donderdag 29 december 2016

Alma Mahler -- 30 december 1901

Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn (vertaald door Peter Claessens).

Maandag 30 december 1901
We zijn vandaag quasi man en vrouw geworden. Ik mocht zijn [Mahlers] mannelijkheid, zijn zwellende kracht, strelen – en dat gaf me zo'n zuiver, sacraal gevoel, dat had ik nooit verwacht. Hij moet vreselijk lijden. Ik kan zijn pijn afmeten aan de mijne. Niemand heeft een idee hoe ontzagwekkend ik naar hem verlang. En toch – ik kan me niet voorstellen dat ik me vóór het vastgestelde tijdstip al aan hem geef. Een gevoel van illegitimiteit en schaamte zou de volle glorie van het heilige mysterie omlaaghalen. Mijn in God-geliefde.
Als ik alleen ben voel ik een leegte – de ontbrekende helft. We konden nauwelijks afscheid van elkaar nemen. Wat is de reden van deze vreselijke conventie? Waarom kan ik niet gewoon bij hem intrekken? Zonder kerkelijke zegen. Nu worden we verschroeid door ons verlangen, we verbruiken onze grootste vurigheid. Hij ontblootte zijn borst, en ik liet mijn hand op zijn hart rusten. Ik heb het gevoel dat zijn lichaam het mijne is – Hij is ik. Met des te grotere intensiteit bemin ik elk stukje van hem – buiten hem bestaat er niemand. Geen enkele andere gedachte!
Ik draag mijn haren los – daar houdt hij van – en onze lichamen klemmen zich met een moordende intensiteit tegen elkaar aan. Ik wil een kind van hem! Met zijn innerlijk. En mijn uiterlijk.
Was ik maar al de zijne! Nog negentig nachten!



Nog voor haar huwelijken met Gustav Mahler, Walter Gropius en Franz Werfel, en haar verhouding met Oskar Kokoschka, had it-girl Alma Mahler (1897-1964) al verhoudingen met Gustav Klimt en Alexander von Zemlinsky. Ze schrijft erover in haar dagboeken uit de periode rond 1900.

dinsdag 27 december 2016

Richard Tregaskis -- 28 december 1962

Richard Tregaskis (1916-1973) was een Amerikaanse oorlogscorrespondent die een aantal oorlogsdagboeken publiceerde, waaronder Vietnam Diary (1963), over de Vietnam-oorlog (1955-1975).

Friday, December 28
This morning, I arranged a flight with a T-28 mission to napalm, racket, and strafe some VC [Viet Cong] positions. While waiting for final word about this, I talked to Maj. Aldrich about his company's fund-raising efforts in behalf of WO [Warrant Officer] Holloway's wife, Grace, and family. The company had collected $385 for the family and Aldrich said the widow would have $10,000 in GI insurance, and just over $400 a month in widow's payment, including Social Security. He had carefully figured it out: $254.10 a month in social security, and $160 a month in service-connected death payments.
[...]

I rode with Lt. St. Col. King who was to have flown a third bird in our formation, but his T-28 washed out at the last minute with a mechanical malfunction. A jovial, blue-eyed tall son of the corn who was a B-17 and fighter pilot in World War II, King normally flies the T-28 missions "just about every other day." He told me that he makes the missions with his boys mainly for the sake of morale. "I want the pilots in this outfit to have a high morale, and everything that it takes to make a high morale. I want them to have uniform devices, like scarves and jungle hats, and star patches with tigers in them, everything they need to make them feel they mustn't let the outfit down. And it's the same with having American advisers around. They try harder if the American adviser is along."
When Lts. Si, Tham and I took off with our highly explosive loads, I was just as glad that Col. King didn't come along: His presence might have inspired the two Vietnamese hotshots to even more violent maneuvering in the course of dumping ordnance on the VC.

At any rate, we had a full load of rockets, .50-caliber machine gun ammo, and 500 pounds of napalm each.
We took off at 10:07, sizzling in the clear heat of the canopy while trapped by the usual mountain of gear, and headed north over what ap-peared to be scattered farms beyond Pleiku. Abruptly we climbed over a steep green ridge, more than 5,000 feet high. Then we were diving in a breathless pass toward high-ribbed mountains covered with almost solid jungle.
We made nine neck-snapping passes into two separate collections of huts designated as VC villages. It was, as Col. King had said, a solidly VC area: "An interdiction target: No friendlies."

We whirled at maximum speed around the green-ribbed mountains for a good 15 minutes, while the guns stuttered or the rockets arced — two passes during which there was no sound, only the sharp pull-up, and behind us, the boiling orange flames of napalm devouring the groups of houses. The steepest pass was a machine-gunning dive into a jungly mountainside marked as a VC strongpoint. Lt. Si seemed to have momentarily forgotten his wife and three children in Nhatrang: he held our nose down until far beyond what seemed the last moment. When he finally hauled back and skimmed us over the ridge top, there was a very unpleasant "graying-out" effect whereby our vision grew suddenly black, and our body parts seemed to be weighted with outriggers.

We saw no signs of anti aircraft on all these passes, and the raid was a success: Si and Tham filled out the report of 20 structures burned in enemy territory. After the aerial gymnastics — upside-down peel-offs, wing-overs, violent pull-ups — I was still teetering on the edge of nausea. Si, who seemed a mild man when not obliged to be a tiger at the controls of a T-28, asked me solicitously (with gestures) if I was sick. I was glad to be able to say no, even if it wasn't completely true.

I went to the local Air Force headquarters at the II Corps Citadel while the Vietnamese T-28 pilots filed their reports. Col. King, having effected a repair of his own T-28 so that it would be workable this afternoon, was saying to Capt. Glen Hellenga (of Alderwood Manor, Wash.), the reconnaissance duty officer, "Now we've got to get some more targets for this afternoon." He would be going this time. Later in the afternoon, I hitched a ride into Saigon with a Special Forces "Sneaky Pete" aircraft, a C-47 heading for The Ville just in time for the beginning of the New Year's Eve holiday.

maandag 26 december 2016

Maarten 't Hart -- 26 december 1999

Maarten 't Hart (1944) is een Nederlandse schrijver. In de Privé Domein-reeks publiceerde hij Een deerne in lokkend postuur. Persoonlijke kroniek 1999.

26 december 1999
Dolweer – Zolang ik hier woon, nu zeventien jaar, heb ik steevast op tweede kerstdag rond het middaguur in de koesterende zon op het keukenterras kunnen zitten. Dolweer! De winterjasmijn bloeit uitbundig. Overal flonkeren zijn knalgele muurbloemen. In de tuin zag ik in een slootrand al een bleekgeel speenkruidbloempje. En stiekem bloeit overal met piepkleine blauwwitte bloemetjes mijn lievelingsplantje: akker-ereprijs. Het voorjaar lijkt in aantocht. Het is net of op tweede kerstdag de natuur zich ieder jaar weer in zinsbegoocheling stort. Ook ditmaal scheen de zon rond het middaguur gul op de graniettegels van het terras. Overmoedig floot een roodborst zijn liedje. Er zat zelfs al een mees te pruttelen.

Georg Michael Lill -- 25 december 1915

Georg Michael Lill (1884-1952) was soldaat in WO 1. Zijn oorlogsdagboek is hier te lezen.

Weihnachten 1915, 25. Dez. 15
Der Tag begann mit einer furchtbaren Kanonade unter strömenden Regen. Auch hier musste ich die Erfahrung machen, dass die Einwohner des Städtchens Carvin dieses schöne Fest nicht zuwürdigen wussten. Mit Staunen stehen sie vor den Liebespäckchen, die man von zu Hausebekommt. Die Großen sind nicht zu bedauern, umso mehr die Kleinen derselben. Ich teilte meine kleine Gabe mit meinen Hausbewohnern und gab auch für die Kinder der armen Frau, die die Arbeit bei der reichen Frau im Hause verrichtet. Im Allgemeinen verbrachte ich den ersten Feiertag sehr einseitig, verkürzte dies durch Schlafen legen. Mein Herr ist in Stellung, kommt heute zurück.

Epinoy, den 26. Dez. 15
Der begann mit heftiger Kanonade und heftigen Regen, der zur Zeit noch anhält in den 8 Wochen unseres Hier seins. Zur Zeit herrscht hier lebhaftes Artilleriefeuer. Die Weihnachtsgaben,Liebesgaben haben eine merkliche Schwächung erfahren durch die Aufklärung der beurlaubten Soldaten, da am verflossenen Jahr die Verteilung eine starke Einseitigkeit aufwies.

Epinoy, den 27. Dez.
Zeitweise Niederschläge, heftiger Sturm. Die Kanonade hält heute noch an. Die Stimmung unter den Truppen ist eine sehr gedrückte. Es folgt z.Z. Bestrafung auf Bestrafung, sogar 10 und 15 Jahre Gefängnis. Dasselbe ist meiner Ansicht nur auf die Länge des Krieges zurückzuführen.

Carvin-Epinoy, den 28. Dez. 15
Gelindes Wetter, keine Niederschläge. Heftiges Artilleriefeuer. Die Lage ist im Allgemeinen sehr ruhig und es scheinen sich sehr wichtige Dinge vorbereiten zu wollen. Die Nähe zum Frieden ist noch sehr gering. Trotz einem 17-monatlichen Ringen und trotz den ersichtlichten Vorteilen, die wir auf allen Kriegsschauplätzen zu verzeichnen haben. Bis jetzt betragen die Zinsen der verpulverten Kriegssummen, Zinsfuß 5%, 1½Milliarden Mark. Das gesamte Nationalvermögen des Reichesschätzt man auf 350Milliarden Mark. Das Gesamteinkommen des deutschen Volkes betrug 1908 42/43Milliarden Mark. Die Summen der Kriegsausgaben sind so horrend, dass man sich kaum einen Begriff von den gewaltigen Zahlen machen kann.

Carvin-Epinoy, 29. Dez. 15
Mildes Dezember-Wetter bei bewölktem Himmel, ohne Regen. Heftiges Artilleriefeuer, es folgen z.Z. häufige Bestrafungen wegen Trunkenheit und unerlaubter Entfernung vom Quartier statt. Jetzt scheint meiner Ansicht der Krieg mit den Nerven zu beginnen, vor dem man gerade vor einem Jahr gesprochen hat. Ich möchte voraussetzen, dass derselbe Krieg bei den Herren Offizieren an den Nerven schon über ein Jahr dauert und dass in unserem 5.R.J.R. sage und schreibe zweiOffiziere sind, die den ganzen Feldzug an der Front bis jetzt mitgemacht haben. Die Herren sind alle beide Btl.-Adjutanten. Ferner sind der Reg. Kommandeur und sein Adjutant auch noch anwesend, den übrigen ist die Hölle schon lange zu heiß gewesen.

Carvin-Epinoy, den 30. Dez.
Gelindes Herbstwetter bei bewölktem Himmel ohne Regen. Den ganzen Tag heftige Kanonade, scheinbar bei unserer 3.Division. Die Kämpfe scheinen schärfere Formen anzunehmen. Jedenfalls steht irgendwas bevor. Heute besichtigte ich die Schießstände, die für unser Reg. angefertigt werden. Dieselben sind mir in Anlage wie Ausführung als mustergültig anzusehen. Die -46-Ausführungen fanden unter der bewährten Leitung eines Landsmannes Herrn Lt. Meyer aus Landau statt, dem alle Anerkennung gebührt. Das II.b.A.K. ist überhaupt als ein mustergültigestechnisches Korps anzusehen, dessen Arbeiten und Leistungen erst nach dem Krieg werden gewürdigt werden von Freund und Feind.

Carvin-Epinoy, 31. Dez. 15
Das alte leidensreiche Jahr neigt sein Haupt teils unter stürmischen Regen und heftigemKanonendonner zum Ende. Die gegenseitige lebhafte Tätigkeit hält schon seit Weihnachten an. Die Truppen erwarten im Allgemeinen vondem neuen Jahr den kommenden ersehnten Frieden.Hoffentlich geht der berechtigte Wunsch so vieler, sei es bei Freund oder Feind, in Erfüllung und stellt das auf der Türschwelle stehende neue Jahr nicht wieder neue Enttäuschung an die abermals Millionen hoffenden Herzen.Darum Lenker des großen Sonnenschein lass Friedenslicht in die Schädel der verstockten Minister hinein. Enttäuscht und hoffnungslos lass nicht alle nach Haus, damit nicht Neue im neuen Jahr weiter anstehen an dem schrecklichen Schmaus.

Carvin-Epinoy, den 1. Jan. 1916
Der erste Tag des neuen Jahres verlief für mich verhältnismäßig rasch. Den ganzen Tag über herrschte trübes regnerisches Wetter, das bis zum Abend zu einem furchtbaren Sturm wurde. Auch wurde feste vom alten in das neue Jahr hinüber gedonnert. Doch ließ die Kanonade den Tag über etwas nach. Die Schießerei in der Neujahrsnacht war auch wieder stark trotz des Verbotes, aber bei weitem nicht so als am verflossenen Jahr. Ich fertigte am heutigen eine kleine Skizze für neue Sanitäts-Unterstände. Abends hatte ich Besuch, meinen Bruder und Schneider Adam. Mit vier Maß Bier und Kartenspiel vertrieben wir uns den Abend und so verlief der erste Tag des neuen Jahres ganz gut. Will hoffen, dass sich die Geschichte zu Ende neigt.

vrijdag 23 december 2016

Rayda Jacobs -- 23 december 2004

Rayda Jacobs (1947) is een Zuid-Afrikaanse schrijfster. In 2004/2005 maakte ze een pelgrimstocht naar Mekka, waarvan ze verslag deed in haar boek The Mecca Diaries (Door Roland Fagel in het Nederlands vertaald als Mekkadagboek).

Dag 10 - donderdag 23 december 2004
De dag begint met grote verwachtingen. We gaan naar Mekka. Medina was ter voorbereiding, om de spanning op te bouwen. Medina heeft met de hadj eigenlijk niets te maken, maar Mekka en Medina zijn verbonden door de openbaring. De een is de geboortestad van de Profeet (vzmh), in de ander is hij gestorven. Het is zinnig voor pelgrims om eerst naar Medina te gaan en daarna naar Mekka. Mekka is waar we nu heen gaan. Onze bedevaart is nu officieel begonnen. Zoals gewoonlijk staan we voor de dageraad op om naar de moskee te gaan, daarna ontbijt, en om halfnegen verzamelen we voor het hotel. Vandaar gaan we met de hele groep, onder leiding van sjeik Gabriels, voor de laatste keer afscheid nemen van de Heilige Profeet (vzmh) met gebed.
Aangezien het een gemengde groep is, mannen en vrouwen, gaan we de moskee niet in, we gaan naar de manneningang waar we op de eerste dag zijn geweest. We staan op een afstand van zo'n meter of dertig om nog een glimp op te vangen van de kab'r van de Nabi (vzmh) en zijn twee kaliefen.
Sjeik Gabriels gaat voor in een kort gebed en daarna nemen we afscheid. We huilen en we omhelzen elkaar. Als we in de bus de stad uit rijden en de moskee van de Profeet achter ons laten, voelen we ons allemaal bedroefd. Of we de moskee ooit terug zullen zien, en zo ja wanneer, dat weten we niet. Het enige wat ons rest zijn onze herinneringen aan de plek waar Gods laatste Profeet (vzmh) zijn laatste jaren doorbracht en kwam te overlijden.
We zijn nu in ihram om Mekka voor het eerst binnen te gaan, de vrouwen in witte gewaden, onderrokken en lange witte broeken, de mannen in twee ongenaaide lappen, een voor over de schouder en een om het middel geslagen. We hebben onze ghus'l al achter de rug, een speciale rituele wassing na de douche, en we zullen stoppen bij Bir Ali, onze niqat waar we het gebed zullen zeggen dat hoort hij het aantrekken van de ihram. We mogen ons nu niet meer krabben, we mogen geen insect wegslaan, we moeten ons nu zeer gedisciplineerd gedragen. We zijn in ihram, want zodra we Mekka binnen gaan doen we onze oemra, en dat is een onderdeel van de hadj.

[...]

Nu zijn we eindelijk in Mekka. We zijn gekomen voor de hadj. Hadj betekent letterlijk 'reizen naar God'. Het veronderstelt ook oefening in het beheersen van het ik. Aan de hadj zijn specifieke verplichtingen verbonden en die hebben evenveel te maken met Abraham, Hagar en Ismail als met de Heilige Profeet Mohammed (vzmh), die in Mekka werd geboren en in Medina overleed.
We komen aan bij hotel al-Kareem. De bus stopt en vier jonge mannen stappen in. De een deelt flessen koel zamzam-water uit, een ander geeft ons een dadelkoekje, de volgende biedt ons een schaal met dadels aan. We stappen uit en staan opeens midden in een smal straatje dat wemelt van de mensen: venters, pelgrims, handelaren, vrouwen die op dekens zitten en noten verkopen of gebedsmatjes of gewaden - en dat allemaal op zo'n honderd meter van de Grote Moskee.
We gaan naar onze kamer op de tiende verdieping. Over een halfuur moeten we alweer opgefrist en wel terug zijn in de lobby van het hotel om ons bij de rest van de groep te voegen. Het eerste wat we moeten doen nu we Mekka hebben betreden, in ihram, is het verrichten van de oemra en de sa'i.
Onze kamer op de tiende verdieping blijkt veel kleiner dan die in Medina: vier bedden in een piepkleine ruimte, met een minuscuul raampje dat uitkomt op een muur. Of het dag of nacht is valt niet te zeggen. Het is te klein om een kat in de rondte te zwiepen. Aan de andere kant is het wel schoon en de badkamer beschikt over een normaal toilet. Maar hoe moeten we vijf weken lang met vier vrouwen in dit kamertje leven? Nu hebben we geen tijd die vraag te beantwoorden. We zetten onze koffers neer en doen onze rituele wassing. We zijn moe. Het is na elf uur 's avonds. Wat ons nu nog te doen staat kost minimaal drie uur, dat hangt af van de omvang van de mensenmassa die ons bij de Grote Moskee te wachten staat.
We gaan naar beneden. Sjeik Gabriels, nu blootshoofds, met een lange doek om zijn middel gedrapeerd en een andere over zijn schouders geslagen, begeleidt de groep naar de moskee. Ik ben gespannen, ik vraag me af wat mijn reactie zal zijn als ik de Kaäba voor het eerst zie. Zal het nog heftiger zijn dan mijn reactie toen ik voor het eerst de Moskee van de Profeet aanschouwde?
Vanaf het hotel wandelen we naar de Haram. De eerste honderd meter zijn hobbelig en zanderig: vlak naast ons hotel is een bouwplaats. Auto's zijn er niet, behalve een grote gele bulldozer. Op straat is het enorm druk, zelfs op dit nachtelijk uur. De kraampjes zijn open. De verkopers hebben hun waren uitgestald. Achter onze leidsman lopen we naar de moskee. We zingen een hymne: 'Labaik, lasharika kalaka labaik...' (O Heer, hier zijn we...)
We maken een halve rondgang om de Haram, dalen dan een trap af en gaan de moskee binnen. We lopen de binnenplaats op, en daar staat hij dan, de enorme, met zwarte zijde behangen kubus. Ik kan niet geloven dat ik nu voor de Kaäba sta. Hoeveel foto's heb ik niet gezien, hoeveel heb ik er niet over gehoord en gelezen? Elke dag heb ik mijn gebedsmatje in deze richting gelegd. En daar sta ik dan.
Sjeik Gabriels doet een doe'ah. Ik huil nu, probeer ervoor te zorgen dat niemand me hoort. We lopen naar voren om ons aan te sluiten bij de pelgrims die de rondgang om het Heilige Huis maken. We beginnen bij de Zwarte Steen, we blijven dicht bij elkaar, en we zingen. Wij maken een eerste rondgang en dan nog een tweede, tot we uiteindelijk zeven keer rond zijn gegaan. Er zijn heel erg veel mensen: de menigte is een draaiend wiel van mensen. We slagen erin om dicht bij de muur te komen, maar nooit in de buurt van de Zwarte Steen. Er schuift een kluwen mensen omheen en er is geen doorkomen aan, zeker niet voor een vrouw. We weten dat we misschien wel nooit de kans krijgen de steen aan te raken. De tawaaf heeft vijftig minuten geduurd. We bewegen ons naar de zijkant en doen salaah. Nu hebben we oemra gedaan.
Daarna is het tijd voor het ritueel rond Abraham, Hagar en Ismail. Toen Abraham met Hagar de woestijn in trok en haar daar achterliet met Ismail, kreeg Hagar al snel gebrek aan water. Ze rende heen en weer tussen de heuvels van Safa en Marwah om water te zoeken voor haar babyzoon. Op dat moment ontsprong opeens een waterbron, de Zamzam. Dit terrein tussen de twee heuvels, waar Hagar heen en weer rende op zoek naar water, wordt sa'i genoemd en de pelgrim moet er zeven keer omheen lopen. De sa'i en de tawaaf moeten door elke pelgrim worden uitgevoerd bij aankomst in Mekka.
Achter sjeik Gabriels aan gaan we opnieuw de moskee in, naar een erg lange brede gang, waar mensen langs de ene zijde omhoog lopen en langs de andere weer naar beneden gaan. In het midden is een afscheiding. De gang is propvol met in het wit gehulde lijven. We beginnen te lopen en reciteren onafgebroken. Aan het eind van de gang staan we op een heuvel. Nu wandelen we de andere kant op en aan het einde van de gang staan we opnieuw op een heuvel. Zeven keren wandelen we tussen deze heuvels op en neer. Tegen de tijd dat we daarmee klaar zijn is het twee uur 's nachts. Nu is het achter de rug. We hebben oemra en sa'i gedaan. We lopen naar de rij zamzam-vaatjes om daaruit te drinken. Overal in de Haram staan deze watervaatjes, zelfs in de Moskee van de Profeet in Medina. Dit water is niet te koop, het wordt in flessen gedaan en gratis uitgedeeld.
Zamzam beschikt naar men zegt over bijzondere eigenschappen. Vele mensen bezweren dat ze erdoor genezen zijn. Het water wordt opgepompt uit de bron en daarna behandeld met een reeks zandfilters en microfilters, en daarna wordt het ook nog eens gedesinfecteerd met ultraviolette stralen. Vervolgens wordt het opgeslagen in onderaardse bassins. Iemand zamzam te drinken aanbieden geldt als een bijzondere geste.

woensdag 21 december 2016

Susann -- 22 december 1986

• In 1986 was de Duitse Susann 16 jaar en was vooral met jongens bezig.

22. Dezember 1986
Puh, dieses Weihnachtsgetue! Warum mag ich Weihnachten bloß nicht? Entweder positiv, ich mag das gekünstelte Gefühl dabei nicht, das Verkennen des wahren Sinns des Weihnachtsfests oder negativ, ich habe Angst vor den Familiengefühlen oder überhaupt den Gefühlen, die dabei "hochkommen".
Ich hoffe doch das Positive! Doch ich weiß es nicht.
Jetzt ist es im Altersheim schon so weit, dass ich ein Mädchen einlerne. Sie ist 17, heißt Andrea, Dauerwelle, die liebsten braunen Augen, die ich je gesehen hab, keinen Hauptschulabschluss und lebt mit ihrem Freund zusammen. Sie ist süß und nett und nicht so verprollt, wie ich es denken würde, wenn ich nur die vorhergegangenen Kurzinformationen vernehmen würde - Ich weiß, ich bin von Vorteilen (Freudscher Verschreiber) belastet!. Es ist ganz gut, einen Tag guckt sie mir zu und zwei Tage steh ich dann daneben und pass auf, dass sie alles richtig macht!
Maren hab ich schon lange nicht mehr gesehen und auch nicht gesprochen. Sie ist ständig auf Feten mit Christine und ihrem neuen Freund Xaver. Xaver kenn ich sogar, er ist klein und dünn, um nicht zu sagen: schmächtig. Er ist 20, Abiturient, macht gerade seinen Verweigerungsdienst (Pluspunkte!!!) und hat ein Auto (Pluspunkte!!!). Sein Gesicht sieht schön aus.
Wolfgang Radke aus meiner Schule mag ich wirklich, er hat tolle Ansichten und wir denken oft in derselben Richtung. Es ist mir peinlich, dass ich in den beiden LK-Arbeiten so schlecht abgeschnitten hab. Wolfgang ist total gut.
Warum ist er nur so hässlich? So derbe hässlich? Zuerst dachte ich noch, er hätte eine gute Figur, aber er hat ein Hohlkreuz und einen Entenarsch. Unreine Haut, hässliche Zähne, die Lippen immer spröde, schiefe Augen und (da stark kurzsichtig) eine dicke Brille. Seine Hände gehen noch. Mehr kann fast gar nicht sein. Und das kann ich nicht, ich muss auch das Aussehen mögen, lieben. Ich fänd's witzig, wenn er mich auch hässlich findet.

dinsdag 20 december 2016

Hans Keilson -- 21 december 1944

Hans Keilson (1909–2011) was een Duits-Nederlandse schrijver, arts en psychiater. In 1944 zat hij ondergedoken en hield toen een dagboek bij (vertaald door Hans Driessen). "'Een schlemiel met vrouw en kind’ noemt Hans Keilson zichzelf in zijn dagboeken. Ondergedoken in Delft raakt hij in een diepe crisis. Hij twijfelt over zijn toekomst. Moet hij schrijver worden of arts? Hij heeft een intense relatie met de ook ondergedoken Hanna, die zijn creativiteit doet opbloeien. Maar in Bussum is Gertrud met hun dochtertje Barbara."

Donderdag 21-12
Er is iets gebeurd. Maar wat? Sonnet 46 heb ik meer voor Gertrud geschreven dan voor Hanna. Of je kunt zeggen: de aanleiding voor het gedicht is steeds meer achter het gedicht verdwenen. De noodzakelijke ontwikkeling van elke kunstzinnige arbeid. Zich losmaken van het levende object. L'art pour Part. Maar tegelijk is het nog meer dan dit, het blijft niet alleen een esthetisch probleem: het wordt binnengezogen in de hele levenskring. Maar het loslaten van het meisje is waarschijnlijk noodzakelijk en werd begunstigd door de tijd. Of nu in haar de snaar knapt waarover ze ooit schreef dat ze dat op zich nam als het maar een oplossing voor haar opleverde. Haar wezen spreekt anders tot mij, met meer liefde, zelfs in zijn wezenloze beperkingen. Er blijft zoiets als plicht in mij achter. Maar Gertrud en het kind zijn opeens veel dichterbij dan ooit. Ze verkeerden in gevaar, en het gevaar heeft ons altijd verenigd. De mensen om me heen komen me ook milder voor dan vroeger. Er is iets gebeurd. Schil voor schil baan je je langzaam een weg naar je middelpunt. Ik ben bezig als een mol. Maar helaas nog veel geheimen en valstrikken van het bedrieglijke, diefachtige wezen. Daar lijd ik onder. En overwin het niet. Het snoepen van tafels is een zaak van de onvrijen. Ik wist niet dat ik dat in deze mate was. Diepe schaamte.
Shakespeares sonnetten hebben het beide: het bittere en het zoete, kracht en tederheid, muziek en gestalte, klank en kleur. En het onbetwistbare getuigenis van een eminent leven erachter. Merkwaardig dat we niet weten aan wie ze zijn gericht. Dat verhoogt bijna hun mystieke betekenis voor ons. En geeft het afzonderlijke sonnet zijn eindeloze perspectief.
Diepe bewondering voor Stefan George, wiens taal alleen kan worden vergeleken met die van Luther. Je weet niet wie je meer moet bewonderen: Shakespeare of George. 'En niemand zal victorie kraaien' - steeds meer wordt deze spreuk bewaarheid. We zullen het de komende dagen zien. Of Churchill valt? Zijn schaduw valt steeds platter op de grond.
Van Oyen heeft mijn 'Traumende' gelezen, en hij vond het heel zuiver en geconcentreerd. Ik heb niet gezegd dat ik het ben. Heel grote verleiding.

zondag 18 december 2016

Achilles Cools -- 19 december 2004

• Achilles Cools (1949) is een Belgische kunstenaar die zijn inspiratie vindt in de biologie. Uitgebroed. Dagboek van een beeldenmaker.

18 december
De jaren snellen voorbij, mijn lief, in allerijl voorbij, en weldra zal niemand weten wat jij en ik weten. Hoe meer alles in de mist van het verleden verdwijnt, hoe tederder en verrukkelijker wij onze liefde en haar tragische erotiek in verhalen van een volmaakt geluk laten stollen. Het onafwendbare sterven van onze hartstocht bezinkt in beelden, die schemeren als bomen in de mist; ze wijken in de tijd, maar blijven onmiskenbaar bewaard. En ook al is er door de mist niet veel te zien, ergens is er dat gelukzalige gevoel dat je de goede kant op kijkt.

19 december
Waarom beweren sommigen dat wetenschap van meetlat tot meetlint 'kil' is, geen poëzie bevat en dat elke betovering erdoor vervliegt? Wat is er zo bedreigend aan verstand? Mysteries verliezen hun poëzie niet als ze zijn opgelost. Integendeel, de oplossing blijkt vaak mooier dan het raadsel, en hoe dan ook: door het oplossen van het ene mysterie, breng je andere mysteries aan het licht. Misschien zelfs als inspiratiebron voor andere poëzie.
Natuurlijk mag ik door een bloem te bestuderen de schoonheid ervan niet uit het oog verliezen. Ik moet nog een diepere schoonheid zien, die niet zo gemakkelijk is waar te nemen. Ik zie de ingewikkelde wisselwerkingen van de bloem. Een kleur die de bloem ontwikkeld heeft om insecten aan te trekken. Door het bestuderen van de bloem wordt de schoonheid steeds groter.

20 december
Waarom vliegen motten in de vlam van een kaars? Zelfmoord - neen. Voor de mens een kaars en lamp had uitgevonden, waren hemellichamen de enige nachtelijke lichtbronnen. Die fungeren als kompas voor motten, een ingebouwde vuistregel om hun weg te vinden. Zodra de mens een kaars introduceert, zal die regel ertoe leiden dat de motten in de vlam van de kaars vliegen en verbranden.
Ook ons brein is geëvolueerd om te overleven in het stenen tijdperk. Zo hebben kinderen een ingebouwde vuistregel die zegt: Geloof alles wat je ouders of de ouderen van de stam vertellen. Erg nuttig: iemand moet ze voor de gevaren verwittigen. De gelovers zullen langer leven. Maar behalve waarheden kunnen we evengoed geneigd zijn onwaarheden te geloven. Dat maakt ons kwetsbaar.

Carry Ulreich -- 18 december 1944

• Het Joodse meisje Carry Ulreich (1926) zat in de oorlog ondergedoken in Rotterdam. Ze hield van 1941-1945 een dagboek bij, dat onlangs is gepubliceerd als 's Nachts droom ik van vrede.

Maandag 18 Dec
Ik heb weer eens op een fiets gezeten! En het ging, alleen heb ik nog een paar pijnlijke plekken over! Vrijdag moest ik naar de tandarts. Nu stond in Hillegersberg Mies d'r fiets. Als ik hem zou halen, mocht ik erop terug. Ik heb me weer doodgehaast naar de dokter (niemand ontmoet), hij heeft al mijn tanden geplombeerd, heel zorgvuldig en pijnloos, niet eens geboord. Eigenlijk was ik klaar nu, maar heb afgesproken om te trekken. 'k Ben doodsbang voor complicaties. Doorgelopen naar Hillegersberg, onderweg geprobeerd boodschappen te doen (te krijgen), maar haast overal tevergeefs. Kom ik eindelijk doodmoe aan, dan hoor ik dat mijnheer nog even een boodschapje is gaan doen op de fiets. Geen manier van doen, want ze wisten hoe laat ik komen zou. Maar enfin, met de vrouw des huizes heb ik een half uurtje gekletst. Er hing een heel mooi schilderij van haar door Bob geschilderd. Heel gezellig, maar veel te vol, de kamer. Een paar mensen ontmoet, o.a. een wijsgeer, dichter. Hij kwam binnen met een grote flambard, eerst dacht ik een schilder. Mevrouw liet mij het huis beneden zien. Prachtkamer aan het water gelegen. Zou verrukkelijk zijn om te studeren, zo rustig. Een schattig huisje is het. Maar intussen was het erg laat geworden en ik wilde voor mijzelf een bh kopen. 4 uur zaken dicht. Heb geraced, maar de zaak was toch gesloten.
Toen fietste ik maar op mijn gemak voor mijn plezier een beetje door Blijdorp. 't Was lekker koud. Vrieskoud. Ik hoop maar dat het niet gaat vriezen dit jaar, want er heerst toch al zo'n nood. Wij zijn bevoorrecht dat we nog kolen hebben en eten hebben om op die kolen te bereiden. Maar mensen die van het rantsoen leven: 1 kilo aardappelen en brood, half ons kaas, 1 ons vlees per week (meer niet), die hongeren. Gelukkig is witte kool genoeg te krijgen, maar daar kun je je tenslotte niet vol van eten en je wordt er na 2 weken misselijk van. Ik eet ongeveer hier het minste middageten (stamppot witte of rode kool), maar dit zijn drie porties van de gaarkeuken: de familie Zijlmans zag laatst iemand met een pannetje lopen, er was weinig, maar goede vette jus bij. 1 kilo aardappelen en 2x per dag warm eten! Honger!
Wij krijgen gelukkig wel eens wat erbij, zodat wij, in vergelijk met anderen, het rijkelijk hebben, 's Ochtends 3 boterhammen, voor de lunch 3 met koolsoep, 's avonds een goed vol bord stamppot en soep voor! Nu krijgen we de Kerstdagen. Volgende week al. Wat is dit jaar gevlogen! Dit komt waarschijnlijk in afwachting op de vrede, want we leven van maand op maand, hoop op hoop. De dagen zijn de laatste maanden zo kort, dat ze omgaan voordat je iets anders gedaan hebt dan afwassen, eten zorgen, afwassen, enz. maar dit jaar kerst wil Ton hier een feestje maken: heren avondkledij en dames avondtoilet. Wij hebben het niet, jammer, anders zou de sfeer nog volmaakter kunnen zijn. Maar misschien ga ik pa z'n smoking wel halen. Dansé, burp, na. Toch prettig, even de sleur doorbroken.

C. Buddingh' -- 17 december 1968

C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.

13-12
[...] Wat ik nog wel eens zou willen maken (in navolging van Dirk Coster), is 'De Nederlandse poëzie in honderd verzen'. Het zou wel een iets andere bloemlezing worden, vermoed ik.

17-12
Ik ben geen liefhebber van practical jokes. (Scott Fitzgerald, was het, vreemd genoeg, wel.)

In de etalage van de dierenwinkel tegenover Pictura een prachtig bordje: 'Er zijn weer reptielen'. Erg mooi vind ik trouwens ook altijd - in een winkel aan de andere kant waar zeo.a. hengelartikelen verkopen -: 'Heden maden'.

18-12
Twee gedichten die ik zeker in mijn 'Nederlandse poëzie in honderd verzen zou zetten: Narrenwijsheid van Van Schagen en De bollenkweker, van Noordstar. (Waarschijnlijk ook: Weerspiegeling, van Winkler Prins. En: 'Wilder dan wild, wie kan mij temmen' en 'Het waait een windeken koel uiten oosten' natuurlijk.)

In de kunst wordt nog heel wat meer discipline vereist dan in het leger.

Wat ook heel plezierig en ontspannend kan zijn: vijf minuten denken aan alle boeken die je nooit zult lezen.

Onze gedachten worden ons door onze gevoelens ingegeven.

donderdag 15 december 2016

Simone de Beauvoir -- 16 december 1940

Simone de Beauvoir (1908-1986) was een Franse filosofe en schrijfster. Fragment komt uit haar Oorlogsdagboek. september 1939 - januari 1941.

Zaterdag 16 december
School. Gewerkt in brasserie 'Lumina' tegenover mijn ouders; het is er sinister en ijskoud met die rode tegelvloer en er zit niemand; de eigenares kwebbelt onvermoeibaar met een stamgast, ik krijg geen koffie, daar begint serieus gebrek aan te ontstaan. Buiten is het om te rillen - bij mijn ouders, waar ik lunch, ook — ik werk nog wat in de 'Versailles' - geen brieven. Gisteren heb ik bij Kos. een brief van maandag van Bost gezien: 'Mijn liefste, je moet me schrijven,' nog steeds vage jaloezie en vaag plezier dat ze hem niet correct behandelt, maar dat is wel behoorlijk getemperd, ik ben er vrij onverschillig onder. Ik ga even bij Kos. langs - dan correspondentie - en ik ga naar de 'Vikings' om Sorokine haar les te geven; ze zit in een hoekje achterin met haar leerling, die meteen weggaat - haar onfortuinlijke vriendin ziet haar meubels in beslag genomen door deurwaarders, ze worden uitgewezen. We werken aan Descartes; ze begrijpt het goed, ze is heel braaf. Ondertussen zien we naast ons Laporte [filosofiedocent] in een hartstochtelijke omhelzing met een blond mens in een groene jurk. Sorokine vraagt me gegeneerd of ik haar een passage wil uitleggen van Mac Orlan, die volgens haar heel obsceen is, iets over koperdraad, maar het gaat om een zeer lyrische vergelijking van een vrouw met een accu, in een overigens afgrijselijk slechte stijl. Ze bekent me dat de kolonel haar twee keer op haar mond heeft gezoend, en dat hij daarna met haar gebroken heeft. Ik laat haar alleen en neem een taxi naar de rue Malebranche; Védrine ontvangt me hartstochtelijk - we eten bij 'Knam' [Pools restaurant], slechte muziek - ik sloof me voor haar uit en over het geheel genomen ben ik in een goeie bui, een beetje gemaakt vrolijk misschien. We gaan vroeg weer terug, we gaan op bed liggen, praten wat, knuffelen een beetje en gaan slapen, 's Nachts haat ik haar een beetje omdat ze ligt te draaien en te blazen, wat me niet verbaast. Maar ze is best aardig.

Zondag 17 december
Gezellige zondag die me herinnert aan andere, poëtische zondagen; maar wat er ontbreekt is dat ik van Védrine houd, en daardoor blijft het als een poëtisch abstract schilderij - die zondagochtenden in het Quartier Latin of op Montmartre met Bost, wat waren die heerlijk. We blijven tot 9 uur liggen dommelen, je kunt het bijna uitslapen noemen, dat was me al lang niet meer overkomen; ik lijk wel een lompe verzadigde vent, zoals ik haar liefkozingen ontwijk, ik denk alleen aan mijn ontbijt en mijn werk. Ken wat ontheemd gevoel als ik uit het raam kijk, sneeuwachtige ochtend: dat is het, dat speciale licht in de straat, dat de ochtenden met Bost bij me oproept, maar er zit geen warmte bij, het grift zich niet in mijn hart. We gaan naar het postkantoor, twee brieven van Sartre waar ik heel blij mee ben vrijetijdsgevoel, bijna vakantie, met een heleboel tijd om te werken in het vooruitzicht. Het doet me ook denken aan bepaalde ochtenden met Sartre in Rouen. We gaan naast elkaar zitten in de 'Mahieu', we ontbijten en we gaan aan het werk. Heel gezellig. Védrine heeft haar kozakkenmuis op en draagt een overhemd met een stropdas, ze zou op een leuk joch lijken als ze niet zo opgemaakt was. [...]

maandag 12 december 2016

Benoîte Groult -- 13 december 1944

Benoîte Groult (1920) is een Franse schrijfster. In 1963 publiceerde ze een oorlogsdagboek, dat ze samen met haar zus Flora geschreven heeft: Journal à quatre mains, in het Nederlands door Nini Wielink vertaald als Dagboek voor vier handen.

13 december 1944
Si possum!* Ik word niet goed van je sums! Si dives sim, nona avarus sim**, dat is algemeen bekend.
Wat een dagen! Ik eet één op de twee maaltijden in het Saint-James en buiten mijn radio-uren om profiteer ik van de aanwezigheid van Ian. Hij heeft, omdat hij uit Winnipeg komt, de indruk dat in die hoofdstad van de liefde die Parijs is, alle vrouwen speciale aanleg voor wellust hebben. Hij denkt dat ik danseuse in Tabarin ben en ook nog kan koken en Xenophon vertalen. Kortom, een volmaakte vrouw! Ik laat hem maar in die waan.
Maar Canadezen bedrinken zich als zwijnen. Ik zie hem en zijn buddie om twaalf uur 's middags weer en dan zijn ze helemaal bezopen van de Cointreau, de Capucines en de 75. Ze blijven er wonderlijk genoeg waardig en stijf uitzien. Vanavond was Ian doodmoe en ben ik met Eve op de Club gebleven om te dineren met twee lange Zuid-Afrikanen, een blonde en een donkere, slank, gedistingeerd, in het bezit van auto's en chauffeurs, en dodelijk saai. 'De chauffeur is een prachtexemplaar,' fluistert Eve tegen me, 'heel wat interessanter dan de majoors.' Jammer genoeg zijn we er voor de majoors. De mijne is de donkere; hij heeft een purperkleurige mond zoals sommige donkere mensen hebben, maar hij opent die alleen om te eten. Ik vraag me af waarom hij de moeite heeft genomen ons uit te nodigen. Maar wie zie ik, als ik weer beneden in de danszaal kom, met zijn hoofd in zijn handen aan de bar staan? Ian, volledig plastered. Ik heb de majoors van de Kaap schaamteloos in de steek gelaten en heb de hele avond met Ian gedanst, me comfortabel tegen zijn borst gevlijd als in een eersteklas rijtuig. Hij weet niet meer wat hij doet. Laat zijn portefeuille bij de bar liggen; gaat een Capucine voor me halen en brengt die aan een ander... herhaalt aan één stuk door dezelfde zinnen: 'Oh! I'm just a guy'.
Ian wekt een soort moederlijk gevoel bij me op.
Hij heeft nog maar drie dagen verlof; ik zou die graag met hem willen doorbrengen. Ik begrijp de Mums wel die trots zijn op die grote aanhankelijke dieren. Maar Kurt is morgen maar een paar uur in Parijs. Ik zal Ian pas overmorgen weer zien.

14 december 1944
Ik voel me een snol en dat hindert me een beetje. Maar het zou onfatsoenlijk zijn om m'n beer teleur te stellen en het is ook ondenkbaar dat ik Ian zou laten vertrekken zonder hem weer te zien, want hij zal nooit meer op mijn weg komen.
Ik voel dat deze periode uniek is; ontstolen aan een leven van eerbaarheid! Het is een onverwacht intermezzo en je zou het lot beledigen als je er niet van profiteerde. Al was het alleen maar om, als ik veertig ben en jaren van trouw achter de rug heb, tegen mezelf te kunnen zeggen: 'O, mannen, daar weet ik alles van.'
Het meervoud begint niet bij twee wanneer het om ervaring gaat. Ik heb Kurt vandaag gezien, mijn lieve Amerikaanse weldoener, en ik heb een heerlijke dag gehad. Maar mijn blonde Ian vertrekt overmorgen voorgoed...


* Als het kan
** Als ik rijk was, zou ik geen vrek zijn

zondag 11 december 2016

J.M.A. Biesheuvel -- 12 december 1981

• J.M.A. Biesheuvel (1939) is een Nederlandse schrijver. In 1981 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij (onder het pseudoniem 'God zelf').

Zaterdag [12 december]
Hele dag in bed gebleven. Ik hou alleen de maan en de zon en Sirius en Vernis op hun plaats. Voor de rest zoeken ze het maar uit. In bed krijg ik een angstbui. Ik denk dat ik alleen een oog ben dat absurditeit waarneemt. Het is nu een mengelmoes van een betrekkingswaan en paranoia. Achteraf valt het mee. Het bed staat scheef in dit oude huis en daardoor glijdt er steeds een kreukel in het elektrische dekentje waar ik met mijn billen op lig. Als de kreukel weg is lig ik lekker en is ook de bui over. Hele dag in bed, dieren zijn ook niet gek/vele houden winterslaap. Mag God dan achterblijven? In bed hoor ik hoe de buurvrouw kaas komt brengen. Eva is de hele dag aan het bellen en praten met mensen. Buurman Arnoldussen komt oud brood, kaas en schillen voor de geit en de konijnen brengen. Zijn vrouw is ziek. Die komt anders altijd de spullen brengen. Een heel lief vrouwtje. Ze zorgt goed voor mijn kleintjes. Moet beslist naar de hemel.
Dan komt Loek Post aan mijn bed zitten. Hij handelt in Swarma vlees en Swarma broodjes. Hij vertelt hoe hij twintig broodjes-winkels in Den Haag, Amsterdam en Utrecht heeft. 'Heel leuk 's nachts,' zegt hij. 'Je ziet er iedereen door elkaar in zo'n zaak... Hoeren, ambtenaren, morgensterren en pooiers. Het gaat de hele nacht door. En vreten en zuipen maar. Waarom lig jij zo vaak in je nest?' 'Weltschmerz,' zeg ik, 'het is zuivere Romantiek. Ik kan niet anders.' Loek heeft iets voor me meegebracht. Een oud en versleten pijpenrek. 'Echt iets voor jou,' zegt hij, 'want jij bent toch zo'n ouderwetse klootzak. Dat is ook romantisch. Moet je op je kamer hangen en dan al je lege pijpen erin. Dat staat jofel.' Ik vraag hem of hij er iets op wil schrijven dat het een soort van offer wordt. Hij schrijft op het blanke, geschuurde hout aan de achterkant van het pijpenrek: 'Pijpenrek des Gods' en als ik het hem vraag timmert hij het op een handige plek tegen de muur.
Eva is maar in de weer met eten klaarmaken. Ik hoor de lappen gewoon in de pan sudderen in bed, ja hoe zeg je dat? Vanuit bed hoor ik ze in de pan. Ineens begrijp ik waarom Eva zo druk aan het koken is. Wat ben ik toch een slappe zak om de hele dag op bed te liggen, dag in dag uit, loop eens mee in een demonstratie, schrijf nu eindelijk eens die nota waar de directie van het ziekenhuis waar ik werk al een jaar op zit te wachten! Als Donny, Alice en Albert arriveren kom ik uit bed. Het is acht uur in de avond. Ik weet een briljant verhaal te houden over Ruysdael, Rembrandt en Vermeer, overeenkomsten en verschillen. In twee uur heb ik drie flessen Australische wijn gezopen. Ik was hartstikke dronken. Maar één sudderlapje gegeten en die vind ik juist zo lekker. Dan maar weer naar bed. In'bed bedenk ik dat ik ook een nieuw hok voor de konijnen moet maken en de wormen, hebben die het niet koud met die vorst en de sneeuw?
Ik maak me daar beslist zorgen over. Hebben de pissebedden wel een goed onderkomen in onze tuin? Aan het tuinhekje moet ook wat worden gedaan, er zit een veel te gammel sluitinkje op. Ik vind dat er een klink op moet komen. Dat zal ik zelf doen, maar alleen als het lekker weer is. Voorlopig blijf ik in bed.

donderdag 8 december 2016

Hans van Straten -- 9 december 1970

De omgevallen boekenkast van journalist, schrijver en boekenliefhebber Hans van Straten (1923-2004) is een verzameling gevarieerde anekdoten, herinneringen, droomverslagen, dagboekfragmenten en aforismen, die vrijwel allemaal op de een of andere manier over boeken gaan.

9 december 1970
Buddingh's dagboek is uit, eindelijk! De laatste dagen ging ik 's middags, als ik van de krant kwam, telkens even bij Broese kijken of het er al was. Eerst in de etalage, waar alle nieuwe uitgaven onmiddellijk worden uitgestald met het kaartje 'nieuw'. Dan, teleurgesteld omdat ik niets zag, toch nog even binnen, want je kunt nooit weten. En vandaag, terwijl ik al weg wou gaan, zag ik het opeens liggen, één exemplaar, weggestopt tussen de poëzie-uitgaven.
Onbegrijpelijk! Je zou denken dat ze er meteen een paar honderd van hadden ingeslagen. Het lag er zó onopvallend dat ik er niet eens zeker van ben dat ik het de vorige dagen niet over het hoofd heb gezien.
Nu lees ik het, liggend op mijn bed, de lectuur telkens onderbrekend voor het naspelen van een partijtje uit het Morphy-boek**, om het plezier maar zo lang mogelijk te laten duren.
Dat Morphy-boek-ik vind voorin nog de datum waarop het in mijn bezit kwam: 13 juni 1944. Ik was er speciaal voor van Leiden naar Amsterdam gereisd, want ik wist dat er nog een exemplaar stond bij Swets & Zeitlinger. In die dagen werden de treinen regelmatig uit de lucht beschoten, maar ik moest en zou dat boek hebben.
Je leven riskeren voor een boek! Zo gek ben ik toch maar geweest. Alleen, ik ben er niet zeker van dat ik het weer zou doen.


** Paul Morphy (1837-1884) was een in zijn tijd zeer beroemde schaker.

maandag 5 december 2016

Vic van de Reijt -- 6 december 2001

Vic van de Reijt (1950) was in 2001 uitgever bij Nijgh & Van Ditmar. Hij hield op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij ter gelegenheid van de verschijning van zijn Nederlandstalige Cover Top-100.

Donderdag [6 december]
De hele ochtend overleg met bureauredacteur Marion Hoff en samensteller Kick van der Veer over de liedteksten van Ramses Shaffy in onze mooie Pluche-reeks. Hoe gaan we ordenen, chronologisch per album of toch maar alfabetisch, en moeten de liedteksten die anderen voor hem schreven vervallen? Maar wat doen we dan met zijn lijflied `Laat me', een compositie van Herman Pieter de Boer. De Van den Ende Foundation heeft helaas ons subsidieverzoek per kerende post geretourneerd, en dat betekent voorlopig uitstel van de publicatie.
Karin Spaink komt haar exemplaren afhalen van De dood in doordrukstrip, haar wijze en mooi opgeschreven beschouwingen over dood, euthanasie en zelfmoord. Ze is op weg naar de uitspraak in de zaak Sutorius en ze is er niet gerust op. Ook ik ben gejaagd: in de blauwe koffiekamer van Carré wordt zometeen de Cover Top-100 gepresenteerd.
Het blijkt een perfecte ambiance. Harry Slinger zingt zijn Bob Dylan-bewerking `Ik verveel me zo (in Amsterdam-Noord)', Jan Rot schittert met `La Mamma' en Jacques Herb verslikt zich tot groot vermaak van iedereen in de coupletten van `Manuela'. Friso Wiegersma, de schrijver van `Het dorp', krijgt het eerste exemplaar van boek en box, waarna de aanwezige artiesten volgen: de legendarische Tobi Rix (van de toeteriks), Ria Valk, Conny Vandenbos, Max Woiski jr., Johnny Lion, tweederde van het Cocktail Trio en driekwart van de Fouryo's, de covergroep van `Zeven leuke meisjes' en `Zeg niet nee'. Ik sluit vriendschap voor het leven met zangeres Joyce Schouten en even later zie ik mijn vader (1914) hetzelfde doen. Nagenieten met de hele Brabantse familie. Alle restaurants rondom Carré zijn volgeboekt, maar Da Pasquale in Landsmeer biedt uitkomst. Veel beter eten en volop plek. Tot diep in de nacht ben ik bezig een platenkoffertje voor Barend & Van Dorp samen te stellen, want daar moet ik live gaan draaien.

zondag 4 december 2016

Anneke Bosman -- 5 december 1945

• De Nederlandse Anneke Bosman zat in de oorlog in een interneringskamp in Indonesië. Ze hield in die periode (en daarna) een dagboek bij.

28-11-1945
Vanmiddag dronken we thee met kwee-talem [soort koekjes] op het balkon, toen er opeens geschoten werd. Aansluipende Gurkha’s kwamen voorbij. Auto’s werden beschoten. Een militaire auto met een mitrailleur kwam vanaf de Dagoweg en reed de Ireneboulevard in, maar hij deed verder niets. Vanuit de kampong duurde het schieten voort. 's Avonds kwamen er vluchtende mensen van de buitenste huizen voorbij. Ze zagen de gewapende inlanders aankomen. Toen hebben wij ook onze koffers beneden klaargezet.
Het schieten werd al heviger en heviger. Een hele harde knal dichtbij. We vluchtten naar het Lyceum op de Dagoweg. Onze koffers op en aan een fiets en Bellakroontje in een mandje. De kogels floten om ons heen. Een oranje pak met spullen bleef in de tuin liggen en ook de deur vergaten we op slot te doen. Vlug, vlug weg! Vele anderen vluchtten met ons mee. In het Lyceum werden we in de aula opgevangen en daar kregen we op het toneelpodium een slaapplekje op oude gordijnen en het mandje met de kip op een stoel.

29-11-1945
Vanmorgen vroeg weer terug naar “Beatrix”**. Alles was in orde. Zelfs het oranje pak lag er nog. Daarna konden we met de auto van dr. Stibbe naar het paviljoen van het Ursulinenklooster. Fam. de Ridder verhuisde naar de Bandastraat en fam. Mandersloot naar Tjihapit. Sinds gisteren heb ik weer geelzucht en is mijn eetlust bijna weg.

5-12-1945
Een echte St. Nicolaas en drie Pieten kwamen langs en strooiden uit zakken. Ze deelden zelfs pakjes uit. (Wouter deed helaas net zijn middagslaapje). Onze drie jongens kregen samen een mooie Amerikaanse trein met rails en een leuke veldfles, gemaakt van een klapperdop. Roelie, Heleen en ik ieder een handwerk en een gesp. Mam een handtas met voor ieder een servet. 's Avonds laat kregen we nog twee Australische pakketten met toiletartikelen en andere nuttige dingen. Geen schoenen helaas. Een paar dagen werden er allerlei blikjes uitgedeeld. Mmmm! Spek, boter, haring, melk en pakjes biscuits.



** 10 november: "We namen intrek in huize “Beatrix”, ons eigen huis aan de Beatrixboulevard, dat nog redelijk goed de oorlogstijd had doorstaan."

Nescio -- 4 december 1953

Nescio (J.H.F. Grönloh, 1882-1961) was een Nederlandse schrijver. In zijn Natuurdagboek (1946-1955) deed hij verslag van onder meer zijn tochtjes en wandelingen.

4 December Vrijdagochtend. Wou naar Loenen maar miste de bus, ook betrok het wat. Toen maar even heen en weer naar Muiden over de Mauritskade en langs het Oosterpark. Een gele vlek in de wolken onder de zon (twee maal). Weer even dat gevoel van avontuur! Wat herfst-tristesse, maar goed zicht. Weesp zeer rustig op de horizon, eerst de oude kerk rechts, daarna links van de nieuwe. Betlem wat schraal en nuchter in dit weer. Een teere zee, bijna één met de lucht. Durgerdam zeer wazig. Bij Muiden over het land naar Hilversum gekeken, waar vroeger de beschaving huisde naar ik dacht (40 à ruim 50 jaar geleden). De 2 torens heel klein en ver, in een wazig koperen horizon, zoo leek het nog wat, over die breeë sloot met een knak en opzij van al die kleine populiertjes bij den weg en het verstrengelde wilgenbosschage. Terugrijdende eens achteruit gereden en tusschen de wilgen een mooi lang wit stuk van de Gaasp gezien (even voor de Diem, van Muiden gerekend.) Ruim 11 uur thuis.

Max de Jong -- 3 december 1950

Max de Jong (1917-1951) was een Nederlandse dichter. Zijn dagboeken zijn onlangs gepubliceerd.

Zondag 3 december
De hele dag zitten corrigeren. Resultaat 2 1/2 vel is gelijk een tientje.
Bk.* Evelientje was er! Joost sprak iets met haar af omtrent de pick-up voor Woensdagavond. Ze vertrok om 7 uur.
Geschaakt met Frans, Jaap L. en Siem en Loek P. als toeschouwer. Het schaken was prettig, maar ten aanzien van Evelientje heb ik me weer eens hopeloos blootgegeven. 'Als je vues op een meisje hebt, moet je altijd zorgen, dat ze een even aantal minnaars heeft,' zat ik te beweren, en een zo fraai geciseleerd aphorisme wordt door die ongeletterde hufter van een Frans dan niet eens gewaardeerd.
Om 9 uur op het uitstekende idee gekomen, om naar Evelientje te gaan. Hans en Thea waren er, keken elkaar aan en gingen weg. Ze heeft zich ontloofd!! Klaagde, dat de verkoopsprijs van een ring zoveel lager was dan de inkoopsprijs. Voorts vindt ze Joost vervelend^ maar hij heeft haar dan toch maar vast mogen zoenen. Het ging bij hem zo zonder enige romantiek. Hij heeft met mate op mij afgegeven (ik was indiscreet en roddelde). Ik heb er van 9 tot 2 gezeten. Alleen maar gepraat. Zij is polygaam. Stelt zich voor nu te leven en later pas te trouwen. Maar wel maar met een tegelijk. Ik heb gepoogd, haar mijn combinatie van true love en light love uiteen te zetten. Kon niet goed uit mijn veel te vele woorden komen. Zij wierp tegen, dat je bij iedere nieuwe verhouding toch weer op een absolute liefde hoopt.
Ze vindt Joost vervelend, Frans wat meer, maar toch ook maar matig en W.W. ook.
Tenslotte dan afgesproken, dat ik volgende week Woensdag bij haar kom eten. En dat we dan Donderdag naar tante Mia gaan. Zij kent de schrijver van den Aardweg, is een jaar of veertig. Ik nog even teruggegaan, om haar een rijksdaalder te lenen. Toen keek ze van nou zul je het hebben. Zij komt niet op het Sinterklaasfeest -moet naar haar vader.

Maandag 4 december
Woensdag promoveert Jan.
Gisteren toen ik van Evelientje kwam naar bed gegaan en vandaag uitgeslapen. Vanmiddag maar 1 vel gedaan.
Bk. Tegen Joke een beetje bot gedaan. Ik had met Frieda willen praten, maar kan haar niet alleen krijgen. Geschaakt met Siem. Van het lange wachten een schaakhoofd gekregen en weer naar bed gegaan.
N.B. Het geld uit Wageningen blijft uit.

Dinsdag 5 december, zijnde Sinterklaas
Weer uitgeslapen. Vanmiddag iets voorspoediger gewerkt dan gisteren — weer een vel gedaan.
Bk. Vanwege de Sinterklaas practisch niemand.
's Avonds de krant gelezen en 's nachts nog een vel gedaan.



* De Jong zat vaak in eetcafé De Nieuwe Biekorf, dat vlak na zijn dood is opgeheven. Dat etablissement werd voornamelijk bezocht door studenten, journalisten, halve artiesten en aankomende kunstenaars en schrijvers, onder wie de gebroeders Van het Reve, Corneille, Karel Appel en Hanny Michaelis. De laatste noemde De Jong een aartsquerulant, die ’uit God weet uit welk principe van burgermansverachting nooit anders dan met een lepel at, wát er ook op zijn bord lag’. (Nico de Boer)

vrijdag 2 december 2016

Friedrich Nietzsche -- 2 december 1888

Friedrich Nietzsche (1844-1900) was een Duitse filosoof. Uit: Uit mijn leven, vertaald door Charles Vergeer.

[December 1888]
Ik heb nodig
a) Iemand die op mijn maag let.
b) Iemand die samen met mij lachen kan en een uitgelaten type is.
c) Iemand die trots is op mijn gezelschap en 'de anderen' leert mij met respect te behandelen.
d) Iemand die mij voorleest, zonder een boek daardoor dommer te maken.

woensdag 30 november 2016

Louis Sébastien Mercier -- 1 december 1783

Louis Sébastien Mercier (1740-1814) was een Franse schrijver, die beroemd is geworden met Tableau de Paris, een beschrijving in 1050 op zichzelf staande hoofdstukken van het dagelijks leven in Parijs, de ‘hoofdstad van de wereld’. Gedeelten eruit zijn in het Nederlands vertaald (door Willem Derks) onder de titel Niemand ontbijt meer met een glas wijn. Tableau van Parijs 1781-1788. Het fragment hieronder gaat over de eerste vlucht met een waterstofballon. De eerste vlucht met een heteluchtballon had kort daarvoor plaatsgevonden, op 15 oktober.

1 december 1783
Gedenkwaardige dag! [Jacques] Charles en [Nicholas-Louis] Robert verhieven zich in de lucht ten overstaan van een immense menigte die de tuin van de Tuilerieën was binnengelopen of binnengeklommen en de poorten had geforceerd. Wie dit heeft gezien, heeft alles gezien op het gebied van een talrijke, deinende en gevarieerde mensenmenigte. Tweehonderdduizend mensen staken hun armen in de lucht met houdingen van verbazing, bewondering en vreugde; sommigen huilden van angst om de dappere fysici, anderen vielen op hun knieën, verstikt van verbazing, schrik of ontroering: alle toeschouwers waren één met de aeronauten, die kalm en rustig het volk groetten met hun vlaggen die hoger dan de torens wapperden. De nieuwheid en de majesteit van die superbe ervaring; een stralende zon, de luchtreizigers nodend die de aarde vaarwel leken te zeggen; de luchtreizigers zelf, die in het luchtruim verdwenen onder de toejuichingen van hun medeburgers die voor hen baden, huilden, beefden; en ten slotte de immense, prachtig ontvouwde ballon, gelijk een ster of de strijdwagen van een godheid die over de elementen heerst: nooit en nergens ter wereld heeft de fysica een buitengewoner ogenblik tot stand gebracht dat zo tot ieders hart sprak, en nooit zal deze unieke dag weerkeren.
Wat de aandachtige waarnemer het meest trof, waren de vrees en het mededogen die aller harten vervulden en die de blijheid van de bewondering iets smartelijks gaven. Ik heb mensen gehoord die, bij al hun emoties over een nieuwe gewaarwording, zichzelf verweten getuige te zijn van een prachtige, maar levensgevaarlijke proefneming en die zich medeschuldig aan de dood van de aeronauten zouden hebben geacht als het mis was gegaan. Er was geen enkele kwaadwillige in die menigte, allen beefden voor hun naasten, allen baden tot de god van de Ruimte om hun behouden terugkeer op aarde. Liefdevolle belangstelling, teder mededogen, hardop geuite emoties, dat waren de deugden die ik om mij heen bewonderde en die op aller gezichten te lezen waren toen de moed, het genie en de onverschrokkenheid zich boven de wolken verhieven. Zou iemand in zijn hele leven niet méér meemaken dan één dag met zo’n veelomvattende, indrukwekkende, diepe, heerlijke ervaring, dan nog zou hij het leven moeten zegenen.
[...]

Samuel Pepys -- 30 november 1661

Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken.



Saturday 30 November 1661
In the morning to the Temple, Mr. Philips and Dr. Williams about my several law matters, and so to the Wardrobe to dinner, and after dinner stole away, my Lady not dining out of her chamber, and so home and then to the office all the afternoon, and that being done Sir W. Batten and I and Captain Cock got a bottle of sack into the office, and there we sat late and drank and talked, and so home and to bed.

I am this day in very good health, only got a little cold. The Parliament has sat a pretty while. The old condemned judges of the late King have been brought before the Parliament, and like to be hanged. I am deep in Chancery against Tom Trice, God give a good issue; and myself under great trouble for my late great expending of money vainly, which God stop for the future. This is the last day for the old State’s coyne to pass in common payments, but they say it is to pass in publique payments to the King three months still.

zondag 27 november 2016

Lidija Tsjoekovskaja -- 28 november 1960

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres. Ze was bevriend met de dichters Anna Achmatova. Een dagboek van haar ontmoetingen met Achmatova is verschenen als Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962.

28 november 1960
Anna Andrejevna [Achmatova] heeft me vanochtend gebeld: ze verwacht de drukproeven, of ik wilde komen. Ik ben vanavond gegaan toen ik klaar was. Ze is vermoeid, geprikkeld. Ze vertelde me van de nieuwe heldendaden van het Paleis der Wonderen. Verdwenen zijn haar aantekeningen over Poesjkin, haar herinneringen aan Mandelsjtam, haar citaten uit het dagboek van Jakov Zacharovitsj [Tsjernjak].
'Misschien komen ze wel weer boven water,' zei ik. 'Misschien in Leningrad. Moet u trouwens geen koffertje met een sleutel kopen voor uw manuscripten?' 'Ach, houdt u alstublieft op/ onderbrak Anna Andrejevna mij, 'wat voor sleutels? Jc krijgt gewoon zin om alles te verbranden.'
Ze dicteerde me een gedicht op de dood van Pasternak. Vervolgens dronken we met de anderen thee in de eetkamer, maar we bleven niet lang zitten en gingen snel weer terug naar haar kamer. We spraken over mensen en over tijdperken. Anna Andrejevna zei: 'Tolstoj en Dostojevski geloofden dat je de wereld kon verbeteren. Wij kunnen dat al niet meer geloven. Dostojevski wist dat een moordenaar de kunst verliest om te leven. Door de oude vrouw en Liza het leven te benemen, heeft Raskolnikov zichzelf beroofd van de kunst om te leven. Hij leeft niet, hij eet zelfs niet, hij gaat alleen af en toe op bed liggen en slaapt met zijn kleren aan. En onze tijdgenoten? Die hebben naar hartelust gemoord en geleefd. Dat kostte hun geen enkele moeite. Als ze 's ochtends thuiskomen - die nachtdienst is vermoeiend - willen ze hun vrouw in een nieuwe peignoir zien en hun dochtertje met strikken in het haar... Zij verstaan de kunst om te leven!'

Ilya Gerber -- 27 november 1942

Ilya Gerber (1924-1943?) was een Litouwse Joodse jongen, die tijdens de oorlog in het getto van Kovno een dagboek bijhield. Fragmenten eruit zijn opgenomen in Geborgen bladzijden.

27 november 1942
Ik heb sinds de negentiende niet geschreven omdat er geen heel belangrijk Joods nieuws was, behalve dat brigades [voedsel] de laatste tijd niet in hun zakken meesmokkelen, en niet in kleine pakjes, maar in feite in hele bundels. Soms kom je met succes door de Krisciukaiciopoort en soms niet. Als de gettocommandant bij de poort staat, worden de bundels of pakken geconfisqueerd, en soms voel je zijn zweep. Maar als hij er niet is, kost het je wat ervoor nodig is om de partizaan [Litouwse helper van de Duitsers] of de politieagent om te kopen, en kun je er ongehinderd door. Bij de Varniupoort is het anders: hier komt de commandant niet zo vaak en natuurlijk maken Joden van de gelegenheid gebruik om met honderden kilo's te komen. Brigades komen beladen met pakken uit de stad en maken een omweg en komen het getto binnen via de Varniustraat.
Maar de Varniupoort is heel duur. Als arbeider van de Bostonbrigade weet ik dat. Eerst vroeg de Litouwse politie ongeveer driehonderd roebel [dertig Reichsmark] om je door te laten. Maar de Joodse politie of de mensen van het Arbeitsamt willen ook wat verdienen! Dus bedenken ze een nieuwe betaalmethode: het geld wordt niet rechtstreeks aan de Litouwer gegeven, maar gaat via de Joodse politieagent. Je komt bij de poort en de Joodse bewaker eist: 'Om door de poort te mogen betaal je vierhonderd roebel.' En een paar dagen later: 'Vandaag betaal je zeshonderd roebel.'
Er gaan een paar dagen voorbij en er is een nieuwe eis: 'Je betaalt achthonderd roebel!'
En we betalen. Hebben we een keus? Stel dat ze [ons eten] confisqueren? En hoe vaak is het niet gebeurd dat ze [sowieso] alles hebben geconfisqueerd, die lekkere jongens?

1 december 1942
Het is vandaag de derde dag dat de winter zijn ware bewolkte gezicht en ijskoude aard laat zien. Buiten is het koud, de wind blaast op al zijn blaas- en rietinstrumenten ter begeleiding van de witte sneeuw. Het kost moeite je ogen open te houden, en af en toe wordt je de adem benomen, afgesneden door de snijdende wind. [...]
Vandaag bracht ik de rantsoenen voor mijn werk in Boston mee naar huis. Je krijgt die rantsoenen één keer per maand: 2,8 kilo brood, 300 gram boter, wat suiker en koffie.
De laatste tijd wordt gesproken over de grote overwinningen van het Rode Leger. Ze vallen op alle fronten aan, van de Kaukasus tot de Witte Zee. Bij Terek [aan het Kaukasus-front] zijn ze door de Duitse linies gebroken. Ze ronden de schoonmaak van Stalingrad af, het offensief tussen de Wolga en de Don heeft de Russen goede resultaten opgeleverd, zoals de Duitse krant zelf vermeldt. In het getto doen zelfs al vele geruchten de ronde dat er slag wordt geleverd aan de grens met Estland en dat de bevrijding van de Joden vanuit het noordoosten snel naderbij komt... In Afrika, zegt men, worden de Duitsers neergeslagen.
Zie je wel! Nog een dag, een paar dagen en de bevrijding is nabij. Je moet alleen niet je geduld verliezen, dan komt het allemaal goed... Overmorgen is het Chanoeka!

donderdag 24 november 2016

Martine Bijl -- 25 november 1983

Martine Bijl (1948) is een Nederlands zangeres, actrice, schrijfster en cabaretière. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij, naar aanleiding van de première van haar eerste theatershow.

Vrijdag
De dag valt 's ochtends niet meteen aan scherven, maar begint tijdens het ontbijt wel een paar bedenkelijke barstjes te vertonen. We luisteren naar het radio-interview waarin drs. Janmaat de vragen van Max van Weezel en Henk van Hoorn tracht te omzeilen door toonloos, onstuitbaar en zonder één stemverheffing aan het woord te blijven over zaken die de kern van de gestelde vraag nauwelijks raken. Van Hoorn bijt zich schijnbaar emotieloos in het onderwerp vast, maar Janmaat maakt dankbaar gebruik van de machteloze woede van Van Weezel. Ik troost me met de gedachte dat er nu niet, zoals vijfenveertig jaar geleden, een grote Duitse baas is om de kleine doctorandus te helpen zijn Blut und Boden-theorieën in daden om te zetten. Rond het middaguur moet ik even op en neer naar Hilversum. Via de autoradio bespreekt een meneer het verstikkende heteroseksuele klimaat in Nederland. Het begint zachtjes te regenen. De dag wordt verder bepaald door ons optreden in Hulst. We gaan vroeg op pad. Schoon smokinghemd voor Henk mee, en twee banaantjes voor onderweg.
De toneelfaciliteiten in Hulst blijken gering, maar het zaaltje is vol en gezellig en na afloop krijg ik bloemen van de wethouder. Tijdens de rit naar huis maar weer eens de radio aan. Een dame vertelt nu over de steun- en actiegroep 'Bi is Best', die morgen in Amsterdam zal demonstreren. Het blijft tobben met de seksualiteit in Nederland.
Thuis krijgen de katten extra brokken.
Wij gaan verstikkend heteroseksueel naar bed.

woensdag 23 november 2016

Matthieu Galey -- 24 november 1979

Matthieu Galey (1934-1986) was een Franse schrijver. Zijn na zijn dood (hij overleed aan ALS) verschenen Dagboek 1953-1986 (vertaald door Joop van Helmond) wordt als een literair meesterwerk beschouwd. In 1979 werkte hij aan een boek over schrijfster Marguerite Yourcenar. Zij zou in 1981 de eerste vrouw worden die toetrad tot de zeer respectabele Académie française – een orgaan dat zich bezighoudt met enerzijds de woordenschat van het Frans, en anderzijds met de positie van deze taal buiten Frankrijk.

November 1979
Yourcenar (aan telefoon) over die toestand rond de Académie [française]: 'Ik heb niet geschreven, ik heb niets getekend. En ik ben gekozen, dat wordt reclame, zoals die spots voor coca-cola, waarin altijd één zwarte rondloopt op vijftien blanken.

Die toestand rond haar toetreding tot de Académie sticht veel beroering in het wereldje. De heren, die tegen zijn, zijn ziedend omdat ze onder druk zijn gezet – onder wie Mistler – en gooien allerlei spitsvondigheden in de strijd. Peyrefitte heeft Yourcenar gevraagd een fotokopie over te leggen van haar paspoort om aan te tonen dat ze wel degelijk Française is. Hij wilde eveneens dat de consul op kwam draven om de zaak officieel te bevestigen! ('En waarom niet, als we toch bezig zijn, een certificaat van goed zedelijk gedrag?' zegt Marguerite tegen me.) En Druon hels: 'Dat opent de deuren voor calamiteiten. Binnenkort zitten er veertig vrouwen een eind weg te breien tijdens de zittingen voor het woordenboek.

Op de Picasso-tentoonstelling [...] schuiven groepjes leden van de Académie, onder wie Gautier, Or. messon, enz. – zij die Yourcenar steunen – aan wie ik vertel dat Grace [Yourcenars partner] dood is. 'Aha! dat is een goed bericht,’ zeggen ze in koor. Nu kunnen ze pleiten voor vertedering, de arme ziel die alleen achterblijft en getroost moet worden, met tussen de regels de boodschap dat ze zich nu, verlost van dat blok aan het been, gemakkelijker kan verplaatsen om de zittingen bij te wonen...

dinsdag 22 november 2016

Helene Siegfried -- 23 november 1917

• De Zwitserse Helene Siegfried (1886-1918) was aan het eind van de Eerste Wereldoorlog Rode Kruis-zuster in Duitsland, maar overleed al vrij snel aan de Spaanse griep. Fragmenten uit haar dagboek zijn destijds in het Nederlands vertaald.

23 November.
......‘Er bestaat geen kameraadschap tusschen man en vrouw’ - dit is ook èen van hun lijfspreuken. 't Zou treurig zijn als het waar was.
Waarom zou ook de vrouw geen trouwe kameraad kunnen zijn, met wie men onbevooroordeeld alles overleggen kan? Mij is het in ieder geval heel goed gelukt - en het was niet eens moeilijk. Waarom trekken we niet in gesloten gelederen te velde tegen een opvatting, die de vrouw vernedert tot een speelding, of tot een onaangename concurrent in den strijd voor het dagelijksch brood? Het zou zooveel zonniger op de wereld zijn, wanneer wij haar niet altijd door de zwarte bril van principes en vooroordeelen bekeken. Men heeft zooveel tijd en levenservaring noodig om deze oogkleppen te verwijderen vòor men de menschen weer met open blik kan aanzien. Op school begint het al, en later in het leven grijpt men telkens weer naar het houvast van onwrikbare ‘meeningen’ - en doet anderen daardoor onrecht. Mijn beroep heeft mij daarbij veel geholpen. Ik schuif heden de bonte scherven van vele, vroeger onaantastbare begrippen glimlachend met den voet terzijde. En ik voel me er zeer wel bij. -

Dat we toch nooit bij het oogenblik kunnen leven! We leven in het verleden - meer nog in de toekomst - terwijl ons het tegenwoordige, zonder dat we er erg in hebben, als zand door de vingers glipt. En opeens staan we dan met leege handen. Om goed en zegebrengend te kunnen werken is maar èen ding noodig: alleen het oogenblik te leven - zich uitsluitend te concentreeren op wat dit uur vraagt, het onbekommerd over het gister en het morgen te vervullen en er zich bij neer te leggen ‘dat elke dag zijn eigen zorgen heeft.’

zondag 20 november 2016

Louise Colet -- 21 november 1851

• De Franse dichteres Louise Colet (1810-1876) had lange tijd een verhouding met schrijver Gustave Flaubert (1821-1880), die haar vele, vele brieven schreef. Het bovenstaande fragment is afkomstig uit Colets dagboek, en is opgenomen in Gustave Flaubert: De kluizenaar en zijn muze. Brieven aan Louise Colet [vertaald door Edu Borger].

 21 november 1851
Gruwelijke nacht van zondag op maandag, het idee om hem [Gustave Flaubert] liever te vermoorden dan hem naar een andere vrouw te zien lopen. Tot vier uur 's ochtends de meest lugubere plannen overwogen. Alleen thuis gebleven om hem te ontvangen, 's avonds mijn dochter naar onderwijzeres gestuurd. Gestoken in een fluwelen japon, de dolk. Om negen uur belt hij eindelijk aan. Ik doe mijn gezicht in de plooi, wat heeft: het voor zin? Du Camp heeft gelijk, hij is een apart wezen en misschien een non-wezen; ik had het intuïtief aangevoeld: dat plechtige besluit dat hij zou nemen had alleen maar te maken met de vraag of hij al of niet zou publiceren en of hij naar Parijs zou komen.
Dat laatste heeft hij een jaar uitgesteld. Tot het zo ver is gaat hij werken. Hij was lief en teder voor me, maar zorgzaam en toegewijd, dat zal hij nooit zijn.

vrijdag 18 november 2016

Robert Craft -- 18 november 1968

Robert Craft (1923) is een Amerikaans dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap.

18 november 1968
Pompano Beach. Het culturele niveau zoals dat geadverteerd wordt langs de geestelijke Hema van Route U.S. IA: uitnodigingen voor kegel- en rolschaatsbanen; voor waarzegsters; om te sjoelbakken, minigolf of jai alai te spelen; om plastic drijfhout, elektronische viszoekers (is dat niet 'onsportief'?), 'Spaanse koloniale meubelen op maat' te kopen; een bezoek te brengen aan 'U-Save Shopping Centers', 'Drive-In Funeral Homes', 'Happy Hour Cocktail Lounges', een 'Jungle Garden Safari' ('100 leeuwen in het wild'), het 'Wigwam Dorp van Tucka-buckaway en zijn stam, (die zuinige Seminolen?), een garage waar 'Personalized Waxing' wordt aangeboden (hoe persoonlijk kan autowas zijn?) en een First Church of Christ Scientists, waar men een preek kan horen: 'Waar zult u de eeuwigheid doorbrengen?'
Ik ga naar het strand ondanks een schroeiende hitte, een dreigende hemel en de verlammende blauwe blazen van waterdieren, die, als je ze met een scherp stokje doorprikt (wat kleine jongens graag doen) ontploffen als een feestballon. De mensen horen tot een soort (gepensioneerde dassenverkopers? ex-knuppelfabrikanten?) dat alleen op dit schiereiland voorkomt, al is het soort er niet geboren. Hun belangstelling blijft beperkt, zo blijkt uit de gesprekken die ik onopzettelijk afluister, tot het weerbericht (de satellietfoto's op de tv hier lijken op röntgenfoto's van tuberculeuze longen), het Dow Jones-gemiddelde en 'bij ons thuis'. Hun dochters - sommige heel begeerlijk in badpakken met een decolleté tot aan hun derrière, maar allemaal ondraaglijk jong - gooien met frisbees, plastic schijven ter grootte van een grammofoonplaat. Zelfs hier wordt de klant nog achtervolgd door reclame à la Route IA, maar dan voortgetrokken door vliegtuigjes vlak boven ons hoofd. 'Minnie Pearl's Chicken: All U care to Eat' staat daar te lezen, nogal dubbelzinnig.

woensdag 16 november 2016

Nicolaas Beets -- 17 november 1834

Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.

Leiden Maandag 17 Nov.
Ik ben tegenwoordig aan de orde van den dag. Heel Leiden, praat van mij en wijst mij na.

Pulcrum est digito monstrari et dicier hic est.**

Dames loopen uit om mij te zien, en willen iets bijzonders aan mij zien. Eene zelfs heeft beweerd dat mijn physionomie den dichter kenteekent! Allerlei valsche geruchten gaan over mij om, gelukkig niet tot mijn schade. Men hoopt mij op publieke plaatsen te zien verschijnen. ‘Of ik lid van 't Concert ben?’ vraagt juffer A. ‘Of ik melancholiek van aard ben’, juffer B. ‘Of ik iets van Byron's karakter heb’, juffer C. ‘Of ik voor de gewone conversatie geschikt ben?’ Mevr. D. ‘Wat kleur van oogen ik heb?’ freule E. ‘Of ik lang of kort ben?’ Juffr. F. En juffr. G.: ‘Of ik tegen zoo veel eer kan, als mij schijnt te wederwaren? Of ik niet aller-ij-se-lijkst pedant ben?’ Moi, je ris.


** Het is schoon met de vinger te worden aangewezen, en dat men van u zegt: deze is het.

Ronald Giphart -- 16 november 2001

Ronald Giphart (1965) is een Nederlandse schrijver. Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid is zijn persoonlijke kroniek van het jaar 2001.

[...] Bij de ingang van het café kreeg Dylan van een postende muziekliefhebber te horen dat hij zijn tanden uit zijn bek geslagen kon krijgen als hij het waagde voor te dringen. Gelukkig ging de deur op een kier, kon Dylan net zijn persoonlijke wachtwoord piepen en werd hij door de eigenaar vriendelijk en samenzweerderig binnen genood. Triomfantelijk draaide Dylan zich vervolgens wenkend naar mij, zijn chauffeur, waarna ik al even triomfantelijk de wachtende menigte passeerde en mij langs de bodyguards bij de ingang naar binnen drukte. [...]
'Wie gaan hier nu eigenlijk optreden?' vroeg ik aan de fotograaf, toen Dylan drank ging halen. De fotograaf dacht eerst dat ik een grapje maakte, maar toen hij doorkreeg dat ik echt niet wist wie er kwamen, antwoordde hij: 'Nou, officieel gaat hier vanavond de crew van de Rolling Stones een mopje jammen, maar officieus weet iedereen dat de Stones zelf komen meespelen. Alleen Charlie Watts komt niet, want die ligt altijd vroeg in bed.' [...]
Van de eigenaar hoorden we dat Mick, Ron en Keith in het Amstelhotel zaten en hun manager hadden gestuurd om te kijken hoe tapageus het strijdveld eruitzag. Hij hoefde alleen maar te bellen. De roadmanager luisterde twee nummers van de R Screwband mee en schudde toen zijn hoofd naar de eigenaar. Om hem heen werd verschrikt gereageerd. Hij schudde zijn hoofd van nee? Overmoedig stapte ik naar de raodmanager toe om uitleg (weet ik wat ik deed in mijn verdriet).
‘No, friend,’ zei de man, ‘too crowdy.’

maandag 14 november 2016

P.J.M. Aalberse -- 15 november 1918

Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.

Vrijdag 15 november 1918. Even half tien was ik in ’t Noordeinde; klokke kwart voor tien werd ik bij H.M. toegelaten. ‘Goede morgen, meneer Aalberse’, zei ze vriendelijk. ‘Neem plaats, alstublieft. Ik heb twee dingen te bespreken. Vooreerst hoorde ik u gisterenmiddag zeggen, dat u deze week velerlei menschen gesproken had, vooral arbeiders en middenstanders, uit verschillende deelen van ’t land. Daar zou ik gaarne nog iets meer van vernemen. En vervolgens, toen u onlangs bij me waart, zijn we blijven steken midden in ons gesprek over uw departement. Ik hoorde toen, wat u voor de volksgezondheid wilde doen; ik zou thans gaarne nog een en ander vernemen over uw plannen ten aanzien van de arbeiderswetgeving en de sociale verzekeringen.’

Beide punten hebben we uitvoerig besproken. De koningin vroeg van allerlei; en zei ook vaak haar eigen meening, op resoluut-frissche wijze. Zij hield mij tot half twaalf! ’t Is onmogelijk het heele relaas op te schrijven. Eén typisch gedeeltetje eruit: we kwamen te spreken over de volkspsyche.

‘Ja, dat is geloof ik de groote fout geweest van mijn ex-collega uit Duitschland, dat hij nooit voeling met het volk zelf had, en daarom ook het volk niet begreep.’

‘Zeker, majesteit, maar ik geloof, dat dit meer de schuld was van zijn omgeving van militairen en jonkers, die geheel buiten het volk staan, en door hún oogen moest hij dus het volk zien.’

‘Dat is wel zoo, maar ’t was toch zijn schuld, dat hij dien kring niet verbrak. Ik heb dat hier ook zoo gevonden. Maar ik voelde mij toen ongelukkig. Ik voelde, dat mij iets ontbrak. Mijn leven bevredigde mij niet. Totdat mij geleidelijk duidelijk werd, dat mijn hofkring me van ’t volk afsloot. Ik heb toen op een dag de ramen wijd opengegooid: ben onder het volk gegaan, zooveel ik maar kon. En heel den ouden pruikenrommel hier heb ik opgeruimd. Ik heb me omringd met jongere lieden, die begrepen wat ik wilde. En ik heb gezegd: wie ’t hier niet bevalt, hij ga gerust heen. Zoo kreeg ik een heel ander leven, en toen voelde ik mij gelukkig.’

Terwijl de koningin dit alles zeide, aarzelde zij zoo nu en dan en zei dan: ‘Ja, dat is eigenlijk heel persoonlijk’ – ‘Ja, dit wil ik u toch ook wel zeggen, ’t is eigenlijk heel persoonlijk.’ Het trof mij zeer, dat zij me dit alles zei.

’s Namiddags hadden we om vijf uur weer ministerraad. Besloten werd, bij de antwoorden in de Kamer geen enkele toezegging te doen, maar daarna een koninklijke proclamatie te doen verschijnen, waarin hervormingen, vooral op sociaal gebied, zouden worden toegezegd. Het agreement te Londen was voorloopig geteekend. We hebben meer bereikt, dan we verwacht hadden.