donderdag 29 december 2016

Alma Mahler -- 30 december 1901

Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn (vertaald door Peter Claessens).

Maandag 30 december 1901
We zijn vandaag quasi man en vrouw geworden. Ik mocht zijn [Mahlers] mannelijkheid, zijn zwellende kracht, strelen – en dat gaf me zo'n zuiver, sacraal gevoel, dat had ik nooit verwacht. Hij moet vreselijk lijden. Ik kan zijn pijn afmeten aan de mijne. Niemand heeft een idee hoe ontzagwekkend ik naar hem verlang. En toch – ik kan me niet voorstellen dat ik me vóór het vastgestelde tijdstip al aan hem geef. Een gevoel van illegitimiteit en schaamte zou de volle glorie van het heilige mysterie omlaaghalen. Mijn in God-geliefde.
Als ik alleen ben voel ik een leegte – de ontbrekende helft. We konden nauwelijks afscheid van elkaar nemen. Wat is de reden van deze vreselijke conventie? Waarom kan ik niet gewoon bij hem intrekken? Zonder kerkelijke zegen. Nu worden we verschroeid door ons verlangen, we verbruiken onze grootste vurigheid. Hij ontblootte zijn borst, en ik liet mijn hand op zijn hart rusten. Ik heb het gevoel dat zijn lichaam het mijne is – Hij is ik. Met des te grotere intensiteit bemin ik elk stukje van hem – buiten hem bestaat er niemand. Geen enkele andere gedachte!
Ik draag mijn haren los – daar houdt hij van – en onze lichamen klemmen zich met een moordende intensiteit tegen elkaar aan. Ik wil een kind van hem! Met zijn innerlijk. En mijn uiterlijk.
Was ik maar al de zijne! Nog negentig nachten!



Nog voor haar huwelijken met Gustav Mahler, Walter Gropius en Franz Werfel, en haar verhouding met Oskar Kokoschka, had it-girl Alma Mahler (1897-1964) al verhoudingen met Gustav Klimt en Alexander von Zemlinsky. Ze schrijft erover in haar dagboeken uit de periode rond 1900.

dinsdag 27 december 2016

Richard Tregaskis -- 28 december 1962

Richard Tregaskis (1916-1973) was een Amerikaanse oorlogscorrespondent die een aantal oorlogsdagboeken publiceerde, waaronder Vietnam Diary (1963), over de Vietnam-oorlog (1955-1975).

Friday, December 28
This morning, I arranged a flight with a T-28 mission to napalm, racket, and strafe some VC [Viet Cong] positions. While waiting for final word about this, I talked to Maj. Aldrich about his company's fund-raising efforts in behalf of WO [Warrant Officer] Holloway's wife, Grace, and family. The company had collected $385 for the family and Aldrich said the widow would have $10,000 in GI insurance, and just over $400 a month in widow's payment, including Social Security. He had carefully figured it out: $254.10 a month in social security, and $160 a month in service-connected death payments.
[...]

I rode with Lt. St. Col. King who was to have flown a third bird in our formation, but his T-28 washed out at the last minute with a mechanical malfunction. A jovial, blue-eyed tall son of the corn who was a B-17 and fighter pilot in World War II, King normally flies the T-28 missions "just about every other day." He told me that he makes the missions with his boys mainly for the sake of morale. "I want the pilots in this outfit to have a high morale, and everything that it takes to make a high morale. I want them to have uniform devices, like scarves and jungle hats, and star patches with tigers in them, everything they need to make them feel they mustn't let the outfit down. And it's the same with having American advisers around. They try harder if the American adviser is along."
When Lts. Si, Tham and I took off with our highly explosive loads, I was just as glad that Col. King didn't come along: His presence might have inspired the two Vietnamese hotshots to even more violent maneuvering in the course of dumping ordnance on the VC.

At any rate, we had a full load of rockets, .50-caliber machine gun ammo, and 500 pounds of napalm each.
We took off at 10:07, sizzling in the clear heat of the canopy while trapped by the usual mountain of gear, and headed north over what ap-peared to be scattered farms beyond Pleiku. Abruptly we climbed over a steep green ridge, more than 5,000 feet high. Then we were diving in a breathless pass toward high-ribbed mountains covered with almost solid jungle.
We made nine neck-snapping passes into two separate collections of huts designated as VC villages. It was, as Col. King had said, a solidly VC area: "An interdiction target: No friendlies."

We whirled at maximum speed around the green-ribbed mountains for a good 15 minutes, while the guns stuttered or the rockets arced — two passes during which there was no sound, only the sharp pull-up, and behind us, the boiling orange flames of napalm devouring the groups of houses. The steepest pass was a machine-gunning dive into a jungly mountainside marked as a VC strongpoint. Lt. Si seemed to have momentarily forgotten his wife and three children in Nhatrang: he held our nose down until far beyond what seemed the last moment. When he finally hauled back and skimmed us over the ridge top, there was a very unpleasant "graying-out" effect whereby our vision grew suddenly black, and our body parts seemed to be weighted with outriggers.

We saw no signs of anti aircraft on all these passes, and the raid was a success: Si and Tham filled out the report of 20 structures burned in enemy territory. After the aerial gymnastics — upside-down peel-offs, wing-overs, violent pull-ups — I was still teetering on the edge of nausea. Si, who seemed a mild man when not obliged to be a tiger at the controls of a T-28, asked me solicitously (with gestures) if I was sick. I was glad to be able to say no, even if it wasn't completely true.

I went to the local Air Force headquarters at the II Corps Citadel while the Vietnamese T-28 pilots filed their reports. Col. King, having effected a repair of his own T-28 so that it would be workable this afternoon, was saying to Capt. Glen Hellenga (of Alderwood Manor, Wash.), the reconnaissance duty officer, "Now we've got to get some more targets for this afternoon." He would be going this time. Later in the afternoon, I hitched a ride into Saigon with a Special Forces "Sneaky Pete" aircraft, a C-47 heading for The Ville just in time for the beginning of the New Year's Eve holiday.

maandag 26 december 2016

Maarten 't Hart -- 26 december 1999

Maarten 't Hart (1944) is een Nederlandse schrijver. In de Privé Domein-reeks publiceerde hij Een deerne in lokkend postuur. Persoonlijke kroniek 1999.

26 december 1999
Dolweer – Zolang ik hier woon, nu zeventien jaar, heb ik steevast op tweede kerstdag rond het middaguur in de koesterende zon op het keukenterras kunnen zitten. Dolweer! De winterjasmijn bloeit uitbundig. Overal flonkeren zijn knalgele muurbloemen. In de tuin zag ik in een slootrand al een bleekgeel speenkruidbloempje. En stiekem bloeit overal met piepkleine blauwwitte bloemetjes mijn lievelingsplantje: akker-ereprijs. Het voorjaar lijkt in aantocht. Het is net of op tweede kerstdag de natuur zich ieder jaar weer in zinsbegoocheling stort. Ook ditmaal scheen de zon rond het middaguur gul op de graniettegels van het terras. Overmoedig floot een roodborst zijn liedje. Er zat zelfs al een mees te pruttelen.

Georg Michael Lill -- 25 december 1915

Georg Michael Lill (1884-1952) was soldaat in WO 1. Zijn oorlogsdagboek is hier te lezen.

Weihnachten 1915, 25. Dez. 15
Der Tag begann mit einer furchtbaren Kanonade unter strömenden Regen. Auch hier musste ich die Erfahrung machen, dass die Einwohner des Städtchens Carvin dieses schöne Fest nicht zuwürdigen wussten. Mit Staunen stehen sie vor den Liebespäckchen, die man von zu Hausebekommt. Die Großen sind nicht zu bedauern, umso mehr die Kleinen derselben. Ich teilte meine kleine Gabe mit meinen Hausbewohnern und gab auch für die Kinder der armen Frau, die die Arbeit bei der reichen Frau im Hause verrichtet. Im Allgemeinen verbrachte ich den ersten Feiertag sehr einseitig, verkürzte dies durch Schlafen legen. Mein Herr ist in Stellung, kommt heute zurück.

Epinoy, den 26. Dez. 15
Der begann mit heftiger Kanonade und heftigen Regen, der zur Zeit noch anhält in den 8 Wochen unseres Hier seins. Zur Zeit herrscht hier lebhaftes Artilleriefeuer. Die Weihnachtsgaben,Liebesgaben haben eine merkliche Schwächung erfahren durch die Aufklärung der beurlaubten Soldaten, da am verflossenen Jahr die Verteilung eine starke Einseitigkeit aufwies.

Epinoy, den 27. Dez.
Zeitweise Niederschläge, heftiger Sturm. Die Kanonade hält heute noch an. Die Stimmung unter den Truppen ist eine sehr gedrückte. Es folgt z.Z. Bestrafung auf Bestrafung, sogar 10 und 15 Jahre Gefängnis. Dasselbe ist meiner Ansicht nur auf die Länge des Krieges zurückzuführen.

Carvin-Epinoy, den 28. Dez. 15
Gelindes Wetter, keine Niederschläge. Heftiges Artilleriefeuer. Die Lage ist im Allgemeinen sehr ruhig und es scheinen sich sehr wichtige Dinge vorbereiten zu wollen. Die Nähe zum Frieden ist noch sehr gering. Trotz einem 17-monatlichen Ringen und trotz den ersichtlichten Vorteilen, die wir auf allen Kriegsschauplätzen zu verzeichnen haben. Bis jetzt betragen die Zinsen der verpulverten Kriegssummen, Zinsfuß 5%, 1½Milliarden Mark. Das gesamte Nationalvermögen des Reichesschätzt man auf 350Milliarden Mark. Das Gesamteinkommen des deutschen Volkes betrug 1908 42/43Milliarden Mark. Die Summen der Kriegsausgaben sind so horrend, dass man sich kaum einen Begriff von den gewaltigen Zahlen machen kann.

Carvin-Epinoy, 29. Dez. 15
Mildes Dezember-Wetter bei bewölktem Himmel, ohne Regen. Heftiges Artilleriefeuer, es folgen z.Z. häufige Bestrafungen wegen Trunkenheit und unerlaubter Entfernung vom Quartier statt. Jetzt scheint meiner Ansicht der Krieg mit den Nerven zu beginnen, vor dem man gerade vor einem Jahr gesprochen hat. Ich möchte voraussetzen, dass derselbe Krieg bei den Herren Offizieren an den Nerven schon über ein Jahr dauert und dass in unserem 5.R.J.R. sage und schreibe zweiOffiziere sind, die den ganzen Feldzug an der Front bis jetzt mitgemacht haben. Die Herren sind alle beide Btl.-Adjutanten. Ferner sind der Reg. Kommandeur und sein Adjutant auch noch anwesend, den übrigen ist die Hölle schon lange zu heiß gewesen.

Carvin-Epinoy, den 30. Dez.
Gelindes Herbstwetter bei bewölktem Himmel ohne Regen. Den ganzen Tag heftige Kanonade, scheinbar bei unserer 3.Division. Die Kämpfe scheinen schärfere Formen anzunehmen. Jedenfalls steht irgendwas bevor. Heute besichtigte ich die Schießstände, die für unser Reg. angefertigt werden. Dieselben sind mir in Anlage wie Ausführung als mustergültig anzusehen. Die -46-Ausführungen fanden unter der bewährten Leitung eines Landsmannes Herrn Lt. Meyer aus Landau statt, dem alle Anerkennung gebührt. Das II.b.A.K. ist überhaupt als ein mustergültigestechnisches Korps anzusehen, dessen Arbeiten und Leistungen erst nach dem Krieg werden gewürdigt werden von Freund und Feind.

Carvin-Epinoy, 31. Dez. 15
Das alte leidensreiche Jahr neigt sein Haupt teils unter stürmischen Regen und heftigemKanonendonner zum Ende. Die gegenseitige lebhafte Tätigkeit hält schon seit Weihnachten an. Die Truppen erwarten im Allgemeinen vondem neuen Jahr den kommenden ersehnten Frieden.Hoffentlich geht der berechtigte Wunsch so vieler, sei es bei Freund oder Feind, in Erfüllung und stellt das auf der Türschwelle stehende neue Jahr nicht wieder neue Enttäuschung an die abermals Millionen hoffenden Herzen.Darum Lenker des großen Sonnenschein lass Friedenslicht in die Schädel der verstockten Minister hinein. Enttäuscht und hoffnungslos lass nicht alle nach Haus, damit nicht Neue im neuen Jahr weiter anstehen an dem schrecklichen Schmaus.

Carvin-Epinoy, den 1. Jan. 1916
Der erste Tag des neuen Jahres verlief für mich verhältnismäßig rasch. Den ganzen Tag über herrschte trübes regnerisches Wetter, das bis zum Abend zu einem furchtbaren Sturm wurde. Auch wurde feste vom alten in das neue Jahr hinüber gedonnert. Doch ließ die Kanonade den Tag über etwas nach. Die Schießerei in der Neujahrsnacht war auch wieder stark trotz des Verbotes, aber bei weitem nicht so als am verflossenen Jahr. Ich fertigte am heutigen eine kleine Skizze für neue Sanitäts-Unterstände. Abends hatte ich Besuch, meinen Bruder und Schneider Adam. Mit vier Maß Bier und Kartenspiel vertrieben wir uns den Abend und so verlief der erste Tag des neuen Jahres ganz gut. Will hoffen, dass sich die Geschichte zu Ende neigt.

vrijdag 23 december 2016

Rayda Jacobs -- 23 december 2004

Rayda Jacobs (1947) is een Zuid-Afrikaanse schrijfster. In 2004/2005 maakte ze een pelgrimstocht naar Mekka, waarvan ze verslag deed in haar boek The Mecca Diaries (Door Roland Fagel in het Nederlands vertaald als Mekkadagboek).

Dag 10 - donderdag 23 december 2004
De dag begint met grote verwachtingen. We gaan naar Mekka. Medina was ter voorbereiding, om de spanning op te bouwen. Medina heeft met de hadj eigenlijk niets te maken, maar Mekka en Medina zijn verbonden door de openbaring. De een is de geboortestad van de Profeet (vzmh), in de ander is hij gestorven. Het is zinnig voor pelgrims om eerst naar Medina te gaan en daarna naar Mekka. Mekka is waar we nu heen gaan. Onze bedevaart is nu officieel begonnen. Zoals gewoonlijk staan we voor de dageraad op om naar de moskee te gaan, daarna ontbijt, en om halfnegen verzamelen we voor het hotel. Vandaar gaan we met de hele groep, onder leiding van sjeik Gabriels, voor de laatste keer afscheid nemen van de Heilige Profeet (vzmh) met gebed.
Aangezien het een gemengde groep is, mannen en vrouwen, gaan we de moskee niet in, we gaan naar de manneningang waar we op de eerste dag zijn geweest. We staan op een afstand van zo'n meter of dertig om nog een glimp op te vangen van de kab'r van de Nabi (vzmh) en zijn twee kaliefen.
Sjeik Gabriels gaat voor in een kort gebed en daarna nemen we afscheid. We huilen en we omhelzen elkaar. Als we in de bus de stad uit rijden en de moskee van de Profeet achter ons laten, voelen we ons allemaal bedroefd. Of we de moskee ooit terug zullen zien, en zo ja wanneer, dat weten we niet. Het enige wat ons rest zijn onze herinneringen aan de plek waar Gods laatste Profeet (vzmh) zijn laatste jaren doorbracht en kwam te overlijden.
We zijn nu in ihram om Mekka voor het eerst binnen te gaan, de vrouwen in witte gewaden, onderrokken en lange witte broeken, de mannen in twee ongenaaide lappen, een voor over de schouder en een om het middel geslagen. We hebben onze ghus'l al achter de rug, een speciale rituele wassing na de douche, en we zullen stoppen bij Bir Ali, onze niqat waar we het gebed zullen zeggen dat hoort hij het aantrekken van de ihram. We mogen ons nu niet meer krabben, we mogen geen insect wegslaan, we moeten ons nu zeer gedisciplineerd gedragen. We zijn in ihram, want zodra we Mekka binnen gaan doen we onze oemra, en dat is een onderdeel van de hadj.

[...]

Nu zijn we eindelijk in Mekka. We zijn gekomen voor de hadj. Hadj betekent letterlijk 'reizen naar God'. Het veronderstelt ook oefening in het beheersen van het ik. Aan de hadj zijn specifieke verplichtingen verbonden en die hebben evenveel te maken met Abraham, Hagar en Ismail als met de Heilige Profeet Mohammed (vzmh), die in Mekka werd geboren en in Medina overleed.
We komen aan bij hotel al-Kareem. De bus stopt en vier jonge mannen stappen in. De een deelt flessen koel zamzam-water uit, een ander geeft ons een dadelkoekje, de volgende biedt ons een schaal met dadels aan. We stappen uit en staan opeens midden in een smal straatje dat wemelt van de mensen: venters, pelgrims, handelaren, vrouwen die op dekens zitten en noten verkopen of gebedsmatjes of gewaden - en dat allemaal op zo'n honderd meter van de Grote Moskee.
We gaan naar onze kamer op de tiende verdieping. Over een halfuur moeten we alweer opgefrist en wel terug zijn in de lobby van het hotel om ons bij de rest van de groep te voegen. Het eerste wat we moeten doen nu we Mekka hebben betreden, in ihram, is het verrichten van de oemra en de sa'i.
Onze kamer op de tiende verdieping blijkt veel kleiner dan die in Medina: vier bedden in een piepkleine ruimte, met een minuscuul raampje dat uitkomt op een muur. Of het dag of nacht is valt niet te zeggen. Het is te klein om een kat in de rondte te zwiepen. Aan de andere kant is het wel schoon en de badkamer beschikt over een normaal toilet. Maar hoe moeten we vijf weken lang met vier vrouwen in dit kamertje leven? Nu hebben we geen tijd die vraag te beantwoorden. We zetten onze koffers neer en doen onze rituele wassing. We zijn moe. Het is na elf uur 's avonds. Wat ons nu nog te doen staat kost minimaal drie uur, dat hangt af van de omvang van de mensenmassa die ons bij de Grote Moskee te wachten staat.
We gaan naar beneden. Sjeik Gabriels, nu blootshoofds, met een lange doek om zijn middel gedrapeerd en een andere over zijn schouders geslagen, begeleidt de groep naar de moskee. Ik ben gespannen, ik vraag me af wat mijn reactie zal zijn als ik de Kaäba voor het eerst zie. Zal het nog heftiger zijn dan mijn reactie toen ik voor het eerst de Moskee van de Profeet aanschouwde?
Vanaf het hotel wandelen we naar de Haram. De eerste honderd meter zijn hobbelig en zanderig: vlak naast ons hotel is een bouwplaats. Auto's zijn er niet, behalve een grote gele bulldozer. Op straat is het enorm druk, zelfs op dit nachtelijk uur. De kraampjes zijn open. De verkopers hebben hun waren uitgestald. Achter onze leidsman lopen we naar de moskee. We zingen een hymne: 'Labaik, lasharika kalaka labaik...' (O Heer, hier zijn we...)
We maken een halve rondgang om de Haram, dalen dan een trap af en gaan de moskee binnen. We lopen de binnenplaats op, en daar staat hij dan, de enorme, met zwarte zijde behangen kubus. Ik kan niet geloven dat ik nu voor de Kaäba sta. Hoeveel foto's heb ik niet gezien, hoeveel heb ik er niet over gehoord en gelezen? Elke dag heb ik mijn gebedsmatje in deze richting gelegd. En daar sta ik dan.
Sjeik Gabriels doet een doe'ah. Ik huil nu, probeer ervoor te zorgen dat niemand me hoort. We lopen naar voren om ons aan te sluiten bij de pelgrims die de rondgang om het Heilige Huis maken. We beginnen bij de Zwarte Steen, we blijven dicht bij elkaar, en we zingen. Wij maken een eerste rondgang en dan nog een tweede, tot we uiteindelijk zeven keer rond zijn gegaan. Er zijn heel erg veel mensen: de menigte is een draaiend wiel van mensen. We slagen erin om dicht bij de muur te komen, maar nooit in de buurt van de Zwarte Steen. Er schuift een kluwen mensen omheen en er is geen doorkomen aan, zeker niet voor een vrouw. We weten dat we misschien wel nooit de kans krijgen de steen aan te raken. De tawaaf heeft vijftig minuten geduurd. We bewegen ons naar de zijkant en doen salaah. Nu hebben we oemra gedaan.
Daarna is het tijd voor het ritueel rond Abraham, Hagar en Ismail. Toen Abraham met Hagar de woestijn in trok en haar daar achterliet met Ismail, kreeg Hagar al snel gebrek aan water. Ze rende heen en weer tussen de heuvels van Safa en Marwah om water te zoeken voor haar babyzoon. Op dat moment ontsprong opeens een waterbron, de Zamzam. Dit terrein tussen de twee heuvels, waar Hagar heen en weer rende op zoek naar water, wordt sa'i genoemd en de pelgrim moet er zeven keer omheen lopen. De sa'i en de tawaaf moeten door elke pelgrim worden uitgevoerd bij aankomst in Mekka.
Achter sjeik Gabriels aan gaan we opnieuw de moskee in, naar een erg lange brede gang, waar mensen langs de ene zijde omhoog lopen en langs de andere weer naar beneden gaan. In het midden is een afscheiding. De gang is propvol met in het wit gehulde lijven. We beginnen te lopen en reciteren onafgebroken. Aan het eind van de gang staan we op een heuvel. Nu wandelen we de andere kant op en aan het einde van de gang staan we opnieuw op een heuvel. Zeven keren wandelen we tussen deze heuvels op en neer. Tegen de tijd dat we daarmee klaar zijn is het twee uur 's nachts. Nu is het achter de rug. We hebben oemra en sa'i gedaan. We lopen naar de rij zamzam-vaatjes om daaruit te drinken. Overal in de Haram staan deze watervaatjes, zelfs in de Moskee van de Profeet in Medina. Dit water is niet te koop, het wordt in flessen gedaan en gratis uitgedeeld.
Zamzam beschikt naar men zegt over bijzondere eigenschappen. Vele mensen bezweren dat ze erdoor genezen zijn. Het water wordt opgepompt uit de bron en daarna behandeld met een reeks zandfilters en microfilters, en daarna wordt het ook nog eens gedesinfecteerd met ultraviolette stralen. Vervolgens wordt het opgeslagen in onderaardse bassins. Iemand zamzam te drinken aanbieden geldt als een bijzondere geste.

dinsdag 20 december 2016

Hans Keilson -- 21 december 1944

Hans Keilson (1909–2011) was een Duits-Nederlandse schrijver, arts en psychiater. In 1944 zat hij ondergedoken en hield toen een dagboek bij (vertaald door Hans Driessen). "'Een schlemiel met vrouw en kind’ noemt Hans Keilson zichzelf in zijn dagboeken. Ondergedoken in Delft raakt hij in een diepe crisis. Hij twijfelt over zijn toekomst. Moet hij schrijver worden of arts? Hij heeft een intense relatie met de ook ondergedoken Hanna, die zijn creativiteit doet opbloeien. Maar in Bussum is Gertrud met hun dochtertje Barbara."

Donderdag 21-12
Er is iets gebeurd. Maar wat? Sonnet 46 heb ik meer voor Gertrud geschreven dan voor Hanna. Of je kunt zeggen: de aanleiding voor het gedicht is steeds meer achter het gedicht verdwenen. De noodzakelijke ontwikkeling van elke kunstzinnige arbeid. Zich losmaken van het levende object. L'art pour Part. Maar tegelijk is het nog meer dan dit, het blijft niet alleen een esthetisch probleem: het wordt binnengezogen in de hele levenskring. Maar het loslaten van het meisje is waarschijnlijk noodzakelijk en werd begunstigd door de tijd. Of nu in haar de snaar knapt waarover ze ooit schreef dat ze dat op zich nam als het maar een oplossing voor haar opleverde. Haar wezen spreekt anders tot mij, met meer liefde, zelfs in zijn wezenloze beperkingen. Er blijft zoiets als plicht in mij achter. Maar Gertrud en het kind zijn opeens veel dichterbij dan ooit. Ze verkeerden in gevaar, en het gevaar heeft ons altijd verenigd. De mensen om me heen komen me ook milder voor dan vroeger. Er is iets gebeurd. Schil voor schil baan je je langzaam een weg naar je middelpunt. Ik ben bezig als een mol. Maar helaas nog veel geheimen en valstrikken van het bedrieglijke, diefachtige wezen. Daar lijd ik onder. En overwin het niet. Het snoepen van tafels is een zaak van de onvrijen. Ik wist niet dat ik dat in deze mate was. Diepe schaamte.
Shakespeares sonnetten hebben het beide: het bittere en het zoete, kracht en tederheid, muziek en gestalte, klank en kleur. En het onbetwistbare getuigenis van een eminent leven erachter. Merkwaardig dat we niet weten aan wie ze zijn gericht. Dat verhoogt bijna hun mystieke betekenis voor ons. En geeft het afzonderlijke sonnet zijn eindeloze perspectief.
Diepe bewondering voor Stefan George, wiens taal alleen kan worden vergeleken met die van Luther. Je weet niet wie je meer moet bewonderen: Shakespeare of George. 'En niemand zal victorie kraaien' - steeds meer wordt deze spreuk bewaarheid. We zullen het de komende dagen zien. Of Churchill valt? Zijn schaduw valt steeds platter op de grond.
Van Oyen heeft mijn 'Traumende' gelezen, en hij vond het heel zuiver en geconcentreerd. Ik heb niet gezegd dat ik het ben. Heel grote verleiding.

zondag 18 december 2016

C. Buddingh' -- 17 december 1968

C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.

13-12
[...] Wat ik nog wel eens zou willen maken (in navolging van Dirk Coster), is 'De Nederlandse poëzie in honderd verzen'. Het zou wel een iets andere bloemlezing worden, vermoed ik.

17-12
Ik ben geen liefhebber van practical jokes. (Scott Fitzgerald, was het, vreemd genoeg, wel.)

In de etalage van de dierenwinkel tegenover Pictura een prachtig bordje: 'Er zijn weer reptielen'. Erg mooi vind ik trouwens ook altijd - in een winkel aan de andere kant waar zeo.a. hengelartikelen verkopen -: 'Heden maden'.

18-12
Twee gedichten die ik zeker in mijn 'Nederlandse poëzie in honderd verzen zou zetten: Narrenwijsheid van Van Schagen en De bollenkweker, van Noordstar. (Waarschijnlijk ook: Weerspiegeling, van Winkler Prins. En: 'Wilder dan wild, wie kan mij temmen' en 'Het waait een windeken koel uiten oosten' natuurlijk.)

In de kunst wordt nog heel wat meer discipline vereist dan in het leger.

Wat ook heel plezierig en ontspannend kan zijn: vijf minuten denken aan alle boeken die je nooit zult lezen.

Onze gedachten worden ons door onze gevoelens ingegeven.

donderdag 15 december 2016

Simone de Beauvoir -- 16 december 1940

Simone de Beauvoir (1908-1986) was een Franse filosofe en schrijfster. Fragment komt uit haar Oorlogsdagboek. september 1939 - januari 1941.

Zaterdag 16 december
School. Gewerkt in brasserie 'Lumina' tegenover mijn ouders; het is er sinister en ijskoud met die rode tegelvloer en er zit niemand; de eigenares kwebbelt onvermoeibaar met een stamgast, ik krijg geen koffie, daar begint serieus gebrek aan te ontstaan. Buiten is het om te rillen - bij mijn ouders, waar ik lunch, ook — ik werk nog wat in de 'Versailles' - geen brieven. Gisteren heb ik bij Kos. een brief van maandag van Bost gezien: 'Mijn liefste, je moet me schrijven,' nog steeds vage jaloezie en vaag plezier dat ze hem niet correct behandelt, maar dat is wel behoorlijk getemperd, ik ben er vrij onverschillig onder. Ik ga even bij Kos. langs - dan correspondentie - en ik ga naar de 'Vikings' om Sorokine haar les te geven; ze zit in een hoekje achterin met haar leerling, die meteen weggaat - haar onfortuinlijke vriendin ziet haar meubels in beslag genomen door deurwaarders, ze worden uitgewezen. We werken aan Descartes; ze begrijpt het goed, ze is heel braaf. Ondertussen zien we naast ons Laporte [filosofiedocent] in een hartstochtelijke omhelzing met een blond mens in een groene jurk. Sorokine vraagt me gegeneerd of ik haar een passage wil uitleggen van Mac Orlan, die volgens haar heel obsceen is, iets over koperdraad, maar het gaat om een zeer lyrische vergelijking van een vrouw met een accu, in een overigens afgrijselijk slechte stijl. Ze bekent me dat de kolonel haar twee keer op haar mond heeft gezoend, en dat hij daarna met haar gebroken heeft. Ik laat haar alleen en neem een taxi naar de rue Malebranche; Védrine ontvangt me hartstochtelijk - we eten bij 'Knam' [Pools restaurant], slechte muziek - ik sloof me voor haar uit en over het geheel genomen ben ik in een goeie bui, een beetje gemaakt vrolijk misschien. We gaan vroeg weer terug, we gaan op bed liggen, praten wat, knuffelen een beetje en gaan slapen, 's Nachts haat ik haar een beetje omdat ze ligt te draaien en te blazen, wat me niet verbaast. Maar ze is best aardig.

Zondag 17 december
Gezellige zondag die me herinnert aan andere, poëtische zondagen; maar wat er ontbreekt is dat ik van Védrine houd, en daardoor blijft het als een poëtisch abstract schilderij - die zondagochtenden in het Quartier Latin of op Montmartre met Bost, wat waren die heerlijk. We blijven tot 9 uur liggen dommelen, je kunt het bijna uitslapen noemen, dat was me al lang niet meer overkomen; ik lijk wel een lompe verzadigde vent, zoals ik haar liefkozingen ontwijk, ik denk alleen aan mijn ontbijt en mijn werk. Ken wat ontheemd gevoel als ik uit het raam kijk, sneeuwachtige ochtend: dat is het, dat speciale licht in de straat, dat de ochtenden met Bost bij me oproept, maar er zit geen warmte bij, het grift zich niet in mijn hart. We gaan naar het postkantoor, twee brieven van Sartre waar ik heel blij mee ben vrijetijdsgevoel, bijna vakantie, met een heleboel tijd om te werken in het vooruitzicht. Het doet me ook denken aan bepaalde ochtenden met Sartre in Rouen. We gaan naast elkaar zitten in de 'Mahieu', we ontbijten en we gaan aan het werk. Heel gezellig. Védrine heeft haar kozakkenmuis op en draagt een overhemd met een stropdas, ze zou op een leuk joch lijken als ze niet zo opgemaakt was. [...]

maandag 12 december 2016

Benoîte Groult -- 13 december 1944

Benoîte Groult (1920) is een Franse schrijfster. In 1963 publiceerde ze een oorlogsdagboek, dat ze samen met haar zus Flora geschreven heeft: Journal à quatre mains, in het Nederlands door Nini Wielink vertaald als Dagboek voor vier handen.

13 december 1944
Si possum!* Ik word niet goed van je sums! Si dives sim, nona avarus sim**, dat is algemeen bekend.
Wat een dagen! Ik eet één op de twee maaltijden in het Saint-James en buiten mijn radio-uren om profiteer ik van de aanwezigheid van Ian. Hij heeft, omdat hij uit Winnipeg komt, de indruk dat in die hoofdstad van de liefde die Parijs is, alle vrouwen speciale aanleg voor wellust hebben. Hij denkt dat ik danseuse in Tabarin ben en ook nog kan koken en Xenophon vertalen. Kortom, een volmaakte vrouw! Ik laat hem maar in die waan.
Maar Canadezen bedrinken zich als zwijnen. Ik zie hem en zijn buddie om twaalf uur 's middags weer en dan zijn ze helemaal bezopen van de Cointreau, de Capucines en de 75. Ze blijven er wonderlijk genoeg waardig en stijf uitzien. Vanavond was Ian doodmoe en ben ik met Eve op de Club gebleven om te dineren met twee lange Zuid-Afrikanen, een blonde en een donkere, slank, gedistingeerd, in het bezit van auto's en chauffeurs, en dodelijk saai. 'De chauffeur is een prachtexemplaar,' fluistert Eve tegen me, 'heel wat interessanter dan de majoors.' Jammer genoeg zijn we er voor de majoors. De mijne is de donkere; hij heeft een purperkleurige mond zoals sommige donkere mensen hebben, maar hij opent die alleen om te eten. Ik vraag me af waarom hij de moeite heeft genomen ons uit te nodigen. Maar wie zie ik, als ik weer beneden in de danszaal kom, met zijn hoofd in zijn handen aan de bar staan? Ian, volledig plastered. Ik heb de majoors van de Kaap schaamteloos in de steek gelaten en heb de hele avond met Ian gedanst, me comfortabel tegen zijn borst gevlijd als in een eersteklas rijtuig. Hij weet niet meer wat hij doet. Laat zijn portefeuille bij de bar liggen; gaat een Capucine voor me halen en brengt die aan een ander... herhaalt aan één stuk door dezelfde zinnen: 'Oh! I'm just a guy'.
Ian wekt een soort moederlijk gevoel bij me op.
Hij heeft nog maar drie dagen verlof; ik zou die graag met hem willen doorbrengen. Ik begrijp de Mums wel die trots zijn op die grote aanhankelijke dieren. Maar Kurt is morgen maar een paar uur in Parijs. Ik zal Ian pas overmorgen weer zien.

14 december 1944
Ik voel me een snol en dat hindert me een beetje. Maar het zou onfatsoenlijk zijn om m'n beer teleur te stellen en het is ook ondenkbaar dat ik Ian zou laten vertrekken zonder hem weer te zien, want hij zal nooit meer op mijn weg komen.
Ik voel dat deze periode uniek is; ontstolen aan een leven van eerbaarheid! Het is een onverwacht intermezzo en je zou het lot beledigen als je er niet van profiteerde. Al was het alleen maar om, als ik veertig ben en jaren van trouw achter de rug heb, tegen mezelf te kunnen zeggen: 'O, mannen, daar weet ik alles van.'
Het meervoud begint niet bij twee wanneer het om ervaring gaat. Ik heb Kurt vandaag gezien, mijn lieve Amerikaanse weldoener, en ik heb een heerlijke dag gehad. Maar mijn blonde Ian vertrekt overmorgen voorgoed...


* Als het kan
** Als ik rijk was, zou ik geen vrek zijn

zondag 11 december 2016

J.M.A. Biesheuvel -- 12 december 1981

• J.M.A. Biesheuvel (1939) is een Nederlandse schrijver. In 1981 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij (onder het pseudoniem 'God zelf').

Zaterdag [12 december]
Hele dag in bed gebleven. Ik hou alleen de maan en de zon en Sirius en Vernis op hun plaats. Voor de rest zoeken ze het maar uit. In bed krijg ik een angstbui. Ik denk dat ik alleen een oog ben dat absurditeit waarneemt. Het is nu een mengelmoes van een betrekkingswaan en paranoia. Achteraf valt het mee. Het bed staat scheef in dit oude huis en daardoor glijdt er steeds een kreukel in het elektrische dekentje waar ik met mijn billen op lig. Als de kreukel weg is lig ik lekker en is ook de bui over. Hele dag in bed, dieren zijn ook niet gek/vele houden winterslaap. Mag God dan achterblijven? In bed hoor ik hoe de buurvrouw kaas komt brengen. Eva is de hele dag aan het bellen en praten met mensen. Buurman Arnoldussen komt oud brood, kaas en schillen voor de geit en de konijnen brengen. Zijn vrouw is ziek. Die komt anders altijd de spullen brengen. Een heel lief vrouwtje. Ze zorgt goed voor mijn kleintjes. Moet beslist naar de hemel.
Dan komt Loek Post aan mijn bed zitten. Hij handelt in Swarma vlees en Swarma broodjes. Hij vertelt hoe hij twintig broodjes-winkels in Den Haag, Amsterdam en Utrecht heeft. 'Heel leuk 's nachts,' zegt hij. 'Je ziet er iedereen door elkaar in zo'n zaak... Hoeren, ambtenaren, morgensterren en pooiers. Het gaat de hele nacht door. En vreten en zuipen maar. Waarom lig jij zo vaak in je nest?' 'Weltschmerz,' zeg ik, 'het is zuivere Romantiek. Ik kan niet anders.' Loek heeft iets voor me meegebracht. Een oud en versleten pijpenrek. 'Echt iets voor jou,' zegt hij, 'want jij bent toch zo'n ouderwetse klootzak. Dat is ook romantisch. Moet je op je kamer hangen en dan al je lege pijpen erin. Dat staat jofel.' Ik vraag hem of hij er iets op wil schrijven dat het een soort van offer wordt. Hij schrijft op het blanke, geschuurde hout aan de achterkant van het pijpenrek: 'Pijpenrek des Gods' en als ik het hem vraag timmert hij het op een handige plek tegen de muur.
Eva is maar in de weer met eten klaarmaken. Ik hoor de lappen gewoon in de pan sudderen in bed, ja hoe zeg je dat? Vanuit bed hoor ik ze in de pan. Ineens begrijp ik waarom Eva zo druk aan het koken is. Wat ben ik toch een slappe zak om de hele dag op bed te liggen, dag in dag uit, loop eens mee in een demonstratie, schrijf nu eindelijk eens die nota waar de directie van het ziekenhuis waar ik werk al een jaar op zit te wachten! Als Donny, Alice en Albert arriveren kom ik uit bed. Het is acht uur in de avond. Ik weet een briljant verhaal te houden over Ruysdael, Rembrandt en Vermeer, overeenkomsten en verschillen. In twee uur heb ik drie flessen Australische wijn gezopen. Ik was hartstikke dronken. Maar één sudderlapje gegeten en die vind ik juist zo lekker. Dan maar weer naar bed. In'bed bedenk ik dat ik ook een nieuw hok voor de konijnen moet maken en de wormen, hebben die het niet koud met die vorst en de sneeuw?
Ik maak me daar beslist zorgen over. Hebben de pissebedden wel een goed onderkomen in onze tuin? Aan het tuinhekje moet ook wat worden gedaan, er zit een veel te gammel sluitinkje op. Ik vind dat er een klink op moet komen. Dat zal ik zelf doen, maar alleen als het lekker weer is. Voorlopig blijf ik in bed.

maandag 5 december 2016

Vic van de Reijt -- 6 december 2001

Vic van de Reijt (1950) was in 2001 uitgever bij Nijgh & Van Ditmar. Hij hield op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij ter gelegenheid van de verschijning van zijn Nederlandstalige Cover Top-100.

Donderdag [6 december]
De hele ochtend overleg met bureauredacteur Marion Hoff en samensteller Kick van der Veer over de liedteksten van Ramses Shaffy in onze mooie Pluche-reeks. Hoe gaan we ordenen, chronologisch per album of toch maar alfabetisch, en moeten de liedteksten die anderen voor hem schreven vervallen? Maar wat doen we dan met zijn lijflied `Laat me', een compositie van Herman Pieter de Boer. De Van den Ende Foundation heeft helaas ons subsidieverzoek per kerende post geretourneerd, en dat betekent voorlopig uitstel van de publicatie.
Karin Spaink komt haar exemplaren afhalen van De dood in doordrukstrip, haar wijze en mooi opgeschreven beschouwingen over dood, euthanasie en zelfmoord. Ze is op weg naar de uitspraak in de zaak Sutorius en ze is er niet gerust op. Ook ik ben gejaagd: in de blauwe koffiekamer van Carré wordt zometeen de Cover Top-100 gepresenteerd.
Het blijkt een perfecte ambiance. Harry Slinger zingt zijn Bob Dylan-bewerking `Ik verveel me zo (in Amsterdam-Noord)', Jan Rot schittert met `La Mamma' en Jacques Herb verslikt zich tot groot vermaak van iedereen in de coupletten van `Manuela'. Friso Wiegersma, de schrijver van `Het dorp', krijgt het eerste exemplaar van boek en box, waarna de aanwezige artiesten volgen: de legendarische Tobi Rix (van de toeteriks), Ria Valk, Conny Vandenbos, Max Woiski jr., Johnny Lion, tweederde van het Cocktail Trio en driekwart van de Fouryo's, de covergroep van `Zeven leuke meisjes' en `Zeg niet nee'. Ik sluit vriendschap voor het leven met zangeres Joyce Schouten en even later zie ik mijn vader (1914) hetzelfde doen. Nagenieten met de hele Brabantse familie. Alle restaurants rondom Carré zijn volgeboekt, maar Da Pasquale in Landsmeer biedt uitkomst. Veel beter eten en volop plek. Tot diep in de nacht ben ik bezig een platenkoffertje voor Barend & Van Dorp samen te stellen, want daar moet ik live gaan draaien.

zondag 4 december 2016

Anneke Bosman -- 5 december 1945

• De Nederlandse Anneke Bosman zat in de oorlog in een interneringskamp in Indonesië. Ze hield in die periode (en daarna) een dagboek bij.

28-11-1945
Vanmiddag dronken we thee met kwee-talem [soort koekjes] op het balkon, toen er opeens geschoten werd. Aansluipende Gurkha’s kwamen voorbij. Auto’s werden beschoten. Een militaire auto met een mitrailleur kwam vanaf de Dagoweg en reed de Ireneboulevard in, maar hij deed verder niets. Vanuit de kampong duurde het schieten voort. 's Avonds kwamen er vluchtende mensen van de buitenste huizen voorbij. Ze zagen de gewapende inlanders aankomen. Toen hebben wij ook onze koffers beneden klaargezet.
Het schieten werd al heviger en heviger. Een hele harde knal dichtbij. We vluchtten naar het Lyceum op de Dagoweg. Onze koffers op en aan een fiets en Bellakroontje in een mandje. De kogels floten om ons heen. Een oranje pak met spullen bleef in de tuin liggen en ook de deur vergaten we op slot te doen. Vlug, vlug weg! Vele anderen vluchtten met ons mee. In het Lyceum werden we in de aula opgevangen en daar kregen we op het toneelpodium een slaapplekje op oude gordijnen en het mandje met de kip op een stoel.

29-11-1945
Vanmorgen vroeg weer terug naar “Beatrix”**. Alles was in orde. Zelfs het oranje pak lag er nog. Daarna konden we met de auto van dr. Stibbe naar het paviljoen van het Ursulinenklooster. Fam. de Ridder verhuisde naar de Bandastraat en fam. Mandersloot naar Tjihapit. Sinds gisteren heb ik weer geelzucht en is mijn eetlust bijna weg.

5-12-1945
Een echte St. Nicolaas en drie Pieten kwamen langs en strooiden uit zakken. Ze deelden zelfs pakjes uit. (Wouter deed helaas net zijn middagslaapje). Onze drie jongens kregen samen een mooie Amerikaanse trein met rails en een leuke veldfles, gemaakt van een klapperdop. Roelie, Heleen en ik ieder een handwerk en een gesp. Mam een handtas met voor ieder een servet. 's Avonds laat kregen we nog twee Australische pakketten met toiletartikelen en andere nuttige dingen. Geen schoenen helaas. Een paar dagen werden er allerlei blikjes uitgedeeld. Mmmm! Spek, boter, haring, melk en pakjes biscuits.



** 10 november: "We namen intrek in huize “Beatrix”, ons eigen huis aan de Beatrixboulevard, dat nog redelijk goed de oorlogstijd had doorstaan."

Nescio -- 4 december 1953

Nescio (J.H.F. Grönloh, 1882-1961) was een Nederlandse schrijver. In zijn Natuurdagboek (1946-1955) deed hij verslag van onder meer zijn tochtjes en wandelingen.

4 December Vrijdagochtend. Wou naar Loenen maar miste de bus, ook betrok het wat. Toen maar even heen en weer naar Muiden over de Mauritskade en langs het Oosterpark. Een gele vlek in de wolken onder de zon (twee maal). Weer even dat gevoel van avontuur! Wat herfst-tristesse, maar goed zicht. Weesp zeer rustig op de horizon, eerst de oude kerk rechts, daarna links van de nieuwe. Betlem wat schraal en nuchter in dit weer. Een teere zee, bijna één met de lucht. Durgerdam zeer wazig. Bij Muiden over het land naar Hilversum gekeken, waar vroeger de beschaving huisde naar ik dacht (40 à ruim 50 jaar geleden). De 2 torens heel klein en ver, in een wazig koperen horizon, zoo leek het nog wat, over die breeë sloot met een knak en opzij van al die kleine populiertjes bij den weg en het verstrengelde wilgenbosschage. Terugrijdende eens achteruit gereden en tusschen de wilgen een mooi lang wit stuk van de Gaasp gezien (even voor de Diem, van Muiden gerekend.) Ruim 11 uur thuis.

vrijdag 2 december 2016

Friedrich Nietzsche -- 2 december 1888

Friedrich Nietzsche (1844-1900) was een Duitse filosoof. Uit: Uit mijn leven, vertaald door Charles Vergeer.

[December 1888]
Ik heb nodig
a) Iemand die op mijn maag let.
b) Iemand die samen met mij lachen kan en een uitgelaten type is.
c) Iemand die trots is op mijn gezelschap en 'de anderen' leert mij met respect te behandelen.
d) Iemand die mij voorleest, zonder een boek daardoor dommer te maken.

woensdag 30 november 2016

Louis Sébastien Mercier -- 1 december 1783

Louis Sébastien Mercier (1740-1814) was een Franse schrijver, die beroemd is geworden met Tableau de Paris, een beschrijving in 1050 op zichzelf staande hoofdstukken van het dagelijks leven in Parijs, de ‘hoofdstad van de wereld’. Gedeelten eruit zijn in het Nederlands vertaald (door Willem Derks) onder de titel Niemand ontbijt meer met een glas wijn. Tableau van Parijs 1781-1788. Het fragment hieronder gaat over de eerste vlucht met een waterstofballon. De eerste vlucht met een heteluchtballon had kort daarvoor plaatsgevonden, op 15 oktober.

1 december 1783
Gedenkwaardige dag! [Jacques] Charles en [Nicholas-Louis] Robert verhieven zich in de lucht ten overstaan van een immense menigte die de tuin van de Tuilerieën was binnengelopen of binnengeklommen en de poorten had geforceerd. Wie dit heeft gezien, heeft alles gezien op het gebied van een talrijke, deinende en gevarieerde mensenmenigte. Tweehonderdduizend mensen staken hun armen in de lucht met houdingen van verbazing, bewondering en vreugde; sommigen huilden van angst om de dappere fysici, anderen vielen op hun knieën, verstikt van verbazing, schrik of ontroering: alle toeschouwers waren één met de aeronauten, die kalm en rustig het volk groetten met hun vlaggen die hoger dan de torens wapperden. De nieuwheid en de majesteit van die superbe ervaring; een stralende zon, de luchtreizigers nodend die de aarde vaarwel leken te zeggen; de luchtreizigers zelf, die in het luchtruim verdwenen onder de toejuichingen van hun medeburgers die voor hen baden, huilden, beefden; en ten slotte de immense, prachtig ontvouwde ballon, gelijk een ster of de strijdwagen van een godheid die over de elementen heerst: nooit en nergens ter wereld heeft de fysica een buitengewoner ogenblik tot stand gebracht dat zo tot ieders hart sprak, en nooit zal deze unieke dag weerkeren.
Wat de aandachtige waarnemer het meest trof, waren de vrees en het mededogen die aller harten vervulden en die de blijheid van de bewondering iets smartelijks gaven. Ik heb mensen gehoord die, bij al hun emoties over een nieuwe gewaarwording, zichzelf verweten getuige te zijn van een prachtige, maar levensgevaarlijke proefneming en die zich medeschuldig aan de dood van de aeronauten zouden hebben geacht als het mis was gegaan. Er was geen enkele kwaadwillige in die menigte, allen beefden voor hun naasten, allen baden tot de god van de Ruimte om hun behouden terugkeer op aarde. Liefdevolle belangstelling, teder mededogen, hardop geuite emoties, dat waren de deugden die ik om mij heen bewonderde en die op aller gezichten te lezen waren toen de moed, het genie en de onverschrokkenheid zich boven de wolken verhieven. Zou iemand in zijn hele leven niet méér meemaken dan één dag met zo’n veelomvattende, indrukwekkende, diepe, heerlijke ervaring, dan nog zou hij het leven moeten zegenen.
[...]

Samuel Pepys -- 30 november 1661

Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken.



Saturday 30 November 1661
In the morning to the Temple, Mr. Philips and Dr. Williams about my several law matters, and so to the Wardrobe to dinner, and after dinner stole away, my Lady not dining out of her chamber, and so home and then to the office all the afternoon, and that being done Sir W. Batten and I and Captain Cock got a bottle of sack into the office, and there we sat late and drank and talked, and so home and to bed.

I am this day in very good health, only got a little cold. The Parliament has sat a pretty while. The old condemned judges of the late King have been brought before the Parliament, and like to be hanged. I am deep in Chancery against Tom Trice, God give a good issue; and myself under great trouble for my late great expending of money vainly, which God stop for the future. This is the last day for the old State’s coyne to pass in common payments, but they say it is to pass in publique payments to the King three months still.

zondag 27 november 2016

Ilya Gerber -- 27 november 1942

Ilya Gerber (1924-1943?) was een Litouwse Joodse jongen, die tijdens de oorlog in het getto van Kovno een dagboek bijhield. Fragmenten eruit zijn opgenomen in Geborgen bladzijden.

27 november 1942
Ik heb sinds de negentiende niet geschreven omdat er geen heel belangrijk Joods nieuws was, behalve dat brigades [voedsel] de laatste tijd niet in hun zakken meesmokkelen, en niet in kleine pakjes, maar in feite in hele bundels. Soms kom je met succes door de Krisciukaiciopoort en soms niet. Als de gettocommandant bij de poort staat, worden de bundels of pakken geconfisqueerd, en soms voel je zijn zweep. Maar als hij er niet is, kost het je wat ervoor nodig is om de partizaan [Litouwse helper van de Duitsers] of de politieagent om te kopen, en kun je er ongehinderd door. Bij de Varniupoort is het anders: hier komt de commandant niet zo vaak en natuurlijk maken Joden van de gelegenheid gebruik om met honderden kilo's te komen. Brigades komen beladen met pakken uit de stad en maken een omweg en komen het getto binnen via de Varniustraat.
Maar de Varniupoort is heel duur. Als arbeider van de Bostonbrigade weet ik dat. Eerst vroeg de Litouwse politie ongeveer driehonderd roebel [dertig Reichsmark] om je door te laten. Maar de Joodse politie of de mensen van het Arbeitsamt willen ook wat verdienen! Dus bedenken ze een nieuwe betaalmethode: het geld wordt niet rechtstreeks aan de Litouwer gegeven, maar gaat via de Joodse politieagent. Je komt bij de poort en de Joodse bewaker eist: 'Om door de poort te mogen betaal je vierhonderd roebel.' En een paar dagen later: 'Vandaag betaal je zeshonderd roebel.'
Er gaan een paar dagen voorbij en er is een nieuwe eis: 'Je betaalt achthonderd roebel!'
En we betalen. Hebben we een keus? Stel dat ze [ons eten] confisqueren? En hoe vaak is het niet gebeurd dat ze [sowieso] alles hebben geconfisqueerd, die lekkere jongens?

1 december 1942
Het is vandaag de derde dag dat de winter zijn ware bewolkte gezicht en ijskoude aard laat zien. Buiten is het koud, de wind blaast op al zijn blaas- en rietinstrumenten ter begeleiding van de witte sneeuw. Het kost moeite je ogen open te houden, en af en toe wordt je de adem benomen, afgesneden door de snijdende wind. [...]
Vandaag bracht ik de rantsoenen voor mijn werk in Boston mee naar huis. Je krijgt die rantsoenen één keer per maand: 2,8 kilo brood, 300 gram boter, wat suiker en koffie.
De laatste tijd wordt gesproken over de grote overwinningen van het Rode Leger. Ze vallen op alle fronten aan, van de Kaukasus tot de Witte Zee. Bij Terek [aan het Kaukasus-front] zijn ze door de Duitse linies gebroken. Ze ronden de schoonmaak van Stalingrad af, het offensief tussen de Wolga en de Don heeft de Russen goede resultaten opgeleverd, zoals de Duitse krant zelf vermeldt. In het getto doen zelfs al vele geruchten de ronde dat er slag wordt geleverd aan de grens met Estland en dat de bevrijding van de Joden vanuit het noordoosten snel naderbij komt... In Afrika, zegt men, worden de Duitsers neergeslagen.
Zie je wel! Nog een dag, een paar dagen en de bevrijding is nabij. Je moet alleen niet je geduld verliezen, dan komt het allemaal goed... Overmorgen is het Chanoeka!

donderdag 24 november 2016

Martine Bijl -- 25 november 1983

Martine Bijl (1948) is een Nederlands zangeres, actrice, schrijfster en cabaretière. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij, naar aanleiding van de première van haar eerste theatershow.

Vrijdag
De dag valt 's ochtends niet meteen aan scherven, maar begint tijdens het ontbijt wel een paar bedenkelijke barstjes te vertonen. We luisteren naar het radio-interview waarin drs. Janmaat de vragen van Max van Weezel en Henk van Hoorn tracht te omzeilen door toonloos, onstuitbaar en zonder één stemverheffing aan het woord te blijven over zaken die de kern van de gestelde vraag nauwelijks raken. Van Hoorn bijt zich schijnbaar emotieloos in het onderwerp vast, maar Janmaat maakt dankbaar gebruik van de machteloze woede van Van Weezel. Ik troost me met de gedachte dat er nu niet, zoals vijfenveertig jaar geleden, een grote Duitse baas is om de kleine doctorandus te helpen zijn Blut und Boden-theorieën in daden om te zetten. Rond het middaguur moet ik even op en neer naar Hilversum. Via de autoradio bespreekt een meneer het verstikkende heteroseksuele klimaat in Nederland. Het begint zachtjes te regenen. De dag wordt verder bepaald door ons optreden in Hulst. We gaan vroeg op pad. Schoon smokinghemd voor Henk mee, en twee banaantjes voor onderweg.
De toneelfaciliteiten in Hulst blijken gering, maar het zaaltje is vol en gezellig en na afloop krijg ik bloemen van de wethouder. Tijdens de rit naar huis maar weer eens de radio aan. Een dame vertelt nu over de steun- en actiegroep 'Bi is Best', die morgen in Amsterdam zal demonstreren. Het blijft tobben met de seksualiteit in Nederland.
Thuis krijgen de katten extra brokken.
Wij gaan verstikkend heteroseksueel naar bed.

woensdag 23 november 2016

Matthieu Galey -- 24 november 1979

Matthieu Galey (1934-1986) was een Franse schrijver. Zijn na zijn dood (hij overleed aan ALS) verschenen Dagboek 1953-1986 (vertaald door Joop van Helmond) wordt als een literair meesterwerk beschouwd. In 1979 werkte hij aan een boek over schrijfster Marguerite Yourcenar. Zij zou in 1981 de eerste vrouw worden die toetrad tot de zeer respectabele Académie française – een orgaan dat zich bezighoudt met enerzijds de woordenschat van het Frans, en anderzijds met de positie van deze taal buiten Frankrijk.

November 1979
Yourcenar (aan telefoon) over die toestand rond de Académie [française]: 'Ik heb niet geschreven, ik heb niets getekend. En ik ben gekozen, dat wordt reclame, zoals die spots voor coca-cola, waarin altijd één zwarte rondloopt op vijftien blanken.

Die toestand rond haar toetreding tot de Académie sticht veel beroering in het wereldje. De heren, die tegen zijn, zijn ziedend omdat ze onder druk zijn gezet – onder wie Mistler – en gooien allerlei spitsvondigheden in de strijd. Peyrefitte heeft Yourcenar gevraagd een fotokopie over te leggen van haar paspoort om aan te tonen dat ze wel degelijk Française is. Hij wilde eveneens dat de consul op kwam draven om de zaak officieel te bevestigen! ('En waarom niet, als we toch bezig zijn, een certificaat van goed zedelijk gedrag?' zegt Marguerite tegen me.) En Druon hels: 'Dat opent de deuren voor calamiteiten. Binnenkort zitten er veertig vrouwen een eind weg te breien tijdens de zittingen voor het woordenboek.

Op de Picasso-tentoonstelling [...] schuiven groepjes leden van de Académie, onder wie Gautier, Or. messon, enz. – zij die Yourcenar steunen – aan wie ik vertel dat Grace [Yourcenars partner] dood is. 'Aha! dat is een goed bericht,’ zeggen ze in koor. Nu kunnen ze pleiten voor vertedering, de arme ziel die alleen achterblijft en getroost moet worden, met tussen de regels de boodschap dat ze zich nu, verlost van dat blok aan het been, gemakkelijker kan verplaatsen om de zittingen bij te wonen...

vrijdag 18 november 2016

Robert Craft -- 18 november 1968

Robert Craft (1923) is een Amerikaans dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap.

18 november 1968
Pompano Beach. Het culturele niveau zoals dat geadverteerd wordt langs de geestelijke Hema van Route U.S. IA: uitnodigingen voor kegel- en rolschaatsbanen; voor waarzegsters; om te sjoelbakken, minigolf of jai alai te spelen; om plastic drijfhout, elektronische viszoekers (is dat niet 'onsportief'?), 'Spaanse koloniale meubelen op maat' te kopen; een bezoek te brengen aan 'U-Save Shopping Centers', 'Drive-In Funeral Homes', 'Happy Hour Cocktail Lounges', een 'Jungle Garden Safari' ('100 leeuwen in het wild'), het 'Wigwam Dorp van Tucka-buckaway en zijn stam, (die zuinige Seminolen?), een garage waar 'Personalized Waxing' wordt aangeboden (hoe persoonlijk kan autowas zijn?) en een First Church of Christ Scientists, waar men een preek kan horen: 'Waar zult u de eeuwigheid doorbrengen?'
Ik ga naar het strand ondanks een schroeiende hitte, een dreigende hemel en de verlammende blauwe blazen van waterdieren, die, als je ze met een scherp stokje doorprikt (wat kleine jongens graag doen) ontploffen als een feestballon. De mensen horen tot een soort (gepensioneerde dassenverkopers? ex-knuppelfabrikanten?) dat alleen op dit schiereiland voorkomt, al is het soort er niet geboren. Hun belangstelling blijft beperkt, zo blijkt uit de gesprekken die ik onopzettelijk afluister, tot het weerbericht (de satellietfoto's op de tv hier lijken op röntgenfoto's van tuberculeuze longen), het Dow Jones-gemiddelde en 'bij ons thuis'. Hun dochters - sommige heel begeerlijk in badpakken met een decolleté tot aan hun derrière, maar allemaal ondraaglijk jong - gooien met frisbees, plastic schijven ter grootte van een grammofoonplaat. Zelfs hier wordt de klant nog achtervolgd door reclame à la Route IA, maar dan voortgetrokken door vliegtuigjes vlak boven ons hoofd. 'Minnie Pearl's Chicken: All U care to Eat' staat daar te lezen, nogal dubbelzinnig.

woensdag 16 november 2016

Nicolaas Beets -- 17 november 1834

Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.

Leiden Maandag 17 Nov.
Ik ben tegenwoordig aan de orde van den dag. Heel Leiden, praat van mij en wijst mij na.

Pulcrum est digito monstrari et dicier hic est.**

Dames loopen uit om mij te zien, en willen iets bijzonders aan mij zien. Eene zelfs heeft beweerd dat mijn physionomie den dichter kenteekent! Allerlei valsche geruchten gaan over mij om, gelukkig niet tot mijn schade. Men hoopt mij op publieke plaatsen te zien verschijnen. ‘Of ik lid van 't Concert ben?’ vraagt juffer A. ‘Of ik melancholiek van aard ben’, juffer B. ‘Of ik iets van Byron's karakter heb’, juffer C. ‘Of ik voor de gewone conversatie geschikt ben?’ Mevr. D. ‘Wat kleur van oogen ik heb?’ freule E. ‘Of ik lang of kort ben?’ Juffr. F. En juffr. G.: ‘Of ik tegen zoo veel eer kan, als mij schijnt te wederwaren? Of ik niet aller-ij-se-lijkst pedant ben?’ Moi, je ris.


** Het is schoon met de vinger te worden aangewezen, en dat men van u zegt: deze is het.

Ronald Giphart -- 16 november 2001

Ronald Giphart (1965) is een Nederlandse schrijver. Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid is zijn persoonlijke kroniek van het jaar 2001.

[...] Bij de ingang van het café kreeg Dylan van een postende muziekliefhebber te horen dat hij zijn tanden uit zijn bek geslagen kon krijgen als hij het waagde voor te dringen. Gelukkig ging de deur op een kier, kon Dylan net zijn persoonlijke wachtwoord piepen en werd hij door de eigenaar vriendelijk en samenzweerderig binnen genood. Triomfantelijk draaide Dylan zich vervolgens wenkend naar mij, zijn chauffeur, waarna ik al even triomfantelijk de wachtende menigte passeerde en mij langs de bodyguards bij de ingang naar binnen drukte. [...]
'Wie gaan hier nu eigenlijk optreden?' vroeg ik aan de fotograaf, toen Dylan drank ging halen. De fotograaf dacht eerst dat ik een grapje maakte, maar toen hij doorkreeg dat ik echt niet wist wie er kwamen, antwoordde hij: 'Nou, officieel gaat hier vanavond de crew van de Rolling Stones een mopje jammen, maar officieus weet iedereen dat de Stones zelf komen meespelen. Alleen Charlie Watts komt niet, want die ligt altijd vroeg in bed.' [...]
Van de eigenaar hoorden we dat Mick, Ron en Keith in het Amstelhotel zaten en hun manager hadden gestuurd om te kijken hoe tapageus het strijdveld eruitzag. Hij hoefde alleen maar te bellen. De roadmanager luisterde twee nummers van de R Screwband mee en schudde toen zijn hoofd naar de eigenaar. Om hem heen werd verschrikt gereageerd. Hij schudde zijn hoofd van nee? Overmoedig stapte ik naar de raodmanager toe om uitleg (weet ik wat ik deed in mijn verdriet).
‘No, friend,’ zei de man, ‘too crowdy.’

maandag 14 november 2016

P.J.M. Aalberse -- 15 november 1918

Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.

Vrijdag 15 november 1918. Even half tien was ik in ’t Noordeinde; klokke kwart voor tien werd ik bij H.M. toegelaten. ‘Goede morgen, meneer Aalberse’, zei ze vriendelijk. ‘Neem plaats, alstublieft. Ik heb twee dingen te bespreken. Vooreerst hoorde ik u gisterenmiddag zeggen, dat u deze week velerlei menschen gesproken had, vooral arbeiders en middenstanders, uit verschillende deelen van ’t land. Daar zou ik gaarne nog iets meer van vernemen. En vervolgens, toen u onlangs bij me waart, zijn we blijven steken midden in ons gesprek over uw departement. Ik hoorde toen, wat u voor de volksgezondheid wilde doen; ik zou thans gaarne nog een en ander vernemen over uw plannen ten aanzien van de arbeiderswetgeving en de sociale verzekeringen.’

Beide punten hebben we uitvoerig besproken. De koningin vroeg van allerlei; en zei ook vaak haar eigen meening, op resoluut-frissche wijze. Zij hield mij tot half twaalf! ’t Is onmogelijk het heele relaas op te schrijven. Eén typisch gedeeltetje eruit: we kwamen te spreken over de volkspsyche.

‘Ja, dat is geloof ik de groote fout geweest van mijn ex-collega uit Duitschland, dat hij nooit voeling met het volk zelf had, en daarom ook het volk niet begreep.’

‘Zeker, majesteit, maar ik geloof, dat dit meer de schuld was van zijn omgeving van militairen en jonkers, die geheel buiten het volk staan, en door hún oogen moest hij dus het volk zien.’

‘Dat is wel zoo, maar ’t was toch zijn schuld, dat hij dien kring niet verbrak. Ik heb dat hier ook zoo gevonden. Maar ik voelde mij toen ongelukkig. Ik voelde, dat mij iets ontbrak. Mijn leven bevredigde mij niet. Totdat mij geleidelijk duidelijk werd, dat mijn hofkring me van ’t volk afsloot. Ik heb toen op een dag de ramen wijd opengegooid: ben onder het volk gegaan, zooveel ik maar kon. En heel den ouden pruikenrommel hier heb ik opgeruimd. Ik heb me omringd met jongere lieden, die begrepen wat ik wilde. En ik heb gezegd: wie ’t hier niet bevalt, hij ga gerust heen. Zoo kreeg ik een heel ander leven, en toen voelde ik mij gelukkig.’

Terwijl de koningin dit alles zeide, aarzelde zij zoo nu en dan en zei dan: ‘Ja, dat is eigenlijk heel persoonlijk’ – ‘Ja, dit wil ik u toch ook wel zeggen, ’t is eigenlijk heel persoonlijk.’ Het trof mij zeer, dat zij me dit alles zei.

’s Namiddags hadden we om vijf uur weer ministerraad. Besloten werd, bij de antwoorden in de Kamer geen enkele toezegging te doen, maar daarna een koninklijke proclamatie te doen verschijnen, waarin hervormingen, vooral op sociaal gebied, zouden worden toegezegd. Het agreement te Londen was voorloopig geteekend. We hebben meer bereikt, dan we verwacht hadden.

donderdag 10 november 2016

Nadine Wedel -- 11 november 1998

Nadine Wedel was in 1998 zestien jaar en verliefd op Christoph.

Deel 1


Hi! 10.11.98
Bin voll depri. Alles ist doch so scheiße! Warum bekommen alle dummen Mädchen 'nen Freund nur ich nicht?
Ich will'n Chris jetzt sehen, heute ist er wieder nicht rumgefahren. Er hat'n geiles Auto u. sonst war er auch voll nett. Zwar wollt' er mit mir 'ne Nummer schieben ("Kaffee kochen" heißt das jetzt), aber irgendwie ist er süß. Nur wenn ich ihn doch wiedersehen würd'. Na, Glück hab' ich nirgends. Scheiß auf alles! Wahrscheinlich bin zu blöd zu allem …!

Hi! 11.11.98
War ganz kurz im Handkuss. Und wer kam? Christoph. Er hat jetzt ganz kurze Haare. Ich find ihn so geil!
Aber als ich ihm sagte, daß ich ihn schon 2x besuchen war und er nie daheim war, meinte er: "Wenn mein Auto nicht da steht bin ich nicht da, außerdem hättest du mich besuchen sollen als meine Eltern weg waren." Ich sagte: "Woher soll ich wissen, daß deine Eltern wieder da sind?" "Hast' recht." antwortete er. Da wußte ich, daß er mich doch nur für 1. Mal durchficken wollt'. Schade, doch ich bleib' an der Sache dran. Nadine hat schon ganz andere Dinge geschafft, oder nicht? Ich will ihn! Ein harter Weg liegt vor mir …….

Hi! 15.11.98
Leider kein Chris gesehen. Schade! Ich weiß, daß es sowieso nur für eine Nacht gewesen wär', aber trotzdem. Nächstes Mal nehme ich (bei 'nem geilen Typ) das Angebot an (- Kaffee kochen).
Meine Liste ist schon wieder geschrumpft: 1. C.T. 2. S. F. 3. F.G. 4. A. K.
Bitte nur einen aus der Liste oder jemand denn ich erst kennenlern'! Ich warte! Mit Flugzeugen in meinem Bauch!

woensdag 9 november 2016

Dorothy Wordsworth -- 10 november 1803

Dorothy Wordsworth (1771–1855) was een Engels dichteres en dagboekschrijfster, en de jongere zus van de dichter William Wordsworth. Haar dagboeken staan hier online.

Saturday, November 10th. — A beautiful morning. When we were at breakfast we heard suddenly the tidings of Lord Nelson's death and the victory of Trafalgar. Went to the inn to make further inquiries. Returned by William's rock and grove, and were so much pleased with the spot that William determined to buy it if possible, therefore we prepared to set off to Parkhouse that William might apply to Thomas Wilkinson to negotiate for him with the owner. We went down that side of the lake opposite to Stybarrow Crag. I dismounted, and we sat some time under the same rock as before, above Blowick. Owing to the brightness of the sunshine the church and other buildings were even more concealed from us than by the mists the other day. It had been a sharp frost in the night, and the grass and trees were yet wet. We observed the lemon-coloured leaves of the birches in the wood below, as the wind turned them to the sun, sparkle, or rather flash, like diamonds. The day continued unclouded to the end.

Monday, November 12th. — The morning being fine, we resolved to go to Lowther.... Crossed the ford at Yanworth. Found Thomas Wilkinson at work in one of his fields; he cheerfully laid down the spade and walked by our side with William. We left our horses at the mill below Brougham, and walked through the woods till we came to the quarry, where the road ends—the very place which has been the boundary of some of the happiest of the walks of my youth. The sun did not shine when we were there, and it was mid-day; therefore, if it had shone, the light could not have been the same; yet so vividly did I call to mind those walks, that, when I was in the wood, I almost seemed to see the same rich light of evening upon the trees which I had seen in those happy hours....

maandag 7 november 2016

Nicolaas Beets -- 8 november 1834

Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.

Nicolaas Beets over Aarnout Drost.

Haarlem 11 aug.
Bezoek van Bakhuyzen met Drost. Drost heeft een ziekelijk, onbeduidend voorkomen. Hij is lang, mager, ingevallen borst, bruin vel, een bril met groote glazen. Een eenigszins teemende spraak, te onaangenamer omdat de dichter (want dat is de Schrijver van H.v.d.E.) noch de L. noch de R. naar behooren kan uitspreken, wat geen aanbeveling zal zijn voor den proponent, en het mij nu en dan zelfs moeilijk maakt hem te verstaan. Voor 't overige bemerkt men spoedig in hem den man van geest, smaak, lectuur en talent, die hij is. Op aandrang van Bakhuyzen las ik hem een paar secties uit mijn Jose voor.
[...]

Haarlem zondag 31 aug.
Slecht bericht omtrent de gezondheid van Drost . Hij heeft een bloedspuwing gehad. God geve dat hij blijft leven, en onze letterkunde niet van iemand beroofd worde die er zoo veel voor kan en zal zijn.

Leiden 23 Oct.
Bakhuyzen schrijft mij. ‘Tot mijn leedwezen moet ik u melden dat Drost weder koortsiger is. Het zal te bezien staan of dit aan den invloed van het weder toe te schrijven of als een gevolg zijner ziekte aan te merken zij. Ik hoop het eerste. Nimmer zou mijne vriendschap grievender slag geleden hebben’

Leiden 8 Nov.
Droevige morgen. Eerst door een briefje van Spengler, kort daarna door den formeelen rouwbrief van de familie verwittigd van den dood van Drost . Hoezeer de tijding mij niet verrastte heeft zij mij echter sterk aangegrepen, diep getroffen. Ziedaar den tweeden vriend, dien ik verlies, verlies in het bloeiendst der jaren, te midden van de schitterendste vooruitzichten. Hoeveel goeds had ik mij niet beloofd van de vriendschap die tusschen mij en den goeden, den braven, kundigen talentvollen, dichterlijken Drost zoo kort geleden ontstaan was! Hoog waardeerde ik hem, en hoe hoog zou de geheele natie hem eenmaal geschat hebben, indien hij had mogen leven om haar meer en meer te toonen wie hij was! Voortreffelijk mensch. Maar God weet wat best is.
De droevige stemming waarin deze doodstijding mij bracht maakte mij tot alles anders ongeschikt; maar ik nam pen en papier om Heye over ons treurig, ons onherstelbaar verlies te onderhouden. Dit heeft mij getroost. Ik schreef hem een langen uit mijns harten grond opgewelden brief, en verdiepte mij daar zoo geheel in, dat ik hem geëindigd hebbende verwonderd was te zien dat het tijd was mij te kleeden voor het diner bij van der Palm waartoe ik genoodigd was. Ik had er weinig opgewektheid toe, doch het piquante der conversatie, de tegenwoordigheid van den grooten man, het gezelschap der dames, wekte mij weder op, zoodat ik spoedig in de daar vereischte stemming geraakte...
[...]

zondag 6 november 2016

Klaus Mann -- 5 november 1948

Klaus Mann (1906-1949) was een Duitse schrijver. Zijn dagboeken uit de periode 1933-1949 zijn vertaald als Opgejaagd, gedoemd, verloren (vertaald door W. Hansen).

[Amsterdam] 2 november 1948
Voel me tamelijk down ('wegval'). In de ochtend naar dokter B., die 'busy' is. Later naar dokter De G. Inj. 2 n.— en ik voel me goed...
Gewerkt: 'Vulkan' (niet genoeg), corrigeer Mucha's manuscript. F. vanmiddag op bezoek. Met hem hier vanavond gegeten, post van Heinz (Berlijn) en Emmi Oprecht. Gelezen: The Steeper Cliff. Inj. (6 n. in totaal).

[Amsterdam] 3 november 1948
De verrassing met Truman: heel vermakelijk! Telegram verstuurd aan Christopher ('... kom graag...'). Brieven geschreven aan Mielein en Harold. Kantoor. Met F. gegeten. Brief van Paul Schneider-Dunker (!). Gewerkt: 'Der Vulkan' (niet genoeg). De avond met Hubsi doorgebracht, hier gegeten. Later gewandeld (sigaretten gekocht op de zwarte markt) en drinks. Verder niets. Enkele bladzijden Mucha herzien, The Steeper Cliff gelezen.

[Amsterdam] 5 november 1948
Gewerkt: ontevreden met het begin van het hoofdstuk 'Vulkan', nogmaals van voren af aan begonnen. 7 bladzijden... De 'neef van Jaap komt langs: kondigt het bezoek van Jaap aan: hij wil de gestolen pakken terugbrengen, enz. (??). F. op bezoek. Inj. (n., 2 b.). Rens komt niet opdagen. Vanavond thuis. Gewerkt: prospectus Gumpert (voor Qu.). Laat uitgegaan naar het Leidse Plein om een hapje te eten... Nobelprijs voor T.S. Eliot. Goed.

[Amsterdam] 6 november 1948
Behoorlijk intelligente tekst over Eliot gelezen (Herald Tribune), enkele gedichten van hem herlezen (Four Quartets). Gewerkt: 'Vulkan' (5 bladzijden). Bermann en Tutti komen langs (afscheidsbezoek).
20.30 uur: Weintraub en Kohn, uitvoerig gesprek, chez eux. 23.00 uur: Tom Rot ('Kring') en een paar andere typen... Post van Vicko, Horch (artikel 'Lecturing...' door Vogue aangenomen), enz.

[Amsterdam] 7 november 1948
Regenachtige zondag...
Bijna de hele dag met flauwekul verknoeid: Gumpert-prospectus afgemaakt, 'dementi' wegens Van der Pas, brieven geschreven|§ aan Speyer, Nebel en Opi. Apotheek, arts, inj. (4 n.). Half 7: F. en Rini, vanavond gegeten chez eux. Gelezen: gedichten van Peter Viereck, Terror and Decorum, E. W. Eschmann, Erdachte Briefe (nogal merkwaardig, maar 'arty'), The Steeper Cliff.

[Amsterdam] 11 november 1948
Rit naar den Haag (Engels visum) en andere voorbereidingen. Probeer om 8.30 uur 's avonds te vliegen: vlucht afgezegd. De nacht in het Amstel doorgebracht.

Londen, 12 november 1948
Aankomst in Londen in de vroege middag. Hotel Waldorf. 18.00 uur: barones Budberg. De avond met Zarek doorgebracht.

donderdag 3 november 2016

Friedrich Nietzsche -- 4 november 1888

Friedrich Nietzsche (1844-1900) was een Duitse filosoof. Uit: Uit mijn leven, vertaald door Charles Vergeer.

[Uit het voorlaatste aantekenschrift, november 1888]

Teich [müller]
Scep[tiques] gr[ecs]
Spir
A[ugust] Müller, der Islam.

*

's Avonds naar Cafè Livorno
3 — 5 naar Café Florio

Niet naar Roma
niet naar Löscher

Niet op straat mijn bril opzetten!

Geen boeken kopen!
niet me onder de menigte begeven!
's Avonds door de tuin V[alentino] tot het kasteel, dan weer er in tot het eind van de piazza Vitt[orio Emanuele I] en naar Cafè Livorno

in het theater met Gall[eria] num[erata] proberen!

*
Hfdst. over geloven
Hfdst. over Paulus

                        de middelen om ziek te maken
                        de middelen om gek te maken

*

Geen brieven schrijven!
Geen boeken lezen!
naar het Cafè iets om te lezen meenemen!
Notitieboek!

*

Water drinken.
Nooit spiritualia.
af en toe (Rhaba[r]ber)
's Ochtends Eén glas thee! koud laten worden!
's avonds iets warmer!
in het theater Galér[ia] posto numer[ato]
geen bril dragen op straat
niet me onder de menigte begeven!
niet naar Löscher
                      niet naar Roma!
geen brieven schrijven.
's Avonds warmere kleren dragen!

*

woensdag 2 november 2016

Paul Verlaine -- 3 november 1892

• Op uitnodiging van een aantal Nederlandse bewonderaars bracht de Franse dichter Paul Verlaine (1844-1896) van 2 tot 14 november 1892 een bezoek aan Nederland. Hij hield lezingen in Den Haag (waar Henriette van der Schalk haar toekomstige echtgenoot Richard Roland Holst leerde kennen) en in Amsterdam. Toen hij weer terug was in Frankrijk schreef hij Quinze jours en Hollande, een soort van (ongedateerd) dagboek, dat door Karel Jonckheere in het Nederlands is vertaald als Twee weken Holland.

[3 november]
Ik kom niet op de naam van het station, waar de Belgische doeane optreedt. Een kwartier oponthoud voor het nazicht van de bagage. Reizigers, die alleen een koffertje bij zich hebben, zoals in mijn geval, dienen niet uit te stappen. Een oude, geschoren doeanier in donkere uniform komt mijn coupé binnen en vraagt:
-Hebt ge niets nieuws mee?
-?...
Op mijn ietwat laattijdig, ontkennend of liever bevestigend antwoord, krast de waardige man met krijt een van die kabbalistische tekens, wat in dit kortschrift wil zeggen nagezien of doorlaten, of iets in die aard natuurlijk. O geheime, internationale administratie!
En ik profiteer van de tijd die me rest om voor mij in het buffet een klaargemaakt mee te nemen noenmaal te bestellen. Als elk ander buffet ook dit, met als enige oorspronkelijke noot een zeer hoog geplaatst borstbeeld van koning Leopold III, lange, trieste en voorname paardekop, die oprijst uit de kraag van een goudgeborduurde uniformjas, tussen epauletten van divisiegeneraal,-en gemaakt uit iets dat evengoed chocolade zou kunnen zijn als te hard gebakken aarde, en als het ware gefruit.
Bij de vele gesproken onderhandelingen, die me opgedrongen worden met het oog op het bestellen en betalen van mijn mee te dragen noenmaal, evenals dat met de gladgeschoren doeanier, hoor ik na zeventien jaar opnieuw het Belgisch, ik bedoel daarmee het in België gesproken vreemdsoortig Frans, door ons, Parijzenaars, alleen onder de Fransen, veel te veel bespot, onder ons gezegd.
Waar komen, heren taalkundigen, legt ons dit eens uit, bijvoorbeeld al die gekke ellipsen vandaan, zoals viens tu avec, die stopwoorden als in pour une fois, sais-tu? Die sprongen in persoon bij de werkwoorden, Tournez-vous un peu, mon capitaine, que je te brosse dans le dos, waarvandaan al die wendingen, waarmee ik me wel wacht te lachen? Want zoals (Waals België) in mijn ogen slechts een groep departementen is, ons ontnomen door een noodlottig verdrag, misschien onvermijdelijk voor Europa's evenwicht - wat voor evenwicht, zeg eens? - sedert dat rampzalig jaar 1870 en later, zou de Belg, alweer in mijn ogen, die, meen ik, hier volslagen gelijk hebben, niet simpelweg een streek-Fransman zijn, niet zonder partikuliere smaak en wendingen, die zeer dikwijls, om niet méér te zeggen, lieflijk naïef of aardig leep zijn?
Word ik echter niet alweer op heterdaad betrapt op nog meer afwijkingen? Ach, gij verontschuldigt me wel, niet waar?
Gaat het nu eenmaal niet om een ongedwongen, per losse missieven geschreven, al dan niet beter of slechter reisverhaal, wat het eigenlijk zou kunnen zijn, - anders is er geen samenspraak -, wat ik zoëven al magistraal liet opmerken, evenmin is het een droog brok uit een of andere Baedeker, tenzij de duivel er zich mee ging moeien. Welnu, waarde vriend, mocht gij, maar het zal niet gebeuren durf ik wedden, verwensen telkens af te wijken, waar de gelegenheid me dit zou gebieden, of zich zo maar voordoet: uitweiden is tenslotte de anjer in het knoopsgat, de ring aan de vinger, mede en misschien nog meer de vlag, de wimpel die de lading dekt.
Hier zit ik dan in mijn speciale wagen (in spoorwegtermen heet dat een toilet-wagen, charmant woord, nietwaar? Men zou het Belgisch kunnen noemen, en goed Belgisch) en precies als de plateform-bel luidt en, als van een herder, het signaal van de stationschef schuifelt, brengt een buffetjongen me een langwerpige rosse tenen korf, afgesloten door een open hangslot met de sleutel erop, waarin mijn noenmaal, werkelijk ‘verdraagbaar’, zoals ge ziet. Amper de tijd voor een fooi en... vooruit!
Ik klap de mahoniehouten tablet voor me op, hecht ze vast aan twee standers, die ik uit het benedenpaneel loswerk, en op dit zaktafeltje, om het zo te zeggen, zet ik twee schotels vlees, die zich in een soort van reusachtige schaal schijnen te koesteren, twee schotels met groenten, verspreid over andere uitzonderlijke schalen, een taart, een halve-fles macon en een kwart-fles champagne! Alles voor vier frank, vijftig centime.
De naam van de leverende maatschappij herinner ik me niet meer.
Gedaan met eten, laten we een beetje België aanschouwen. Ik ken ze, deze arme bijnaeenzaamheden van het Henegouwse, hoe dikwijls heb ik ze doorlopen en opnieuw doorzworven. Enkele dorpen, pannen en kalk, voorlopers van de Vlaamse landouwen even na Brussel. Maar de trein ijlt, ijlt maar, door steeds zwarter wordende partijen. Niet van zo ver, we lopen er langs dit keer, ziet ge de Mijn, de wegen worden donker van slakken, het moet nu ongeveer na enen zijn.
Mons! Bergen!
Mons! Een stad, waar ik lang heb gewoond en niet eens ken, zeg. Toch, in mijn prille jeugd heb ik er eens in een hotel geslapen. Daarentegen heb ik meer dan een dag en een nacht doorgebracht, elders dan in een hotel, toen ik wat minder jong was, en, ook niet ziek, helemaal niet, evenmin in het hospitaal. En nochtans ken ik Mons niet. Zoek maar uit!
Het is dus voor de eerste maal dat ik werkelijk de hoofdstad bekijk van deze provincie Henegouwen. Ze ziet er me eerder rood uit, met een zeer hoge toren, overvloedig versierd zo van ver gezien, de toren eerder in blauwachtige steen, met belfort en klokketoren, die ik voor het binnenrijden in het station opvang, met aan de linkerkant enorme, bijna fantastische hopen koolgruis. Men zou zeggen zwarte bergen, heuvels liever, waar aardmannetjes en berggeesten verblijven, het soort dat te lachen of te grijnzen zit in schouwroosters, of met gesloten vuistje te snurken ligt in winterse kachelpijpen.
De kondukteur van de Franse trein verlaat ons in zijn matzwarte uniform, met kentekens, kraag, strepen, paarse galons. In zijn plaats treedt een mooie blonde jongen op, eveneens in zwarte uniformjas geprangd, maar met platte koperen glanzender knopen in plaats van die trieste ronde in Frans zilver, gekapt met een stijve pet en roodkoperen boord aan de klep, klaar om ons lot in handen te nemen. Werkelijk charmant deze jonge kerel, die mijn konfidenties beantwoordt in verband met enige onzekerheden, eens over de grens met België richting Holland, gebied waar geen Frans meer bloeit.
-Maak u maar geen zorgen, meneer, ik zal u aanbevelen bij de treingeleider ginds.
Voorzien van deze waarborg, kruip ik opnieuw in mijn eenzame wagen, en, des te beter, het duurt geen uur bij de lichte verveling naar het kijken van min of meer banale, maar lieflijker wordende uitzichten, (na al die kolen!) of we zijn in Brussel-Zuid, voor een paar minuten, waarna we bijna de komplete toer van de plezante Brabantse hoofdstad maken om Brussel-Noord te bereiken.
Hieraan dank ik trouwens de gelegenheid om Brussel in vogelvlucht te overzien, want in zijn geheel ligt de stad trouwens in een delling, Brussel, waar ik destijds duchtig, zij het luttel maanden, maar welke dan!, heb geleefd. Welnu, Brussel ligt lief in zijn omrit.
Pannen, pleister en kalk voor de voorsteden; Spaanse en ietwat gotische fragmenten, verloren in nieuwigheden - meer dan één ouder wonder, het stadhuis met zijn oneindig hoog belfort, beklommen door een Sint Michiel, die als een zwaard een dikke bundel donderschermen heft (in België is het de gewoonte donderschermen als zwaarden te bundelen), rechtover het stadhuis, op een uiterst mooie marktplaats, louter sierlijk bewerkte en vergulde puntgevel, het prachtige Broodhuis of Maison du Roy, (niet te verwarren met het koninklijk paleis, lelijk bouwsel), momenteel aan een intelligente restauratie toe. Men deed er wel aan van voor dit prachtstuk het bronzen standbeeld van Egmont en Hoorn, die het belemmerde, te verplaatsen naar de Zavel; Sinter Goedele, kollegiale kerk van zuivere gotiek, een beetje log weliswaar, maar indrukwekkend al was het maar daardoor... Wat de moderne gebouwen betreft, sta me toe er niet op in te gaan. Ze zijn wat ze als al hun soortgenoten overal waard zijn, maar onbehouwen en als het ware verstoken van kunst. Ik maak een uitzondering voor het Justitiepaleis, dat ik enkele weken later bij een tocht door België zou terugzien, een Babels monument, eveneens op een hoogte, en waarvan de volgens mij te kleine en niet genoeg vergulde koepel de hele stad beheerst en de ganse omgeving, een gek maar geniaal gewrocht, rara avis in deze dagen van algemene mediokratie.
Jawel, Brussel is een bekoorlijke stad, zelfs zo bekeken, kursief als het ware, en ik begrijp dat de dichter van Isaac Laquedem zijn held er liet verwijlen, zich onderhouden met ‘tamelijk lamme burgers’ en in dit goed gezelschap een of meer pinten faro drinken: het moet hem een oase geweest zijn van te korte verpozing in de duizelingwekkende woestijn van zijn vervloekte zwerven.
En we vlieden naar Antwerpen, - velden, grote vlakten, bijna of allemaal weiden, vol koeien en schapen, bezet met heldere dorpen en zwierige ‘kastelen’, weliswaar ietwat grillig van trant maar toch aangenaam om te bekijken. Dan verandert het landschap en het wordt de Kempen: soberheid in halve onvruchtbaarheid, die bijna maritiem aandoet, maar dicht bij Antwerpen herpakt zich het groen, dat ik geneigd ben militair te noemen, want daar krijgen we, bijna gelijk met de grond, de forten met hun Belgische stenen leeuwen bij de ingang. We scheren langs de stad, waarvan we, met haar hoge toren en de oud-Russische koepel van de ‘katedraal’, dit tussen haakjes, want hiërarchisch gesproken is ze geen katedraal, niets zien dan wiegende masten, met ra's of zeilen, op de Schelde achter de huizen.
Dit keer, nadat de trein wat snelheid heeft gehaald, wordt het ernstig met Holland, en iets meer dan een uur later komt de Hollandse doeane in hoogsteigen persoon op de proppen. Zacht en mild is ze. Spijtig dat ze geen mond Frans spreekt.
De trein zet zich opnieuw in beweging en voorgoed rijden we het rijk binnen van Hare jonge Majesteit koningin Wilhelmina, eerste van die naam.