vrijdag 23 december 2016

Rayda Jacobs -- 23 december 2004

Rayda Jacobs (1947) is een Zuid-Afrikaanse schrijfster. In 2004/2005 maakte ze een pelgrimstocht naar Mekka, waarvan ze verslag deed in haar boek The Mecca Diaries (Door Roland Fagel in het Nederlands vertaald als Mekkadagboek).

Dag 10 - donderdag 23 december 2004
De dag begint met grote verwachtingen. We gaan naar Mekka. Medina was ter voorbereiding, om de spanning op te bouwen. Medina heeft met de hadj eigenlijk niets te maken, maar Mekka en Medina zijn verbonden door de openbaring. De een is de geboortestad van de Profeet (vzmh), in de ander is hij gestorven. Het is zinnig voor pelgrims om eerst naar Medina te gaan en daarna naar Mekka. Mekka is waar we nu heen gaan. Onze bedevaart is nu officieel begonnen. Zoals gewoonlijk staan we voor de dageraad op om naar de moskee te gaan, daarna ontbijt, en om halfnegen verzamelen we voor het hotel. Vandaar gaan we met de hele groep, onder leiding van sjeik Gabriels, voor de laatste keer afscheid nemen van de Heilige Profeet (vzmh) met gebed.
Aangezien het een gemengde groep is, mannen en vrouwen, gaan we de moskee niet in, we gaan naar de manneningang waar we op de eerste dag zijn geweest. We staan op een afstand van zo'n meter of dertig om nog een glimp op te vangen van de kab'r van de Nabi (vzmh) en zijn twee kaliefen.
Sjeik Gabriels gaat voor in een kort gebed en daarna nemen we afscheid. We huilen en we omhelzen elkaar. Als we in de bus de stad uit rijden en de moskee van de Profeet achter ons laten, voelen we ons allemaal bedroefd. Of we de moskee ooit terug zullen zien, en zo ja wanneer, dat weten we niet. Het enige wat ons rest zijn onze herinneringen aan de plek waar Gods laatste Profeet (vzmh) zijn laatste jaren doorbracht en kwam te overlijden.
We zijn nu in ihram om Mekka voor het eerst binnen te gaan, de vrouwen in witte gewaden, onderrokken en lange witte broeken, de mannen in twee ongenaaide lappen, een voor over de schouder en een om het middel geslagen. We hebben onze ghus'l al achter de rug, een speciale rituele wassing na de douche, en we zullen stoppen bij Bir Ali, onze niqat waar we het gebed zullen zeggen dat hoort hij het aantrekken van de ihram. We mogen ons nu niet meer krabben, we mogen geen insect wegslaan, we moeten ons nu zeer gedisciplineerd gedragen. We zijn in ihram, want zodra we Mekka binnen gaan doen we onze oemra, en dat is een onderdeel van de hadj.

[...]

Nu zijn we eindelijk in Mekka. We zijn gekomen voor de hadj. Hadj betekent letterlijk 'reizen naar God'. Het veronderstelt ook oefening in het beheersen van het ik. Aan de hadj zijn specifieke verplichtingen verbonden en die hebben evenveel te maken met Abraham, Hagar en Ismail als met de Heilige Profeet Mohammed (vzmh), die in Mekka werd geboren en in Medina overleed.
We komen aan bij hotel al-Kareem. De bus stopt en vier jonge mannen stappen in. De een deelt flessen koel zamzam-water uit, een ander geeft ons een dadelkoekje, de volgende biedt ons een schaal met dadels aan. We stappen uit en staan opeens midden in een smal straatje dat wemelt van de mensen: venters, pelgrims, handelaren, vrouwen die op dekens zitten en noten verkopen of gebedsmatjes of gewaden - en dat allemaal op zo'n honderd meter van de Grote Moskee.
We gaan naar onze kamer op de tiende verdieping. Over een halfuur moeten we alweer opgefrist en wel terug zijn in de lobby van het hotel om ons bij de rest van de groep te voegen. Het eerste wat we moeten doen nu we Mekka hebben betreden, in ihram, is het verrichten van de oemra en de sa'i.
Onze kamer op de tiende verdieping blijkt veel kleiner dan die in Medina: vier bedden in een piepkleine ruimte, met een minuscuul raampje dat uitkomt op een muur. Of het dag of nacht is valt niet te zeggen. Het is te klein om een kat in de rondte te zwiepen. Aan de andere kant is het wel schoon en de badkamer beschikt over een normaal toilet. Maar hoe moeten we vijf weken lang met vier vrouwen in dit kamertje leven? Nu hebben we geen tijd die vraag te beantwoorden. We zetten onze koffers neer en doen onze rituele wassing. We zijn moe. Het is na elf uur 's avonds. Wat ons nu nog te doen staat kost minimaal drie uur, dat hangt af van de omvang van de mensenmassa die ons bij de Grote Moskee te wachten staat.
We gaan naar beneden. Sjeik Gabriels, nu blootshoofds, met een lange doek om zijn middel gedrapeerd en een andere over zijn schouders geslagen, begeleidt de groep naar de moskee. Ik ben gespannen, ik vraag me af wat mijn reactie zal zijn als ik de Kaäba voor het eerst zie. Zal het nog heftiger zijn dan mijn reactie toen ik voor het eerst de Moskee van de Profeet aanschouwde?
Vanaf het hotel wandelen we naar de Haram. De eerste honderd meter zijn hobbelig en zanderig: vlak naast ons hotel is een bouwplaats. Auto's zijn er niet, behalve een grote gele bulldozer. Op straat is het enorm druk, zelfs op dit nachtelijk uur. De kraampjes zijn open. De verkopers hebben hun waren uitgestald. Achter onze leidsman lopen we naar de moskee. We zingen een hymne: 'Labaik, lasharika kalaka labaik...' (O Heer, hier zijn we...)
We maken een halve rondgang om de Haram, dalen dan een trap af en gaan de moskee binnen. We lopen de binnenplaats op, en daar staat hij dan, de enorme, met zwarte zijde behangen kubus. Ik kan niet geloven dat ik nu voor de Kaäba sta. Hoeveel foto's heb ik niet gezien, hoeveel heb ik er niet over gehoord en gelezen? Elke dag heb ik mijn gebedsmatje in deze richting gelegd. En daar sta ik dan.
Sjeik Gabriels doet een doe'ah. Ik huil nu, probeer ervoor te zorgen dat niemand me hoort. We lopen naar voren om ons aan te sluiten bij de pelgrims die de rondgang om het Heilige Huis maken. We beginnen bij de Zwarte Steen, we blijven dicht bij elkaar, en we zingen. Wij maken een eerste rondgang en dan nog een tweede, tot we uiteindelijk zeven keer rond zijn gegaan. Er zijn heel erg veel mensen: de menigte is een draaiend wiel van mensen. We slagen erin om dicht bij de muur te komen, maar nooit in de buurt van de Zwarte Steen. Er schuift een kluwen mensen omheen en er is geen doorkomen aan, zeker niet voor een vrouw. We weten dat we misschien wel nooit de kans krijgen de steen aan te raken. De tawaaf heeft vijftig minuten geduurd. We bewegen ons naar de zijkant en doen salaah. Nu hebben we oemra gedaan.
Daarna is het tijd voor het ritueel rond Abraham, Hagar en Ismail. Toen Abraham met Hagar de woestijn in trok en haar daar achterliet met Ismail, kreeg Hagar al snel gebrek aan water. Ze rende heen en weer tussen de heuvels van Safa en Marwah om water te zoeken voor haar babyzoon. Op dat moment ontsprong opeens een waterbron, de Zamzam. Dit terrein tussen de twee heuvels, waar Hagar heen en weer rende op zoek naar water, wordt sa'i genoemd en de pelgrim moet er zeven keer omheen lopen. De sa'i en de tawaaf moeten door elke pelgrim worden uitgevoerd bij aankomst in Mekka.
Achter sjeik Gabriels aan gaan we opnieuw de moskee in, naar een erg lange brede gang, waar mensen langs de ene zijde omhoog lopen en langs de andere weer naar beneden gaan. In het midden is een afscheiding. De gang is propvol met in het wit gehulde lijven. We beginnen te lopen en reciteren onafgebroken. Aan het eind van de gang staan we op een heuvel. Nu wandelen we de andere kant op en aan het einde van de gang staan we opnieuw op een heuvel. Zeven keren wandelen we tussen deze heuvels op en neer. Tegen de tijd dat we daarmee klaar zijn is het twee uur 's nachts. Nu is het achter de rug. We hebben oemra en sa'i gedaan. We lopen naar de rij zamzam-vaatjes om daaruit te drinken. Overal in de Haram staan deze watervaatjes, zelfs in de Moskee van de Profeet in Medina. Dit water is niet te koop, het wordt in flessen gedaan en gratis uitgedeeld.
Zamzam beschikt naar men zegt over bijzondere eigenschappen. Vele mensen bezweren dat ze erdoor genezen zijn. Het water wordt opgepompt uit de bron en daarna behandeld met een reeks zandfilters en microfilters, en daarna wordt het ook nog eens gedesinfecteerd met ultraviolette stralen. Vervolgens wordt het opgeslagen in onderaardse bassins. Iemand zamzam te drinken aanbieden geldt als een bijzondere geste.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten