Paul Léautaud (1872-1956) was een Franse schrijver. Dit fragment komt uit Literair dagboek 1893-1921 (vertaald door Matth. Kockelkoren).
Donderdag 30 april 1914
Na de lunch eropuit gegaan met vijftig frs. op zak, vastbesloten die te gaan besteden aan een nieuwe wandelstok Eerst naar een zaak in de rue du Bac, waar ik wel wat zou kunnen vinden, dacht ik. Alleen maar van die ontzettende stokken met zwaarverzilverde of imitatiezilveren knoppen, kunstig bewerkt, vol tierelantijnen, typisch het soort voor bureauchefs op hun zondagse ommetje. Toen hij zag wat voor een gezicht ik trok, zei die idioot tegen me: ‘Ik merk dat ik niets heb dat mooi genoeg is voor mijnheer.’ ‘Bij God, het is nog waar ook,’ zei ik. Voor noppes naar twee of drie andere zaken. Ik vond iets van mijn gading bij Frizon in de rue de l’Echelle. Hij zei tegen me: ‘Even een ogenblikje. Ik heb juist wat u zoekt.’ Hij gaat naar zijn magazijn en komt terug met een stuk of drie ouderwetse stokken. ‘Kijk, ik heb er hier een paar waar totaal geen vraag meer naar is. Kiest u maar uit. U krijgt ze voor een krats.’ Ik ben weggegaan met een mooi dun bamboestokje, een rechte knop, in imitatie lazuursteen, een geribbeld ringetje van doublé, ’n echte dandy-stok om ’s avond op visite te gaan en dat voor 12 frs. De lust bekroop me om hem die winkelier in de rue du Bac nog even te laten bewonderen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten