Vrijdag 27 juni 1913
Ik droom herhaaldelijk dat ik rook. En dan is de impressie zoo duidelijk dat ik mij met schaamte bedenk hoe ik mijn belofte heb gebrooken. Zoo was het ook deezen nacht. Ik rookte een sigaar en herinnerde mij met eenige schaamte mijn voorneemen.
Maar toen begreep ik dat ik droomde, en ik ging naar Karel Thijm toe, die in een kamer zat, en ik zei tot hem, zeer wel-ooverlegd en bedachtsaam: Zie je wat ik doe? En toen hij me niet begreep, vervolgde ik: ‘Ik rook. En toch heb ik mij voorgenoomen niet meer te rooken. Maar nu droom ik, en nu rook ik toch in den droom, en ik heb er al het plezier van.’
Toen ik dit gezegd had trok ik nog met vol ooverleg aan den sigaar en ik had genoegen omdat ik mijn voorneemen niet had gebrooken en toch het plezier van rooken had.
Ik weet niet hoe deezen droom te klasseeren. Ik was helder, maar mijn gezindheid was niet hoog. Ook had ik volstrekt geen vizioen, geen helder gezicht. Het was niet de heldere sfeer. En toch had ik besef.
Later droomde ik van de zeekust, en hooge golven. Een badplaats [Wijk a/Zee] uitgebouwd in zee.
De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten