk, ook nog schakel was voor het N.S.F. Nederlandsch steunfonds zou boeken kunnen vullen over deze tijd. Hein die chef was op een groote drukkerij verzorgde alle mogelijke drukwerken. Hij drukte bonkaarten, valsche Ausweiszen, Persoonsbewijzen ja wat al niet meer. En van hem kreeg ik de dubbeltjes voor mijn onderduikers. Honderden zijn er door ons geholpen om uit de klauwen te blijven van de Moffen.
En dat overdenk ik in de avond van 5 Mei als ik in mijn bedje lig. Mijn vrouw was wel eens bang, maar dat moet ik haar toegeven. Ze heeft doorgezet en het risico genomen Hoeveel zouden het evenals zij hebben aangedurfd?
Zondag 5 Mei
- Het beloofd een stralende dag te worden. Een elkeen maakt zich op om naar de kerken te gaan. Alle menschen zijn met de rood-wit-blauwe kleuren of Oranje getooid. De druk is van ons afgenomen. we kunnen weer lachen. Maar de berichten zijn nog steeds verwarrend. Heel Duitsland heeft gecapituleerd komt er nu af.
Eindelijk zien ze dus in dat een verder vechten een onmogelijkheid is. Ze zijn murw gemaakt. Ze krijgen hun portie thuis. Hun steden in puin. Het volk dood of krijgsgevangen. En de Nazileiders op de vlucht.
In de kerk vreugde allom. Dominé spreekt over de zegen en dat we ons waardig moeten gedragen. Maar hoe zullen zij er over denken die in concentratiekampen hebben gezeten, die hun naaste familieleden hebben zien vermoorden! Zij willen hun beulen in handen hebben om af te rekenen.
S avonds komen mijn mannen uit West en Noord naar mij toe. In West is alles onder de wapenen gebleven. Hoe zit dat? Versteeg komt vertellen dat wij weer geconsigneerd zijn. Mijn mannen 3 in getale blijven bij mij slapen. Een 4de gaat bij fam. aan Onderlangs. We spreiden een bed in de kamer. Als het 11 uur is en nog geen alarmsein is gekomen, besluiten we naar bed te gaan. We slapen tot 6 uur. Geen alarm. Wat moet ik met de menschen doen. Geen voedsel heb ik in huis voor hen. Maar morgen zal ik wel zien hoe ik daar aan kom. Hoofdzaak is: De oorlog is afgelopen en God zij geloofd ik leef nog.
Ik schrijf dit om redenen dat ik 7 maanden een stengun in huis had. Bij een eventueel onderzoek waren wij allen thuis tegen de muur gezet. Zonder pardon. Maar dat was niet het eenige wat ik heb gedaan. Spionage dienst voor den Heer v. Droffelaer die helaas de zege niet medemaakt. Bonkaarten verzorgen voor onderduikers. Persoonsbewijzen veranderen. Broodkaarten overbrengen. Illegale bladen verspreiden Elke avond brachten Wim en ik 50 bladen weg. Het Parool, Paraat, Trouw, Vrij Nederland behoorden hierbij. Een elkeen was blij dat hij het nieuws kreeg. Wij vouwden de bladen thuis en gaven ze zoo af. Minstens 4½ jaar deed ik illegaal werk. Velen in de buurt wisten het. Maar toch liep ik met boter op mijn hoofd Eén verrader er onder en je was voor de bijl. Mijn vriend Hein die tevens buiten boven genoemd werk, ook nog schakel was voor het N.S.F. Nederlandsch steunfonds zou boeken kunnen vullen over deze tijd. Hein die chef was op een groote drukkerij verzorgde alle mogelijke drukwerken. Hij drukte bonkaarten, valsche Ausweiszen, Persoonsbewijzen ja wat al niet meer. En van hem kreeg ik de dubbeltjes voor mijn onderduikers. Honderden zijn er door ons geholpen om uit de klauwen te blijven van de Moffen.
En dat overdenk ik in de avond van 5 Mei als ik in mijn bedje lig. Mijn vrouw was wel eens bang, maar dat moet ik haar toegeven. Ze heeft doorgezet en het risico genomen Hoeveel zouden het evenals zij hebben aangedurfd?
zondag 3 mei 2020
Bert Voeten • 4 mei 1945
• Bert Voeten (1918-1992) was een Nederlandse schrijver en vertaler. Zijn oorlogsdagboek werd in 1946 gepubliceerd onder de titel Doortocht. Op de foto ook zijn echtgenote Marga Minco.
4 Mei
Het is afgeloopen. Afgeloopen - ik spel het woord en bouw het, letter voor letter, weer op. Vijf jaren heb ik mijn geloof gehad. Het leefde als een stille, verbeten figuur achter de bladen van dit journaal. Nu is het weg. Het heeft zijn object verloren. Leeg is het opeens in mij geworden. Ik hang als een wapperend vod binnen het latwerk van mijn geraamte.
Vijf jaar lang heb ik met het geweld geleefd, met den chaos, met den dood. Nu hoor ik onder mijn venster haastige voetstappen, opgewonden stemmen. Iemand zingt schor de eerste maten van het Wilhelmus. Dan gaat hij over in ‘In naam van Oranje...’
Het is vrede. De vrijheid woont weer in Amsterdam. Ik kan het niet gelooven. Ik kan het niet. Daarom wil ik vannacht een eind schrijven aan deze cahiers. Wellicht boort herlezing mijn bewustzijn open.
We zaten bijeen en keken naar den regen over de verlaten gracht. Plotseling hoorden we bellen rinkelen. Er liep veel volk op straat. De spertijd was al lang ingegaan. Wij stieten de vensters open. ‘Het is vrede!’ riepen de buren. ‘De moffen hebben gecapituleerd!’
‘Dan moeten we naar onzen post’, zeiden Thijs en Gerard. ‘Er zal nog wel gevochten worden. Dat hopen we tenminste...’ Wij gingen allemaal naar buiten. Het was zoo wonderlijk en tegelijk zoo beangstigend. Halftien. De Grüne was op ronde. Ze zou ons aanschieten. Het was een lugubere grap. Overal hingen menschen uit de ramen. Zij keken ons aan of wij zwakzinnigen waren. ‘Wat is er toch?’ vroegen zij. ‘Is het wèrkelijk waar?’ Wij riepen roekeloos: ‘Ja’.
Het Muntplein lag uitgestorven. De Vijzelstraat was een breede leegte. Wij waren beetgenomen. Uit de verte klonken schoten, geratel van een machinegeweer. Oogenblikkelijk was er weer de angst. We zagen menschen weghollen. Niemand juichte. Zoo diep heeft de terreur ingevreten, dat het hart niet meer kan opspringen in ons. De doem van laars en ploertendooder heeft ons psychisch tè zeer gewond. De honger voltooide de afbraak.
Wij gingen naar huis. Om ons bleven de straten doodsch. Geen vlaggen, geen liederen, geen Carnaval der Vrijheid. Ik droeg een grijze teleurstelling in mij om.
Nu stijgen uit de donkere keel van de stad weer klanken op. Zij zingt valsch, onnatuurlijk scherp. Zij lalt als een dronken vrouw. Het is immers afgeloopen. Wij krijgen weer vleesch, lucifers en koffie. We krijgen weer gas en electra. Het vervoer wordt geregeld. De grenzen gaan open. Het leven herneemt zijn vreedzame gestalte.
Maar de geesten zijn ziek, de moraal is rot, de chaos nog lang niet omgezet in orde. De genezing, de uitroeiing van het gif, dat de zielen doorvreten heeft en sponsachtig gemaakt, zullen veel tijd kosten.
De nazi's, de bokkenrijders der horde, hebben alle bronnen vergiftigd. De massa's waren dorstig. En zij dronken. Zonder te letten op de kleur van het water.
4 Mei
Het is afgeloopen. Afgeloopen - ik spel het woord en bouw het, letter voor letter, weer op. Vijf jaren heb ik mijn geloof gehad. Het leefde als een stille, verbeten figuur achter de bladen van dit journaal. Nu is het weg. Het heeft zijn object verloren. Leeg is het opeens in mij geworden. Ik hang als een wapperend vod binnen het latwerk van mijn geraamte.
Vijf jaar lang heb ik met het geweld geleefd, met den chaos, met den dood. Nu hoor ik onder mijn venster haastige voetstappen, opgewonden stemmen. Iemand zingt schor de eerste maten van het Wilhelmus. Dan gaat hij over in ‘In naam van Oranje...’
Het is vrede. De vrijheid woont weer in Amsterdam. Ik kan het niet gelooven. Ik kan het niet. Daarom wil ik vannacht een eind schrijven aan deze cahiers. Wellicht boort herlezing mijn bewustzijn open.
We zaten bijeen en keken naar den regen over de verlaten gracht. Plotseling hoorden we bellen rinkelen. Er liep veel volk op straat. De spertijd was al lang ingegaan. Wij stieten de vensters open. ‘Het is vrede!’ riepen de buren. ‘De moffen hebben gecapituleerd!’
‘Dan moeten we naar onzen post’, zeiden Thijs en Gerard. ‘Er zal nog wel gevochten worden. Dat hopen we tenminste...’ Wij gingen allemaal naar buiten. Het was zoo wonderlijk en tegelijk zoo beangstigend. Halftien. De Grüne was op ronde. Ze zou ons aanschieten. Het was een lugubere grap. Overal hingen menschen uit de ramen. Zij keken ons aan of wij zwakzinnigen waren. ‘Wat is er toch?’ vroegen zij. ‘Is het wèrkelijk waar?’ Wij riepen roekeloos: ‘Ja’.
Het Muntplein lag uitgestorven. De Vijzelstraat was een breede leegte. Wij waren beetgenomen. Uit de verte klonken schoten, geratel van een machinegeweer. Oogenblikkelijk was er weer de angst. We zagen menschen weghollen. Niemand juichte. Zoo diep heeft de terreur ingevreten, dat het hart niet meer kan opspringen in ons. De doem van laars en ploertendooder heeft ons psychisch tè zeer gewond. De honger voltooide de afbraak.
Wij gingen naar huis. Om ons bleven de straten doodsch. Geen vlaggen, geen liederen, geen Carnaval der Vrijheid. Ik droeg een grijze teleurstelling in mij om.
Nu stijgen uit de donkere keel van de stad weer klanken op. Zij zingt valsch, onnatuurlijk scherp. Zij lalt als een dronken vrouw. Het is immers afgeloopen. Wij krijgen weer vleesch, lucifers en koffie. We krijgen weer gas en electra. Het vervoer wordt geregeld. De grenzen gaan open. Het leven herneemt zijn vreedzame gestalte.
Maar de geesten zijn ziek, de moraal is rot, de chaos nog lang niet omgezet in orde. De genezing, de uitroeiing van het gif, dat de zielen doorvreten heeft en sponsachtig gemaakt, zullen veel tijd kosten.
De nazi's, de bokkenrijders der horde, hebben alle bronnen vergiftigd. De massa's waren dorstig. En zij dronken. Zonder te letten op de kleur van het water.
zaterdag 2 mei 2020
José Saramago • 3 mei 1993
• De Portugese schrijver (en Nobelprijswinnaar) José Saramago (1922-2010) hield vijf jaar lang, van 1993 tot en met 1997, een dagboek bij dat gepubliceerd werd onder de titel Cadernos de Lanzarote. Een keuze daaruit werd (vertaald door Harrie Lemmens) gepubliceerd in Bzzletin.
3 mei 1993
In mijn lagere-schooltijd werd mij door enkele goedgelovige, naïeve personen die wij de naam meesters gaven, geleerd dat de mens niet alleen een rationeel dier was, maar ook, dankzij een bijzondere genade van God, het enige dier dat daar prat op kon gaan. Welnu, aangezien de eerste lessen die je krijgt het best beklijven, ook al denk je later vaak dat je ze vergeten bent, heb ik jarenlang in de rotsvaste overtuiging geleefd dat deze soort waar ik deel van uitmaak, ondanks enige tegenstrijdigheden en tegenstellingen, zijn hoofd gebruikte als zetel en zenuwcentrum van de rede. Weliswaar liet de schilder Goya stilzwijgend en wijs zien dat er monsters worden geproduceerd in de slaap van die rede, maar daar bracht ik tegenin dat die spoken wel oprezen, maar dat dat alleen gebeurde wanneer de arme rede zich, moe van het steeds maar redelijk moeten zijn, overgaf aan haar vermoeidheid en zichzelf vergat. Thans zie ik mij geplaatst voor twee mogelijkheden: de rede doet in de mens niets anders dan slapen en monsters vervaardigen, of de mens, ontegenzeglijk een dier onder de dieren, is, ook dat ontegenzeglijk, het irrationeelste dier van allemaal. Ik neig steeds meer tot de tweede stelling, niet omdat ik een fanatiek aanhanger zou zijn van pessimistische filosofieën, maar omdat het schouwspel van de wereld in mijn bescheiden opvatting, hoe je het ook bekijkt, een duidelijk en expliciet bewijs is van wat ik de menselijke redeloosheid noem. We zien de afgrond, hij gaapt pal voor onze ogen, en toch lopen we er recht op af als een troep lemmingen, met het kapitale verschil dat wij elkaar onderweg neersabelen.
3 mei 1993
In mijn lagere-schooltijd werd mij door enkele goedgelovige, naïeve personen die wij de naam meesters gaven, geleerd dat de mens niet alleen een rationeel dier was, maar ook, dankzij een bijzondere genade van God, het enige dier dat daar prat op kon gaan. Welnu, aangezien de eerste lessen die je krijgt het best beklijven, ook al denk je later vaak dat je ze vergeten bent, heb ik jarenlang in de rotsvaste overtuiging geleefd dat deze soort waar ik deel van uitmaak, ondanks enige tegenstrijdigheden en tegenstellingen, zijn hoofd gebruikte als zetel en zenuwcentrum van de rede. Weliswaar liet de schilder Goya stilzwijgend en wijs zien dat er monsters worden geproduceerd in de slaap van die rede, maar daar bracht ik tegenin dat die spoken wel oprezen, maar dat dat alleen gebeurde wanneer de arme rede zich, moe van het steeds maar redelijk moeten zijn, overgaf aan haar vermoeidheid en zichzelf vergat. Thans zie ik mij geplaatst voor twee mogelijkheden: de rede doet in de mens niets anders dan slapen en monsters vervaardigen, of de mens, ontegenzeglijk een dier onder de dieren, is, ook dat ontegenzeglijk, het irrationeelste dier van allemaal. Ik neig steeds meer tot de tweede stelling, niet omdat ik een fanatiek aanhanger zou zijn van pessimistische filosofieën, maar omdat het schouwspel van de wereld in mijn bescheiden opvatting, hoe je het ook bekijkt, een duidelijk en expliciet bewijs is van wat ik de menselijke redeloosheid noem. We zien de afgrond, hij gaapt pal voor onze ogen, en toch lopen we er recht op af als een troep lemmingen, met het kapitale verschil dat wij elkaar onderweg neersabelen.
Abonneren op:
Posts (Atom)