• Dagboekfragmenten van Jacob Keller (1872-1956)
In 1908, als zijn zoon Adriaan 2 jaar oud is, schrijft Jacob Keller in zijn dagboek over de mogelijke doofheid van Adriaan. Adriaan is doofgeboren, maar Jacob kon deze waarheid nog niet onder ogen zien in 1908.
4 januari 1908
“Aldus beginnen we met goeden moed ‘t nieuwe jaar. Ons heele gezin is gezond en vrolijk. De vrouw des huizes die in ‘t afgelopen jaar, zwaar ziek is geweest, heeft de verloren krachten terug gewonnen. Ons Eenig , of beter gezegd ons grootste bezwaar geldt onzen eenigen zoon Adriaan. ‘t Voorig jaar heb ik ‘t al aangehaald hoe hij zijn neus heeft gehavend door er op te vallen . Zijn neus heeft een anderen vorm gekrgen als voor dien. is het koud dan ziet die neus nog blauw en is het litteeken nog goed zichtbaar, maar dat is niet ‘t groote bezwaar. Maar we zijn lang bang geweest dat hij doofstom zou zijn. Ik zeg geweest, want we krijgen steeds meer hoop dat we ons noodeloos ongerust hebben gemaakt. Wij weten nu zeker dat hij tamelijk goed kan hooren, maar toch vrezen we nog altijd dat zijn gehoor niet normaal is. Hij wordt nu a.s. 10 jan. 2 jaar, en zijn geheelen woordenschat bestaat nog maar in drie woorden n.l. papa, opoe en opa. Stort hij per ongeluk melk, iets dat nog al een voor valt dan roept hij O! Verder tracht hij nog als de katten eten krijgen poes! poes! te roepen, maar dat gelijkt zoo weinig dat we niet eerlijk kunnen zeggen dat hij poes kan zeggen. We vrezen tegenwoordig meer dat hij een spraakgebrek heeft als dat hij doofstom zou zijn. Spraakgebrekkigen zijn er o.a. in de familie v.d. Berg tot drie geslachten terug. ‘t Zou jammer wezen, maar toch niet zoo erg als doofstom. Ik hoop van harte, dat de jongen, als hij groot geworden zal zijn, en ondergetekende er geweest zal zijn, hij deze regels lachend zal lezen, en in waarheid zal kunnen zeggen wat zijn de oude luidjes noodeloos ongerust over me geweest. Noodeloos zal hij hoop ik kunnen zeggen, maar niet zonder reden, want toen zijn oudste zusje twee jaar was kon ze al even goed praten als kinderen die ter school gaan. En dan ook nog, eerst hebben we onzen huisdokter voor voor hem geraadpleegd. die gaf na onderzoek weinig hoop, en stuurde ons naar een specialiteit voor de ooren n.l. Dr. Looprust. En deze gaf bij na heelemaal geen hoop. Hij zeide hij heeft een heel klein beetje gehoor en dat met de tijd geheel verloren gaan, maar zei hij verder U kunt hem misschien met scherpe geluiden oefenen. Als ge hem zoo ver kunt krijgen dat hij verschil tussen geluid en geluid waarneemt dan krijgt ge hem misschien na langen tijd zoo ver dat hij de menschelijke stem kan hoorden. Dat was dus een schrale troost. Toen zijn we gegaan naar den directeur van ‘t doofstomme instituut te Dordt. Ook al niet bemoedigend. Geluiden maken geeft niets zei hij, ‘t gehoor dat er is dat blijft er, maar er is niet veel. Ik geloof nooit dat U hem zelf zult leeren spreken, hij zal wel in het instituut terecht moeten komen. Ofschoon beter als het oordeel van Dr. Looprust, toch nog treurig genoeg. En nu zoo als gezegd, we krijgen van lieverlede meer hoop. Wat het worden zal, zal de tijd leeren. Nu ter zake, het winterleven gaat zijn gewonen gang. Met Kerstmis is de winter begonnen en nu is het srem. De nacht 2 op 3 Jan. daalde de Th tot 6 graden Farenheit. Wel een beetje te laag voor de wintertarwe denk ik. Even als verleden jaar de pomp in de schuur bevroren, zoodat we hem met kokend water moesten ontdooien.”
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten