• Begin 2013 werd het eerste Nederlandse lab op Antarctica geopend. NRC-redacteur Lucas Brouwers was erbij en hield een dagboek bij.
Zondagochtend [27 januari]
De dag begint met marmite op toast, met uitzicht op ijsbergen. Op het programma staat een tour van het nieuwe Nederlandse lab en het Britse Bonnerlab. Vlak na de koffiepauze (‘smoko’, in Antarctisch jargon) ontstaat er rumoer in het lab. „Orka’s in de baai!” Links en rechts grijpen onderzoekers en duikers naar hun telelenzen en verrekijkers en stormen naar buiten.
Na de lunchpauze is het tijd voor een bezoek aan een ijsgrot. Eerst weiger ik. „Ik moet stukjes schrijven”, brom ik als excuus. Amber Annett, de Canadese die namens het Nederlandse team zal overwinteren, verklaart mij voor gek. „Dit doe je misschien maar één keer in je leven!”
Met zijn zessen aan elkaar vastgesnoerd beklimmen we de ijzige bergvoet. Onze begeleiders, Mike Brian en Scott Webster, lopen voor- en achterop. Webster is professioneel bergbeklimmer, Brian neemt deze winter het commando over van zomercommandant Brown. Voordat de Schot met zijn zwartgrijze haren bij de BAS betrokken raakte was hij natuurkundeleraar, vertelt hij op de weg naar boven.
We komen aan bij een donker gat in het ijs, gemarkeerd met rode vlaggen. Eén voor één laat Webster ons aan een touw naar beneden zakken. Ik ben als derde aan de beurt. Het voelt alsof ik langzaam een veel te smal konijnenhol wordt binnengezogen. Beneden is het spookachtig blauw. Aan het plafond glinsteren ijspegels, op de wanden groeien fijne ijskristallen.
Als een dronken olifant banjer ik door het ondergrondse ijspaleis. Ik stoot mijn helm voortdurend tegen ijspegels, zak op een gegeven moment door de dunne ijsvloer heen en glijd uit waar ik kan. „Hoe stabiel is deze ijsgrot eigenlijk?”, vraag ik, een tikkeltje ongerust door mijn eigen gestommel. „Dat weten we niet precies”, antwoordt Brian kalm. „De grot verandert door de jaren heen langzaam van vorm, door de druk van het ijs eromheen, maar er breken maar zelden stukken af.”
’s Avonds is het tijd voor de uitgestelde opening van het Dirck Gerritsz lab. Vlak voor de ceremonie begint, duiken de orka’s weer op.
Maandagochtend [28 januari]
Sharron Duggan, de Ierse manager van het Bonnerlab tegenover wie ik gisteren aan tafel zat, pakt me vast en drukt een zoen op mijn wang. „Goede vlucht!”
De Dash-7 stijgt weer op, het begin van onze tweedaagse reis terug naar huis. Boven de ijszeeën en besneeuwde eilanden groeit het wolkendek. Het is steeds moeilijker om te zien waar de bergen ophouden en de wolken beginnen. Langzaam wordt het continent weer in grijs gehuld.
We waren nog geen twee dagen op Antarctica, maar het voelt als tien. Voordat ik in mijn vliegtuigdutje afglijd, ga ik in gedachten na wat Antarctica zo bijzonder maakt. De ruige natuur, de helblauwe ijsschotsen. De innemende dieren, totaal niet mensenschuw, van pinguïn tot bultrug. Maar bovenal dat hechte groepje kameraden, aan het einde van de wereld samengekomen om opgewekt en vol vertrouwen een ruig en hard klimaat te trotseren. Het is niets voor mij, maar ik ben toch jaloers.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten