[vertaling door ChatGPT onderaan]
The telephone rings at four. “This is C.B.C. John Updike has been in a fatal automobile accident. Do you care to comment?” I am crying. I cannot sleep again. I think of joining Mary in bed, but I am afraid she will send me away. I think I am right. When there is a little light I feed the dogs. “I hope they don’t expect to be fed this early every morning,” she says. I do not point out that John will not die every morning, and that in any case it is I who feed them. This restraint costs me nothing. When I go into the kitchen for another cup of coffee, she empties the pot into my cup and says, “I was just about to have some myself.” When I insist on sharing the coffee I am unsuccessful. I do not say that the pain of death is nothing compared to the pain of sharing a coffeepot with a peevish woman. This, again, costs me nothing. And I see that what she seeks, much more than a cup of coffee, is the gratification of a sense of denial and neglect—and that we so often, all of us, put our cranky and emotional demands so far ahead of our hunger and thirst.
As for John, he was a man I so esteemed as a colleague and so loved as a friend that his loss is indescribable. He was a prince. I think it not difficult to kiss him goodbye—I can think of no other way of parting from him, although he would, in my case, have been embarrassed. I think him peerless as a writer of his generation; and his gift of communicating—to millions of strangers—his most exalted and desperate emotions was, in his case, fortified by immense and uncommon intelligence and erudition. John, quite alone in the field of aesthetics, remained shrewd. Mercifully, there is no consolation in thinking that his extraordinary brilliance presaged a cruel, untimely, and unnatural death. His common sense would have dismissed that as repulsive and vulgar. One misses his brightness—one misses it painfully—but one remembers that his life was dedicated to the description of enduring—and I definitely do not mean immortal—to enduring strains of sensuality and spiritual revelations.
So the call about John’s untimely death was a fraud. I have decided, says my daughter, that it was an overambitious stringer, who saw the name on a police blotter and tried to cash in. This is a wish founded on the desirable simplicity of being charitable; one of her best characteristics. I am distempered, forlorn, and idle.
De telefoon gaat om vier uur.
"Met de C.B.C. John Updike is omgekomen bij een auto-ongeluk. Wilt u reageren?"
Ik huil. Ik kan niet meer slapen. Ik overweeg om bij Mary in bed te kruipen, maar ik ben bang dat ze me weg zal sturen. En ik denk dat ik daar gelijk in heb.
Als het een beetje licht begint te worden, voer ik de honden.
"Ik hoop niet dat ze verwachten voortaan elke ochtend zó vroeg gevoerd te worden," zegt ze.
Ik wijs er niet op dat John niet elke ochtend zal sterven, en dat ik het ben die ze voedt. Deze terughoudendheid kost me niets.
Als ik naar de keuken ga voor nog een kop koffie, giet ze de pot leeg in mijn kopje en zegt: "Ik stond op het punt er zelf ook een te nemen."
Als ik aandring op het delen van de koffie, heb ik geen succes.
Ik zeg niet dat de pijn van de dood niets is vergeleken met de pijn van het delen van een koffiemachine met een humeurige vrouw. Ook dat kost me niets.
En ik zie dat wat zij zoekt, veel meer dan een kop koffie, de bevrediging is van een gevoel van ontbering en verwaarlozing—en dat we zo vaak, allemaal, onze humeurige en emotionele eisen ver boven onze honger en dorst plaatsen.
Wat John betreft: hij was een man die ik zo waardeerde als collega en zo liefhad als vriend, dat zijn verlies onbeschrijfelijk is. Hij was een vorst.
Ik denk dat het me niet moeilijk zou vallen hem vaarwel te kussen—ik kan me geen andere manier voorstellen om van hem afscheid te nemen, al zou hij, in mijn geval, zich gegeneerd hebben gevoeld.
Ik beschouw hem als onovertroffen als schrijver van zijn generatie; en zijn gave om—aan miljoenen vreemden—zijn meest verheven en wanhopige gevoelens over te brengen, werd bij hem nog versterkt door een immense en uitzonderlijke intelligentie en belezenheid. John bleef, helemaal alleen op het terrein van de esthetiek, scherpzinnig.
Gelukkig biedt het geen enkele troost om te denken dat zijn buitengewone briljantheid een wrede, vroegtijdige en onnatuurlijke dood voorspelde. Zijn gezond verstand zou dat idee afgedaan hebben als weerzinwekkend en vulgair.
Men mist zijn helderheid—men mist die pijnlijk—maar men herinnert zich dat zijn leven gewijd was aan het beschrijven van blijvende—en ik bedoel beslist niet onsterfelijke—blijvende spanningen van sensualiteit en geestelijke openbaring.
Dus het telefoontje over Johns vroegtijdige dood bleek een vergissing.
"Ik denk," zegt mijn dochter, "dat het een te ambitieuze freelancer was, die zijn naam op een politierapport zag en dacht er munt uit te slaan."
Dat is een wens, gebaseerd op de wenselijke eenvoud van vergevingsgezindheid—één van haar mooiste eigenschappen.
Ik ben uit mijn doen, verlaten en lusteloos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten