• Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.
• Nicolaas Beets over Aarnout Drost.
Haarlem 11 aug.
Bezoek van Bakhuyzen met Drost. Drost heeft een ziekelijk, onbeduidend
voorkomen. Hij is lang, mager, ingevallen borst, bruin vel, een bril met groote glazen.
Een eenigszins teemende spraak, te onaangenamer omdat de dichter (want dat is
de Schrijver van H.v.d.E.) noch de L. noch de R. naar behooren kan uitspreken, wat
geen aanbeveling zal zijn voor den proponent, en het mij nu en dan zelfs moeilijk
maakt hem te verstaan. Voor 't overige bemerkt men spoedig in hem den man van
geest, smaak, lectuur en talent, die hij is. Op aandrang van Bakhuyzen las ik hem
een paar secties uit mijn Jose voor.
[...]
Haarlem zondag 31 aug.
Slecht bericht omtrent de gezondheid van Drost . Hij heeft een bloedspuwing
gehad. God geve dat hij blijft leven, en onze letterkunde niet van iemand beroofd
worde die er zoo veel voor kan en zal zijn.
Leiden 23 Oct.
Bakhuyzen schrijft mij. ‘Tot mijn leedwezen moet ik u melden dat Drost weder
koortsiger is. Het zal te bezien staan of dit aan den invloed van het weder toe te
schrijven of als een gevolg zijner ziekte aan te merken zij. Ik hoop het eerste. Nimmer
zou mijne vriendschap grievender slag geleden hebben’
Leiden 8 Nov.
Droevige morgen. Eerst door een briefje van Spengler, kort daarna door den formeelen rouwbrief van de familie verwittigd van den dood van Drost . Hoezeer de tijding mij niet verrastte heeft zij mij echter sterk aangegrepen, diep getroffen. Ziedaar den tweeden vriend, dien ik verlies, verlies in het bloeiendst der jaren, te midden van de schitterendste vooruitzichten. Hoeveel goeds had ik mij niet beloofd van de vriendschap die tusschen mij en den goeden, den braven, kundigen talentvollen, dichterlijken Drost zoo kort geleden ontstaan was! Hoog waardeerde ik hem, en hoe hoog zou de geheele natie hem eenmaal geschat hebben, indien hij had mogen leven om haar meer en meer te toonen wie hij was! Voortreffelijk mensch. Maar God weet wat best is.
De droevige stemming waarin deze doodstijding mij bracht maakte mij tot alles anders ongeschikt; maar ik nam pen en papier om Heye over ons treurig, ons onherstelbaar verlies te onderhouden. Dit heeft mij getroost. Ik schreef hem een langen uit mijns harten grond opgewelden brief, en verdiepte mij daar zoo geheel in, dat ik hem geëindigd hebbende verwonderd was te zien dat het tijd was mij te kleeden voor het diner bij van der Palm waartoe ik genoodigd was. Ik had er weinig opgewektheid toe, doch het piquante der conversatie, de tegenwoordigheid van den grooten man, het gezelschap der dames, wekte mij weder op, zoodat ik spoedig in de daar vereischte stemming geraakte...
[...]
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten